Rode ogen

 

 

 

 

 

Zes dagen lang bleef Mistaya na hun thuiskomst op Zuiver Zilver bij de slapende Questor zitten. Bijna al die tijd hield ze zijn hand vast. Ze liet hem vrijwel geen moment alleen. Ze zat naast zijn bed en sliep op een matras op de grond. Af en toe dook Stopfluit op uit het niets om haar te laten merken dat zijn tijd er bijna opzat. Ben kwam ’s nachts nog weleens om zijn dochter in te stoppen en over haar haren te strijken. Hij wilde haar graag meenemen naar zijn eigen grote bed, maar ze liet er geen twijfel over bestaan dat dit haar opgave was, hoe het ook afliep. Questor kon herstellen of sterven, maar zij zou erbij zijn.

Beetje bij beetje puzzelde Ben uit hoe Nachtschaduw hem had willen vernietigen. Hij vernam van Mistaya dat de Aardmoeder Stopfluit had ingezet om Nachtschaduws plannen te verijdelen en begreep toen zelf dat de slijkploeter was bedoeld als garantie dat ieder ook bij afzonderlijke misleiding de anderen terugvond en achter de waarheid kwam. Abernathy had ook nog iets te melden, maar hield zich in wat zijn tijdelijk gedaante als mens en zijn rol bij het redden van Bens leven betrof. Maar Ben wilde hier niet van weten, want hij wist wat het zijn trouwe klerk moest hebben gekost om zijn menselijke gedaante weer op te geven en was zich er pijnlijk van bewust dat Abernathy dit misschien nooit meer zou beleven. Ze spraken over Questor en diens vaste wil Mistaya te redden. Ze maakten zich allebei zorgen om haar als Questor het niet zou halen.

Wilgje sprak vele uren openhartig met Mistaya over Nachtschaduw en haar ervaringen in de Diepval, en verzachtte het leed en het schuldgevoel van haar dochter enigszins. Het was niet Mistaya’s schuld, betoogde ze, dat de heks haar had gebruikt om zich op haar vader te wreken, en ook niet dat ze het zelf niet had beseft. Het was niet haar bedoeling geweest haar vader kwaad te doen of de heks ergens mee te helpen. Eigenlijk had ze haar magie gebruikt met het idee haar vader het leven te redden. Haar moeder had in haar plaats hetzelfde gedaan. Ze waren allemaal door de heks misleid, en dat niet voor het eerst. Nachtschaduw was dermate perfide en kwaadaardig dat ze iedereen had vernietigd die minder moed en karakter toonde. Dat moest Mistaya goed begrijpen, en ze moest inzien dat ze haar uiterste best had gedaan.

Toen ze een keer alleen met haar vader was zei deze: ‘Jou treft geen enkele schuld, Mistaya. Je hebt een fout gemaakt, maar dat hoort bij het groot worden. Dat laatste is een moeizaam proces voor ieder kind, maar met name voor jou. Weet je nog wat de Aardmoeder tegen je zei?’

Mistaya knikte. Ze hield Questors hand vast en voelde met haar vinger zijn polsslag.

‘Opgroeien zal voor jou moeilijker zijn dan voor de meesten, door je afkomst en je eigenschappen. Door je ouders en door je magie. Ik wou dat ik daar iets aan kon veranderen, maar dat kan ik niet. We moeten in het leven aanvaarden wat we zijn en er het beste van maken. Sommige dingen kunnen we niet veranderen. We kunnen alleen proberen elkaar bij te staan als we zien dat dat nodig is.’

‘Ik weet het,’ zei ze zacht. ‘Maar daar voel ik me niet beter door.’

‘Nee, dat zal wel niet.’ Hij trok haar zachtjes tegen zich aan. ‘Kijk, Mistaya, ik kan je niet meer als een kind beschouwen, en zeker niet als een kind van twee. Je bent daar ver voorbij en ik ben denk ik de enige die dat niet inzag.’

Ze schudde haar hoofd en bleef omlaagkijken. ‘Misschien ben ik niet zo volwassen als iedereen denkt. Ik was zo zeker van mezelf, maar dit was allemaal niet gebeurd als ik wat beter had opgepast.’

Hij omvatte haar even wat steviger. ‘Als je daar de volgende keer dat je je met toverij inlaat maar aan denkt ben je voor mij volwassen genoeg.’

Ben zond de Riviermeester bericht dat zijn kleindochter veilig terug was en gauw op bezoek zou komen. Hij hield zich weer bezig met het bestuur van Landover, maar in gedachten zat hij steeds met Mistaya aan het bed van Questor. Hij at en sliep plichtmatig en kon moeilijk zijn hoofd ergens bij houden. Als ze samen alleen waren sprak Wilgje met hem, uitte haar denkbeelden en twijfels, en ze steunden elkaar zoveel mogelijk.

Mistaya paste nog enkele malen haar toverij toe om Questors genezing te bevorderen. Ze zei dan tegen haar ouders wat ze van plan was, zodat ze erbij konden zijn als ruggensteun. De magie tintelde zonder merkbare uitwerking langs haar arm in het lichaam van de oude man. Mistaya zei dat ze de magie voelde vechten met het gif van de heks. Maar de toestand van de magiër verbeterde niet. Zijn pols bleef zwak, zijn ademhaling onregelmatig en hij kwam niet bij kennis. Ze probeerden hem bouillon en water te geven, maar er ging heel weinig naar binnen. Hij was vel over been, had een lijkkleur, en lag als een nog net levend skelet tussen de lakens.

Mistaya probeerde hem te sterken met andere vormen van magie om hem moed te geven en haar liefde te doen voelen. Ze gaf het niet op. Heel haar wezen was erop gericht dat hij bij kennis kwam, zijn ogen opendeed en iets zou zeggen. Ze bad dat hij bleef leven.

Haar ouders en Abernathy gaven geleidelijk de hoop op. Ze kon het in hun ogen zien. Ze wilden erin geloven, maar wisten wel hoe de kansen lagen. Ze keken nog even bezorgd, maar de blik in hun ogen vervlakte tot berusting. Ze stelden zich vast in op het onvermijdelijke. Abernathy kon niets meer zeggen aan het ziekbed van Questor. Ze kropen allemaal in hun schulp, verbraken banden, doofden gevoelens en verhardden. Ze begon te wanhopen en vreesde dat de oude man daar voorgoed zo bleef liggen, op de grens van waken en slapen.

Toen, op de zevende dag van haar wake, toen ze aan zijn bed zat en de kleuren van de opgaande zon door het raam zag, voelde ze onverwacht kracht in zijn hand.

‘Mistaya?’ fluisterde hij zachtjes, en zijn ogen gingen open.

Ze hield haar adem in. ‘Hier ben ik,’ antwoordde ze met tranen in haar ogen. ‘Ik blijf bij je.’

Ze riep luid om haar vader en moeder en wachtte met de broze hand van de oude man stevig in de hare gespannen op hun komst.

 

De dienst van Vince in de dierentuin Woodland Park in Seattle zat erop en hij liep al naar zijn auto toen hij besloot toch nog even langs het vogelhuis te gaan om de kraai te bekijken. Het rotbeest fascineerde hem. Hij zat nog op precies dezelfde plaats in zijn eentje op een tak, hoog in de kooi. De andere vogels lieten hem links liggen, wat ze niet kwalijk viel te nemen. Het was een vals kreng. Vince had er ook geen warme gevoelens voor, maar de vogel bleef hem bezighouden.

Een kraai met rode ogen. Daar had nog nooit iemand van gehoord. Dat was nog nergens waargenomen.

Hij was opgedoken uit het niets. Letterlijk. Op dezelfde dag van dat voorval in het dierenasiel, waar twee malloten zich uitgaven voor Drozkin en een vent van de universiteit, en die aap of wat het ook was wegkaapten. Niemand wist waar ze waren gebleven. Ze waren gewoon in rook opgegaan, als je de praatjes mocht geloven die werden verspreid. En nog geen twee uur later zat opeens die vogel in de kooi, dezelfde waar de aap uit was verdwenen. Hoe was zoiets mogelijk? Niemand kon het verklaren. Het was als zo’n ufo-verhaal, waarin rare dingen gebeurden met mensen, zonder enig bewijs achteraf. Vince geloofde in ufo’s. Vince geloofde dat er meer onverklaarbaars was tussen hemel en aarde, maar dat het daarom niet minder waar was. Zo was het ook met die vogel.

Maar goed, daar lag dus die vogel, de kraai met de rode ogen, voor pampus in de kooi. Nu waren die lui van het asiel niet achterlijk. Ze zagen doorgaans best met wat voor dier ze van doen hadden, al konden ze de soort niet precies vaststellen. Dus pakten ze het beest in en brachten het hier. Een uitheemse vogel, dus die hoorde in de dierentuin. Nu mocht Woodland Park verder uitzoeken wat het was. Niemand wist hoe lang dat kon duren. Maanden, dacht hij. Misschien jaren.

Vince leunde tegen het gaas en probeerde de aandacht van de vogel te trekken, wat niet lukte. De vogel schonk nooit iemand aandacht, maar je had altijd het gevoel dat hij je toch in de gaten hield. Uit een ooghoek of zo. Vince zou willen dat hij het verhaal erachter wist. Volgens hem was dat heel wat spannender dan een ufo-verhaal. Aan deze vogel zat heel wat meer vast dan je zo zou denken. Dat was wel af te leiden uit zijn gedrag. Hij deed uit de hoogte, minachtend, en was kwaad op alles en iedereen. Hij wilde eruit, terug naar waar hij vandaan kwam. Als je goed keek zag je het in die rode ogen.

Maar Vince keek niet graag lang in de ogen van de kraai. Als hij dat deed kon hij bijna zweren dat ze van een mens waren.