Verhullingen
Na drie dagen zoeken in Graum Wythe zonder iets te vinden raakte Questor Teeuw ervan overtuigd dat ze met hun neus keken.
‘We zijn ziende blind!’ riep hij opeens. Hij ging op een kist zitten met zijn kin in zijn handen en een frons die zijn borstelige witte wenkbrauwen samentrok. ‘Het is hier, wat het ook is, maar we zien het gewoon niet!’
Elizabeth en Abernathy keken hem afwachtend aan. Ze waren in een van de vele opslagruimten van Graum Wythe, diep in het kasteel. Het was een bedompt kamertje waar nooit licht doordrong. Ze hadden het al een keer doorzocht en deden het nog een keer over. Inmiddels hadden ze bijna alles weer gehad, en ze lieten de moed steeds meer zakken.
‘Dit mag zo lang niet duren,’ zei de magiër heftig. ‘Als we hierheen zijn gebracht met de bedoeling het te vinden, dan zou dat nu toch gebeurd moeten zijn?’
‘Het zou wel helpen als we wisten wat we zoeken,’ zei Abernathy nors, terwijl hij zich met een vermoeide zucht op een kist liet zakken. Het doorzoeken van stoffige kisten en holen zat hem tot hier. Hij wilde naar buiten, de frisse lucht in, en de zon zien. Nu hij zijn vroegere gedaante eindelijk terughad wilde hij ervan genieten. Al die jaren als hond waren als bladeren in de herfstwind van hem afgevallen, alsof het allemaal niet was gebeurd en hij uit een droom was ontwaakt.
Elizabeth tuitte haar lippen en trok haar wipneus op. ‘Kan het zijn dat je je hierin vergist?’ vroeg ze Questor voorzichtig. ‘Kan jullie komst hier niet stom toeval zijn?’ Ze ging naast Abernathy zitten. ‘Of dat jullie om een andere reden hierheen zijn gestuurd?’
‘Dat is mogelijk,’ gaf de magiër minzaam toe, ‘maar niet waarschijnlijk. Magie werkt zelden in het wilde weg. Ze werkt vrijwel altijd doelgericht. Nachtschaduw zou ons nooit bij vergissing in leven hebben gelaten als ze onze dood beoogde. Nee, de conclusie is onontkoombaar. Een andere magie kwam tussenbeide om ons te redden. We zijn hierheen gestuurd met een doel, en ik kan geen ander doel bedenken dan de redding van Mistaya.’
‘Kan het zijn dat je ten onrechte aanneemt dat de magie in Graum Wythe is?’ hield Elizabeth vol. ‘Kan ze niet ergens anders zijn?’
Questor trok een grimas. ‘Nee. Ze moet hier zijn. Het moet een magie zijn die oorspronkelijk uit Landover komt. Dat kan niet anders!’
Ze keken elkaar even aan. ‘Kan er een tweede medaillon zijn?’ vroeg Abernathy. ‘Net zo een als van de koning?’
Questor trok peinzend een wenkbrauw op. Dat was nog niet bij hem opgekomen. Maar nee, Michel Ard Rhi had zo’n talisman vlug genoeg gevonden en had dan nooit zoveel moeite gedaan om Abernathy tot het afgeven te dwingen van het koningsmedaillon, toen deze indertijd gevangenzat in Graum Wythe.
De magiër schudde zijn hoofd. ‘Nee, het moet iets anders zijn, iets wat Michel niet kon herkennen, of minstens iets waar hij geen gebruik van kon maken.’ Hij streek peinzend door zijn baard. ‘Dit is om gek van te worden.’
‘Misschien moeten we eerst wat eten,’ opperde Elizabeth, terwijl ze Abernathy speels aanstootte. ‘Met een volle maag kunnen we misschien beter denken.’
‘Of na een hazenslaapje,’ zei Abernathy, die haar terugkietelde.
Questor bekeek hen zwijgend. Wat hij zag beviel hem niet. Abernathy ging te veel op in zijn nieuwe leven. Hij was zo zelfgenoegzaam dat de terugkeer naar Landover niets meer voor hem leek te betekenen nu hij weer een mens was. Hij vergat zijn verantwoordelijkheid. De koning en zijn gezin bleven van hen afhankelijk, en Questor vreesde dat Abernathy dat uit het oog verloor. Hij mocht hem niet veroordelen, maar hier zat duidelijk iets niet goed. Abernathy ontdekte zichzelf weer en paste daarbij zijn leven aan zijn nieuwe situatie aan. Dat hij zich zo liet gaan was gevaarlijk.
Questor schraapte zo hard zijn keel dat het tweetal schrok. ‘Voor we gaan eten of slapen kunnen we de zaak misschien nog een keer doornemen,’ zei hij met een vergoelijkend lachje. ‘Blijf er nog eventjes bij, alsjeblieft. Ik zie er werkelijk geen gat meer in.’
Elizabeth glimlachte geruststellend terug. ‘Maak je geen zorgen, Questor. Vroeg of laat vind je wel wat je zoekt.’ Ze streek door haar krullen. ‘En zo niet, dan zitten jullie hier zo kwaad nog niet, zou ik zeggen.’
Ze klonk Questor iets te hoopvol. Hij durfde niet uit te spreken wat hij dacht. ‘We moeten naar Landover terug,’ zei hij zacht. ‘We moeten de magie vinden die dat mogelijk maakt.’
Elizabeth zuchtte. ‘Ik weet het.’ Ze klonk niet overtuigd. ‘Die magie moet toch iets zijn dat je herkent wanneer je het ziet? Als ze werkelijk hier is?’
‘We hebben alles al minstens één keer gezien,’ wierp Abernathy tegen, zijn bril op zijn neus duwend.
‘Misschien bekijken we het op de verkeerde manier,’ peinsde Questor hardop.
Elizabeth stak haar voeten vooruit en bekeek haar schoenen. Ze zwegen weer en dachten na.
‘Wacht eens,’ zei Abernathy opeens. ‘Misschien is wat we zoeken helemaal geen ding. Misschien zien we het daarom niet. We zijn hier gekomen door een toverformule. Stel dat die ook nodig is om ons terug te brengen?’
Questor sperde zijn ogen open en sprong op van de kist. ‘Abernathy, je bent geniaal! Natuurlijk, dat is het! Een formule! We zoeken helemaal geen talisman! We zoeken een toverboek!’
Abernathy en Elizabeth stonden ook op en keken heel wat minder enthousiast. ‘Zou Michel een dergelijk boek niet herkend hebben?’ vroeg Abernathy sceptisch. ‘En zou hij het dan niet hebben gebruikt om terug te keren naar Landover en de troon weer in bezit te nemen? Of zou je broer het niet hebben opgespoord toen Holiday hem in de wielen reed? Ik weet dat ik het heb bedacht, maar bij nader inzien geloof ik het niet zo. Als er een formule bestaat die toegang verschaft tot Landover, dan had een van hen die toch gebruikt?’
‘Misschien konden ze dat niet,’ zei Questor, die met gebogen hoofd en heftige handgebaren begon te ijsberen. ‘Omdat de formule bij hen niet werkt bijvoorbeeld. Ik weet het niet. Maar toch denk ik dat er wat inzit. We zijn met een formule overgebracht. Het lijkt logisch dat een formule ons ook terug kan brengen. Het omgekeerde van de magie die ons hier bracht. Als je de woorden omwerkt…’
Een akelig vermoeden kwam hij hem op, dat hij eerder in de keuken bij Elizabeth had gehad toen ze bespraken wat hen was overkomen. Hij wilde er toen niet verder bij stilstaan omdat hij de mogelijkheid niet onder ogen kon zien. Nu zag hij het weer, en het leek maar al te goed mogelijk.
Hij bleef stilstaan en keek Abernathy gekweld aan. ‘Abernathy, dit kost me veel moeite, maar stel…’
Verder kwam hij niet. In een hoek van de opslagruimte flitste licht, en ze keken alle drie geschrokken. Het licht werd nog even fel voor het doofde, en toen zat daar een haveloze, doodsbange wegweesgnoom te bibberen op de stenen vloer.
Toen hij hen zag kijken schrok hij hevig en stak afwerend zijn handen omhoog. ‘Doe me geen kwaad!’ smeekte hij, met zijn ogen knipperend en in elkaar kruipend. ‘Ik wil gewoon naar huis!’
Questor wisselde een ontdane blik met Abernathy. Een wegweesgnoom? Hier? Wat had dit te betekenen?
‘Stil maar, niemand zal je kwaad doen,’ zei Questor geruststellend. Hij wilde naar de gnoom toegaan, maar bleef staan toen deze naar lucht hapte. ‘Het gaat toch wel goed met je?’
De gnoom knikte weifelend. ‘Dat zal wel, als je gebraden worden in heksenvuur goed wilt noemen.’
Heksenvuur? Questor en Abernathy keken elkaar weer aan. ‘Hoe heet je?’ wilde Questor weten. Het groezelige kereltje zat helemaal in elkaar gedoken. ‘Toe maar. We doen je niets. We bedoelen het goed.’
De gnoom snoof onzeker en keek onder zijn gekruiste armen door. ‘Wegweesgnomen hebben bitter weinig vrienden,’ zei hij gemelijk. Hij hief zijn hoofd op. De gnoom was onvoorstelbaar haveloos, toegetakeld en vervuild. ‘Eerst zeggen wie jullie zijn.’
Questor zuchtte. ‘Ik ben Questor Teeuw. Dit is Abernathy en dit Elizabeth,’ zei hij wijzend. ‘En jij, wie ben jij?’
‘Poggwydd,’ zei de gnoom fier. Hij liet zijn armen zakken en richtte zich wat op. ‘Questor Teeuw, de hofmagiër? Ik hoorde dat je de gevangene was van Rydall. Jij en de hond. Zijn we daar soms, in de gevangenis van Rydall? Heeft de heks me daarnaar toe gestuurd?’
‘Wacht even.’ Questor ging nu naar de gnoom toe en zette hem overeind. ‘De heks, zei je? Bedoel je Nachtschaduw?’
Poggwydd knikte. ‘Wie anders?’ Hij werd al wat zelfverzekerder. ‘Zij heeft dit met me uitgehaald. Me hierheen gestuurd, waar dit ook is. Met haar heksenvuur. Maar zeg eens, zijn we hier in de gevangenis van Rydall? Wat gebeurt hier?’
Questor nam Poggwydd bij zijn elleboog, liep met hem naar een kist en liet hem zitten. De gnoom wreef over zijn natte neus en probeerde niet bang te kijken, wat niet lukte. Zijn ogen bleven op Questor gericht, alsof hij hierdoor verder onheil af kon wenden.
‘Poggwydd,’ zei de magiër ernstig. ‘Je moet ons alles vertellen wat er is gebeurd, alles wat je je herinnert, met name over Nachtschaduw.’
‘Goed, dat zal ik doen,’ zei de gnoom. Toen keek hij vol argwaan. ‘Weet je zeker dat je niet met haar bevriend bent?’
‘Heel zeker,’ antwoordde Questor.
Poggwydd knikte, overdacht het even en schraapte toen plechtig zijn keel. ‘Nou, ik dacht dat ze me iets ging doen – die heks dus. Daar zag ze wel naar uit. Ze was razend op me om het kleine meisje. Ze betrapte me met haar op een open plek, pakweg een mijl van de Diepval. Belachelijk eigenlijk. Ik kende dat kind niet; ze kwam zomaar uit dat bos en wilde wat praten. Dat deden we dus, en toen kwam de heks, en het kleine meisje vroeg haar me geen kwaad te doen en zei dat het mijn schuld niet was, maar de heks scheen haar niet te geloven, dus–’
‘Ho! Wacht! Stop!’ Questor hief bezwerend zijn handen. Zijn voorhoofd was diep gefronst. ‘Over welk klein meisje heb je het? Hoe zag ze eruit? Zei ze hoe ze heette?’
Poggwydd staarde Questor beduusd aan. Hij keek hulpzoekend naar de andere twee. ‘Weet ik veel hoe ze eruitzag? Wie onthoudt zoiets? Ze was… klein. Een jaar of tien. Ze had sproeten en blond haar.’ Hij fronste. ‘Ze was heel pienter. Ze probeerde me gewoon uit. Ze deed alsof… Ze zei dat ze de dochter van…’ Hij zweeg, want hij kwam er niet meer uit. ‘Ze zei dat ze Misty heette.’
‘Mistaya,’ hijgde Questor terugdeinzend. ‘Nachtschaduw houdt haar dus gevangen. Of hield. Is ze ontsnapt, Poggwydd? Is dat wat er gebeurde?’
De gnoom keek hem niet-begrijpend aan. ‘Ontsnapt? Dat weet ik niet. Ik weet ook niet waar ze vandaan kwam. Ik weet niet eens zeker wie ze was. Wat ik wel weet is dat de heks razend was toen ze me met haar zag kletsen, en daarom ben ik hier!’
Hij zweeg even en wreef over zijn borstelige kin, waar korstjes aarde afvielen. ‘Maar misschien klopt dat ook niet. Kijk, ze vroeg de heks me niets te doen, dat kleine meisje. Maar ik geloof niet dat de heks zich daaraan stoorde en van plan was me te braden als een mals lapje vlees.’
‘Maar dat deed ze niet,’ vulde Questor aan om het verhaal rond te krijgen en zijn vermoedens op een rijtje te zetten.
Poggwydd schudde zijn hoofd. ‘Tja, daar was een slijkploeter. Ik denk dat die het misschien voorkomen heeft.’ Hij leek weer helemaal in verwarring. ‘Is dat mogelijk?’
Uiteindelijk kregen ze het hele verhaal uit hem, al kostte dat enige tijd. Zo hoorden ze over Stopfluit, die bij het meisje scheen te zijn. En over Nachtschaduw, die onverwacht opdook en woedend was toen ze Mistaya buiten de Diepval zag en uithaalde naar Poggwydd, wat ten dele verijdeld leek door de magie van de slijkploeter, wat leidde tot de verplaatsing van de gnoom naar Graum Wythe.
‘Precies als wij!’ riep Abernathy toen de gnoom zijn verhaal had gedaan. Hij stond naast Questor en was hoogst opgewonden. ‘Questor, dat moet ook met ons zijn gebeurd! De slijkploeter greep in, wijzigde Nachtschaduws toverij en stuurde ons hierheen! Op precies dezelfde manier.’
‘Inderdaad,’ beaamde Questor, verbeten kijkend.
‘Waar is dat, hier?’ vroeg Poggwydd weer. ‘Dat wil ik weleens weten.’
‘Zo direct,’ antwoordde Questor, die zich even afwendde voor hij weer sprak. ‘Maar wie heeft de slijkploeter naar Mistaya gestuurd? Dat moet die nacht zijn gebeurd, toen we sliepen, voor de heks kwam. Het was in het merengebied, dus het kan de Riviermeester zijn geweest. Maar de enige slijkploeter in Landover waar ik ooit van heb gehoord dient de Aardmoeder.’
‘Wat maakt dat uit?’ kwam Abernathy ertussen. ‘Het gaat erom dat de heks Mistaya gevangenhoudt en haar gebruikt om zich te wreken op de koning, precies zoals ze heeft toegezegd. Je had gelijk, Questor. Dat we hier zijn heeft een doel, en dat moet samenhangen met het helpen van Ben Holiday. We moeten alleen nog uitzoeken wat dat doel is.’
‘Een toverboek,’ zei Questor, om de draad weer op te pakken. ‘Welnu.’ Hij keerde zich om, beende naar Poggwydd en greep hem stevig bij zijn smalle schouders. ‘Waar je bent doet er niet toe, Poggwydd. Wat telt is dat je momenteel geen gevaar loopt. Maar het meisje, Mistaya, wel. We moeten hier weg, terug naar haar. Hier, op deze plek, bevindt zich iets wat ons daarbij kan helpen – als we het kunnen vinden. Dat is nu ons eerste doel. Ik wil dat je hier blijft terwijl wij zoeken.’
Poggwydd keek verongelijkt. ‘Waarom zou ik? Ik kan toch gewoon naar huis gaan? Als ik eenmaal buiten sta vind ik de weg wel.’
Questor bekeek hem meewarig. ‘Dat kan van hieruit niet. Dat moet je maar van me aannemen.’ Hij dacht even na. ‘Als je het toch probeert, Poggwydd, dan grijpt Nachtschaduw je misschien voor de tweede keer. Begrijp je?’
De gnoom knikte schielijk. Hij begreep het. ‘Ik zal doen wat je zegt,’ zei hij onwillig. ‘Hoe lang gaat dat duren?’
‘Weet ik niet. Een hele tijd misschien. Je moet geduld hebben.’
Poggwydd snoof. ‘Ik heb honger, en niets te eten.’
Abernathy rolde met zijn ogen. Questor kneep de gnoom in zijn schouders voor hij hem losliet. ‘Ik weet het. Houd de moed erin. We zullen iets eetbaars voor je zien te vinden, maar je moet hier blijven, wat er ook gebeurt. Dat is van het grootste belang. Je mag onder geen beding deze kamer verlaten, Poggwydd. Begrepen?’
De gnoom wreef zijn neus en trok zijn schouders op. ‘Goed, ik zal wachten. Maar schiet een beetje op.’
‘We doen het zo vlug we kunnen.’ Questor liep van hem weg en keek Abernathy en Elizabeth weer aan. ‘We beginnen opnieuw, toeristen of niet. De opengestelde zalen eerst, en dan weer de opslagruimten in. Ik durf te wedden dat het boek dat we hebben moeten zo voor het grijpen ligt.’
‘Weet je,’ zei Elizabeth bedachtzaam, ‘volgens mij waren er boeken die apart werden bewaard, geschreven in een taal die niemand hier kon lezen. Mijn vader had het er ooit over.’
‘Eindelijk komen we in de buurt!’ riep Questor met onverhulde triomf. ‘Boeken in de taal van Landover, hier gebracht door Michel of mijn broer! Dat moeten ze toch zijn!’
Stuurs nagewuifd door Poggwydd liepen ze de deur uit.
Hun zoektocht duurde echter langer dan verwacht, tot laat in de middag, toen de laatste dagjesmensen terugliepen naar hun bussen en auto’s, op weg naar huis. Twee keer kamden ze zalen en kamers uit voor ze vonden wat ze zochten. In iedere kamer waren boeken, en meestal achter slot en grendel. Dat betekende wachten tot de groepen rondgeleide mensen weg waren, om de sloten te openen en vlug na te gaan of het gezochte boek erbij was. Questor toverde de sloten open, wat tijd spaarde, maar het doornemen van de boeken kostte onwijs veel tijd en leverde de hele dag niets op.
Tot Elizabeth eindelijk tegen sluitingstijd dacht aan een zware oude vitrinekast die boven in een erker stond, niet zichtbaar van achter het touw voor de ingang. Daar stonden volgens haar wat boeken in. Niet veel, maar ze herinnerde het zich omdat haar vader een keer iets had gezegd over de banden. Ze haastten zich naar de bewuste zaal terwijl de bel al klonk in de hal beneden. Het meisje en Abernathy gingen op wacht staan en Questor stapte over het touw om zich langs het meubilair naar de kast te wurmen. Hij keek erin. Daar stonden ze, de boeken, twaalf stuks, allemaal met een omslag van donkere stof die de titel bedekte. De kast was op slot, maar hij fluisterde wat en kon erin.
Opgewonden reikte Questor langs glaswerk met amethist en haalde het eerste boek eruit. Tot zijn grote teleurstelling was het in het Engels en had het niets met Landover van doen. Hij bekeek er nog twee. Zo te zien grepen ze er weer naast. Met afnemende hoop ging hij vlug verder. Boeken over tuinieren, reizen en geschiedenis.
‘Questor, maak voort!’ siste Abernathy uit de deuropening, toen stemmen vanuit de gang snel nader kwamen.
Questor sloeg het achtste boek open en zijn wenkbrauwen schoten omhoog. Het was geschreven in Oudlandoveriaans schrift, in een taal waar de magiërs zich heel vroeger van bedienden. Hij bladerde het haastig door en hoorde de stemmen steeds duidelijker: lachen, en een kwinkslag over en weer met Elizabeth. Koortsachtig wrong hij zich tussen de muur en de kast, om vanuit de ingang niet zichtbaar te zijn.
‘Nog steeds aan het snuffelen, Elizabeth?’ vroeg iemand die voor het touw bleef staan. ‘Heb je onderhand geen honger?’
‘O, we zijn bijna klaar,’ antwoordde ze met een nerveus lachje. ‘Is het goed als ik nog even blijf?’
‘Een uur nog,’ klonk een tweede stem. ‘Dan gaan wij naar huis. Bel maar als er iets is.’
De stemmen klonken daarna steeds zwakker.
‘Questor!’ riep Abernathy nog een keer, duidelijk aan het eind van zijn geduld.
Questor worstelde zich uit zijn schuilplaats en bekeek zijn vondst. Voorzichtig trok hij de omslag weg. Op de leren band stond in gouden letters de titel. Inleiding in mythologieën.
‘Krijg nou wat!’ mompelde hij, zette het boek weer terug en pakte het volgende. Geschiedenis van de Grienswaard. Hij pakte het volgende. Theorieën over magie en haar toepassingen.
‘Ja, ja, ja!’ fluisterde de magiër opgelucht.
Hij wist dat hij geen tijd had om het boek daar te lezen. Hij bladerde het door en ontdekte niets. Toch moest hij hopen dat dit was wat hij zocht. Vlug liep hij ermee naar de deur.
‘Ik heb het!’ zei hij triomfantelijk toen hij bij Elizabeth en Abernathy kwam.
Opeens klonk een alarmbel. Ze schrokken hevig, en Elizabeth gaf een gilletje. Haastig stopte Questor het boek in een plastic draagtas. ‘Wat gebeurt hier?’ hijgde hij, terwijl zijn witte haren en baard alle kanten op vlogen. ‘Wat heb ik gedaan?’
‘Niets, volgens mij!’ Elizabeth greep hem vast, want hij was helemaal in paniek. ‘Het is het brandalarm! Maar ik heb wel een idee wie dat heeft laten afgaan!’
Questor en Abernathy keken elkaar meteen aan. ‘Poggwydd!’ riepen ze.
Ze haastten zich de gang door en de trap af, tegen elkaar opbotsend en door elkaar pratend.
‘We hadden hem niet alleen moeten laten!’ kreunde Questor, het kostbare boek in het draagtasje tegen zijn borst drukkend.
‘We hadden hem moeten vastbinden en knevelen!’ zei Abernathy fel. Van beneden klonken kreten.
‘Misschien komt het helemaal niet door hem!’ zei Elizabeth.
Maar dat was natuurlijk wel het geval. Toen ze de trap af waren zagen ze twee suppoosten met Poggwydd tussen zich in. De gnoom was van top tot teen met roet bedekt en zag er nu helemaal niet meer uit. Hij wrong en kermde hartverscheurend, terwijl de suppoosten, die geen idee hadden wat hun vangst voorstelde, hem een eind van zich afhielden.
‘Tjee, je maakt wat mee!’ mompelde de ene.
‘Kop dicht en vasthouden!’ bromde de andere geprikkeld.
Poggwydd zag Questor en wilde om hulp roepen, maar de magiër maakte snel een handgebaar en de benarde gnoom was meteen stil. Zijn mond maalde wanhopig door maar er kwam niets meer uit.
‘Achteruit mensen,’ zei de ene suppoost toen ze met de tegenstribbelende gnoom langskwamen.
‘Wat hebben jullie daar?’ vroeg Questor langs zijn neus weg.
‘Geen idee.’ De suppoost was even afgeleid omdat Poggwydd hem wilde bijten. ‘Een soort aap denk ik. Vuil als een varken en twee keer zo lelijk. We vonden hem in de keuken, waar hij vuur wilde maken. Het leek erop dat hij iets wilde braden dat hij had gestolen, maar ja, het is ook een aap. Gelukkig ging het alarm af, anders was de hele tent afgebrand. Moet je hem zien knokken, de kleine gifkikker. Zeker uit een dierentuin ontsnapt of zo. Hoe die hier is gekomen zullen we wel nooit weten.’
‘Wees er maar voorzichtig mee,’ adviseerde Questor, de woedende blik van Poggwydd ontwijkend.
‘Reken maar.’ De suppoost lachte.
‘Toe maar, kereltje,’ riep Questor de worstelende gnoom na. ‘Ze komen je vast wel halen.’
‘Als het maar niet te lang duurt,’ riep de andere suppoost terug, en de onfortuinlijke Poggwydd werd wringend en schoppend door de voordeur gesleept.
Questor, Abernathy en Elizabeth keken de gnoom na. Toen zei Questor: ‘Dit is mijn schuld. Ik was hem totaal vergeten.’
‘Jij zei hem dat hij daar moest wachten,’ voerde Abernathy aan, zonder veel gevoel voor de gnoom. ‘Hij had moeten luisteren.’
‘Questor, hoe heb je hem de mond gesnoerd?’ vroeg Elizabeth.
De magiër zuchtte. ‘Met een toverkunstje. Ik kon hem niet laten vertellen wie we zijn, en dat wilde hij juist gaan doen. Bovendien zou het er voor Poggwydd veel beroerder uitzien als ze erachter komen dat hij kan praten. Ze kunnen maar beter denken dat hij een dier is, geloof me.’
‘Hij is een dier,’ mompelde Abernathy. ‘De stomme gnoom.’
‘Stom of niet, we moeten hem helpen,’ zei Elizabeth.
‘Wat wij moeten doen,’ zei Questor, ‘is naar huis gaan, dan kan ik dit boek bestuderen en nagaan of het is wat we zoeken.’
‘Dat is wel te hopen,’ gromde Abernathy. ‘Ik heb van Graum Wythe mijn buik meer dan vol!’
‘Waar denken jullie dat ze hem naar toe brengen?’ vroeg Elizabeth met een bezorgde frons.
‘Waar ze denken dat hij vandaan komt, volgens mij,’ antwoordde Questor afwezig. Hij keek in het draagtasje met het boek.
‘Ik wil niet dat we hem nog een keer vergeten,’ zei Elizabeth toen ze naar de uitgang liepen. ‘Hij ziet er zo hulpeloos uit.’
‘Geloof me, dat is hij allesbehalve,’ snoof Abernathy. Hij dacht aan de neiging van wegweesgnomen om zwerfkatten en honden op te eten. ‘Hij verdient zoveel sympathie helemaal niet. Het is gewoon een lastpost.’
Elizabeth pakte zijn hand en kneep erin. ‘Doe toch niet zo moeilijk, Abernathy. Hij is hier buiten zijn schuld.’
‘Nou, onze schuld is het ook niet. We zijn niet voor hem verantwoordelijk.’
‘Ze heeft wel gelijk,’ zei Questor.
Abernathy keek zijn vriend nijdig aan. ‘Dat weet ik ook wel. Dat hoef je me niet te vertellen.’
‘Ik wilde er maar op wijzen–’
‘Verdraaid, Questor, waarom moet je toch altijd zo nodig–’
Aldus hakketakkend, terwijl Elizabeth vergeefs probeerde vrede te stichten, liepen de magiër en de klerk de gang en de deur door, het tanende daglicht in.
Daar zagen ze nog juist een politieauto wegrijden.
Na aankomst in het huis van Elizabeth bleef Questor de hele nacht op om het gestolen boek te lezen. Hij zat met opgetrokken benen in een gemakkelijke stoel in een hoek van hun slaapkamer met een lampje boven zich het ene blad na het andere om te slaan. Hij was er meteen al zeker van dat dit boek was wat ze zochten en dat ergens in de tekst de oplossing lag voor het raadsel van hun onwaarschijnlijke ontsnapping aan Nachtschaduw. Theorieën over magie en haar toepassingen. En daar stonden ze, alle ontdekkingen van alle magiërs sinds het ontstaan van Landover, als theorieën geformuleerd en getoetst. Alleen het recept en de ingrediënten voor specifieke toveracties ontbraken. Het ging alleen om formules, maar die waren ruim voldoende om tot de kern van de zaak te komen. Questor wist precies waar hij naar moest zoeken. Hij vond het heel erg, maar de feiten die hen aanstaarden over de mogelijkheid die hij onder ogen had gezien waren onontkoombaar. Onvermoeibaar werkte hij het boek door, onderdrukte zijn toenemende vrees en las onverdroten verder.
Aan de andere kant van de kamer sliep Abernathy met zijn gezicht afgewend. Wel zo prettig dat zijn vriend hem op dit moment niet kon zien.
Ver na middernacht ontdekte Questor eindelijk wat hij zocht, maar hij bleef doorlezen, want hij wilde niets aan het toeval overlaten en zijn zoektocht naar een beter antwoord niet opgeven, al wist hij wel dat het niet zou komen. Hij las het hele boek en begon weer opnieuw. Hij bestudeerde bepaalde passages en dacht over andere mogelijkheden na tot hij er hoofdpijn van kreeg. Toen ging hij terug naar de eerder ontdekte passage en las die weer zorgvuldig over. Dit was onmiskenbaar het antwoord dat hij had gezocht.
Zuchtend liet hij het boek op zijn schoot zakken. Hij keek weer naar Abernathy, en tranen sprongen hem in de ogen. Zijn gezicht vertrok in rimpels en hij voelde pijn in zijn borst. Wat kon het leven toch onrechtvaardig zijn. Hij wilde dat het anders was, en dat iemand anders dit lot trof. Hij zat daar als een verzameling oude botten in een rimpelig vel en voelde intens verdriet.
Uiteindelijk was hij zo moe dat hij het lampje uitdeed en onbeweeglijk de ochtend afwachtte.