Mistaya

 

 

 

 

 

De kraai met de rode ogen zat op een dikke tak van de grote oude eik en keek omlaag naar het volkje dat daar op de zonnige open plek zat te picknicken. Zo noemde Holiday dat. Over het sappige lentegras was een bont tafelkleed gespreid, en daarop werd de inhoud van een stel manden met etenswaren uitgestald. Als je een mens was, met een gezonde eetlust, dan moest je daar toch opgetogen van raken, redeneerde de kraai. Er waren schalen met allerlei soorten vlees, kommen met salades en fruit, broden en flessen koel bier en water. Er stonden borden met servetten klaar voor alle aanwezigen, en nog ander eet- en drinkgerei. Midden op het tafelkleed stond een vaas met veldbloemen.

Wilgje, de sylfide met de groene lokken en ranke gestalte, was het drukst in de weer, lachend en pratend met de anderen. De hond en de kobold hielpen haar: Abernathy, de hofschrijver van Landover, en Parsnip, die de scepter zwaaide in de kasteelkeuken. Questor Teeuw, de flodderig geklede hofmagiër met witte baard, liep wat rond en verbaasde zich over wat er zoal groeide en bloeide. Bunion, de vervaarlijke andere kobold, die vrijwel alles op kon sporen, liep rond het terrein, waakzaam als altijd.

De koning zat alleen aan één zijde van het kleurige tafelkleed. Ben Holiday, Opperheer van Landover. In gedachten verzonken staarde hij in het geboomte. De picknick was een idee uit zijn vroegere wereld, en daar liet hij de anderen nu kennis mee maken. Ze schenen er meer plezier aan te beleven dan hij.

De kraai met de rode ogen zat doodstil verscholen tussen de takken van de oude eik de zaak te overzien, maar had eigenlijk alleen belangstelling voor het kind. Andere vogels, met prachtige veren, of verrukkelijk zingend, vlogen onbekommerd rond in het omringende bos. Die zaten nergens mee, maar de kraai hield zich angstvallig schuil. De blik en de aandacht van het kind, dat was haar enige doel. De kraai wachtte al meer dan een uur tot het kind haar zou opmerken in het gebladerte, opdat het haar onuitgesproken bevelen ter harte zou nemen en eraan gehoorzamen. Het kind bewoog zich spelend rond, schijnbaar doelloos maar toch al zoekend.

Geduld, zei de kraai met de rode ogen tegen zichzelf. Geduld is een schone zaak.

Opeens was het kind recht onder haar, het gezichtje ging omhoog, met zoekende, betoverend groene ogen. Toen ving de kraai de blik van het kind. De rode kraaienogen keken in de groene mensenogen. Er vloeiden woorden die niet hoefden te klinken, als een stilzwijgende uitwisseling van gedachten over zijn en hebben, verlangen en verlies, over de macht en kennis en de onontkoombare behoefte te groeien. Het kind stond doodstil omhoog te staren en wist dat er iets wonderbaarlijks en groots te leren viel als de juiste leermeester kon worden gevonden.

De kraai met de rode ogen was voornemens die leermeester te zijn.

De kraai was de heks Nachtschaduw.

 

Ben Holiday leunde achterover op zijn ellebogen en voelde hoe de geuren van de picknick zijn maag deden knorren. Hij had uren geleden ontbeten en zijn eetlust met zorg bewaard. Gelukkig kwam nu gauw een einde aan het wachten. Wilgje was bezig de manden leeg te halen en alles uit te stallen, geholpen door Abernathy en Parsnip. Ze konden zo dadelijk eten. Het was een volmaakte zomerdag voor een picknick, met een stralend blauwe lucht en een zon die de aarde met het jonge gras verwarmde. Niemand had nog weet van de winterse kou. Overal bloeiden bloemen, en de bomen zaten weer dik in het blad. De dagen werden langer en de gekleurde manen van Landover wisselden elkaar in steeds sneller tempo aan de nachtelijke hemel af.

Wilgje ving zijn blik en glimlachte naar hem, en hij was op slag weer verliefd op haar, net als die eerste keer, ’s avonds in het Irrylynmeer, toen ze hem vertelde dat ze voor elkaar waren voorbestemd.

‘Steek ook eens een handje uit,’ zei Abernathy tegen Questor Teeuw, blijkbaar geërgerd door diens afzijdigheid bij het klaarzetten van de maaltijd.

‘Hmmm?’ Questor keek verstrooid op van een merkwaardige paarsgele bloem. De magiër wekte altijd de indruk van verstrooidheid, ook wanneer hij het niet was.

‘Doe iets!’ zei Abernathy scherp. ‘Wie niet werkt zal ook niet eten, ken je dat gezegde?’

‘Daarvoor hoef je toch niet zo’n drukte te maken!’ Questor liet de bloem de bloem nu het van meer belang leek zijn vriend weer te kalmeren. ‘Kijk, dat hoort zo niet. Ik zal je laten zien hoe het moet.’

Toen volgde er enig geharrewar, waar pas een einde aan kwam toen Wilgje zich ermee bemoeide. Ben schudde zijn hoofd. Hoeveel jaar zaten die twee elkaar nu al in de haren? Sinds de magiër de klerk in een hond had veranderd? Daarvoor al? Ben wist het niet, ten dele omdat het van voor zijn tijd dateerde en de geschiedenis zelfs nu nog niet helemaal duidelijk was, en ten dele omdat de tijd geen betekenis meer voor hem had sinds zijn komst naar Landover. Gesteld tenminste dat Landover los stond van de aarde, en dat was nog maar de vraag. Want hoe moest men een grens omschrijven die niet door geografische scheidslijnen of landkaarten werd aangegeven, maar gevormd werd door feeënnevels? Hoe maakte men onderscheid tussen gebieden waar men zo in of uit kon, maar niet zonder toverwoorden of magische talismans? Landover lag hier en de aarde daar, maar dat zei helemaal niets over de afstand ertussen.

Ben Holiday was naar Landover gekomen toen al zijn hoop op geluk in zijn vroegere wereld was vervlogen en hij de wanhoop nabij was. Koop een magisch koninkrijk en begin een nieuw leven, luidde de verleidelijke advertentie in de kerstcatalogus van Rosen’s Postorders. Word koning van een land waar sprookjes werkelijkheid zijn. Het idee was ongelooflijk en tegelijk onweerstaanbaar. Het vereiste een daad van extreme overgave, en Ben gaf zich over aan deze laatste strohalm. Hij sloot de koop en waagde de sprong in het duister. Hij ging naar een plaats die onmogelijk kon bestaan en ontdekte dat die inderdaad bestond. Landover leek in alles en niets op wat hij had verwacht. Het bleek een uitdaging zoals hij niet voor mogelijk had gehouden, maar het schonk hem uiteindelijk wat hij nodig had: een nieuw begin, een nieuwe kans en een nieuw leven. Het sprak hem dermate aan dat hij een totaal ander mens was geworden.

Toch bleef het hem verbijsteren. Hij had nog steeds moeite met het doorgronden van de verschillen. Zoals die kwestie met de tijd. Die liep hier anders dan in zijn vroegere wereld; dat wist hij door de paar keer dat hij terug was gegaan en merkte dat de jaargetijden niet meer klopten. Hij wist het ook door de uitwerking die het op hem had – of juist niet. Hier was iets afwijkends aan de manier waarop hij ouder werd. Het was geen voortschrijdend proces, af te meten in dagen, maanden of jaren. Het leek onwaarschijnlijk, maar soms werd hij in het geheel niet ouder. Dat was eerst nog maar een vermoeden, maar nu wist hij het zeker. Hij leidde dit niet af uit zijn persoonlijke groei, want die was moeilijk te beoordelen bij gebrek aan maatstaven en afstand.

Nee, hij leidde het af uit Mistaya.

Zijn blik zocht haar. Ze stond voor een reusachtige witte eik ingespannen in het gebladerte te turen. Typisch mijn dochter, dacht hij fronsend. Ze pakte alles aan met de doelgerichtheid van een prooi zoekende havik. Nooit verflauwde haar concentratie en ze liet zich nergens door van de wijs brengen wanneer ze ergens mee bezig was. Haar geheugen was wonderbaarlijk, en dat vereiste mogelijk dat ze iets bestudeerde tot ze het zich eigen had gemaakt. Dat was merkwaardig gedrag voor een klein kind. Maar Mistaya zelf was al merkwaardig.

Zoals met de kwestie van haar leeftijd. Hierdoor kwam het ook dat Ben kon zien dat zijn vermoeden over hemzelf gegrond was. Mistaya was twee jaar geleden geboren, gemeten aan de jaargetijden van Landover, dezelfde vier die de aarde jaarlijks beleefde. Ze zou dus twee jaar moeten zijn, maar dat was ze niet. Ze léék niet op een kind van twee. Ze leek wel tien. Ze was twee jaar toen ze twee maanden was. Ze groeide letterlijk met sprongen. In maanden kon ze jaren groeien, maar dat proces verliep niet logisch en stapsgewijs. Zo kon haar groei een tijd geheel stilstaan, althans zo leek het. En dan ineens kon ze maanden of zelfs een heel jaar ouder worden. Ze groeide dan lichamelijk, geestelijk, in omgang en gevoelsleven op duidelijk waarneembare wijze. Dat verliep verre van harmonieus, maar uiteindelijk trok alles weer bij. Geestelijk leek ze het eerst te rijpen; ja, daar was hij wel van overtuigd. Ten slotte praatte ze al toen ze drie was. Drie maanden, wel te verstaan. En ze praatte toen als een kind van acht of negen. Nu, met twee jaar, of tien, al naargelang de maatstaf die men hanteerde, sprak ze als iemand van vijfentwintig.

Mistaya. Wilgje had de naam gekozen, die Ben al meteen aanstond. Mistaya. Misty Holiday. Hij vond het een aardige woordspeling die lief, nostalgisch en met prettige herinneringen overkwam. De naam paste bij de indruk toen hij haar voor het eerst zag. Hij was toen net ontsnapt uit de Demonkist, en Wilgje was met Mistaya ontkomen aan de Diepval, waar de kleine was geboren. Wilgje wilde hier eerst niet over praten, maar toen ze allebei inzagen dat ze hun geheimen moesten delen om elkaar recht in de ogen te kunnen kijken deden ze het ten slotte. Hij vertelde haar van Nachtschaduw, de dame in de Demonkist, en zij vertelde hem van Mistaya. Het was moeilijk, maar het zuiverde de lucht. Wilgje had minder moeite met Bens bekentenis dan hij met de hare. Mistaya had van alles kunnen zijn, gezien de aard van haar geboorte. Ze kwam ter wereld als een zaailing van een boom, gevoed door de bodem van de aarde, Landover en de feeënnevels, wat Mistaya tot een mengsel maakte van werelden, magieën en bloed. Maar hij had haar die eerste keer gezien in de armen van haar moeder, en ze was een volmaakt mooie baby. Betoverend groene ogen die zijn ziel doorsneden, een gaaf roze huidje, honingblond haar en gelaatstrekken waarin hij dadelijk zichzelf en Wilgje terugzag.

Ben vond het allemaal meteen al te mooi om waar te zijn, en zou al gauw merken dat hij gelijk had.

Hij zag Mistaya in minder dan geen tijd opgroeien. Ze leerde lopen, en nog geen week daarna zwemmen. Voor ze een jaar was kon ze lezen en rekenen. In die tijd zag hij zich als de vader van een uitzonderlijk begaafd kind, geniaal zoals in zijn vroegere wereld nooit was voorgekomen. Maar ook dat bleek anders te liggen. Ze rijpte, maar nooit zo snel in een bepaalde richting als hij verwachtte. Ze groeide tot een bepaald punt en hield er dan gewoon mee op. Toen ze bijvoorbeeld rekenen had geleerd stelde ze er totaal geen belang meer in. Ze leerde lezen en schrijven, maar deed er vervolgens niets meer mee. Ze scheen het heerlijk te vinden telkens iets nieuws aan te vatten, maar er was nooit een logische verklaring te vinden waarom ze tot een bepaald punt vorderde en niet verder.

Ze toonde nooit enige belangstelling voor kinderlijke bezigheden. Het spelen met poppen of ander speelgoed, balspel of touwtjespringen liet ze aan andere kinderen over. Mistaya wilde weten hoe dingen in elkaar zaten, waarom ze gebeurden en wat ze betekenden. De natuur fascineerde haar. Ze maakte wandeltochten, zo lang als Ben niet voor mogelijk had gehouden voor zo’n jong kind, waarbij ze alles om haar heen bestudeerde, allerlei vragen stelde en alles opborg in haar geheugen. Op een keer, toen ze nog maar een paar maanden oud was en net leerde praten, trof hij haar aan met een lappenpop. Heel even dacht hij dat ze ermee speelde, maar toen keek ze hem aan en vroeg met haar ernstige stemmetje en die ernstige ogen waarom de maker van de pop een bepaalde steek had gebruikt om de ledematen te bevestigen.

Dat was Mistaya. Recht op haar doel af en doodernstig. Ze noemde hem ‘vader’. Nooit pappa, pappie, of iets dergelijks. Vader. En moeder. Keurig netjes, maar vormelijk. De vragen die ze stelde waren ernstig, in haar ogen belangrijk, en werden nooit licht opgevat door haar. Ben leerde hiervoor op te passen. Wanneer hij ooit om haar moest lachen riep ze hem met haar blik tot de orde. Niet dat ze niet kon lachen of ergens de humor niet van inzag, maar ze had een hoogst eigenzinnig gevoel voor wat leuk was en wat niet. Abernathy maakte haar vaak aan het lachen. Ze plaagde hem genadeloos, altijd met een stalen gezicht alsof ze er niets mee bedoelde, en moest dan opeens grinniken als hij het doorkreeg. Hij kon dit verbazend goed hebben. Toen ze nog klein was zat ze vaak op zijn rug aan zijn oren te trekken. Abernathy had dit van geen enkel levend wezen geduld, maar van Mistaya scheen het hem goed te doen.

Maar over het algemeen vond ze volwassenen saai en hinderlijk. Ze had geen waardering voor hun goedbedoelde bemoeienis met haar. Ze reageerde slecht op het woord ‘nee’, of de beperkingen die haar ouders en raadgevers haar oplegden. Abernathy was haar leermeester, maar hij klaagde dat zijn vorstelijke leerling dikwijls zat te gapen bij zijn lessen. Bunion was haar lijfwacht maar toen ze had leren lopen moest hij nogal eens alle zeilen bijzetten om haar in het oog te houden. Voor Ben en Wilgje voelde ze genegenheid en liefde, maar wel op haar eigen vreemde, terughoudende wijze. Kennelijk zag ze hen als verstrikt in plichtmatigheid en opvattingen waar zij niets van moest hebben. Wanneer haar ouders het over haar bestwil hadden, maakte ze met haar blik duidelijk dat ze niets van haar begrepen, want deden ze dat wel, dan zouden ze hun energie niet zo aan haar verspillen.

Volwassenen waren een noodzakelijk kwaad in haar jonge leventje, en hoe eerder ze zelf volwassen was, hoe beter. Dat kon verklaren waarom ze in twee jaar tien was geworden, dacht Ben dikwijls. Het kon verklaren waarom ze bijna vanaf dat ze begon te praten tegen alle volwassenen als een volwassene sprak, in correcte, verzorgde taal. Ze kon zich een spreekpatroon in één keer eigen maken. Inmiddels had Ben wanneer hij een gesprek met haar voerde het gevoel dat hij met zichzelf sprak. Ze sprak met hem precies zoals hij met haar. Hij leerde al snel af met haar te spreken zoals men gewoonlijk met kinderen doet, want wie dat met Mistaya deed kreeg meteen een koekje van eigen deeg. Met Mistaya rees altijd de vraag wie nu de volwassene en wie het kind was.

De enige uitzondering in deze kwestie vormde Questor Teeuw. Haar omgang met de magiër verschilde totaal van die met alle andere volwassenen, haar ouders inbegrepen. Bij Questor scheen Mistaya zich geheel te schikken in haar rol als kind. Met hem sprak ze heel anders dan met Ben. Ze luisterde aandachtig naar alles wat hij zei, lette goed op alles wat hij deed en leek het best te vinden dat hij haar op een of andere manier de baas was. Het was iets wat men weleens ziet tussen een kleindochter en haar opa. Ben meende dat de band voornamelijk voortkwam uit de toverij van Questor. Mistaya werd erdoor gefascineerd, ook als het niet helemaal liep zoals Questor beoogde, wat maar al te vaak voorkwam. Questor toonde haar steeds kleine staaltjes toverij, probeerde iets nieuws uit en experimenteerde wat. Hij paste er wel voor op iets gevaarlijks uit te halen met Mistaya erbij, maar ondanks dat liep ze hem na en bleef urenlang zitten wachten om iets van zijn toverkunst te zien.

Aanvankelijk verontrustte dit Ben. De belangstelling van Mistaya voor toverij leek sterk op de neiging van een kind om met vuur te spelen, en hij wilde niet dat ze zich brandde. Maar ze kwam niet met verzoeknummers, drong niet aan op uitleg en hoorde braaf Questors waarschuwing voor onoordeelkundig gebruik aan. Het leek of ze zelf niet zo nodig hoefde. Ze vond Questor gewoon iets heel bijzonders, iemand om te bestuderen maar niet om na te volgen. Het was eigenaardig, maar omdat het Mistaya betrof wekte het geen bevreemding. Haar hang naar toverij hing beslist samen met haar achtergrond als uit magie geboren kind, met magie in haar afkomst en haar bloed.

Dus hoe zou het verder lopen, vroeg Ben zich af. De tijd verstreek en hij zou het wel zien. Mistaya was niet het kind dat hij zich voorstelde toen Wilgje hem vertelde dat hij vader ging worden. Ze leek in niets op een normaal kind; ze was in veel opzichten een raadsel. Hij hield van haar, vond haar boeiend en wonderlijk, en kon zich geen leven zonder haar voorstellen. Ze haalde zijn idee van ouders en kinderen omver en deed hem dagelijks nadenken over de wending die zijn leven nam.

Maar ze verontrustte hem ook, niet door hoe ze nu was, maar door wat ze ooit kon worden. Haar toekomst was een verre, ongebaande tocht, en hij vreesde daar totaal geen greep op te hebben. Wat kon hij doen om haar pad te effenen?

Wilgje scheen hier in het geheel niet mee te zitten. De opvoeding van haar kind pakte ze net zo aan als al het andere. Het leven stelde je voor keuzen, te grijpen kansen en te overwinnen hindernissen; alles op zijn tijd en geen moment eerder. Het had geen zin in te zitten over iets waar je toch niets aan kon doen. Elke dag met Mistaya was een uitdaging waar je tegenaan moest, en iets om van te genieten. Wilgje gaf haar dochter wat ze in zich had en aanvaardde dankbaar wat ze ervoor terugkreeg. Ze hield Ben voortdurend voor dat Mistaya een bijzonder kind was, uit verschillende werelden en volken, feeën en mensen, koningen en tovenaars. Haar lot was bepaald. Ooit zou ze wonderen verrichten. Ze moesten haar laten opgroeien zoals ze verkoos.

Ja, allemaal goed en wel, dacht Ben schamper. Gemakkelijker gezegd dan gedaan.

Hij bekeek zijn dochter zoals ze daar in de takken van die grote eik staarde en vroeg zich af wat hij nog meer kon doen. Hij voelde zich niet opgewassen tegen zijn taak haar op te voeden. Ze groeide hem gewoon boven het hoofd.

‘Ben, we gaan eten,’ onderbrak Wilgje zijn gedachten. ‘Roep Mistaya.’

Hij kwam overeind en zette zijn zorgelijkheid opzij. ‘Misty!’ riep hij. Ze bleef omhoog in de boom staren. ‘Mistaya!’

Geen reactie. Ze stond als een standbeeld.

Questor kwam naast hem staan. ‘Zo te zien gaat ze helemaal in haar wereldje op, heer.’ Hij gaf Ben een knipoog en zette zijn handen aan zijn mond. ‘Mistaya, kom nu!’ riep hij met overslaande stem.

Ze keerde zich om, aarzelde even en kwam toegerend met haar lange blonde haar golvend in de zon, en haar smaragdgroene ogen helder en gretig. Toen ze langs Questor liep schonk ze hem een vluchtige glimlach.

Ben scheen ze nauwelijks te zien.

 

Nachtschaduw zag het kind weglopen van de boom om naar de anderen te gaan. Ze hield zich stil in het verhullende gebladerte voor het geval iemand tot nadere inspectie zou overgaan. Niemand deed dat. Ze verzamelden zich rond het eten en drinken, lachten en praatten, onwetend van wat zojuist had plaatsgevonden. Het meisje was nu van haar, met haar zaad diep in haar geplant, dat alleen wat voeding nodig had om haar tot zich te roepen. Dat moment zou komen. Heel gauw.

Het lang van tevoren door Nachtschaduw uitgedachte plan was op gang gebracht. De uitvoering ervan hield de vernietiging van Ben Holiday in.

De kraai met de rode ogen wist alles nog – en de herinneringen brandden als vuur.

Twee jaren waren verstreken sinds Nachtschaduw ontkwam uit de Demonkist. Verbitterd door het verraad van de ‘speelgoedkoning’, gekweld door haar onmacht zich te wreken op zijn vrouw en kind, had ze geduldig gewacht op haar kans om toe te slaan. Holiday had haar meegesleept naar de Demonkist, haar gevangen in de mist van het Labyrint, haar persoonlijkheid weggenomen en haar magie, haar weerstand gebroken en haar bedrieglijk tot overgave verleid. Dat ze toen geen van beiden wisten wie ze waren deed er niet toe. Dat de magie van een machtig wezen hen samen met de draak Strabo had gevangen was van geen belang. Het was hoe dan ook de schuld van Holiday. Hij had haar zwakte blootgelegd. Hij had haar doen voelen wat ze lang geleden had gezworen nooit meer voor een man te willen voelen. Dat ze hem altijd had gehaat maakte het nog een graadje erger. Aanvaarding van het gebeurde was daardoor uitgesloten.

Ze hield haar woede op het kookpunt en dicht aan de oppervlakte. Ze brandde zich eraan, en de pijn hield haar doelgericht en zeker van wat haar te doen stond. Misschien was ze tevreden geweest als ze het kind na de geboorte in de Diepval had gekregen. Misschien was het voldoende geweest als ze het had geroofd en tegelijk de moeder gedood, als straf voor Holidays bedrog. Maar de feeën kwamen tussenbeide om het haar te beletten, en ze had al die tijd moeten leven met wat haar was aangedaan.

Tot op heden. Het kind was nu groot genoeg om zich los te maken van mensen en feeën, nieuwe waarheden te ontdekken, en het was in te palmen met andere middelen dan geweld. Mistaya – zij zou voor Nachtschaduw het middel zijn om haar evenwicht te herwinnen, en tegelijk het wapen om een einde te maken aan Ben Holiday.

De kraai met de rode ogen zag neer op de verzamelde familie en vrienden en bedacht grimmig dat dit hun laatste gelukkige uurtje was.

Toen verhief ze zich uit de schaduw van het gebladerte en klapwiekte naar huis.