Nachtschaduw vertelt
Voor Mistaya vlogen de dagen in de Diepval voorbij. Gefascineerd door de lessen over toverij, opgaand in het onderzoeken van haar pas ontdekte vermogens en in beslag genomen door de veeleisende Nachtschaduw had ze geen notie meer van de tijd. Misschien was ze hier al dagen, maar het konden ook weken zijn. Het deed er gewoon niet toe. Wat ze deed, en de vorderingen die ze daarbij maakte, daar ging het om. Daar genoot ze van; ze kon er geen genoeg van krijgen. Ze leerde heel veel, maar het was nog niet genoeg.
Ze dacht bijna nooit aan thuis, of haar ouders. Die waren volkomen bijzaak. Toen ze meende te weten dat ze wisten waar ze uithing en dat alles dus in orde was speelden ze voor haar geen rol meer. Haar groeiende vertrouwen in Nachtschaduw en haar geestdrift voor haar studie vergemakkelijkten dat. In het begin wist ze nog niet zo zeker of ze hier wel goed zat, en of haar ouders echt wisten waar ze was. Maar de woorden van Nachtschaduw en haar wens die te geloven overtuigden haar ervan dat ze niets hoefde te vrezen. Nachtschaduw zei dat ze weg kon wanneer ze wilde, zodat vrij gemakkelijk viel na te gaan of de heks loog. Voor Mistaya bewees dit dat ze de waarheid sprak. Bovendien zou haar toenemende beheersing van haar magie haar vader helpen in zijn strijd tegen Rydall, en dat vormde een extra prikkel voor haar om te blijven. Haar vader had haar nodig; ze mocht hem niet in de steek laten.
Ook het tijdsverloop werd beïnvloed door de plaats waar ze was. In de Diepval vervaagde het verschil tussen dag en nacht, licht en donker, heden en verleden, zodat alles erg op elkaar ging lijken. De dichte wildernis van de Diepval maakte alles grauw en nevelig. Er drong geen zonlicht door. Nooit waren manen en sterren te zien. De temperatuur was vrijwel constant, en de omgeving doods. Wat er aan kleur en helderheid was te zien kwam uitsluitend van haar magie, van de wonderen die ze verrichtte en ontdekte. Nachtschaduw gaf Mistaya met iedere les nieuwe inzichten en liet haar haar aandacht naar binnen richten, zodat ze alleen zag wat ze schiep, en bijna niets van de wereld om haar heen.
Nachtschaduw was een goede leermeesteres die eindeloos geduld had met haar leerling, beurtelings prees en verbeterde, inzicht verschafte waar nodig, en nooit een mislukte poging kleineerde of afkeurde. Het kwam Mistaya in het begin voor dat Nachtschaduw hoofdzakelijk belang stelde in resultaten, maar naarmate ze sterker betrokken raakte bij het blootleggen van de latente magie in het meisje raakte de heks steeds meer geboeid door de werking van de magie. Die scheen de heks net zozeer als het meisje te verbazen, en het bracht hen dichter bij elkaar.
En inmiddels hadden ze zo’n band dat Mistaya Nachtschaduw als haar tweede moeder begon te zien. Dit vond ze helemaal niet vreemd. Natuurlijk kon niemand een echte moeder vervangen, maar er was geen reden waarom ze er niet meer dan één kon hebben, ieder met een bepaalde rol in haar leven. Nachtschaduw was een sterke persoonlijkheid, en haar macht over magie en de geheimen die ze ervan onthulde vormden een sterke drijfveer voor het meisje. Mistaya was nog erg jong en gauw onder de indruk. Nachtschaduw had haar van Rydall gered, en voor haar veiligheid naar de Diepval gebracht. Ze oefende haar in de toverkunst opdat ze haar vader kon helpen. Ze toonde zich een goede vriendin en wijze raadgeefster. Mistaya had niets meer te wensen over.
Toch bekroop haar soms een tikje twijfel. Meestal kwam dat door Stopfluit, die haar elke avond heimelijk opzocht. Hoewel ze niet langer inzat over haar ouders of zelfs Questor en Abernathy werd ze er door de blijvende aanwezigheid van de slijkploeter aan herinnerd dat haar nog een ander leven wachtte buiten de beslotenheid van de Diepval. Wat ze ook deed, ze kon de herinneringen aan dat leven niet doen verdwijnen, en hoewel Stopfluit nooit iets zei of deed wist ze toch dat hij ervoor moest zorgen dat ze het niet vergat. Het gaf haar enig onbehagen, maar ze was zich bewust van de waarschuwing van de Aardmoeder voor de gevaren waarvoor ze zou komen te staan, en de belofte dat de slijkploeter haar zou beschermen als ze hem bij zich hield door hem elke dag een keer te roepen. Het leidde tot een lichte verscheurdheid, zoals ze zich overdag overgaf aan het onderricht van Nachtschaduw, en elke avond een knagend gevoel had om wat ze had achtergelaten.
Dat Stopfluit er was bleef geheim, en eigenlijk was dat nogal gewaagd. Nachtschaduw zou het nooit goedvinden, maar had de heks daar eigenlijk iets over te zeggen? Soms meende Mistaya dat ze Stopfluit kon zien toekijken op wat ze deed, verscholen in de grauwe mist van de wildernis. Ze zag dan stukjes van hem: soms zijn ogen, soms zijn pootjes, zijn neus, oren of iets anders. ’s Avonds kwam hij na haar zachte fluistering en ging net buiten bereik in het mistige duister zitten, nauwelijks tastbaarder dan het waas waar hij uit opdook. Brave Stopfluit, zei ze dan, en glimlachte als hij met zijn staart sloeg.
Maar ook zonder Stopfluit bekroop de twijfel haar weleens. Het vervelendst was dat Nachtschaduw per se monsters van haar wilde zien. Eerst bleef het nog bij twee, en Mistaya zag de opgave gewoon als een onderdeel van de leerstof. Tenslotte vormde het scheppen van iets ongewoons de kern van wat ze wilde. Samen met de heks had ze stenen in vloeibaar metaal, bloemen in vlinders en stofdeeltjes in regenbogen veranderd. Ze hadden insecten laten spreken en muizen laten vliegen. Mistaya had zelfs ontdekt hoe ze moest zingen om het geluid de lucht te doen vervullen van kleuren. Het maken van monsters maakte niet zo’n verschil, vond ze. Haar was gezegd dat ze dingen zou moeten doen die ze niet begreep en dat ze zich daar zonder tegenspraak in moest schikken. Dat deed ze dus. Probeer je wezens voor te stellen waartegen geen verdediging is, spoorde de heks haar aan. Mistaya begon met wezens waarover ze in een boek van haar vader had gelezen. Dat boek kwam uit zijn vroegere wereld en ze vond het ergens in een vergeten hoekje. De titel behelsde iets van mythologie of mythen. Het boek intrigeerde door zijn onderwerp en de eigenaardige taal, en na het in zich opgenomen te hebben was Mistaya het meeste gauw vergeten. Maar de wezens erin bleven haar bij. De reus die zijn kracht uit de aarde putte. Het wisselkind dat de gedaante van alles en iedereen kon aannemen. Op grond hiervan construeerde ze haar eerste twee monsters. Het waren eigenlijk niet eens monsters, maar wezens met onmenselijke krachten.
Nachtschaduw was tot op heden nogal ingenomen met Mistaya’s prestaties. Vandaag zei ze, vrij onverwacht, dat Mistaya een derde monster moest maken, minder menselijk en machtiger dan de eerste twee. Voor het eerst protesteerde Mistaya bij een opdracht. Waar was een derde monster goed voor? Ze had deze oefening toch al twee keer afgewerkt? Heel even dacht ze dat Nachtschaduw kwaad werd. Haar vreemde ogen werden duister; ze spande de spieren in haar hals. Ze staarde even in de ruimte voor ze zich weer naar het meisje keerde.
‘Mistaya, luister naar me,’ zei ze, geheel kalm. ‘Ik hoopte je dit te besparen, maar ik kom er niet onderuit. Je vader wordt nu al aangevallen door Rydall en zijn tovenaar. Er worden wezens op hem afgestuurd en hij moet de magie van Questor en de Paladijn inzetten om het leven te behouden. Tot nu toe is dat gelukt, maar de tovenaar van Rydall gaat nog grotere krachten oproepen. Vroeg of laat kan je vader het misschien niet meer bolwerken. Dan moet hij het van jou hebben. Dat is de bedoeling van deze opgave.’
De logica van Nachtschaduw won het van Mistaya’s twijfel. Daarom werkte het meisje de hele dag hard aan haar creatie. Tegen zonsondergang was ze doodmoe. Onder leiding van Nachtschaduw was ze heel ver gegaan in het gebruik van haar magie, en sommige dingen die ze deed beangstigden haar. Wat ze zich inbeeldde en tot leven bracht was soms echt doodeng. Maar Nachtschaduw was er vlug bij om alles bij elkaar te vegen en veilig weg te sluiten in de kast met probeersels. Mistaya was opgelucht. Ze wilde er nooit meer iets van zien.
Nu zat ze alleen bij een vuurtje – het enige licht dat de heks bij donker toestond – deeg te kneden om het met een groentevulling te bakken. Dat had ze van Parsnip geleerd. Ze kookte voornamelijk voor zichzelf aangezien Nachtschaduw nog minder at dan Stopfluit. In feite bleef Nachtschaduw na de dagelijkse lessen maar zelden en verdween naar de onbekende plaats waar ze verbleef als ze alleen wilde zijn. Soms bleef ze in de buurt, net niet zichtbaar; Mistaya kon haar aanwezigheid dan voelen. Hoe hechter hun band werd, hoe meer het meisje zich bewust was van de heks. Het was alsof iets in de magie die ze deelden hen gevoelsmatig dichter bij elkaar bracht; alsof er banden ontstonden waardoor het meisje meer wist van wat de ander bewoog. Ze kon de gedachten van Nachtschaduw niet lezen of haar geest doorgronden, maar wel haar aanwezigheid en bewegingen voelen. Mistaya vroeg zich af of Nachtschaduw dit ook had, maar wist eigenlijk wel dat dit niet het geval was.
Deze avond trok de heks zich niet zoals gewoonlijk terug, maar kwam tegenover Mistaya bij het vuur zitten. Ze keek toe hoe het meisje het deeg kneedde, er pasteitjes van vormde, de groenten waste en schilde, en alles in een pan met olie deed om te frituren. Ze bleef kijken tot het gaar was en Mistaya ervan at. Ze zat doodstil te staren alsof dit het interessantste was wat ze ooit had gezien. Mistaya liet haar maar. Ze wist dat Nachtschaduw wel zou gaan spreken als ze zover was.
Pas toen de pan en het eetgerei waren afgewassen en opgeborgen in een grote kast die midden in de open plek stond alsof hij daar hoorde zei de heks eindelijk: ‘Ik ben heel tevreden over je, Mistaya. Je vorderingen doen me goed.’
Het meisje keek op. ‘Dank u.’
‘Vooral wat je vandaag deed was goed. Prachtig wat je gemaakt hebt. Ben jij er ook zo tevreden over?’
‘Ja hoor,’ loog Mistaya.
Nachtschaduw keek met haar kille, witte gezicht omhoog alsof ze sterren zocht en daarna weer naar het vuur. ‘Ik zal eerlijk tegen je zijn. Ik had m’n twijfels of je was opgewassen tegen de taak die ik je stelde. Ik vreesde dat je de magie niet helemaal meester zou zijn.’
Ze keek het meisje strak aan. ‘Het was me van meet af aan duidelijk dat jouw magie sterk was, met letterlijk onbegrensde mogelijkheden. Maar het bezit van magie is niet genoeg. Er zijn ongrijpbare dingen die het welslagen van de gebruiker bepalen. Zoals verlangen. Volharding. Doelgerichtheid. Magie is als een grote kat. Je kunt zijn energie onderwerpen en richten, maar je moet altijd blijven kijken en hij mag nooit angst in je ogen zien.’
‘Ik ben niet bang voor de magie,’ zei Mistaya flink. ‘Die is van mij en voelt oud en vertrouwd.’
Nachtschaduw glimlachte even. ‘Ja, dat kan ik zien. Je gaat ermee om als met een vriend. Je voelt je er prettig bij, zonder het licht op te vatten. Je gevoel voor evenwicht is uitstekend.’ Ze zweeg even. ‘Je doet me aan mezelf denken toen ik jouw leeftijd had.’
Dat verbaasde Mistaya. ‘Werkelijk?’
Nachtschaduw staarde langs haar heen. ‘In hoge mate. Het lijkt misschien vreemd, maar ik ben ooit zo jong geweest als jij. Ik was een meisje dat haar sluimerende talenten ontdekte. Ik zocht mijn grenzen, en een leven als heks. Ik was jonger dan jij toen ik ontdekte dat ik magie bezat. Heel lang geleden is dat.’
Ze zweeg en staarde nog steeds in het duister. Mistaya kwam dichterbij zitten. ‘Vertel me erover,’ drong ze aan.
Nachtschaduw haalde haar schouders op. ‘Dat is geweest.’
‘Maar ik wil het graag horen. Ik wil weten hoe het voelde. Misschien begrijp ik mezelf dan beter. Alstublieft, vertel het me.’
De merkwaardige rode ogen keken het meisje weer aan, zo fel en doordringend dat Mistaya er even bang van werd. Daarop doofde de felheid.
‘Ik ben geboren in de feeënnevels,’ begon de heks. Ze zat met haar slanke gestalte recht en stil als een schim in een windstille nacht. Ze streek met haar smalle vingers door haar ravenzwarte haren. ‘Net als jij erfde ik het bloed van meer dan één wereld. Net als jij erfde ik de gave. Mijn moeder was een tovenares uit een van de aangrenzende werelden, waar magie wordt gevreesd. Ze was heel machtig en kon door de nevels van de ene wereld naar de andere. Ze was geen feeënwezen, maar bewoog zich er moeiteloos tussen. Toen ze een keer naar een andere wereld overstak ontmoette ze mijn vader. Hij was een wisselkind, een wezen dat elke gedaante aanneemt waar het behoefte aan heeft. Hij zag mijn moeder en werd verliefd op haar. Zelf nam hij een gedaante aan die haar aantrok. Die van een wolf, met witte tanden en overal zwart haar. Uiteindelijk verleidde hij haar, en maakte haar tot de zijne.’
Haar stem klonk mat en onaangedaan, maar met een ondertoon die Mistaya niet ontging. ‘Hij hield haar enige tijd bij zich voor hij haar verliet om elders zijn heil te zoeken. Hij was een wispelturig en onverschillig wezen zoals al het feeënvolk, zonder benul van de eisen en verantwoordelijkheden van de liefde. Ik ben geboren uit die verbintenis, verwekt in de waanzin van het lentelicht, wanneer de tweede kringloop rond is en het ijs van de winter smelt.’
Weer liet ze haar blik afdwalen. Het meisje begreep niet veel van haar dichterlijke woorden.
‘Mijn vader verwekte mij bij mijn moeder in de gedaante van een wolf. Mijn moeder omhelsde het beest en ik denk dat ze in hartstocht niet voor hem onderdeed.’ Ze knipperde met haar ogen, misschien om een beeld in haar geest kwijt te raken. ‘Ik heb iets van hen allebei, het beest en de hartstochtelijke vrouw, fee en mens, en magie uit twee werelden. Ik ben geboren met ogen die iemand levend doen bevriezen. Ik kan mezelf in een beest veranderen en sta boven leven en dood.’
Ze keek Mistaya aan. ‘Ik was een kind, en spoedig alleen. Mijn vader was voor mijn geboorte al weg. Mijn moeder baarde mij, maar werd daarna weggevoerd.’
Ze zweeg en de bitterheid van haar woorden bleef in de stilte hangen. Mistaya waagde het niet iets te zeggen en wachtte.
‘De feeën veroordeelden haar vanwege haar pogingen een van hen te worden. Ze had gemeenschap gehad met een fee en was zwanger geraakt, en dat mocht niet. Hierom werd ze verstoten en uit de nevels verbannen. Ze smeekte de feeën om genade, want ze wilde mij de opvoeding en opleiding geven die alleen zij kon bieden. Ze wilde dat ik kon leven zoals mijn vader en zijzelf. Ze wilde alles voor mij, maar ze werd teruggestuurd naar haar vroegere wereld. Dat stond gelijk aan een doodvonnis. Ze had te lang de nevels kunnen bereizen en van wereld kunnen wisselen. Opgesloten zijn in één wereld was ondraaglijk voor haar. Ze hield het enige tijd vol, maar liet toen alle voorzichtigheid varen en probeerde weer door de nevels te gaan. Ze ging erin en kwam er nooit meer uit. Ze verdween als rook in de wind.’
Nachtschaduw staarde nu niet meer. De draagkracht van haar woorden was voelbaar. ‘Zie je hoe we op elkaar lijken? Net als jij moest ik zelf maar uitzoeken wie ik was. Net als bij jou werd de waarheid over mijn geboorterecht voor mij verborgen. Ik werd grootgebracht door een man en een vrouw die niets van me begrepen en de magie niet onderkenden die in me groeide. Ik bleef bij hen tot ik dat niet meer wilde en liep toen weg. Ik begon mijn macht al te voelen, maar begreep er de toepassingen nog niet van. Er roerde zich iets, maar ik kon er niets mee. Net als jij groeide ik als een fee, in een tempo dat de menselijke maat te boven ging. Die man en die vrouw waren bang van me. Als ik was gebleven hadden ze me misschien gedood.’
‘Net als bij jou,’ had ze nog willen zeggen, maar ze deed het niet. Toch kon Mistaya de fluistering van de woorden horen en ze schrok ervan. Natuurlijk was ze anders dan Nachtschaduw. In dat opzicht zeker. Ze zag dat heel duidelijk. Maar Nachtschaduw wilde met alle geweld dat ze meer gemeen hadden dan het geval was. Hier gebeurde iets wat het meisje niet begreep, en dat maakte haar onbehaaglijk en voorzichtig.
Nachtschaduws ogen glinsterden in het licht van het vuur. ‘Ik ontkwam naar een woud langs de nevels, waar wezens uit twee werelden, die in geen van beide werden geduld, hun toevlucht zochten. Daar vond ik gezelschap van allerlei soorten. We waren geen vrienden, maar hadden veel gemeen. We waren onschuldig verbannen om wat we waren. We leerden elkaar alles wat we wisten en konden. We onderzochten onze gaven. We ontdekten het geheim dat we in ons hadden. Dat was gevaarlijk, want we waren ondeskundig, en sommige van onze geheimen konden doden. Niet weinigen van ons kwamen om. Anderen werden krankzinnig. Ik had het geluk aan dat lot te ontkomen en zegevierde over mijn gaven. Zo werd ik een volwassen vrouw en een heks met grote macht. Ik vond de kennis en beheerste die.’
Het vuur knetterde plotseling, en er vlogen vonken de lucht in. Mistaya schrok, maar Nachtschaduw bewoog zich niet. Ze stak doodstil af tegen het licht, opgaand in haar verhaal.
Ze keek Mistaya strak aan. ‘Ik was jonger dan jij toen ik mijn macht gewaar werd. Ik was alleen. Ik had niemand om me te leiden, zoals jij mij hebt. Maar we zijn van dezelfde soort, Mistaya. Ik was hard vanbinnen, en niets kon me breken. Ik accepteerde geen leugens of bedrog. Ik begreep wat ik wilde en zocht manieren om het te krijgen. Dat zie ik allemaal in jou. Ik zie zo’n sterke wil. Jij zult alles doen wat je in je hoofd hebt, en laat je nergens door afschrikken. Je zult luisteren naar verstandige taal, maar laat je er niet door van de wijs brengen als je ergens je zinnen op hebt gezet en het belangrijk is.’
Mistaya knikte, niet zozeer instemmend, want ze wist niet of ze het hier wel mee eens was, maar meer ter aanmoediging. Ze wilde meer horen. Het fascineerde haar.
‘Na enige tijd,’ zei Nachtschaduw langzaam, ‘besloot ik de nevels in te gaan. Ik was verbannen, maar dat was voor ik de omvang van mijn vermogens had ontdekt. Nu lagen de zaken anders. Ik hoorde bij de feeën thuis. Ik had er recht op van wereld naar wereld te reizen zoals mijn moeder deed. Ik ging naar de rand van de nevels en riep. Een hele tijd. Er kwam geen antwoord. Ten slotte ging ik eenvoudig de nevels binnen, vastbesloten degenen die me hadden verbannen te trotseren. Ze vonden me meteen en wilden me niet aanhoren. Ze weigerden me zonder meer. Ik werd eruitgegooid en kon er met al mijn magie niets tegen doen.’
Ze kreeg een verbeten trek. ‘Ik gaf het niet op en bleef steeds teruggaan, want ik stierf nog liever dan dat ik me hierbij neerlegde. Jaren verstreken, maar ik werd niet ouder. De tijd had geen vat op me. Ik was meer fee dan mens en hoorde thuis in de nevels. Maar ik kreeg er nog steeds geen toegang.
Toen vond ik een kloof waardoor ik ongezien de nevels in kon komen. Om onontdekt te blijven veranderde ik van gedaante en ging op tussen de andere wezens. Niemand herkende me. Ik werd het ene wezen na het andere en hield me zorgvuldig op de vlakte. Ik ging erbij horen en merkte dat ik me vrij tussen de feeën kon bewegen. Ik begon magie te bezigen zoals zij het deden, en ik leefde zoals zij. Mijn list had gewerkt. Ik was een van hen.’
Ze glimlachte, cynisch en bitter. ‘En toen werd ik net als mijn moeder verliefd.’ Haar stem klonk opeens heel klein en broos. ‘Ik zag een wezen, zo mooi, zo begeerlijk, dat ik mezelf niet meer in de hand had. Ik moest hem hebben. Ik wilde niets liever dan de zijne zijn. Ik volgde hem, zocht contact, trok met hem op en uiteindelijk gaf ik me helemaal aan hem. Om dit te bereiken moest ik me hoe dan ook blootgeven, en toen ik dat deed moest hij me meteen niet meer. Hij gaf me aan bij de andere feeën, en die verbanden me zonder pardon. Omdat ik verliefd werd. Omdat ik iets doms deed.’
Ze trok een wenkbrauw op bij de bittere herinnering. ‘Net als mijn moeder.’
Ze huilde bijna, besefte Mistaya opeens. Er kwamen geen tranen, maar het meisje voelde heel sterk het verdriet van de heks aan.
‘Ik werd hierheen gestuurd,’ besloot Nachtschaduw. ‘Naar de Diepval. Verbannen uit de feeënnevels, mijn geboortegrond. Naar Landover, om hier mijn levensdagen te slijten. Ik had mijn magie gebruikt en ingegrepen in hun wereld, en ik was niet een van hen. Ik had gezondigd en werd dus gestraft. Ik moest naar de poort van alle werelden die ik nooit binnenkon, aan de rand van de nevels waar ik nooit doorheen kon.’ Ze kneep haar handen samen. Langzaam bewoog ze haar hoofd heen en weer. ‘Nee, de feeën kenden geen pardon.’
‘Ik vind het niet eerlijk,’ zei Mistaya meelevend.
Nachtschaduw lachte. ‘Dat woord zegt het feeënvolk niets. Eerlijk of billijk, ze weten niet wat het is. Alleen wat wel en niet verboden is telt. Als je erover nadenkt is het hele begrip billijkheid een farce. Kijk naar onze wereld, hier in Landover. Wat billijk is wordt bepaald door degenen die de macht bezitten anderen billijkheid te onthouden. Wie zich erop beroept is als een bedelaar die om hulp smeekt als laatste redmiddel. ‘‘Ik vraag om billijkheid!’’ Wat zielig en hopeloos!’
Ze stootte de woorden met verachting uit. Opeens boog ze zich naar het meisje toe. ‘Ik heb geleerd van wat me is aangedaan, Mistaya. Ik leerde nooit te bedelen, nooit vriendelijkheid te verwachten, en nooit op het toeval of geluk te vertrouwen. Mijn magie houdt me staande. Mijn macht geeft me kracht. Vertrouw daarop, dan ben je beschermd.’
‘En word niet verliefd,’ vulde Mistaya ernstig aan.
‘Nee,’ beaamde de heks, met zo’n woede op haar gezicht dat ze even onherkenbaar was, als een soort beest waarin ze zei zich te kunnen veranderen. ‘Nee,’ herhaalde ze verbeten, en Mistaya wist dat ze nu aan iemand dacht, aan een heel nabije tijd en plaats, aan iets wat haar vervulde van gloeiende haat. ‘Nee, nooit meer.’
Mistaya zat onbeweeglijk in het tanende licht en liet Nachtschaduw uitrazen. Ze wilde de heks geen enkele aanleiding geven opnieuw in woede te ontsteken, want dan kon ze er weleens in blijven.
Nachtschaduw keek haar aan alsof ze haar gedachten las en glimlachte ontwapenend. ‘Wij zijn van dezelfde soort,’ zei ze nog eens, als om zichzelf gerust te stellen. ‘Jij en ik, Mistaya. De magie verbindt ons, heksen door dik en dun, geboren met macht die anderen alleen maar kunnen begeren en nooit bezitten. Het is onze zegen en onze vloek in afzondering te leven. Het is ons noodlot.’
Haar hand ging omhoog en vervulde de lucht van smaragdgroen licht, als stof dat zich in het duister verspreidde en tintelend omlaagdwarrelde.
Later, toen ze zich in haar deken wikkelde, moest Mistaya nog denken aan wat Nachtschaduw had verteld. Wat was er veel ellende, verbittering en eenzaamheid in het duistere leven van de heks. En zoveel woede. Net als ik, zei de heks steeds maar weer. Jij en ik.
Mistaya’s onzekerheid nam toe als ze over die woorden nadacht. Misschien school er meer waarheid in dan ze bereid was toe te geven. Ze had gedacht van niet, maar begon het zich nu af te vragen. Omdat ze zelf ook een heks was hoorde ze misschien hier bij Nachtschaduw.
Die gedachte verontrustte haar zo dat ze er nog maar net aan dacht Stopfluit te roepen voor ze insliep.