Hondendromen

 

 

 

 

 

Toen Abernathy de volgende morgen wakker werd, na een zeer goede nachtrust, ondanks de dramatische gebeurtenissen van de vorige dag, zat Questor tegenover zijn bed in een stoel met een doodgraversgezicht naar hem te staren. Het had iets verontrustends. Abernathy knipperde met zijn ogen, greep naar zijn bril en keek de magiër onderzoekend aan.

‘Is er iets?’ vroeg hij.

Questor knikte en schudde toen zijn hoofd. ‘We moeten eens praten, ouwe makker,’ zei hij moedeloos.

Abernathy moest bijna lachen om Questors ernst, maar toen zag hij de blik in de starre ogen van de ander en hij voelde een steen in zijn maag. Questor keek diepbezorgd.

‘Goed,’ zei Abernathy, en hij zweeg weer, alsof dit ene woord alle andere overbodig maakte.

Hij ging zitten en nam even de tijd om de soepele lijnen van zijn armen en benen te bewonderen en zijn vingers en tenen kritisch te bekijken. Zijn vingers waren lang en slank, maar zijn tenen leken nogal op de snoepjes waar Elizabeth een zak vol van had in de keuken. Ze gaf hem er steeds van, en het kon hem niet schelen dat ze hem aan zijn tenen deden denken.

Hij schraapte zijn keel. ‘Waar wil je over praten?’ vroeg hij, in de hoop dat het wat anders betrof dan Poggwydd.

Questor kwam uit de stoel en liep naar het raam met zijn lange kromme lijf, als van een vogelverschrikker die uit zijn voegen barst. Hij trok het gordijn open en keek naar buiten, met zijn ogen knijpend tegen het licht. Het was zonnig en warm, en de wereld kwam tot leven. ‘Laten we in de tuin gaan zitten, onder die bomen,’ stelde hij voor, op een geforceerde manier opgewekt klinkend.

Abernathy zuchtte. ‘Ja, toe maar.’

Hij nam een douche, schoor zich, kleedde zich aan en bedacht daarbij dat Questor vast over het boek wilde praten. Theorieën over magie en haar toepassingen. Abernathy was het boek helemaal vergeten door de onverwachte verschijning van Poggwydd in Graum Wythe en diens gevangenneming. De gnoom zat nu net als hij vast in deze wereld, met dit verschil dat Poggwydd er niets van wilde weten, terwijl Abernathy zich als balling steeds prettiger voelde.

Hij nam daarom aan dat Questor door het boek meer wist over een mogelijk vertrek. Daarom was de magiër nog wakker; hij had het gezochte antwoord gevonden en wist niet goed hoe hij dit aan Abernathy moest vertellen, want hij voelde aan dat deze weinig zin had om terug te gaan. Anderzijds begreep hij net zo goed als Questor dat de koning hen nodig had nu Mistaya in de handen was van Nachtschaduw en er iets afschuwelijks ging gebeuren als ze niet op tijd terug waren om in te grijpen.

Maar wat zou er dan gebeuren? Hij wou dat hij het wist. Iets meer zekerheid zou geen kwaad kunnen.

Hij trok zijn schoenen aan en kwam vanuit de badkamer voor Questor staan. De magiër bekeek hem, leek te schrikken en wendde zich vlug af.

‘Wat zullen we nu krijgen?’ zei Abernathy verontwaardigd. ‘Zit mijn broek verkeerd om? Heb ik de verkeerde schoenen aan?’

‘Nee, nee.’ Gekweld legde Questor zijn hand op zijn voorhoofd. ‘Je ziet er werkelijk piekfijn uit.’ De magiër wuifde met zijn hand. ‘Het spijt me. Maar ik heb de hele nacht zitten lezen, en het einde van het verhaal kan me niet bekoren.’

Abernathy knikte maar wat. ‘Laten we maar naar beneden gaan om te praten,’ drong hij aan, want hij wilde het achter de rug hebben. ‘Misschien is Elizabeth al op, dan kan ze erbij komen.’

Maar Questor schudde al zijn hoofd. ‘Nee, ik bespreek het liever met jou alleen.’ Hij sloeg zijn ogen neer en beet op zijn onderlip. ‘Alsjeblieft.’

Ze liepen de kamer uit, een korte gang door en de trap af. Toen ze langs de kamer van Elizabeth kwamen hoorden ze haar zingen. Tenminste iemand die vrolijk was. Ze liepen de keuken in en stuitten daar op mevrouw Ambaum, die bezig was thee te zetten. Met haar handen in haar zij bekeek ze hen hooghartig en bepaald triomfantelijk.

‘Gisteravond heb ik Elizabeths vader gesproken. Hij weet niets van een oom Abernathy, en kent niemand van die naam. Wat heb je daarop te zeggen?’

Ze pakte een theezeefje, als om hem daarmee onder schot te houden.

Abernathy probeerde zijn innemendste glimlach. ‘We hebben elkaar in geen jaren gezien. Sinds onze prille jeugd niet meer.’

Ze trok met haar mondhoek. ‘Ik moest tegen Elizabeth zeggen dat hij vanavond thuiskomt. Hij wil jullie weleens bekijken.’

Abernathy knipperde met zijn ogen en zag het al voor zich. Mevrouw Ambaum hield uitdagend haar hoofd geheven.

Questor besloot in te grijpen. ‘Stel je voor!’ zei hij. Hij nam Abernathy bij zijn arm en loodste hem langs de verblufte huishoudster de achterdeur uit. ‘Maak u maar geen zorgen,’ riep hij achterom. ‘Het is allemaal geregeld voor u het weet!’

Ze liepen vanaf de veranda de tuin in. Abernathy moest zich bedwingen om niet te kijken of de vrouw hem nakeek. ‘Ik mag dat mens niet,’ mompelde hij.

Questor trok een grimas. ‘Ze mag jou geloof ik ook niet erg.’

Achter in de tuin, op ruime afstand van het huis, waren ze veilig voor nieuwsgierige oren. Abernathy nam de hemel eens in ogenschouw en snoof de geuren van bloemen en gras op. De huishoudster was vergeten.

Ze kwamen bij een oude bank die glanzend wit was geverfd en gingen zitten, met uitzicht over open velden met bergen in de verte.

Na een moment van stilte keek Abernathy Questor aan. ‘Wel?’ vroeg hij.

De magiër zuchtte weer. ‘We hebben een probleem,’ zei hij.

Abernathy wachtte, tot duidelijk werd dat Questor niet meer wist wat hij zeggen moest. ‘Zou je wat meer tegelijk willen zeggen, Questor? Op deze manier zitten we hier vanavond nog.’

‘Ja, goed,’ zei Questor schuchter. ‘Het boek Theorieën over magie en haar toepassingen. Ik heb het terdege bestudeerd. Ik denk dat het is wat we zochten.’

Abernathy knikte. ‘Dat denk je? Niet erg bemoedigend voor wie op een duidelijk ja of nee zit te wachten.’

‘Ja, het gaat over magie, zie je, en magie is nooit eenduidig. Dat weet jij ook. En dit boek is een algemene theoretische bespreking van de werking van verschillende magieën, hun beginselen en overeenkomsten. Er staat bijvoorbeeld niet: “Neem het oog van een salamander, vermeng het met een kikkerpoot en draai drie keer linksom”, of zoiets.’

‘Dat mag ik hopen.’

‘Ach, dat is natuurlijk geen echte toverwijze. Maar het is er een voorbeeld van, anders dan de algemene theorie. Dit boek is theorie, zoals ik al zei, dus kun je nergens zeker van zijn tot je het hebt uitgeprobeerd; je kunt alleen de theorie toepassen op de situatie om redelijke zekerheid te krijgen.’

Abernathy fronste. ‘Weinig bemoedigend allemaal. Vreemd, maar het doet me zo aan vroeger denken.’

Questor wierp zijn handen in de lucht. ‘Verdorie, Abernathy, dit is ernst! Met scherpe opmerkingen maak je de zaak er niet beter op! Bespaar me je humor en luister!’

Ze keken elkaar verbluft aan. De glimlach bestierf op Abernathy’s gezicht. ‘Neem me niet kwalijk,’ zei hij, verbaasd dat hij het over zijn lippen kreeg.

Questor knikte nerveus en zei excuses onder vrienden niet nodig te vinden. ‘Theorie,’ vervolgde hij, de draad weer oppakkend. ‘Het boek komt met een theorie die ik me herinner uit de dagen dat ik bij mijn broer studeerde, ten tijde van de oude koning. Het zit ongeveer zo. Wanneer een magie ingrijpt om het resultaat van een andere wezenlijk te wijzigen, dan moet je om de gevolgen van die eerste magie ongedaan te maken een derde magie inzetten. Dus: magie één wordt toegepast, magie twee verandert het resultaat, en magie drie brengt alles weer in de toestand zoals die was.’

Abernathy keek verbaasd. ‘Hoe zit het met de gevolgen van magie één wanneer de gevolgen van magie twee worden opgeheven?’

‘Ach, dat is totaal niet van invloed! Magie één is dan allang weg!’ Questor perste zijn dunne lippen opeen en trok zijn borstelige wenkbrauwen samen. ‘Kun je me nog volgen?’

‘Nachtschaduw probeerde ons te doden met haar magie. Dat lukte niet omdat een andere magie ingreep, die van de slijkploeter naar we vermoeden. Nu moeten we een derde magie hebben om alles weer bij het oude te krijgen. Maar wat nu eigenlijk? Dat kan ik niet meer volgen.’

Questor kneep zijn ogen dicht. ‘Wacht, er zit meer aan vast. Voor de tweede magie is een soort katalysator nodig, een machtige factor, iets aan de buitenkant dat onmiskenbaar is, wil ze de eerste magie overwinnen en tegelijk mogelijk maken dat ze zelf later weer wordt opgeheven. Zie het als een soort offer. Soms is het dat ook echt. Iemand die zijn leven geeft voor anderen. Dat is wat moeilijk ongedaan te maken. Normaliter speelt die factor geen rol in de loop der gebeurtenissen, behalve dat hij duidelijk aangeeft wat in de vroegere toestand moet worden gebracht.’ Hij zuchtte diep. ‘Neem me niet kwalijk. Ik weet dat het verwarrend is.’

Maar Abernathy schudde langzaam zijn hoofd en zag opeens bleek. ‘Je hebt het over mij, hè, Questor? Je bedoelt toch dat ik weer in een hond moet veranderen?’

Zijn vriend knikte zuchtend. ‘Ja.’

‘Je denkt dat als ik door toverij weer in een hond verander de gevolgen van de tweede magie teniet worden gedaan en we worden teruggestuurd naar Landover.’

‘Ja.’

‘Belachelijk.’

Maar hij klonk niet overtuigd en geloofde eigenlijk al dat Questor gelijk had. Diep vanbinnen had hij het vanaf het eerste moment gevreesd. Het moest haast wel dat een dergelijk geluk schaduwzijden had, en dat hij niet zomaar aan zijn lot ontkwam. Hij vond het vreselijk zo te moeten denken, maar kon niet anders. Verdoemd door het lot. Hij had even vrijaf gekregen van de werkelijkheid, meer niet.

‘Je kunt het mis hebben,’ hield hij vol, terwijl hij probeerde kalm te blijven bij de vertwijfeling die hem als een vlaag hitte doortrok.

‘Zou kunnen,’ erkende Questor. ‘Maar ik denk het niet. We waren het erover eens dat we naar de vroegere wereld van de koning zijn gestuurd om ons leven te redden, en omdat iets wat hier ergens verborgen lag ons zou helpen terug te komen. De magie die ons stuurde en degene die hanteerde moesten ons de sleutel van onze gevangenis in handen geven. Alles klopt als een bus, behalve jouw gedaanteverandering, tenzij die nu juist de sleutel vormt. Om een andere reden kan het niet zijn gebeurd. Het is te ingrijpend om eenvoudig een bijverschijnsel te zijn. Het is meer, dus wat kan het anders zijn?’

Abernathy ging staan – op zijn mensenvoeten – en liep weg. Hij bleef staan toen hij ver genoeg van Questor was om zich alleen te voelen en staarde voor zich uit. ‘Ik doe het niet!’ riep hij.

‘Dat vraag ik ook niet van je!’ riep Questor terug.

Abernathy wierp vol afschuw zijn handen in de lucht. ‘Praat geen onzin! Natuurlijk doe je dat!’

Hij keerde zich uitdagend om. Questor zag er oud en breekbaar uit. ‘Nee, Abernathy, dat doe ik niet. Hoe zou ik dat kunnen? Uiteindelijk heb ik je ooit omgetoverd. Per ongeluk, ja, maar dat is geen excuus. Ik veranderde je van een mens in een hond, en kon dat niet meer omdraaien. Ik draag die mislukking, die stommiteit, elke dag met me mee. Nu verkeer ik in een situatie waarin van me wordt verwacht dat ik je voor de tweede keer omtover. Ik moet het vreselijkste moment van mijn leven opnieuw doormaken, terwijl ik weet, let wel, dat ik nog steeds de gevolgen van de magie niet ongedaan kan maken.’ De oude man had tranen in zijn ogen, en hij veegde ze woedend weg. ‘Je mag best weten dat de gedachte bijna ondraaglijk is!’

Voor ons allebei, dacht Abernathy mismoedig. Hij bekeek zichzelf en dacht er even aan wat het inhield om weer een hond te zijn. Hij stelde zich zichzelf weer voor als het harige, onhandige, lachwekkende schepsel dat hij was geweest. Hij zag zichzelf gevangen in dat vreemde lichaam, vechtend voor zijn waardigheid, elke dag van zijn leven knokkend om zijn omgeving ervan te overtuigen dat hij net zozeer een mens was als zij. Hoe kon men zo’n offer van hem verwachten? Was dit het wisselgeld voor de terugkeer naar Landover? Hij wist dat het meer was. Het was het wisselgeld voor zijn leven. Zonder tussenkomst van de geheimzinnige magie was hij dood geweest. Nachtschaduw had hem afgemaakt. Hen allebei. En Questor had ongetwijfeld gelijk, al deed het pijn het toe te geven. Dat hij van een hond weer in een mens veranderde had een doel, en na bestudering van het toverboek kwam Questor met het enige zinnige doel dat ze konden bedenken.

Hij kon dus blijven of teruggaan. De keus was aan hem. Questor wilde hem nergens toe overhalen. Die had zelf genoeg problemen met de kwestie. Abernathy moest beslissen. Als hij de hondengedaante afwees zat hij hier vast. Dat had goede en kwade kanten, daar wilde hij best dieper op ingaan. Natuurlijk zat koning Ben Holiday dan ook vast; van hen kon hij dan geen hulp verwachten. Maar als hij Questor de magie liet oproepen zou hij waarschijnlijk op tijd terug zijn om de koning te helpen. Was dat eigenlijk wel zo? Diende teruggaan werkelijk ergens voor, of had alles gewoon zijn beloop, met of zonder hem? Wist hij het maar. Als hij door zijn terugkeer de koning en zijn gezin van Rydall van Marnhull kon redden, dan viel er alles voor te zeggen, maar niet als het helemaal niets uitmaakte.

Hij keek naar het huis. De huishoudster bekeek hen van achter het raam, tevreden van haar thee drinkend. Vanavond krijg ik jullie wel, dacht ze ongetwijfeld. Nog steeds geen spoor van Elizabeth. Voorbij het huis, waar de weg een bocht langs de voortuin maakte en over een heuvel verdween, was het zonlicht een wazig gordijn tussen de bomen.

Hij liep weer naar Questor, bleef voor hem staan en bekeek het gegroefde oude gezicht. ‘Ik denk echt niet dat ik dit opbreng,’ zei hij zacht.

De magiër knikte. ‘Ik neem het je niet kwalijk.’

Abernathy stak zijn handen uit en bekeek ze. ‘Weet je de toverij nog wel waarmee je me die eerste keer veranderde?’

Questor keek niet op en knikte.

‘Het is me wat, na zoveel jaren.’ Abernathy bekeek zichzelf weer. Hij was nog niet zo lang teruggetoverd, maar hij voelde zich al helemaal vertrouwd met zijn oude vel. ‘Ik voel me zo heerlijk in dit lichaam,’ fluisterde hij.

Elizabeth verscheen in de deur. ‘Ontbijten!’

Ze reageerden niet. Toen wuifde Questor. ‘We komen zo!’ riep hij. Hij keek Abernathy aan. ‘Het spijt me zo.’

Abernathy glimlachte wrang. ‘Dat zal best.’

‘Ik zou er alles voor geven als het anders was.’ Hij beet op zijn lip.

‘Als het anders was,’ peinsde Abernathy, ‘zat ik hier om zo te zeggen vast als hond.’

Questor knikte, voor zich uitkijkend.

‘Maar het ligt nu eenmaal zo. Dat weet je toch heel zeker?’

De magiër knikte weer.

‘Ik moet zeker meteen een beslissing nemen?’ vroeg Abernathy onwillig. ‘Willen we voor de koning en Mistaya van enig nut zijn, dan moeten we snel terug. Veel bedenktijd is er niet.’

‘Nee, dat vrees ik ook.’

‘Waarom wil je de zaak dan niet met me bespreken?’

‘Bespreken?’

‘Om me te overtuigen. Jouw standpunt is duidelijk. Kom met argumenten. Geef me tegenspel, zodat ik niet alleen maar mijn eigen stem hoor!’

‘Ik heb je al uitgelegd–’

‘Hou op met uitleggen!’ riep Abernathy ineens woedend. ‘Wees niet zo verstandelijk en lijdzaam. Wacht niet alleen maar af wat ik in mijn eentje besluit!’

‘Het is jouw beslissing, Abernathy – niet de mijne. Dat weet je.’

‘Dat zal me worst wezen! Ik ben het spuugzat niets af te weten van wat er in mijn leven gebeurt! Ik wil alleen maar terug naar de vroegste situatie, en dat is me niet vergund! Ik moet altijd maar een rol spelen, net als bij dat Bumble-feest, alleen zien we niets van het publiek! Waarom zou ik daarmee akkoord gaan? Dan kan ik toch beter het bijltje erbij neergooien en geen vinger meer uitsteken?’

‘Als je niets doet doe je ook iets!’ Questor raakte nu ook wat verhit. ‘Het houdt altijd een keuze in!’

Abernathy balde woedend zijn vuisten. ‘Dan komt het toch op hetzelfde neer? De keuze komt er toch, ook al is het niet echt een keuze.’

‘Wat bazel je nu?’

‘Dit is logisch denken!’

Questor zuchtte. ‘Laten we maar gaan ontbijten, misschien dat er dan–’

‘Laat maar zitten! Ik ga terug!’

‘–nog iets uitkomt.’ De magiër hield zijn adem in. ‘Wat zeg je?’

Abernathy had moeite zich goed te houden. ‘Ik zei dat ik terugga! Ik wil dat je me weer omtovert!’ Hij trok een grimas toen hij het gekwelde gezicht van de ander zag en werd opeens rustig. ‘Het is niet zo’n moeilijke beslissing, Questor. Als deze toestand achter de rug is moet ik met mezelf kunnen leven. Als ik weer een hond moet worden zal ik me erin schikken. Ik kan het aanvaarden in de wetenschap dat ik dan alles heb gedaan om de koning en zijn gezin te helpen. Stel dat ik een mens blijf en later verneem dat ik door in een hond te veranderen hun leven had kunnen redden… Nou, denk je dat maar eens in.’

Hij schraapte zijn keel. ‘Bovendien ben ik aan een eed gebonden.’ Hij zag er meer dan triest uit. ‘Ik ben hofschrijver aan het hof van Landover, en heb trouw gezworen aan de koning. Ik moet hem dienen op elke denkbare wijze. Momenteel zou ik het graag anders zien, maar dat feit kan ik niet loochenen.’

Questor keek vol bewondering. Zijn ogen stonden intens. ‘Je bent een heel bijzonder iemand,’ zei de magiër zacht. ‘Echt waar.’

In een opwelling omhelsde hij zijn vriend, zodat zijn baardpieken ruw over Abernathy’s gladde huid streken. ‘Nou,’ zei Abernathy, een beetje beduusd. Hij probeerde onverschillig te doen. ‘Vlak jezelf ook niet uit.’

 

Ze gingen het huis in om met Elizabeth te ontbijten. Ze zaten gedrieën aan het keukentafeltje, dat vol stond met kommen pap en melk. Mevrouw Ambaum bleef even in de buurt om te laten merken dat zij hier de scepter zwaaide, maar ging al gauw de deur uit met de belofte binnen een paar uur terug te zijn.

Zodra ze weg was zei Elizabeth: ‘Paps komt vanavond terug uit New York.’

‘Dat zei de huishoudster al,’ zei Questor. Hij keek Abernathy niet aan. Zijn vriend zat met zijn hand aan zijn voorhoofd over een kom gebogen.

‘We moeten een ander verhaal verzinnen,’ vervolgde Elizabeth. Ze zag er frisgewassen uit met haar nog natte krulhaar. ‘Dat is niet moeilijk. We zeggen gewoon dat Ambaum het verkeerd heeft begrepen en dat jullie…’

Maar Questor schudde zijn hoofd al. ‘Nee, Elizabeth, dat hoeft niet. Abernathy en ik vertrekken.’

‘Jullie vertrekken? Wanneer?’

Questor glimlachte triest. ‘Zo meteen. Direct na het eten.’

De teleurstelling was haar aan te zien. ‘Jullie hebben dus een manier gevonden om terug te gaan.’

Questor knikte. ‘Vannacht, ja.’

Ze beet op haar lip en keek naar de fronsende Abernathy. ‘Maar jullie zijn hier nog maar net. Kunnen jullie niet nog een dag blijven? Misschien kan ik–’

‘Nee, Elizabeth.’ Abernathy ging recht zitten en keek met vriendelijke ogen in haar wanhopige blik. ‘De koning heeft ons nodig. En Mistaya. Elk uitstel houdt gevaar in. We kunnen niet blijven.’

Elizabeth staarde in haar pap. ‘Ik kan het niet eerlijk vinden. Ik wil niet zelfzuchtig zijn, en weet dat het belangrijk is dat jullie teruggaan. Maar jullie zijn hier nog maar zo kort.’

Ze keek even op. ‘Ik heb jaren gewacht om jullie terug te zien.’

Abernathy keek bedrukt en kon geen woord uitbrengen.

Het bleef even stil. ‘Hoe moet het nu met Poggwydd?’ vroeg ze ten slotte.

Questor schraapte zijn keel. ‘Poggwydd gaat met ons mee. Abernathy en ik zullen hem zo dadelijk vrij proberen te krijgen.’

‘Dan ga ik mee,’ zei Elizabeth dadelijk.

‘Nee,’ zei Abernathy, die het al erg genoeg vond dat ze zelf moesten gaan, maar in het onvermijdelijke berustte.

‘Hij bedoelt,’ zei Questor, overeind komend, ‘dat we zodra Poggwydd vrij is vertrekken. Ploef!’ Hij probeerde een glimlach, die niet lukte. ‘Stuiten we op problemen, dan willen we jou daar niet bij betrekken. Zo is het toch, Abernathy?’

‘Maar misschien hebben jullie mijn hulp nodig.’ Elizabeth wachtte Abernathy’s antwoord niet af. ‘Jullie weten de weg niet in Seattle! Hoe weet je waar je zijn moet? Hoe denken jullie Poggwydd te vinden?’

‘Nou, misschien kun je bij dat laatste inderdaad helpen,’ zei Questor sussend.

‘Elizabeth.’ Abernathy vouwde zijn handen op tafel en zuchtte. ‘Als het kon zouden we blijven. Als we het bezoek nog even konden rekken zouden we dat doen. Je bent onze vriendin. Vooral van mij. Ik ben tenslotte twee keer bij je geweest. Maar er zijn grenzen aan wat je voor ons mag wagen. Het zal al moeilijk genoeg zijn dit aan je vader uit te leggen.’

‘Om hem maak ik me geen zorgen! En ook niet om Ambaum, of wie ook!’ Ze was onvermurwbaar.

‘Dat weet ik,’ zei hij. ‘Jij laat je door niets uit het veld slaan. Anders had ik hier nu niet gezeten.’ Hij glimlachte triest. ‘Maar we zijn bezorgd om jou. We vrezen dat je iets kan overkomen, en dan is het onze schuld. Weet je nog wat er gebeurde met Michel Ard Rhi? Weet je nog dat het bijna slecht met je was afgelopen? Ik was doodsbenauwd om jou! Ik kan het risico niet nemen dat zoiets weer gebeurt. We moeten afscheid nemen. Hier, bij je thuis, waar je veilig bent. Alsjeblieft, Elizabeth.’

Ze dacht er even over na en knikte toen. ‘Goed, Abernathy.’ Ze bleef echter mokken. ‘Dat moet dan maar.’ Ze zuchtte. ‘Nou, je bent tenminste weer een mens, hè? Je bent tenminste geen hond meer.’

Abernathy glimlachte dapper. ‘Ja, ik ben tenminste geen hond meer.’

Ze aten zwijgend af.

 

Om erachter te komen wat er van Poggwydd was geworden belde Elizabeth de politie, die haar doorverwees naar de dierenambulance, die haar vervolgens doorverwees naar het King County Dierenasiel. Omdat niemand wist wat Poggwydd was en wat men ermee aan moest was de gnoom van de een naar de ander doorgeschoven. Zijn laatste plaatsing was ook tijdelijk, merkte ze toen ze een medewerkster van het asiel sprak. Later die morgen zouden een zoöloog van de dierentuin en een antropoloog van de universiteit komen kijken. Die moesten uitzoeken wiens terrein dit betrof, waarna Poggwydd ergens naar toe kon voor nadere studie.

Elizabeth hing op, deed verslag en zei: ‘Ik zou maar voortmaken.’

Een taxi werd besteld om Abernathy en Questor naar het asiel te brengen. Elizabeth gaf hun geld mee. Ze wachtte met hen buiten op de taxi, gaf nog wat goede raad en aanmoediging, en ook haar telefoonnummer voor het geval dat de zaak vreselijk in het honderd liep en ze haar uiteindelijk toch nodig hadden, wat ze heimelijk hoopte. Toen de taxi kwam omhelsde ze hen beiden en wenste hun een behouden thuisreis. Ze kuste Abernathy op zijn wang en zei dat hij haar beste vriend was, ook al kwam hij uit een andere wereld, en dat ze altijd op hem zou wachten, want ze wist dat hij vroeg of laat terug zou komen. Abernathy zei dat hij het zou proberen en haar nooit zou vergeten. Ze huilde, hoewel ze gezegd had daar niet aan te doen, en Abernathy had alle moeite om zich goed te houden.

Vervolgens reed de taxi weg met Questor en Abernathy, voor een snelle rit met gewaagde inhaalmanoeuvres, scherpe bochten langs net ontweken obstakels, en de nodige snelwegen. Ze passeerden een brug, namen een afrit, reden wat langzamer over een tweebaansweg en zwaaiden een parkeerterrein op bij een gebouw van bruine baksteen met een bord waar KING COUNTY DIERENASIEL opstond.

Ze gaven het geld van Elizabeth aan de chauffeur, betraden duidelijk opgelucht vaste bodem en gingen op weg over een pad dat zich splitste naar ingangen aan weerszijden. Ze kozen de linker, waar een verveelde medewerker achter een bureau hen naar de andere ingang stuurde. Daar zat een jonge vrouw in uniform achter een balie en ze keek verwachtingsvol op.

‘Professor Adkins? Meneer Drozkin?’ groette ze.

Questor wist een kans te grijpen wanneer die zich voordeed. Hij knikte beminnelijk.

De jonge vrouw keek opgelucht. ‘Hebt u enig idee wat dit wezen is?’ vroeg ze. ‘Niemand hier heeft ooit zoiets gezien. We worden er gek van! We hebben alles geprobeerd, maar zijn geen stap verder gekomen. Toen de politie hem bracht en ik hem overnam beet hij bijna in mijn hand. En hij eet alles! Weet u wat het is?’

‘Ik heb wel enig idee,’ zei Questor Teeuw. ‘Mag ik even kijken?’

‘Natuurlijk; deze kant op.’ Haar hulpvaardigheid verried hoe graag ze Poggwydd kwijt wilde. Abernathy kon zich dat goed indenken.

Ze nam hen langs de balie mee naar een zware stalen deur, die ze openmaakte. Vandaar voerde ze hen via een gang naar een ruimte met kooien. Helemaal achterin zat Poggwydd, ineengezakt in de grootste kooi. Zijn kleren waren gescheurd en zijn vacht was een en al klitten van vuil en zweet. Hij zat van boven tot onder vol schrammen, en zijn tong hing uit zijn mond. Zelfs voor een wegweesgnoom zag hij er niet uit.

Toen hij hen zag sprong hij overeind en ging met verbazingwekkende energie de kooi te lijf. Hij schudde, rammelde en beet als een bezetene in het dikke gaas om bij hen te komen.

‘Hij is nog doller geworden!’ zei de vrouw verbaasd. ‘Die moet meteen iets kalmerends hebben!’

‘Nee, laten we daarmee wachten, alstublieft,’ kwam Questor er vlug tussen. ‘Ik wil hem gewoon even observeren. Niet platspuiten. Kunt u ons een paar minuten alleen laten… eh, sorry, ik weet uw naam niet.’

‘Beckendall. Lucy Beckendall.’ Ze stak hem haar hand toe, die hij hartelijk drukte, zonder zich zelf voor te stellen, want hij was alweer vergeten wie hij zogenaamd was.

‘Een paar minuten?’ herhaalde hij vriendelijk. ‘We blijven gewoon hier staan om eens goed te kijken.’

Poggwydd raasde langs het draadwerk, liet al zijn tanden zien en probeerde wanhopig te spreken.

‘Natuurlijk,’ stemde ze in. ‘Ik blijf in de buurt. Als u me nodig hebt roept u maar.’

Ze wachtten tot ze de zware deur achter zich had gesloten. Questor keek Abernathy aan en liep op de kooi toe.

‘Hou daarmee op!’ beet bij Poggwydd toe. ‘Gedraag je en luister! Wil je hieruit of niet?’

Poggwydd, die toch al doodmoe was, liet zich op de vloer zakken en stond hen aan te gapen. De hele ruimte was drukkend en steriel. Abernathy zag zich al een dag lang hier opgesloten zitten en had opeens zijns ondanks te doen met de gnoom.

‘Luister nu!’ Questor sprak Poggwydd streng toe. ‘Het heeft geen zin zo tekeer te gaan! We zijn zo gauw mogelijk gekomen, zodra het kon en we wisten waar je was!’

Poggwydd gebaarde wanhopig naar zijn mond.

‘O, natuurlijk, je wilt wat zeggen.’ Questor fronste grimmig zijn voorhoofd. ‘Praat zachtjes, zodat ze je daar niet horen, anders leg ik je weer het zwijgen op. Begrepen?’

De gnoom knikte tam. Questor sprak zachtjes enkele woorden, maakte een gebaar, en Poggwydd kon weer spreken.

‘Waar bleven jullie al die tijd?’ zei hij. ‘Ik stik hier de moord! Die mensen zijn beesten!’

Questor neeg zijn hoofd iets om dit te erkennen. ‘Het spijt me. Maar we zijn er nu. We halen je hieruit en brengen je terug naar Landover.’

Het gezicht van de gnoom verwrong tot een massa boze rimpels. ‘En als ik nu niet mee wil? Ik heb van jou mijn buik vol, Questor Teeuw! En van je vriend ook.’

‘Stel je niet zo aan! Wou je soms hier blijven?’

‘Nee, ik wil hier niet blijven! Ik wil eruit. Maar dan wil ik op eigen gelegenheid teruggaan. Ik wed dat ik beter de weg kan vinden dan jij!’

‘Je vindt de weg nog niet in open terrein, laat staan in een andere wereld. Wat bazel je nou?’

‘Laat hem, Questor,’ zei Abernathy scherp. ‘We verdoen onze tijd met hem.’

Het drietal begon heftig te ruziën tot opeens de stalen deur openging en Lucy Beckendall verscheen. Ze waren meteen stil en keken elkaar aan, er bijna zeker van dat ze het wezen in de kooi had horen spreken.

‘Er is een misverstand in het spel,’ zei ze, enigszins geagiteerd. ‘Er zijn twee heren aan de ontvangstbalie, die zich hebben geïdentificeerd als professor Adkins van de Universiteit van Washington en de heer Drozkin van dierentuin Woodland Park. Kunt u zich legitimeren?’

‘Natuurlijk,’ zei Abernathy, glimlachend en knikkend. Verdraaid!

Vlug liep hij de rij kooien langs, greep in zijn binnenzak, zocht en schudde zijn hoofd. Toen hij bij Lucy Beckendall en de deur kwam greep hij haar stevig bij de schouders, duwde haar de deur door en sloeg die weer dicht. ‘Questor!’ brulde hij, uit alle macht de deur dichthoudend, waar onmiddellijk op werd gebonkt. ‘Help!’

De magiër trok zijn mouwen op, hief zijn magere armen en zond een blauw kluitje elektrische stroom naar het slot, dat inwendig smolt en één geheel werd met de klink.

‘Zo, van die kant komen ze er niet in,’ verklaarde hij voldaan.

‘En wij kunnen er zo niet uit!’ Abernathy kwam teruglopen over het gangpad. ‘Zorg dus maar dat je weet hoe het verder moet!’

Questor keerde zich naar Poggwydd. ‘Er is maar één uitweg, meneer Poggwydd – met ons terug naar Landover. Als we je achterlaten hebben ze je in een oogwenk weer in die kooi. Wie kan je dan nog helpen? Het spijt me dat je hier bent verzeild, maar dat is onze schuld niet. En voor een verdere bespreking hebben we geen tijd.’ Het gebons op de deur maakte plaats voor een zwaar gebeuk op het slot. Questor verbeet zich en wees met zijn knokige vinger naar de gnoom. ‘Bedenk eens wat ze met je gaan uithalen. Experimenten! Proeven! Wat wordt het, Poggwydd? Landover en de vrijheid, of levenslange opsluiting in een kooi?’

Poggwydd likte zijn groezelige lippen en zijn ogen waren groot van angst. ‘Haal me hieruit! Ik ga met jullie mee! Ik zal je geen last bezorgen, dat beloof ik!’

‘Goed gekozen,’ mompelde Questor. ‘Ga achteruit.’

De gnoom zocht een plekje achterin. Questor gebaarde en wrong met zijn handen, waarop de kooideur opensprong. ‘Eruit!’ zei de magiër gebiedend.

Poggwydd kroop er kleintjes uit en dook in elkaar als een geslagen hond. ‘Sta op!’ beval Questor. ‘Er is niets met je aan de hand!’

Poggwydd richtte zich op en zijn onderlip trilde. ‘Ik wil dat kleine meisje nooit meer zien! En haar slijkploeter ook niet!’

Questor sloeg geen acht op hem en was al bezig met zijn hak een cirkel op de betonnen vloer te trekken. Toen wenkte hij de gnoom en Abernathy om daarin te gaan staan. De magiër kwam erbij, haalde diep adem, sloot zijn ogen en begon zich te concentreren.

‘Hopelijk weet je wat je doet,’ kon Abernathy niet nalaten te zeggen.

‘Shhh!’ beval de magiër.

Buiten klonken nu een heleboel stemmen. Versterkingen, dacht Abernathy somber. Toen werd de deur met iets zwaars geramd. Ze wilden de deur eruit slaan! Het kozijn en de scharnieren gaven met elke klap mee. Cement scheurde en viel verkruimeld op de grond. Die mensen lieten er geen gras over groeien.

Questor begon met zijn toverspreuken, langzaam, duidelijk en zeker. Hij was diep in zichzelf gekeerd en scheen niets te merken van het geroep en gebeuk. Wel zo prettig, dacht Abernathy. Het was net iets voor Questor om fouten te maken als hij zich liet afleiden. Waar zou hij dan in worden veranderd? In een radijsje? Hij keek naar Poggwydd. De gnoom stond met gebogen hoofd, zijn ogen dicht en zijn armen om zijn magere lijf. Ach ja, dacht Abernathy. Bang zijn we allemaal.

Questor dreunde de woorden op, met zweetdruppels op zijn voorhoofd. Abernathy zag de spanning op zijn gezicht. Hij tovert me weer om, dacht hij. Abernathy kreeg ineens de behoefte het uit te schreeuwen en Questor tot iets anders te bewegen. Maar hij hield zich in. Het besluit was genomen en hij aanvaardde zijn lot. Hij bekeek zichzelf, prentte zich in hoe hij eruitzag, om zich dat later niet te hoeven afvragen. Het was toch wel meegevallen als hond te leven.

Rondom hen schoot fel licht omhoog tot aan het plafond, zodat ze gevangen waren in een cilinder. Questor verhief zijn stem. Poggwydd jammerde. Abernathy dacht aan Elizabeth en was blij dat ze hier geen getuige van was. Hij had liever dat ze zich hem in zijn mensengedaante herinnerde.

Het licht werd oogverblindend fel. Abernathy voelde zich wegsmelten. Dat gevoel was niet nieuw. Hij had het een keer eerder ervaren, twintig jaar geleden.

Hij sloot zijn ogen en liet het over zich komen.