Stopfluit
Mistaya kreeg die avond het besluit van haar ouders te horen dat ze bij haar grootvader ging logeren en de volgende morgen zou vertrekken. Ze vroeg met haar gewone vrijmoedigheid of er iets aan de hand was, en ze ontkenden dat. Maar door de manier waarop ze dat deden wist ze dat er beslist wel wat was.
Maar ze was slim genoeg in de omgang met haar ouders om niet verder te vragen, al wist ze zeker dat het te maken had met de man die die morgen voor de poort stond, en ze liet de zaak rusten tot ze een van hen alleen kon spreken. Dat zou waarschijnlijk haar moeder zijn, want van haar verwachtte ze meer openheid dan van haar vader. Niet dat haar vader haar wilde misleiden, maar hij bleef haar als een kind zien dat beschermd moest worden tegen de in zijn ogen harde werkelijkheid van het leven. Dat was een ergerlijke gewoonte, maar Mistaya deed haar best het te verdragen. Haar vader had altijd moeite haar te begrijpen, zeker meer dan haar moeder. Hij legde bij haar maatstaven aan die haar vreemd waren en uit zijn vroegere wereld stamden die de aarde heette, waar magie vrijwel onbekend was en feeënwezens als een mythe werden beschouwd. Natuurlijk, hij hield van haar, en hij wilde alles voor haar doen. Maar liefde was in het leven niet hetzelfde als begrip, en dat bleek maar weer.
Haar vader was niet de enige met twijfels. De meeste bewoners van het kasteel vonden haar om een of andere reden een beetje vreemd. Daar was ze zich vrijwel vanaf het begin van bewust, maar het stoorde haar niet. Haar zelfbewustheid en zelfvertrouwen waren zodanig dat het er vrijwel niet toe deed wat anderen dachten. Haar moeder had geen moeite met haar, en haar vader was ondanks zijn onzekerheid een steun. Abernathy liet haar dingen met zich uithalen waarvoor een ander kind naar zijn kamer was gestuurd om daar maar eens een tijdje over goede manieren na te denken. Bunion en Parsnip waren net zo vreemd als zij, met hun tanden, oren en borstelhaar, en hun geheimzinnige kwettertaaltje dat ze volgens hen niet kon verstaan, wat ze natuurlijk wel kon.
Maar Questor Teeuw was favoriet. Ze hield van die oude man, zoals een kind een bijzondere band kan hebben met grootouders of een oom of tante. Ze waren op een mysterieuze wijze verbonden, als ware geestverwanten. Questor behandelde haar nooit als een kind. Ze kon altijd een antwoord of zijn oordeel krijgen. Hij hoorde haar aan en zei op het juiste moment iets terug. Hij was verstrooid en hij smokkelde een beetje wanneer hij zijn toverkunst liet zien, maar dat verhoogde zijn charme alleen maar. Ze voelde dat Questor haar werkelijk een wonderbaarlijk mens vond – een mens, geen kind – en dat hij haar tot alles in staat achtte. Zeker, hij berispte en verbeterde haar weleens, maar dat kwetste haar nooit. Ze was dan eerder geroerd door zijn zorgzaamheid. Hij hield niet van haar als haar luchtige moeder, of haar zorgelijke vader, maar maakte dat goed met zijn vriendschap, van het soort dat zeldzaam is in het leven.
Mistaya hoorde met genoegen dat Questor op haar zou passen tijdens de tocht naar het zuiden. Dat Abernathy meeging vond ze ook fijn, maar ze was vooral blij met Questor. Dat moest een heerlijk reisje worden. Ze was niet van het kasteel weg geweest sinds ze klein was en amper kon lopen, en dan alleen voor tochten van een dag. Picknicks en ritjes te paard telden niet mee. Deze reis naar een gebied waar ze nooit was geweest was een avontuur. Wat zou ze een ontdekkingen doen, samen met Questor. Dat werd dikke pret.
Als ze erover nadacht moest ze toegeven dat het aantrekkelijke mede was gelegen in de afwezigheid van haar ouders. Wanneer die in de buurt waren werd ze altijd meer in de gaten gehouden en in haar vrijheid beperkt. Niet doen. Niet aankomen. Blijf daarvandaan. Blijf hier. Er kwam geen einde aan wat ze haar wilden bijbrengen, en aan het meeste ervan had ze niet werkelijk iets. Wanneer ze alleen was met Questor, dan verbreedde zich haar horizon en voelde ze wat er mogelijk was. Haar enthousiasme hing vooral samen met de toverij die de magiër hanteerde. Dat vond ze werkelijk het einde. Mistaya deed niets liever dan kijken wat Questor kon bereiken met zijn spreuken en handelingen, ook wanneer het niet goed lukte. Ze meende dat ze ooit kon leren toveren als hij. Daar was ze zeker van.
Heimelijk probeerde ze weleens wat uit, en had het gevoel dat het al bijna ging.
Dat mocht natuurlijk niemand weten. Iedereen, ook Questor Teeuw, zei haar dat het gebruik van toverij uiterst gevaarlijk was. Dat moest ze niet willen proberen. Ze beloofde het braaf wanneer ze dat te horen kreeg, maar dacht er het hare van.
Ze wist dat magie deel uitmaakte van haar leven. Haar moeder had haar al vroeg haar afkomst uitgelegd. Ze was het kind van een mens en een feeachtige, geboren uit de bodem van drie werelden, in een dal dat de Diepval heette en de woonplaats was van de heks Nachtschaduw. Haar bloed was doortrokken van magie. Daardoor was ze in twee jaar tijds tien jaar gegroeid. Daardoor groeide ze sprongsgewijs. Hoe ze groeide was nog steeds een soort mysterie voor haar, maar ze begreep het beter dan haar ouders. Haar intelligentie groeide altijd het eerst, en dan volgden haar gevoelens en haar lichaam. Ze kon hier niets aan voorspellen of sturen, maar voelde de voortgang wel duidelijk.
Ze meende ook dat kind-zijn niet bijzonder wenselijk of belangrijk is, maar in feite een noodzakelijke springplank naar volwassenheid, en daar draaide het voor haar om. Kinderen stonden net een treetje hoger dan huisdieren; ze kregen verzorging, geregeld te eten, werden vaak uit huis gestuurd om te spelen en verder mochten ze weinig. Volwassenen konden doen wat ze wilden wanneer ze voor de gevolgen instonden. Mistaya had vanaf het begin door hoe het groeien werkte en kon haast niet wachten tot die fase over was en het echte leven begon. Ze voelde voortdurend wrevel bij de beperkingen die haar lichaam en haar ouders haar oplegden, maar kon er weinig aan veranderen. Een reisje naar haar grootvader in het merengebied was dan ook een welkome adempauze.
Daarom zei ze braaf ja en amen op alle vermaningen van haar ouders, lachte in haar vuistje en begon plannen te maken. Het bezoek was kennelijk voor onbepaalde tijd en kon dus weken duren. Dat beviel Mistaya. Het hele voorjaar en misschien ook de zomer in het merengebied van de feeachtigen was een opwindend vooruitzicht. Ze vond haar grootvader aardig, al had ze hem maar één keer meegemaakt. Hij was voor haar naar het kasteel gekomen toen ze pas een paar maanden was. De Riviermeester was een lange, fiere waterfaun met ietwat vlakke gelaatstrekken, een zilveren huid en dik zwart haar tot over zijn nek en onderarmen. Hij deed die keer stug en koel, alsof hij zich eigenlijk niet met haar wilde inlaten en haar wantrouwde om wat ze was. Maar hij had geen verweer tegen haar spontaniteit. Ze sloeg geen acht op zijn terughoudendheid, liep recht op hem af en zei: ‘Ha die opa, wat leuk u te zien. Ik hoop dat we goede maatjes worden.’
Oprechtheid en durf, dat was het recept. Haar grootvader viel meteen voor haar, onder de indruk omdat een klein kind zo vrijmoedig kon zijn en zijn genegenheid zocht. Hij nam haar mee uit wandelen, ze praatten heel wat af, en hij nodigde haar uit eens te komen logeren. Hij vertrok dezelfde dag weer. Haar moeder zei dat hij niet graag binnen sliep en vooral moeite had met kastelen. Hij was een waterwezen en waagde zich nooit ver van huis. Zijn komst was dus een hele eer. Mistaya vroeg opgetogen wanneer ze bij hem op bezoek mocht, maar dat raakte in het vergeetboek. Ze had hem sindsdien niet meer gezien. Het leek haar interessant wat hij nu van haar vond.
Na het eten had ze het druk met pakken voor haar reis en kreeg ze de kans niet haar moeder of haar vader iets te vragen over de mannen voor de poort. Ze sliep die nacht onrustig en werd wakker voor de zon opkwam. Na veel gezoen, geknuffel en vermaningen van haar ouders vertrok ze bij het eerste licht met haar begeleiders: Questor, Abernathy en twaalf man van de Garde. Ze reed op haar geliefde pony, Lichtvoet, en zag hoe de zon met de nieuwe dag het duister wegjoeg over de weiden, heuvels en wouden. Zes ruiters reden voor haar en zes achter haar. Questor reed naast haar op een gevlekte oude knol met de onwaarschijnlijke naam Uil. Abernathy, die een afschuw had van paarden, zat in het rijtuig met haar bagage. Een koetsier mende het span dat de koets over het grasbegroeide spoor trok dat zuidwaarts voerde.
Mistaya wachtte tot Zuiver Zilver veilig uit het gezicht was verdwenen, kwam met Lichtvoet dichter naar Questor en vroeg: ‘Wie was die man voor de poort, Questor – die ik van vader niet mocht zien?’
Questor Teeuw snoof. ‘Een onruststoker. Ene Rydall. Hij beweerde koning te zijn van een gebied, Marnhull geheten, waar hier niemand ooit van heeft gehoord. Het zou aan de andere kant van de nevels liggen, maar jij weet ook wel hoe onwaarschijnlijk dat is.’
‘Is hij de reden waarom ik naar mijn grootvader moet?’
‘Ja.’
‘Waarom?’
De magiër trok zijn schouders op. ‘Misschien is hij gevaarlijker dan hij lijkt. Hij uitte dreigementen.’
‘Wat voor dreigementen?’
Questor fronste zijn borstelige wenkbrauwen. ‘Moeilijk te zeggen; ze waren nogal vaag. Rydall wil dat je vader het koningschap aan hem overdraagt. Grote onzin. Maar Rydall gaf te verstaan dat het veiliger was dat maar te doen.’
Mistaya dacht even na. ‘Wie was die andere, in dat zwarte gewaad?’
‘Ik weet het niet.’
‘Een tovenaar?’
Questor keek haar verrast aan met zijn smalle gezicht. ‘Ja, misschien. Er was daar magie. Voelde jij dat ook?’
Ze knikte. ‘Ik denk dat ik een van hen ken.’
Questor keek nu stomverbaasd. ‘Werkelijk? Hoe kan dat?’
Ze fronste. ‘Ik weet het niet. Ik voelde het gewoon even toen ik op de muur stond.’ Ze zweeg even. ‘Eerst dacht ik dat het de grote man was, Rydall. Maar nu weet ik het niet meer. Het kan ook die andere zijn geweest.’ Ze haalde haar schouders op. Het interesseerde haar niet meer. ‘Denk je dat we onderweg nog een moerasplof tegenkomen, Questor?’
Ze reden die dag stevig door, pauzeerden een paar keer om de paarden rust te geven en te eten, en toen de zon onderging bereikten ze de zuidoever van het Irrylynmeer. Daar sloegen ze hun kamp op voor de nacht. Mistaya ging zwemmen in het warme water van het meer, en hielp daarna Abernathy en twee soldaten met vissen voor hun maaltijd. Ze vingen in minder dan geen tijd tientallen vissen, wat Mistaya deed klagen dat er zo niets aan was. Terwijl de soldaten met de vangst teruggingen naar het bivak om die schoon te maken en te koken zaten het meisje en de hond aan de oever van het meer en zagen uit over het zilveren water, waar de zon in avondrood achter de verre horizon zakte.
‘Denk je dat vader en moeder gevaar lopen, Abernathy?’ vroeg ze met een dodelijk ernstig gezicht.
Abernathy dacht even na voor hij zijn harige kop schudde. ‘Nee Mistaya, dat denk ik niet. Maar het zou anders niet de eerste keer zijn. Een koningspaar loopt altijd wel gevaar. Dat heeft te maken met machtsuitoefening. Maar je ouders hebben wel voor hetere vuren gestaan en kunnen wel wat hebben. Maak je niet ongerust.’
Zijn antwoord beviel haar en ze knikte instemmend. ‘Goed, dat zal ik niet doen. Blijven jij en Questor bij me in Elderew?’
‘Een paar dagen maar. Dan moeten we weer terug. Je vader zal ons nodig hebben. We kunnen niet te lang wegblijven.’
‘Nee, natuurlijk niet,’ beaamde ze, blij dat ze daar alleen zou zijn. Haar grootvader kende ook magie. Ze vroeg zich af of hij haar wat zou willen leren, en of ze van hem wat zou mogen uitproberen.
Een schimmige gedaante kroop uit het geboomte en gleed weg in het struikgewas langs de oever. Ze zagen het allebei.
‘Een moerasplof?’ fluisterde ze opgewonden.
Abernathy schudde zijn hoofd. ‘Eerder een soort grotvent. Niet oud en niet slim, anders was hij niet zo opgevallen.’
Ze stootte de klerk licht aan. ‘Blaf eens naar hem, Abernathy! Eén keer, goed hard!’
‘Mistaya…’
‘Alsjeblieft! Dan zal ik de hele reis niet aan je oren trekken.’
De hond zuchtte. ‘Ben ik even blij.’
‘Doe je het?’ drong ze aan. ‘Eén keertje? Ik wil hem zien opspringen.’
Abernathy vertrok zijn kaken. ‘Humpf.’
Toen blafte hij, met een explosief hard geluid dat de schemerstilte verscheurde. Verderop sprong de grotvent uit de struiken en verdween als afgeschoten met een katapult in het woud.
Mistaya bestierf het. ‘Schitterend! Wat was dat leuk! Heerlijk als je zoiets doet, Abernathy. Daar moet ik zo om lachen!’
Ze knuffelde hem stevig en trok zachtjes aan zijn oren. ‘Met jou kan ik lachen, ouwe pluizenbol!’
‘Humpf,’ herhaalde Abernathy. Maar het deed hem kennelijk genoegen.
De vis was klaar en het eten smaakte heerlijk. Ze aten allemaal samen, en alles ging schoon op. Mistaya vond dit nog beter dan een picknick. Ze bleef laat op om naar de verhalen van de soldaten te luisteren, ondanks de merkbare afkeuring van Abernathy, en toen ze zich eindelijk in haar dekens wikkelde – het voor haar meegenomen donzen kussen hoefde ze niet, uit solidariteit – viel ze meteen in slaap.
Zonder te weten waarom werd ze wakker terwijl het nog donker was. Iedereen was in diepe slaap en de meesten, met name Questor, snurkten als verroeste scharnieren. Ze knipperde met haar ogen, ging zitten en keek rond.
Een paar ogen keek haar aan van een meter afstand, helgeel oplichtend in de laatste vuurgloed.
Mistaya knipperde onbevreesd met haar ogen. Dit was een slijkploeter. Ze had er nooit een gezien, maar kende ze van de eindeloze lessen van Abernathy over de dierenwereld van Landover. Ze wachtte even tot ze beter zag. De slijkploeter wachtte mét haar. Toen ze goed kon zien bleek ze een merkwaardig wezen voor zich te hebben met een langwerpig lijf in verschillende tinten bruin, korte pootjes met zwemvliezen, een snuit die wat aan een knaagdier deed denken, grote flaporen als van een hond, en een lange staart als van een hagedis. Juist, dat moet een slijkploeter zijn, dacht ze.
Ze tuitte haar lippen voor een kusje op afstand. De slijkploeter knipperde met zijn ogen.
Ze herinnerde zich ineens dat slijkploeters als feeënwezens werden beschouwd. Ze werden in Landover zelden waargenomen en bijna nooit buiten het merengebied.
‘Wat ben je leuk,’ fluisterde ze.
De slijkploeter kwispelde met zijn staart. Hij liep een paar stapjes, kwam terug en wachtte. Mistaya ging staan. De slijkploeter liep weer weg. Wat hij wil is duidelijk, dacht het meisje. Bof ik even! Nu al een avontuur! Ze trok haar laarzen aan en sloop langs de slapenden achter haar nieuwe speelmakker aan. De slijkploeter zorgde ervoor dat ze hem bijhield.
Ze bedacht te laat dat aan weerszijden van het bivak iemand op wacht stond, en voor ze het wist stuitte ze erop. Maar de wachter scheen haar niet te zien. Nietsvermoedend staarde hij in de nacht. Mistaya kon zo doorlopen.
Magie! dacht het meisje, en raakte weer opgewonden.
De slijkploeter voerde haar weg van het meer, het omringende bos in. Ze liepen een heel eind, door een doolhof van dicht opeen staande bomen en struiken. Ze doorwaadden riviertjes, daalden ravijnen af en beklommen heuvels. De nacht was warm en stil, met de sterke geuren van hars en jasmijn. Krekels tsjirpten en kleine knaagdieren ritselden in de struiken. Mistaya bestudeerde alles, luisterde naar alles, en niets ontging haar. Ze had geen idee waar ze heen ging maar maakte zich geen zorgen om het vinden van de weg terug. Ze dacht dat de slijkploeter haar bij iemand zou brengen, en hoopte dat het om een toverwezen ging.
Uiteindelijk kwamen ze op een open plek waar een brede strook maanlicht werd weerspiegeld door drassig gras, waar een stroompje van een verre bron doodliep. Daar ging de slijkploeter naast zitten. Mistaya ging bij hem staan en wachtte af.
Dat duurde niet lang. Bijna meteen bewoog het water van de poel, en daarop rees er iets uit omhoog. Het was een vrouw die helemaal donker glansde van de modder toen haar lichaam zich aftekende. Ze torende boven Mistaya uit. Mistaya had nog nooit zo’n grote vrouw gezien, die met haar weelderige vormen van natheid glom en blonk in het maanlicht. Ze stond op het water van de poel alsof het vaste grond was, deed haar ogen open en keek Mistaya aan.
‘Ha, Mistaya,’ groette ze met een zachte, warme stem, die vochtige aarde en koele schaduwen deed vermoeden.
‘Dag,’ antwoordde Mistaya.
‘Ik ben de Aardmoeder,’ zei de vrouw. ‘Ik ben een vriendin van je moeder. Heeft ze je over mij verteld?’
Mistaya knikte. ‘U was haar beste vriendin toen ze nog klein was. U vertelde haar van mijn vader voor hij naar Landover kwam. U helpt het land te verzorgen en de wezens die erop leven. U bezit magie.’
De Aardmoeder lachte zachtjes. ‘Wat kleine magie, ja. Het meeste wat ik doe is gewoon hard werken. Hou je wel van magie?’
‘Ja, heel veel. Maar ik mag er niet aan meedoen.’
‘Omdat het gevaarlijk voor je is.’
‘Ja.’
‘En jij gelooft dat niet?’
Mistaya aarzelde. ‘Het gaat er niet om dat ik het niet geloof. Het is eerder dat ik niet snap hoe ik mezelf moet leren beschermen tegen de gevaren ervan als ik me er niet mee mag inlaten.’
De ogen glansden als poelen zilver. ‘Een goed antwoord. Onwetendheid beschermt niet; kennis wel. Wist je, Mistaya, dat ik je moeder hielp bij de voorbereiding van je geboorte? Ik droeg haar op de aarde te verzamelen waaruit jij moest voortkomen. Dat deed ik omdat ik iets over je wist waar je moeder geen weet van had. Ik wist dat magie een belangrijk deel van je leven uitmaakt, en dat je jezelf niet tegen de uitwerking ervan kunt beschermen als de elementen ervan geen deel van je lichaam vormen. Je had aarde nodig van de feeënnevels, net zo goed als van het land van je vader en je moeder.’
‘Ben ik een feeënwezen?’ vroeg Mistaya gretig.
De Aardmoeder schudde haar hoofd. ‘Je bent niet zo gemakkelijk te omschrijven, kind,’ antwoordde ze. ‘Je bent niet eenvoudig het een of het ander, maar een mengeling uit meer. Je bent bijzonder. In heel Landover is er niemand zoals jij. Wat vind je daarvan?’
Mistaya dacht na. ‘Daar zal ik mee moeten leven.’
‘Dat zal niet zo eenvoudig zijn,’ vervolgde de Aardmoeder. ‘Je zult voortdurend hindernissen moeten overwinnen. Je denkt misschien dat opgroeien moeilijk is, maar het wordt steeds ingewikkelder. Je zult het heel moeilijk krijgen. Er komen beproevingen waar je aan te gronde gaat als je niet oppast. Ervaring is de onmisbare leermeester voor alle opgroeiende kinderen, vol teleurstellingen en beloningen, en met vallen en opstaan. Het gaat erom een evenwicht te vinden tussen dat alles en overeind te blijven, om van kennis tot wijsheid te geraken. Dit zal voor jou extra moeilijk zijn, Mistaya, omdat jij te maken krijgt met de lessen en eisen van drie werelden, en jij moet heel omzichtig te werk gaan.’
‘Ik ben niet bang,’ zei Mistaya dapper.
‘Ik weet dat dat waar is.’
Mistaya fronste peinzend. ‘Aardmoeder, kunt u zien wat me wacht? Kunt u de toekomst zien?’
De zilveren ogen van de aardmoeder sloten zich en gingen langzaam weer open, als van een kat. ‘O kind, ik wou dat ik het kon. Wat zou het leven eenvoudig zijn. Maar ik kan het niet. Ik zie alleen maar mogelijkheden. De toekomst kan alle kanten uit. Gewoonlijk gaat het om een handvol dingen. Ik zie iets van donkere wolken en regenbogen in het leven van de bewoners van dit land, en soms kan ik iets voorkomen of ombuigen. De toekomst ligt nooit vast, Mistaya. Ze is voor ons allen een leeg doek waarop we ons leven moeten schilderen.’
‘Vader en moeder denken dat we in gevaar zijn,’ zei het meisje. ‘Is dat waar?’
‘Ja,’ antwoordde de Aardmoeder. ‘Zo’n donkere wolk waar ik het over had komt naar jou toe. Die zal je standvastigheid en inzicht beproeven. Het ziet er behoorlijk somber uit en daar moet je je op instellen. Daarom liet ik je vannacht ook bij me brengen.’
‘Om me te waarschuwen?’
‘Meer dan dat, Mistaya. Je bent al gewaarschuwd, en daar kan ik niets aan toevoegen.’ De Aardmoeder glinsterde toen ze haar hand opstak. ‘De slijkploeter die je bij me bracht heet Stopfluit. Hij dient me al heel lang, en goed. Je moeder kent hem van kindsbeen af. Stopfluit is een feeënwezen, ooit uit de nevels gekomen om mijn metgezel te worden. Slijkploeters kunnen zowel binnen als buiten de nevels leven en maken zelf uit wie ze willen dienen. Ze beschikken over een uiterst machtige vorm van magie. Dat is een goede, heilzame magie, die andere blokkeert die kwaad willen doen of vernietigen. Ze kan er niet volledig tegen beschermen, maar wel hun uitwerking verzachten. Stopfluit doet dit voor wie hij dient en soms voor hun vrienden.’
Mistaya keek even naar Stopfluit, die naar haar opkeek met grote, gevoelvolle ogen. ‘Hij lijkt me heel lief,’ zei ze.
‘Hij is nu van jou,’ zei de Aardmoeder vriendelijk. ‘Ik schenk hem je voor de tijd die je nodig hebt om vrouw te worden. Tijdens je rijping zal Stopfluit je metgezel en beschermer zijn. Hij zal je enigermate behoeden voor het kwaad dat mogelijk uitgaat van de donkere wolken die in je leven komen.’
Haar arm viel weg in een straal maanlicht. ‘Maar begrijp goed, Mistaya, Stopfluit kan je niet tegen alles beschermen. Niemand kan dat. Wanneer duistere magie wordt gebruikt om je kwaad te doen, dan is hij als een schild. Maar komt die duistere magie van jezelf, dan staat hij machteloos. Wat jij met je leven doet is jouw verantwoordelijkheid. De gevolgen van je daden en beslissingen zijn voor jou. Je zult fouten maken en stommiteiten begaan, en Stopfluit kan je niet tegenhouden. Dit zijn de lessen van het opgroeien waar je doorheen moet.’
Mistaya fronste en haar mond vertrok. ‘Ik zal proberen geen fouten te maken of domme dingen te doen,’ zei ze. ‘Ik zal goed uitkijken bij wat ik doe, Aardmoeder.’
De vreemde ogen van de vrouw stonden opeens droevig. ‘Je zult je best doen, kind. Meer zit er niet in.’
Mistaya dacht na. ‘Bezit ik magie die me zal helpen?’ vroeg ze in een opwelling. ‘Magie van mezelf?’
‘Ja, Mistaya. En misschien zal die je helpen. Maar ze kan je ook kwaad doen. Mocht je het gebruiken, dan loop je enig risico.’
‘Maar ik weet niet eens wat het is. Hoe kan ik het gebruiken? Hoe kan het me kwaad doen?’
‘De tijd,’ zei de Aardmoeder, ‘zal het je leren.’
Mistaya zuchtte ongeduldig. ‘Nu klinkt u net als vader.’
‘Het wordt tijd dat je teruggaat,’ zei de Aardmoeder, de klacht negerend. ‘Maar eerst moet je nog wat over Stopfluit weten. Hij zal altijd bij je zijn, maar je zult hem niet altijd zien. Hij waakt over je naar eigen inzicht, dus wanhoop niet wanneer je hem soms niet kunt vinden. Ook moet je nooit proberen hem aan te raken. Slijkploeters kunnen dat niet hebben. Wees gewaarschuwd. Onthoud ten slotte nog dit. Je hoeft Stopfluit eten noch drinken te geven. Hij zorgt wel voor zichzelf. Maar je moet zijn naam minstens één keer per dag uitspreken, op welke manier doet er niet toe. Als je dat nalaat loop je de kans hem kwijt te raken. Wanneer hij zich overbodig voelt zal hij je verlaten en teruggaan naar mij. Heb je alles begrepen?’ Mistaya knikte heftig. ‘Ja, Aardmoeder. Stopfluit is in goede handen.’ Toen bedacht ze iets. ‘Aardmoeder, ik ben op weg naar mijn grootvader in het merengebied. Stel dat hij Stopfluit niet wil toelaten? Hij is nogal streng in sommige dingen.’
‘Maak je geen zorgen, kind,’ stelde de Aardmoeder haar gerust. ‘Slijkploeters zijn feeënwezens. Die gaan en staan waar ze willen. Ze zijn nergens weg te houden waar ze willen zijn, tenzij er machtige magie wordt toegepast. Stopfluit zal overal met je meegaan.’
Mistaya keek naar de slijkploeter en glimlachte. ‘Dank u, Aardmoeder. Dank u voor Stopfluit. Ik houd nu al van hem.’
‘Tot ziens, Mistaya.’ De Aardmoeder begon al weg te zinken in modder. ‘Denk aan wat ik heb gezegd, kind.’
‘Dat zal ik doen,’ riep Mistaya terug. ‘Tot ziens.’ Toen schreeuwde ze: ‘Wacht even! Wanneer zie ik u weer?’
Maar het natuurwezen was al verdwenen in de aarde. De poel glinsterde vaag in het maanlicht rond de plek waar ze had gestaan. De open plek was leeg en stil.
Mistaya kreeg ineens weer slaap. Dit was een geweldig avontuur geweest, en ze zag uit naar meer. Geeuwend rekte ze zich uit en glimlachte naar Stopfluit. ‘Ben jij ook moe?’ vroeg ze zacht. Stopfluit staarde haar aan. ‘Kom, we gaan weer slapen, goed?’
Stopfluit kwispelde voorzichtig met zijn staart, alsof hij het zich afvroeg.
Maar Mistaya ging al op weg, zodat de slijkploeter plichtsgetrouw volgde. Samen liepen ze door het woud terug naar het kamp, en naar het lot dat hun wachtte.