HOOFDSTUK 11
De lente is met een onstuitbare opmars bezig.
De rozenstruiken zitten vol blad, terwijl de laatste tulpen, al behoorlijk verwelkt, nog moedig stand houden. Aan de kale takken van de blauweregen, die stevig gestut langs de muur kruipen, zwellen knoppen. De narcissen staan op springen. Alles groeit en bloeit zo’n beetje door elkaar heen in deze tijd van het jaar, alsof geen plant zich geroepen voelt zich aan de kalender te houden.
In de verwaarloosde heg zijn een paar mussen bezig een nest te bouwen, ze kan het zien aan de omtrekkende beweging waarmee ze aanvliegen.
Van een boomtak naar de top van een struik naar een nog lagere tak en dan de heg in met veel geritsel.
Als ze uit de wind staat, is de zon bijna te warm voor de trui die ze, ander weer verwachtend, vanochtend heeft aangetrokken.
Ze zal een oplossing moeten vinden voor de boodschappen nu ze niet meer met de auto kan.
Natuurlijk kan ze met de fiets gaan, maar niet naar het buurdorp waar niemand haar kent, dat is te ver. Op de fiets is de supermarkt in haar eigen woonplaats de enige optie. Maar hoe in godsnaam krijgt ze alle spullen thuis? Met alleen een grootverpakking wc-papier is er al een fietstas vol. En dan hebben we het nog niet eens over de kratten mineraalwater en al die andere dingen waarmee ze altijd zonder erbij na te denken haar supermarktwagentje vult.
Ze kan zich zonder moeite de blikken voorstellen van hun kennissen als ze met volgeladen boodschappentassen aan haar stuur langsfietst. Echt niemand zal denken dat ze op de fiets zit omdat het zo gezond is.
Maar die gedachten moet ze van zich af zetten, ze maken haar leven er alleen maar moeilijker op en een oplossing zou ze werkelijk niet weten. Als er iets is waar Jaap nooit voor heeft gevoeld, is het de weekinkopen doen op zaterdag. Ze heeft weleens met afgunst gekeken naar zo’n man die de achterbak vollaadt met boodschappen terwijl zijn vrouw ernaast staat alsof het de gewoonste zaak van de wereld is.
Nou oké, zo’n man heeft zij dus niet. En ze mag hangen als ze er tegen hem over begint en hem de kans geeft opmerkingen te maken over mensen die zichzelf in de nesten werken en een ander nodig hebben om er weer uit te komen.
Ze gaat de keuken in om thee te zetten. Over een kwartier komt Jolien thuis, dat is ongeveer het enige moment van de dag waarop ze zich verheugt.
Soms, als ze aan de keukentafel thee zitten te drinken, lijkt het alsof er iets van de ouderwetse gezelligheid terug is gekomen. Je moet natuurlijk voorzichtig zijn met dat soort gevoelens want ze brengen ongeluk, dat patroon begint Anne langzamerhand door te krijgen. Je lost het ene probleem op en voordat je opgelucht adem kunt halen, heeft het volgende zich alweer aangediend.
Anne vraagt zich af of Jolien zich realiseert dat ze in hetzelfde schuitje zit als haar moeder. Ze zijn allebei hun vriendinnen kwijt en daarmee hun sociale leven. En als dat wegvalt, blijft er weinig over wat je leven een beetje kleur geeft.
Het grote verschil is dat Anne het aan zichzelf te wijten heeft, terwijl Jolien niets heeft gedaan om dit te verdienen.
Nu ze eindelijk minder gebukt gaat onder de problemen van Jolien, is er het conflict tussen Cas en Jaap, zodat de sfeer in huis opnieuw te snijden is. Anne merkt dat ze er eigenlijk het geduld niet meer voor op kan brengen.
Ze neemt het Jaap kwalijk dat hij het vertikt een verzoenende hand uit te steken. Cas heeft ‘klootzak’ tegen hem gezegd en zolang hij daar zijn excuses niet voor aanbiedt is Jaap niet van plan een stap in zijn richting te zetten. Omdat Cas minstens zo stijfkoppig is, is de sfeer in elke ruimte waarin die twee tegelijkertijd vertoeven, volkomen verziekt.
Zwijgend zit Cas aan tafel, hij mengt zich niet in gesprekken en verdwijnt zo snel mogelijk naar zijn eigen kamer of naar zijn bandje, om de raps in te studeren waarmee ze over een paar weken tijdens het jaarlijkse schoolfeest op gaan treden.
Jaap had het meteen met hem uit moeten praten, Anne dringt er dagelijks vergeefs op aan dat hij dat alsnog doet.
Iedere dag dat deze situatie langer duurt, wordt het moeilijker haar op te lossen. Iemand moet de wijste zijn, en het ligt voor de hand dat een vader die rol op zich neemt.
Een gesprek met Cas, om hem over te halen de eerste stap te zetten, lukt ook niet.
Het is moeilijk om een beroep te doen op een jongen die op de rand van zijn bed met gebogen hoofd naar een punt tussen de neuzen van zijn All-Stars staart, terwijl op de achtergrond een op de rand van hyperventilatie verkerende rapper de helft van haar woorden onverstaanbaar maakt.
Er zijn momenten dat ze een hekel heeft aan de mannen om zich heen. Dat ze er het liefst met Jolien tussenuit zou gaan, geeft niet waarheen, als het maar weg is uit dit huis waar een doem over lijkt te hangen.
Maar tussen droom en werkelijkheid staat zowel voor haarzelf als voor Jolien letterlijk de wet. Bovendien, al zou ze de kans hebben, ze zou die twee stijfkoppen niet alleen kunnen laten.
Het naderende schoolfeest heeft ze zo lang mogelijk uit haar gedachten gebannen, maar nu staat Cas voor haar met een formulier in zijn hand. Als ze willen gaan, moeten er toegangskaarten worden besteld.
“Kun je niet alleen komen?” vraagt hij. “Pa vindt er toch niets aan.”
Over Jollen heeft hij het niet, dat zij thuis zal blijven is zo vanzelfsprekend dat er niet eens over gepraat hoeft te worden.
Anne durft niet te zeggen dat ze ook overweegt niet te gaan.
De avond zal één grote confrontatie zijn met mensen die vroeger vrienden en kennissen waren, bij wie ze op feestjes zijn geweest, die borrels bij hen hebben gedronken en voor wie Jaap achter de barbecue lamskoteletten heeft staan grillen, terwijl zij salades en stokbrood met dipsausjes aandroeg.
En misschien nog erger: de ouders van het groepje meisjes die Jolien te pakken hebben genomen, zullen er ongetwijfeld ook zijn, net als hun dochters.
Die beproeving moet ze ondergaan omdat haar zoon zo graag wil dat ze zijn optreden ziet. Heeft hij werkelijk geen idee van wat hij van haar verlangt of kan het hem gewoon niet schelen?
Het laatste lijkt haar het meest waarschijnlijk. Hij moet verhalen hebben gehoord. Een school is een kleine gemeenschap, het is bijna niet denkbaar dat alles wat zich rondom Jolien heeft afgespeeld aan hem voorbij is gegaan.
“Ach mam, tweedeklassers, wat weet ik daar nou van!” heeft hij gezegd toen ze hem vroeg of hij nooit gehoord had dat zijn zusje zo te pakken werd genomen. Maar toen hij het wél wist, reageerde hij er nauwelijks op. Wilde het gewoon niet weten. Liet alles van zich af glijden, zoals water van de veren van een eend. Jammer dat het thuis klote is, maar verder wil ik nergens mee te maken hebben, zoiets moet het zijn.
En ze kan hem niet eens ongelijk geven, hij is van hen vieren de enige die nog een redelijk normaal leven leidt.
“Mam? Je komt toch wel? Je hebt het beloofd!”
Zoals hij nu kijkt doet hij haar denken aan het kleine jongetje van lang geleden, dat met grote en een beetje onzekere ogen probeerde een zakje chips in de supermarkt of een plastic autootje van haar los te krijgen.
“Natuurlijk kom ik,” zegt ze. “Bestel maar kaarten voor pappa en mij.”
Hij doet zijn mond open om iets te zeggen, ongetwijfeld een protest omdat hij haar liever alleen bij de avond wil hebben, maar laat het daarbij.
Anne kan de verdere dag nergens anders aan denken.
Het sociale isolement is dragelijk zolang ze zich afzondert, maar deze avond zal ze zich in het hol van de leeuw moeten wagen.
Ze graaft een hortensia uit die haar al jaren ergert.
Elk jaar bloeit hij met grote bolvormige bloemen die zo zwaar zijn dat ze bij de eerste de beste regenbui plat tegen de grond slaan, de halve struik met zich meesleurend, en zich daarna niet meer opheffen. Ze heeft alles geprobeerd, alle mogelijke vormen van steun die je kunt kopen of zelf bedenken om de struik overeind te houden. Nu is het genoeg geweest, er zijn voldoende dingen in haar leven die niet gaan zoals zij wil, ze is niet van plan om zich in haar eigen tuin ook nog eens te ergeren.
Met een zekere wellust drijft ze de spade de grond in, dwars door het wortelstelsel heen, en sleurt de struik de aarde uit. Te groot voor de groenbak, maar daar weet ze raad op. Met de tuinschaar knipt ze iedere tak in kleine stukjes. Sneu dat het ding alweer vol knop zat. Aan de andere kant, nu weet ze zeker dat ze er het komende seizoen een boel gedonder mee zou hebben gekregen.
Ze merkt dat Jaap achter haar staat, een glas in zijn hand dat gevuld is met whisky, tenzij hij op appelsap is overgestapt, wat haar zou verbazen. Verbazen doet ze zich hoe dan ook, Jaap is geen man die op een zondagmiddag om twee uur al aan de drank is.
“Je had mij even kunnen waarschuwen, dit is geen vrouwenwerk,” zegt hij.
Ze veegt een piek haar van haar klamme voorhoofd.
“Ik heb me uitgeleefd, dat is ook weleens prettig.”
Hij knikt.
“Jij ook een drankje…?”
Tijdens de paar zinnen die ze hebben gewisseld heeft hij alweer een ferme slok genomen.
“Dank je, zo te zien drink jij voor twee.”
Zijn gezicht blijft onbewogen.
“Zo subtiel als jij je altijd weet uit te drukken.”
Ze legt de tuinschaar op de rand van de groene bak.
“Zeg het maar Jaap. Wat is er aan de hand?”
Het is warm waar ze staan, en windstil. Ze ruikt de geur van zweet onder haar oksels, de aarde aan haar handen en de drank in zijn adem. Uit de kamer van Cas klinkt muziek, het is de tape van de raps die ze op de schoolavond gaan uitvoeren, ze hoort zijn stem op het ritme, uit de verte klinkt het in elk geval niet slecht.
Jolien is met haar huiswerk bezig, ze heeft haar een halfuur geleden nog gezien. Haar eerste gedachte ‘Er is iets met de kinderen’ slaat gelukkig nergens op.
“Jaap?”
“Die vrienden van ons…”—hij praat langzaam en duidelijk, alsof hij bang is niet goed verstaan te worden—“die zijn al een tijdje bezig het zinkende schip te verlaten. Hoewel dat feitelijk niet klopt. Dit schip gaat zinken omdat het door de ratten verlaten wordt. Maar dan klopt het gezegde weer niet.”
Hij maakt een iets te onbeheerst nonchalant gebaar, een straaltje whisky glijdt langs de buitenkant van het glas, hij likt het zorgvuldig op.
“Waar heb je het over Jaap?”
“Ik denk dat jouw vriendinnen tegen hun mannen hebben gezegd dat ze maar eens een andere accountant moeten zoeken. Een andere verklaring heb ik niet. Ik ben namelijk niet veranderd, dat is het gekke. Iedereen is veranderd. Behalve ik. Maakt niet uit. Ik word evengoed gepakt.”
Anne loopt naar het terrasje en laat zich op een tuinstoel zakken.
Het dringt te laat tot haar door dat de kussens doornat zijn na de regenbui van de afgelopen nacht. Ze voelt het vocht door haar jeans en haar slip heen trekken.
Jaap is meegelopen en staat nu weer voor haar.
“Ik had het je eerder moeten vertellen, maar ja, er zijn in dit huis geen goeie gelegenheden meer voor slecht nieuws. Ik ben m’n vijf grootste klanten kwijtgeraakt. Drie anderen vertrekken na het jaaroverzicht, die heb ik dus nog even. En er gaan er meer verdwijnen, let op mijn woorden. This is your husband speaking. Evert is deze maand voor het laatst. Te duur. Zag het natuurlijk zelf ook wel aankomen. Jantien houd ik voorlopig en de whisky is bijna op. Ik vrees dat we jouw vader moeten vermoorden.”
Hij draait zich om en loopt het huis binnen, waardig rechtop, zoals altijd als hij een slok te veel op heeft.
Ze twijfelt geen seconde aan zijn woorden.
Alleen gelooft ze niet dat haar vriendinnen op wraak uit zijn, dat zou te veel eer zijn, wraak vergt emotie en geen mens windt zich nog op over haar en Jaap.
Wat er speelt ligt simpeler, ze ziet het zo helder als de contouren van de beuk tegen de blauwe lucht.
Ze willen ons weg hebben. Ze rekenen erop dat Paula en Dick hier ook niet zullen blijven, en daarna wordt hun leven net als vroeger.
“Hoe moet het nu verder?”
Ze zit op de stoel bij haar kaptafeltje en kijkt naar Jaap, die op de rand van het bed zijn schoenen uittrekt en daarna zijn sokken.
“Hoe het verder moet?” Hij komt overeind en laat zijn broek zakken. Hij heeft het boxershort met de kerstkonijntjes aan, een cadeautje uit de tijd dat er in dit huis nog grappen werden gemaakt.
Op zijn kuiten ziet ze ribbels waar de sokken hebben gezeten, wat niet wegneemt dat hij leuke benen heeft. Helemaal een leuk lijf eigenlijk, ze is er jarenlang behoorlijk gek op geweest.
“Zaak opdoeken, baan zoeken, verhuizen.”
Het klinkt alsof het helemaal rond is. Geen item waarover nog gepraat hoeft te worden. Maar Anne hapt naar adem.
Nu het eindelijk tot hem is doorgedrongen dat hun positie in dit stadje op z’n zachtst gezegd onmogelijk is geworden, heeft hij in alle eenzaamheid zijn besluiten genomen.
Zaak opdoeken, baan zoeken, verhuizen.
Drie dingen die ieder op zich verschrikkelijk voor hem zijn.
Ze herinnert zich de trots waarmee hij het eerste briefpapier van zijn nieuwe zaak liet zien. De aanbouw was net klaar, het rook er nog naar verf en nieuwe vloerbedekking. Ze hadden een extra lening gesloten voor de inrichting van het kantoor. Het moest sober zijn, mensen houden er niet van als hun accountant een spender is, maar je moest wel kunnen zien dat er aandacht en geld aan besteed was.
Ze hadden champagne gedronken, ieder aan een kant van het grote notenhouten bureau dat hij van zijn vader had geërfd.
“Eindelijk geen klojo’s meer die mij vertellen hoe ik de zaken moet aanpakken!”
Hij was zo gelukkig geweest. ‘Bevrijd’ was misschien een beter woord.
En trots op het huis, op zijn zaak, op de toekomst die hij zo duidelijk voor zich zag.
Hij heeft z’n pyjama aangetrokken, donkerblauw tricot, meer iets om in te gaan sporten, slaat het dekbed aan zijn kant van het bed terug en kijkt naar haar.
“Ik zou werkelijk geen andere oplossing weten. Jij hebt geen inkomen meer en ik ook niet als ik niet snel iets doe.”
Hij reikt naar de schemerlamp naast zijn kant van het bed.
In het donker liggen ze zwijgend naast elkaar.
“Ik vind het zo erg voor je. De zaak was je droom, Jaap. Kun je niet ergens anders opnieuw beginnen?”
Haar hand zoekt de zijne, ze strengelt haar vingers tussen die van hem, zijn hand voelt als een dood ding en ze trekt de hare terug.
“Het komt allemaal door mij.”
“Hou daar nou eens mee op!” Ze hoort woede in zijn stem.
Ze zwijgt gekwetst. Wat had ze dan anders moeten zeggen, het is toch haar schuld!
Cas wil haar alvast zijn rap laten horen, hij zit op de rand van het bed terwijl zij op de stoel achter zijn werktafel zit. Het is muziek waaraan je moet wennen, maar als je er eenmaal op bent ingesteld dat de zinnen elkaar opvolgen zonder rustpunt ertussen, valt het best mee en op een bepaalde manier swingt het ook nog.
Ze kijkt naar Cas, die met samengeknepen ogen luistert, zijn lichaam beweegt mee op de muziek, zijn mond mompelt de tekst. Het is een slechte bandopname, maar het ontgaat haar niet dat haar zoon op de komende schoolavond het milieu waarin hij is opgegroeid te kakken gaat zetten, vvo’ers en patjepee-ers blijken naadloos te rijmen, net zoals graaien en je werknemers naaien. Veel sympathie valt er voor haar gezin niet meer te verliezen, dat is een schrale troost.
Haar maag trekt samen als ze eraan denkt wat ze van hem af gaan nemen. De band waarmee hij zo zielsgelukkig is, waarschijnlijk het enige leuke dat hij de afgelopen tijd heeft gehad.
Hoe moet ze het tegen hem zeggen? “Lieverd, het spijt me zo maar we gaan verhuizen. Je vindt vast wel weer een nieuwe band.”
Alle zekerheden van de mensen van wie ze houdt, alles waarin ze plezier hebben, heeft ze te gronde gericht. Het lijkt alsof er geen einde aan komt.
“En?”
Ze ziet de blos op zijn wangen, z’n grote afwachtende ogen.
“Ik vind het geweldig, Cas. Het loopt als een trein. Wat een boel tekst om uit je hoofd te leren. Maar waarom speciaal een rap?”
“Iedereen doet cabaret. Cabaret of musical. Dom amusement. Dit gaat ergens over, dat is ook wat ik wil, later. Dingen doen die ergens over gaan.”
“Dan is dit alvast een goeie eerste stap,” zegt ze, en vindt het zelf te saai en te braaf klinken. Maar ze kan moeilijk zeggen dat ze het vet cool vindt, dat is zijn jargon, niet het hare.
Ze staat op. “Ik moet Jolien nog ergens mee helpen.” Hij knikt. Kijkt haar onderzoekend aan. “Je vindt het toch echt goed, mam?”
“Vet cool!” zegt ze, en smaakt het genoegen dat haar zoon zich schaterend achterover op bed laat vallen.
Brief van Reclassering Nederland. Een uitnodiging om de uitvoering van de werkstraf te komen bespreken. Als bijlage de standaardregels werkstraffen. Drie vol getikte pagina’s, informatief en duidelijk wat betreft de maatregelen als ze zou proberen onder de straf uit te komen.
Bij een werkstraf tellen reistijd en lunch niet als straftijd, leest ze. Dat stemt tot tevredenheid. Het zou een mooie boel zijn als het eten van een broodje gezond gezien zou worden als het uitvoeren van je straf.
Ze pakt de telefoon en maakt de afspraak.
Bizar eigenlijk dat die mensen zo vriendelijk zijn. Die rechter was dat ook al. Streng maar vriendelijk. Bij je straf hoort kennelijk niet dat je honds wordt behandeld. Is ook niet nodig, daar zorgen je vrienden wel voor.
Ondertussen is tweehonderd uur veel. Als je het opdeelt in achturige werkdagen ben je vijfentwintig dagen bezig. Gewoon een fulltime baan waarbij ze dan ook nog de tijd moet optellen die ze onderweg is. Zonder auto.
Ze is er nog steeds niet aan gewend dat het ding halverwege het tuinpad nutteloos staat te wezen, terwijl zij zich er met de fiets en volle tassen aan het stuur langs wringt na een rondje boodschappen doen.
Ze moet ook ineens heel andere kleren aan, want de kleding waarmee ze zo nuffig achter het stuur ging zitten, maken geen schijn van kans op de fiets. Nauwe rokken die opschorten tot halverwege haar dijen, terwijl door het zadel de achterkant van haar rok onherstelbaar uitlubbert. Hakken staan belachelijk op een trapper, en als ze met redelijk goed zittend haar het huis verlaat, komt ze een uur later terug met een soort ragebol die alle kanten uit staat.
Die keer dat ze koppig liever liep met een shopper op wieltjes dan op de fiets te gaan zitten, kwam ze door haar enkels zwikkend en met pijn in haar rug thuis.
Vanaf die dag draagt ze voornamelijk jeans, sweaters en loafers en een badstoffen band om haar haren. Als het regent pakt ze het ski-jack dat ze tussen de wintersportspullen vandaan heeft gehaald.
Ze voelt zich onwennig in die outfit, maar niemand besteedt aandacht aan haar, en als ze in het winkelcentrum om zich heen kijkt realiseert ze zich dat ze exact zo gekleed gaat als het merendeel van de winkelende vrouwen, en dat ze voor die tijd opvallend geweest moet zijn met haar dure kleren.
Ze vertrekken zo laat mogelijk, dat scheelt tijd die ze in de foyer door zouden moeten brengen.
Jolien zit met opgetrokken benen op de bank naar een soap te kijken. Het doet haar niets, heeft ze gezegd, dat haar ouders naar een avond gaan van de school die zij verafschuwt.
“Jullie liever dan ik!”
Natuurlijk is er geen parkeerplaats meer te vinden, en Jaap zet Anne af voor het theater dat door de school is afgehuurd, om verder weg een plek voor de auto te zoeken. Het waait stevig en het is gaan regenen, maar ze verdomt het om alleen naar binnen te gaan.
Door de glazen gevel ziet ze dat de foyer stampvol is. Kroonluchters, tapijten waar je tot je enkels in wegzakt, een feestelijke omgeving voor feestelijk geklede mensen die met koffie in hun hand met elkaar staan te praten.
De wind slaat haar vochtige rok tegen haar benen, het is te koud voor haar korte jasje, en ze is opgelucht als ze Jaap ziet aankomen, gebogen tegen de wind, nat en uit zijn humeur.
Als hij hun jassen afgeeft bij de garderobe, zijn de meeste mensen de zaal al in. Hun plaatsen zijn in het midden van een rij, waar ze goddank niemand kennen. Maar als ze zitten ziet ze Paul en Marja schuin voor hen, en een rij daarvoor Heleen en Jan-Willem en andere bekenden uit de Vennenwijk.
Cas treedt pas na de pauze op.
Ze kijkt zonder veel belangstelling naar een op André van Duyn gebaseerde act, een meidengroep die playbackt en een meidengroep die echt zingt, hun bewegingen sexy en geroutineerd zoals dat bij die muziek schijnt te horen. Ze weten precies wat ze doen moeten en hoe, de meisjes en jongens die optreden. Ze zien de voorbeelden dagelijks op de televisie en op computernlmpjes, niemand die nog iets origineels doet, geen beweging of die is niet al tienduizend keer door anderen gemaakt.
Een meisje met lang zwart haar zingt een paar chansons, die vooral door ouderen worden gewaardeerd, en een cabaretgroepje voert een paar schoolscènes op, die bij de leerlingen die begrijpen waarover het gaat, veel succes hebben.
Pauze.
Ze zou het liefst blijven zitten, maar dat valt meer op dan meelopen met de massa.
“Ik haal koffie,” zegt Jaap.
Zijn mond staat strak, ze zijn een paar klanten met hun vrouwen tegengekomen die gegeneerd groetten en snel een andere kant op keken om een gesprek te voorkomen. De weglopers, weet ze, zonder dat Jaap het hoeft te vertellen.
Zelf heeft ze oog in oog gestaan met Heleen, die nauwelijks merkbaar knikte en doorliep, en nu ziet ze Marja en Paul aankomen.
“Ik ben zo terug,” zegt ze tegen Jaap.
Op de wc komt ze in een lange rij terecht. Wonderlijk dat het nog nooit tot architecten van dit soort gebouwen is doorgedrongen dat vrouwen vaker naar de wc gaan dan mannen en dat er daarom voor hen meer voorzieningen nodig zijn.
Ze worstelt zich naar een wasbak en bekijkt haar verregende gezicht. Er is zonder de toiletartikelen die ze thuis heeft laten staan, weinig aan te redden.
Ze haalt haar handen door haar haren en werkt haar lippen bij.
“Waar bleef je?” vraagt Jaap geïrriteerd, in elke hand een koffiekop met een plas koffie op het schoteltje.
Een doorweekt koekje valt op de grond als Anne een kopje van hem overneemt.
Ze staan bijna tegen de zijwand van de foyer, zonder iets tegen elkaar te zeggen, wachtend tot een zoemer het teken geeft dat ze weer naar hun plaatsen kunnen.
“Goed dat jullie er zijn!”
Ze draait zich half om en kijkt in het gezicht van Vreeman.
“Mijn vrouw Paula. Paula, dit zijn de ouders van Jolien.”
Een jong gezicht. Gebruind, halflang kastanjebruin haar.
“Wat moedig van jullie om hier te komen. Dick heeft over Jolien verteld, hij was er zo vol van, wat een afschuwelijke tijd voor jullie!”
De sympathie is oprecht en zo onverwacht dat Anne tranen in haar ogen voelt. Vreeman is met Jaap een gesprek over Cas begonnen.
“Een goeie rap. Ik ben bij een paar repetities geweest. Geweldig, dat jongens van die leeftijd maatschappelijk betrokken zijn.”
“Ik denk niet dat iedereen daar zo over zal denken,” zegt Jaap.
“Dat maakt het voor mij extra waardevol. Laten we eerlijk zijn, om Madonna te playbacken hoef je alleen maar een beetje handig te zijn. Cas heeft een originele tekst op originele muziek.”
“Ik ben benieuwd,” zegt Jaap.
Cas is de laatste act. Haar hart springt op als ze hem met drie jongens die ze vaag kent het podium op ziet komen, dat ineens te groot lijkt en te fel verlicht.
Hij heeft z’n All-Stars aan, ziet ze, en een petje waarvan de klep schuin naar achteren is getrokken. Ze heeft geen idee of hij zenuwachtig is, het moet verschrikkelijk zijn om te moeten presteren voor een zaal vol bekende gezichten. Ze balt haar klamme handen en voelt haar hart als een bezetene kloppen. Het lijkt wel alsof zij daar staat, zo zenuwachtig is ze ineens.
De muziek zet in en tegelijkertijd begint Cas met zijn tekst. Ze hoort dat hij gespannen is, maar na een paar regels is dat verdwenen.
Hij beweegt zijn lichaam op het ritme van de muziek, loopt heen en weer, zijn handen afwisselend in zijn zakken of gebarend naar de zaal. Ze leest de afkeuring af aan de ruggen van hun generatie Vennenwijkers wanneer Cas het graaien en werknemers naaien de zaal in slingert. Maar de scholieren, en tot haar verbazing toch aardig wat volwassenen, zijn enthousiast, en als het groepje klaar is wordt er net zolang lawaai gemaakt tot er een toegift komt.
Anne heeft af en toe van opzij naar Jaap gekeken. Zijn gezicht staat strak, ze weet niet wat hij van het optreden van zijn zoon vindt, maar het kost haar weinig moeite het te bedenken.
Zelf is ze trotser dan ze voor mogelijk heeft gehouden. Ze zou het liefste naar Cas toe gaan om het hem te vertellen, maar ze weet dat er aan het einde van de avond een feest is en dat hij niet vroeg thuis zal zijn.