HOOFDSTUK 5

“Red je het een beetje?”

Annes moeder houdt niet van inleidingen. Als je iets wilt weten, vraag het dan en draai er niet omheen, is haar stelregel. Bovendien is telefoneren vanuit Spanje niet goedkoop, en de telefoon is het grootste deel van het jaar het enige communicatiemiddel dat ze met haar dochter heeft.

“We maken ons zorgen om je. Heb je die dagvaarding al gekregen? Ik blijf het vreemd vinden dat je veroordeeld kunt worden voor iets wat je niet expres hebt gedaan. Laten ze liever moordenaars gaan vangen.”

“Moeder, alsjeblieft,” zegt Anne.

“Ik heb het gevoel dat ik eigenlijk bij je in de buurt zou moeten zijn. Als het aan mij lag, kwamen we terug, maar je weet hoe je vader erover denkt.”

Anne weet het. Haar vader is een pensionado in hart in nieren.

Hij geniet van het nietsdoen in een prettig klimaat. Van ontbijten in een bermuda in de zon op z’n eigen terras, ronddobberen in z’n lauwwarme zwembad, en borreltjes drinken met de Nederlandse vrienden die in hun omgeving een soortgelijk leven leiden.

Een tanige, gebruinde man, die zijn hele leven hard gewerkt heeft en nu doet wat hij wil. Teruggaan naar Nederland is geen optie. Dat zijn vrouw daar anders over denkt, en dat ze haar enige dochter en kleinkinderen mist, is haar probleem.

“Waarom kom je niet naar ons toe? Het zal je zo goed doen er even tussenuit te zijn. Maar het kan zeker weer niet vanwege je werk. Arm kind, het lijkt me verschrikkelijk iedere dag geconfronteerd te worden met de plek waar het gebeurd is. Kon ik maar iets voor je doen.”

“Niemand kan iets voor me doen,” zegt Anne.

Het klinkt dramatisch, maar terwijl ze het zegt beseft ze dat het de waarheid is.

Het wordt november.

Het is fijn dat het eindelijk afgelopen is met die stralende, zonovergoten oktoberdagen. Van die dagen waarop je net als alle andere mensen blij hoort te zijn met dit cadeautje van moeder natuur, terwijl je het liefste stortbuien zou zien, iedere dag opnieuw. Windvlagen die paraplu’s de lucht in jagen.

Voorovergebogen over straat lopen zodat mensen niet zeker weten of ze je nu wel of niet tegenkomen.

Want ze kan het gevoel niet van zich af zetten dat er op haar gelet wordt. Ze verbeeldt zich dat ze kan horen wat mensen tegen elkaar zeggen nadat ze haar gepasseerd zijn.

“Dat is die vrouw van dat ongeluk, je weet wel…!”

En natuurlijk weet de ander het wel.

Het bermmonumentje is er immers nog steeds, met telkens verse bloemen, en met tegen de boom gespijkerd een door plastic beschermde foto van Kirsten.

Hoe zou iemand die in deze buurt woont het niet kunnen weten?

Een paar straten van haar huis, op een zaterdag, op weg naar de supermarkt, is ze de ouders van Kirsten tegengekomen.

Dat wil zeggen, ze zag hen in de verte, waarna ze de eerste de beste zijstraat in schoot.

Als ze hen niet had herkend, zouden ze haar toch zijn opgevallen door de manier waarop ze liepen. Hij met zijn arm door de hare. Zij bijna onzichtbaar leunend op hem. Er hing iets ouwelijks om hen heen. Al kon dat ook projectie zijn. Ze zijn zozeer een deel van haar leven geworden dat ze emoties van zichzelf aan hen heeft toegedicht.

Met het slechte najaarsweer begint goddank het anonieme tijdperk, waarin je alleen nog maar de straat op gaat als het moet.

Atie zegt dat nu de gezellige tijd aanbreekt, van vroeg schemeren bij de open haard. Met een borreltje erbij natuurlijk.

Het zijn van die opmerkingen waardoor Anne zich telkens realiseert dat Atie geen kinderen heeft.

De tijd van borreitjes voor het eten ligt voor Anne in een ver verleden, zoals nog een handvol andere dingen waar ze ooit van genoot maar die bijna ongemerkt uit haar leven zijn verdwenen.

Als ze thuiskomt van haar werk, duikt ze meteen de keuken in, een glas wijn op de vensterbank, en tegen de tijd dat ze na het eten klaar is met de klusjes die er altijd zijn, is het de moeite niet meer om de haard aan te steken.

Najaar betekent voor haar dat de dagen steeds meer op elkaar gaan lijken, een brij van in de schemer naar haar werk gaan en in de schemer thuiskomen, ze heeft die periode nog nooit in verband gebracht met het begrip ‘gezelligheid’.

Het regent veel, de eerste dagen van november, wat lange files oplevert zodat ze nog later thuis is dan normaal.

Aan de kapstok hangen de doorweekte regenkleren van de kinderen.

Hun laarzen staan bij de voordeur, in plekken opgedroogde modder. Het heeft geen zin de gangvloer te dweilen zolang dit weer aanhoudt.

Maar de temperatuur blijft hoog voor de tijd van het jaar.

Haar vachtlaarzen staan nog in de kast op zolder. Eigenlijk zou ze een nieuwe jas moeten kopen voor dit tusseninweer. Te koel voor zomerkleren, te warm voor wol.

In de tuin bloeien naast de paarsblauwe herfstasters nog steeds rozen, het is een wonder hoeveel water en wind die ogenschijnlijk tere bloemen kunnen hebben. Het is prettig om voor het raam te staan en ernaar te kijken, zonder aan iets te denken, maar dat lukt nooit lang. Haar gedachten hebben de gewoonte aangenomen altijd op hetzelfde punt te belanden, wat de uitgangspositie ook was.

“Je schudt weer met je hoofd,” zegt Jaap.

“Ach welnee.”

Maar ze weet dat hij gelijk heeft.

Ze probeert letterlijk onwelkome gedachten van zich af te schudden, maar het zijn er te veel en het helpt altijd maar even.

Ze gebruikt sinds kort een slaapmiddel.

“Ik heb last van nachtmerries,” heeft ze tegen de dokter gezegd.

De ouders van Kirsten Kooyman zijn patiënten van hem, ze heeft hem nooit iets hoeven vertellen, maar nu kijkt hij haar vragend aan.

“Nachtmerries over het ongeluk?”

Ze knikt.

“Hoe gaat het verder met je?” wil hij weten.

“Als ik maar kon slapen!”

Hij overhandigt haar een receptje.

“Voor een maand. Daarna wil ik je graag weer zien.”

Ze knikt. Allang blij dat hij niet verder vraagt.

Iedere ochtend houdt Anne even haar auto in bij het bermmonumentje. Het is een soort groet, een bewijs van respect, hoe ze het precies moet noemen weet ze niet, maar in elk geval is het onmogelijk er gedachteloos aan voorbij te rijden.

“Paulien is er een paar keer per week mee bezig, al komt de regen met bakken uit de lucht. Ze is er vaker dan op het kerkhof, wat toch vreemd is, want daar ligt haar dochter,” heeft Marja op een bijna verongelijkte toon gezegd.

Er zijn nu eenmaal gedragscodes waaraan je je te houden hebt, ook als ouders van een verongelukt kind, en het gaat niet aan om te staan treuren bij een boom langs een B-weg als je dochter een kilometer verderop haar laatste rustplaats heeft.

Anne heeft ergens gelezen dat die monumentjes niet eeuwig mogen blijven. Op een dag worden ze geruimd; de overheid vindt dat het automobilisten te veel afleidt, stond er in het artikeltje.

Ze heeft het voor kennisgeving aangenomen.

Wat ze ervan zal vinden als het monumentje op een dag verdwenen zal zijn, weet ze niet. Het lijkt haar vreemd kaal. En ook niet eerlijk. De drie eiken zijn dan alleen nog maar bomen die wat onhandig in een bocht van de weg staan. Mensen zullen er hun honden uitlaten, die op de plek waar het blonde hoofd van Kirsten rustte, hun poot zullen oplichten.

Op den duur zullen weinigen zich herinneren wat daar is voorgevallen.

“Hier ergens is je weet wel…Was het nou bij de eerste of de tweede boom?”

Dan liever de dagelijkse confrontatie, die tegelijk ook een soort straf is.

“Kijk, dat heb je op je geweten, vergeet dat vooral niet!”

En dan te bedenken dat het echte oordeel nog geveld moet worden.

Jaap begint genoeg te krijgen van de begrafenissfeer in huis.

Hij gebruikt exact die woorden, terwijl hij tegen het aanrecht geleund staat en af en toe een stap opzij doet als ze achter zijn rug iets nodig heeft.

“We gaan nergens meer naar toe, we zien niemand meer,” zegt hij. Hij houdt haar tegen als ze dicht langs hem heen loopt op weg naar de houten snijplank die aan de muur hangt.

Als hij zijn armen om haar heen slaat ruikt ze de geur van sigarenrook in zijn jasje.

“Als je dat jasje morgen over de trapleuning hangt, breng ik het wel even naar de stomerij,” zegt ze.

Hij heeft haar alweer losgelaten, en kijkt nu naar haar met een uitdrukking op zijn gezicht die ze niet kan plaatsen.

Of misschien ook wel. De handigheid waarmee ze iedere omhelzing van hem een voortijdige dood laat sterven zal hem langzamerhand aan het denken zetten. Als het daar maar bij blijft, is het haar allang best.

Ze legt de rode kool op de snijplank en pakt het grote mes.

“Kun je kant en klaar kopen, die kool,” zegt hij.

“Werkelijk?” Ze kijkt niet op.

“Ik weet dat je er geen zin in hebt, maar ik vind dat we vrijdag naar het feestje bij Marja en Paul moeten gaan.”

En als ze blijft zwijgen: “Je moet je eroverheen zetten. Anders hebben we geen leven meer!”

Zijn opgewektheid, die opvallend verminderde toen hij aan een eigen zaak begon en waarvan ze de restanten de laatste tijd met succes aan het uitroeien is, was wat haar het meeste in hem aantrok toen ze elkaar pas kenden.

Hij weigerde gewoon zijn goede humeur door wat of wie ook te laten beïnvloeden. Terwijl zij dagen uit haar doen was als ze een boek had gelezen dat niet goed afliep, haalde hij zijn schouders op als hij voor een belangrijk tentamen gezakt was.

Ze was net twintig en Jaap was met zijn drie jaar voorsprong, en de babbels die hij in het corps had opgestoken, iemand tegen wie ze opkeek.

Hij had overzichtelijke toekomstplannen, zodat het niet verwonderlijk was dat een deel ervan uitkwam. Het eigen accountantskantoor bijvoorbeeld, en wonen in het betere deel van een middelgrote plaats, waar het sociale leven zich afspeelt op tennisbanen, golflinks en party’s.

Het leven kortom dat hij kende van thuis, waar zijn vader als notaris tot de notabelen had behoord totdat hij op een mistige decemberavond de auto waarin hij met zijn vrouw van een bezoek aan vrienden terugkwam, voor zijn eigen huis achteruit in het kanaal parkeerde.

“Welke jongen van zijn leeftijd wil worden als zijn eigen vader?” riep Annes vader na de eerste keer dat ze Jaap mee naar huis had genomen. “Ik ben toevallig een rijke stinkerd geworden, maar op die leeftijd wilde ik op de barricades. Zo hoort dat. Wie kiest er nou voor om een ouwe lul te zijn op de leeftijd dat de hele wereld voor je open ligt.”

“Ga reizen nu het nog kan!” had hij tijdens de maaltijd tegen Jaap gezegd. “Die dromen van jou wachten wel. Leef gevaarlijk. Ga vreemd…Bijvoorbeeld…” voegde hij er snel aan toe na een blik op de gezichten van zijn vrouw en dochter.

Jaap had alleen maar vriendelijk glimlachend geknikt.

“Aardige vent, die vader van je,” zei hij toen hij Anne aan het einde van de avond naar haar kamer in Utrecht bracht voordat hij zelf doorging naar Leiden.

Ze was nog maar net thuis weg, had moeite met het alleen zijn en nam een roodbonte kater om haar gezelschap te houden. Toen die op een dag spoorloos verdween en zij ontroostbaar was, ging Jaap zonder dat ze het wist naar het asiel om een andere kat te halen.

“Als we Rakker terugvinden heb je twee leuke katten,” zei hij, toen hij met de nieuwe kat in zijn armen voor haar stond.

Typisch Jaap, elk nadeel heeft z’n voordeel, het was al voor Cruyff zijn lijfspreuk.

Niet lang daarna gingen ze samenwonen.

Anne werkte op personeelszaken van een klein bedrijf en volgde in haar vrije tijd de ene cursus na de andere. Jaap studeerde af en werd assistent-accountant.

Ze trouwden toen ze Casper verwachtte.

Hun leven ontrolde zich als een landkaart waarop elk gebied verkend en benoemd was. Het had iets veiligs en vertrouwds, twee begrippen waaraan vaak een derde vastkleeft: saaiheid.

Een jaar na haar huwelijk kochten haar ouders het huis in Spanje, en voor het einde van datzelfde jaar waren ze geëmigreerd.

Ze heeft het hen nooit helemaal vergeven.

Als ze haar strakke zwarte jurk aantrekt merkt ze dat ze is afgevallen. Zonder dat ze er enige moeite voor heeft hoeven doen. Ze heeft niet rondgelopen met een hongergevoel, heeft niet iedere ochtend op de weegschaal staan wiebelen om het gunstigste gewicht af te dwingen, en evengoed een paar kilo eraf.

Het geeft geen enkele voldoening.

Bovendien staan die wat ingevallen wangen haar slecht.

Ze gebruikt meer make–up dan normaal, de blusher geeft een gezond tintje aan haar gezicht. De nieuwe lipstick, die het op de reclamefoto’s van een bekend model geweldig deed, blijkt ook in het echt verleidelijk te glanzen.

Als laatste rommelt ze met haar handen door haar krullen, terwijl ze zichzelf kritisch in de spiegel bekijkt.

Het kan ermee door, denkt ze.

Dat vind Jaap kennelijk ook. Hij fluit zachtjes tussen zijn tanden als ze de kamer binnenkomt, trekt haar tegen zich aan, zijn handen op haar billen, en zoent haar hals, wat haar met een vaag gevoel van geringschatting vervult. Zo weinig is er dus voor nodig om succes bij hem te hebben. Jezelf een beetje oplappen en vooral niet laten merken wat je voelt of denkt.

Alle lichten zijn aan bij Marja en Paul. Door de beslagen ramen ziet Anne dat de kamer al vol is. Wat verschrikkelijk om de komende uren met een glas in haar hand te moeten babbelen met al die mensen, denkt ze.

Maar Jaap heeft er zin in, hij versnelt zijn pas, duwt de voordeur open die op een kier staat en mikt haar shawl op de jassen aan de overvolle kapstok.

Als ze in de deuropening van de kamer staan, lijkt het alsof de gesprekken even verstommen en iedereen naar hen kijkt. Het duurt zo kort dat het best mogelijk is dat ze het zich verbeeldt.

Marja komt op hen af, balancerend op iets te hoge hakken, een halfvol glas in haar hand.

“Wat leuk dat jullie er zijn!”

Ze simuleren een wangzoen zonder dat hun gezichten elkaar raken. Jaap krijgt wel een echte zoen, ziet Anne.

Ze kijkt om zich heen. De meeste mensen kent ze, ze glimlacht terug als ze gegroet wordt en heeft tegelijkertijd het gevoel dat andere mensen demonstratief niet in haar richting kijken.

Zelfs als ze het zich alleen zou verbeelden, is het een gewaarwording die haar onzeker maakt.

Ze pakt een vol glas van de dranktafel bij het raam.

Een paar huizen hier vandaan zitten Jolien en Casper nu televisie te kijken. Vrijdagavond. Als ze niet gaan stappen, mogen ze opblijven zolang ze willen, wat in de praktijk betekent dat het zelden later dan twaalf uur wordt. Ze heeft lekkere dingen voor ze gekocht en in schaaltjes klaargezet. Er is een film met Bruce Willis op de televisie, goed voor het betere knokwerk, heeft Casper verteld.

Ze zou het liefst rechtsomkeert maken om er samen met hen naar te kijken.

Ze draait zich om als iemand haar naam noemt.

“Hoi Paul!”

Hij kust haar licht op haar mondhoeken.

Ze is blij dat ze hem ziet, het is gênant om in een volle kamer niemand te hebben om mee te praten.

“Weet je al iets?”

Ze schudt ontkennend haar hoofd.

“Het kan lang duren heb ik me laten vertellen. De molens van justitie malen langzaam. Het lijkt me tergend voor jou.”

Ze knikt.

Hij legt een hand op haar arm.

“Sorry. Ik had er niet over moeten beginnen, maar ik heb je zo’n tijd niet gezien. Je houdt je een beetje schuil, is het niet? Volgens Marja haal je je boodschappen ergens anders.”

Anne is geschokt. Het is waar wat hij zegt, maar ze heeft om de een of andere reden gedacht dat alles wat ze aan Marja vertelt niet verder komt.

Na het voorval bij de bakker rijdt ze, als ze er ook maar even tijd voor heeft, naar een klein winkelcentrum in de buurt van haar werk.

“Sorry,” zegt hij weer, en verwisselt het lege glas in haar hand voor een vol. Ze heeft niet eens gemerkt dat ze ervan gedronken heeft.

Na drie glazen wijn valt de avond eigenlijk best mee.

Ze ontmoet een stel dat nog niet lang in het buurtje woont, en praat met hen over adresjes en de beste clubs voor de kinderen. Het zijn leuke mensen. Voor allebei is het een tweede huwelijk. Met twee kinderen uit haar eerste huwelijk, een derde van hen samen, en zijn twee kinderen die om het weekend komen logeren, bestaat hun huis voornamelijk uit slaapkamers, vertellen ze lachend.

“Het lijkt me knap ingewikkeld,” zegt Anne.

Ze worden ineens een stuk serieuzer. Het is zeker ingewikkeld. Zijn kinderen hebben de pest aan haar omdat zij hun vader van hun moeder heeft afgepikt. Zo zien tieners dat. Weten die veel dat hun ouders al jaren op elkaar uitgekeken waren. Een weekend waarin zijn kinderen komen logeren eindigt steevast in ruzie. Nou ja, als je zoiets weet is het alweer makkelijker ermee om te gaan.

Er komen andere mensen bij staan, het gesprek wordt algemener en geanimeerd. Eigenlijk voelt het wel goed om weer eens op een feestje te zijn. Ze drinkt haar vierde glas en merkt dat ze op een plezierige manier dizzy begint te worden, maar ze moet toch een beetje oppassen. Op de dranktafel staan alleen lege flessen mineraalwater, ziet ze, en met haar glas in haar hand loopt ze de gang door, de keuken in.

Lisa staat met haar rug naar haar toe te praten tegen Marja en Heleen. Ze vangt woorden op. Schande…iemand doodrijden…alsof er niks aan de hand is naar een feestje…

Gealarmeerd door de uitdrukking op de gezichten van haar vriendinnen draait Lisa zich om.

Waarna ze met opengesperde ogen naar Anna’s hand staart, waar bloed en wijn zich tussen haar vingers vermengen.

Een glasscherf steekt in de muis van haar hand.

“Er was een glas gebroken. Ik greep erin toen ik iets van het aanrecht pakte,” zegt ze tegen Jaap, als ze met een zwachtel om haar hand op de rand van het bed zit.

Hij heeft haar geholpen met uitkleden. Van zijn erotische gevoelens aan het begin van de avond is niets over.

“Stom,” vindt hij. “Zal ik pijnstillers voor je halen?”

Ze zegt dat het niet nodig is.

Hoe zou hij het vinden als ze hem vertelde dat ze het glas in haar hand stuk heeft geknepen?

Iemand doodrijden en dan naar een feestje gaan alsof er niks aan de hand is.

Het is een rake omschrijving van hoe ze het zelf voelt, maar dat andere mensen er net zo over denken is schokkend.

Ze vraagt zich af wat er van haar verwacht wordt.

Thuisblijven. Nooit meer lachen. Geen feestjes bezoeken.

Ze kan in het zwart gaan lopen, as op haar ongekamde haren, ze vindt het allemaal best. Geen oordeel kan harder zijn dan dat van haarzelf. Geen straf zwaarder dan die ze zelf vindt dat ze verdient.

Wat dat betreft verheugt ze zich bijna op het vonnis van de rechter. Kom maar op, hier staat een schuldige, iemand die het niet verdient ooit nog een dag gelukkig te zijn.