HOOFDSTUK 9
“Als je niet weet wat je zeggen moet, neem ik het van je over. Maak je geen zorgen, ik ben er de hele tijd bij.”
Anton Dijkstra werpt zijn lok naar achteren en kijkt Anne geruststellend aan.
Het is de laatste keer voor de rechtszitting dat ze een gesprek met hem heeft. Over twee dagen is het zover, en hij heeft de hele zaak nog eens met haar doorgenomen.
“Denk eraan, zeg niet meer dan er gevraagd wordt. En laat je in godsnaam niet door dat schuldgevoel verleiden tot uitspraken waarmee je de zaak erger maakt. De rechter zit daar om jou een straf op te leggen, jij niet! Ik kan alleen maar iets voor je bereiken als jij me niet in de wielen rijdt.”
Jaap is voor dit laatste gesprek meegekomen.
Ze ziet hem vanuit haar ooghoek overdreven knikken bij alles wat Dijkstra zegt. Zelf is ze bijna misselijk van de zenuwen. Het woord ‘rechtszitting’ is al voldoende om haar in ijltempo naar de dichtstbijzijnde wc te laten rennen.
“Neem iets kalmerends in,” zegt Dijkstra.
“Ik zal ervoor zorgen,” zegt Jaap.
“Was dit alles?” vraagt Anne.
Ze gaat staan en pakt de stoelleuning vast, haar knieën trillen, ze kan zich niet herinneren ooit zo bang te zijn geweest. Ja, toen Cas geboren werd, maar dat ging over toen de weeën begonnen en ze wel wat anders te doen had dan bang zijn.
Tot haar ontzetting hoort ze hoe Jaap Dijkstra uitnodigt voor de lunch. Die slaat dat beleefd af, na een blik op Anne.
Ze lopen naar de auto.
Het is een frisse lentedag, nadat het dagen achter elkaar heeft geregend. Een vlucht ganzen vliegt in druk gesprek over, de koelblauwe hemel als achtergrond. Ze weet nooit of ganzen in dit seizoen terugkomen of juist weggaan, het vogelboekje dat ze haar halve leven al heeft willen aanschaffen, is er nog steeds niet.
Jaap heeft haar elleboog in een stevige greep en leidt haar om plassen heen die ze niet opmerkt en waar ze dwars doorheen gelopen zou zijn.
Ze zit zwijgend naast hem in de auto, terwijl hij zanikt over files en alle tijd die hij kwijt is met dit gesodemieter.
“Werkelijk Anne, ik weet nu al niet hoe ik het in moet halen, en dan is overmorgen ook nog eens die zitting!”
Maar halverwege legt hij zijn hand op haar knie.
“Hé joh, bedenk maar dat het over een paar dagen achter de rug is. Dingen zijn nooit zo erg als je tevoren denkt!”
Maar sommige dingen zijn zelfs erger.
Deze rechtszitting bijvoorbeeld.
Ze heeft een paar kalmerende tabletjes geslikt, en nu voelt het alsof haar zenuwen opgesloten zitten in een put en met geweld proberen het deksel omhoog te drukken.
Ze gaan volgens Jaap veel te vroeg van huis, maar omdat hij doodziek wordt van haar heen en weer geloop van de keuken naar de wc, is hij zonder veel gesputter met haar in de auto gestapt.
Cas heeft haar sterkte gewenst, Jolien heeft alleen maar naar haar gekeken met een uitdrukking op haar gezicht die ze niet kan plaatsen.
Ze komen niet eens erg vroeg aan, want het verkeer valt bar tegen, ze glijden van de ene file in de andere, zodat Jaap de auto uiteindelijk parkeert op de tijd die ze met Anton Dijkstra hebben afgesproken.
Tussen hoge betonnen pilaren door komen ze op een uitgestrekte binnenplaats, een onoverkomelijke vlakte die ze over moeten steken om bij de ingang van het gerechtsgebouw te komen. Ze pakt Jaaps arm omdat de weidsheid haar duizelig maakt.
Het gebouw dat indrukwekkend voor hen oprijst, zou alles kunnen zijn, maar het lijkt vooral een moderne fabriek, en van binnen is het niet veel anders. Een enorme hal, veel staal, steen, glas, een verrassend mooie houten vloer en mensen van wie iedere beweging en elk woord onderdeel vormt van een zachte maar aanhoudende galm.
Aan weerszijden van genummerde deuren staan bankjes waarop mensen zitten te wachten, vaak gesecondeerd door hun advocaat.
Het zien van de zwarte toga’s geeft haar een acute kramp in haar buik.
Anton Dijkstra komt hun tegemoet.
“Hoe is het met je, Anne?”
Ze knikt omdat ze haar stem niet vertrouwt.
In zijn zwarte toga en witte bef ziet hij er verkleed uit, en jonger dan hij is. Het valt sowieso op dat in zoveel toga’s die voorbij komen lopen, jonge mensen verstopt zitten, kinderen bijna nog.
Dijkstra kijkt op z’n horloge.
“Nog een kwartier. Koffie?”
“Waar is de wc?” vraagt Anne.
Tegen de wasbak geleund kijkt ze naar haar gezicht, dat er wit weggetrokken en afgetobd uitziet.
Een deur achter haar gaat open, en in de spiegel herkent ze het gezicht van Paula Kooyman.
Ze heeft er geen seconde aan gedacht dat iemand uit de Vennenwijk naar het gerechtsgebouw zou komen.
Marja heeft er niets over gezegd, de laatste keer dat ze koffie bij haar dronk, een dag of drie geleden, terwijl ze het toch geweten moet hebben.
Het was niet erg gezellig. Marja leek afwezig, er vielen stiltes in het gesprek. Anne dacht dat het door haarzelf kwam, omdat ze op was van de zenuwen over de komende rechtszitting.
Ze had kunnen bedenken dat het niet meer dan vanzelfsprekend is dat de ouders van het slachtoffer op de hoogte zijn van de datum van de rechtszitting. Zoiets krijg je als betrokken partij natuurlijk officieel te horen.
Ze ziet aan de ogen van Kirstens moeder dat ze haar herkend heeft, maar haar gezicht blijft onbewogen. In de wasbak naast die waar Anne staat, wast ze zorgvuldig haar handen, maar de droger gebruikt ze niet. Ze laat haar handen langs de stof van haar zwarte rok glijden en loopt de deur uit.
Dit alles duurt nog geen minuut.
Anne heeft het gevoel dat haar benen haar niet meer kunnen dragen. Ze gaat op een wc-bril zitten, en kijkt naar haar trillende handen.
Ik kan dit niet, denkt ze. O god, ik kan niet verder, ik weet niet wat ik moet doen.
De stem van Jaap.
“Anne! Het is bijna tijd. Schiet je op!”
Ze komt overeind. Als ze die verdomde tabletjes niet had genomen zou het nu niet zo wazig zijn in haar hoofd.
Jaap staat buiten op haar te wachten.
“God Anne, wat is er met jou aan de hand!”
Dijkstra trekt ook al een frons als hij haar aan ziet komen.
Maar vlak voordat ze bij hem is, verstart ze.
Een paar meter achter hem ziet ze een groepje mensen van wie ze iedereen kent. Heleen en Lisa met hun mannen, Marja en Paul, kennissen van de tennisbaan, het lijkt wel alsof de halve Vennenwijk is uitgelopen. Ze hebben zich gegroepeerd rond om de ouders van Kirsten, die dicht naast elkaar staan, alsof dat het enige is wat hen nog overeind houdt.
Anton Dijkstra legt alles snel en zacht uit.
Links van de grote tafel de officier van justitie. Achter de tafel de drie rechters en daarnaast de griffier.
Achter het kleine tafeltje, haar gezicht naar de rechters, zit Anne, en aan het tafeltje schuin ernaast hijzelf.
“Niet naast mij?” Anne hoort de paniek in haar stem.
“Dichtbij genoeg,” zegt Dijkstra en knijpt bemoedigend in haar arm.
Achter zich weet ze het zaaltje met Jaap en hun kennissen, die door hun gezicht af te wenden hebben voorkomen dat er gegroet moest worden. “Hou je hoofd erbij!” heeft Jaap nog snel gezegd voordat hij haar losliet.
De drie rechters zijn jonge vrouwen. Een van hen heeft een felgroene lok in haar bruine haren. Gaan deze kinderen bepalen wat er met mij gaat gebeuren, vraagt ze zich af. Waar is de oude grijze rechter die haar over zijn bril streng aan zou kijken?
De officier van justitie is ook al zo jong, een leuk mens met wie je zou willen praten als je haar op een borrel zou tegenkomen.
In juridische termen gevat klinkt wat er die oktober-avond is gebeurd hard en meedogenloos. Maar dat is het ook, zelf heeft ze er nooit anders over gedacht.
Een vrouw die terwijl ze verblind wordt door een tegenligger, niet of niet voldoende heeft afgeremd om een aanrijding te voorkomen. En die op het moment van het ongeval mobiel aan het bellen was, zonder de wettelijk voorgeschreven handsfree voorziening te gebruiken.
Bij het woord ‘mobiel’ klinkt een zacht geluid achter haar, alsof een aantal mensen op hetzelfde moment de adem inhoudt, en zoiets zal het ook wel zijn.
De officier van justitie is klaar met het voorlezen van de aanklacht.
De middelste rechter buigt zich voorover. Ze wil details weten van wat er is gebeurd. Is Anne het eens met wat er zojuist is voorgelezen.
“Ja,” zegt Anne.
“Ik zou daar graag iets aan toe willen voegen,” zegt Anton Dijkstra snel.
“U krijgt dadelijk het woord.”
De rechter zit nog steeds voorovergebogen. Ze is niet angstaanjagend, meer geïnteresseerd, alsof ze werkelijk wil weten wat er gebeurd is.
“Heeft u het gevoel dat u alles heeft gedaan om de aanrijding te voorkomen?”
“Als ik gestopt was zou het niet gebeurd zijn.”
“Edelachtbare, ik zou nu toch werkelijk graag iets willen zeggen…”
Anne kijkt naar haar handen, die ze plat op het tafeltje heeft gelegd. Ze zijn zo warm dat de omtrek van haar vingers als een waas op het tafelblad verschijnt.
Het is doodstil achter haar. Ze kijkt naar de hoge houten lambrisering, de gigantische veelkleurige schildering erboven. Door het raam achter de rechters, bijna tegen de zoldering aan, is een stuk van een schoorsteen zichtbaar.
Het maakt niets uit, denkt ze. Wat ik ook zeg, het is nooit meer ongedaan te maken. Het enige wat nog een beetje helpt is als degene die je dochter doodrijdt daar tenminste voor gestraft wordt.
“Ik denk dat ik nog aan het bellen was toen ik Kirsten aanreed,” zegt ze.
Wat was het snel voorbij, denkt ze.
Maar niet zo snel als de aanrijding zelf. Iemand doodrijden gaat sneller dan ervoor veroordeeld worden, maar toch, voor haar gevoel heeft ze maar een paar minuten achter dat tafeltje gezeten.
De eis van de officier van justitie is twee jaar ontzegging van de rijbevoegdheid, en een werkstraf van tweehonderdveertig uur. Plus een toespraak over roekeloos rijgedrag, in keiharde bewoordingen die weinig van haar heel laten.
De rechter besteedde juist veel aandacht aan het rapport van de reclassering, waarin het risico op recidive laag of niet aanwezig wordt geacht, het schuldgevoel waaronder Anne gebukt gaat, de invloed die de gebeurtenis op haar gezin heeft en het feit dat ze haar baan heeft opgezegd om meer aandacht aan de problemen van haar dochter te kunnen schenken.
Ze heeft het over zich heen laten komen, lamgeslagen, en als ze op een vraag antwoordde, moest ze haar woorden herhalen omdat haar stem nauwelijks volume had.
Uitspraak over drie weken.
Het geluid van een houten hamer die het tafelblad raakt.
Volgende zaak.
In vergelijking met een mensenleven stelt het weinig voor.
De bekenden van de Vennenwijk zitten nog op hun plaats en deze keer ontwijken hun ogen niet die van Anne. In het voorbijlopen, voordat ze de hare neerslaat, ziet ze er alle gradaties van minachting in.
Jaap is bijna angstaanjagend in zijn woede.
Ze ziet dat hij zijn handen tot vuisten heeft gebald, zijn knokkels zijn wit.
Over haar hoofd heen kijkt hij naar Anton Dijkstra, die heeft geprobeerd te redden wat er te redden viel maar nauwelijks indruk maakte met zijn pleidooi, waarin hij vooral op de gevolgen van het ongeluk voor zijn cliënt hamerde, iets wat al uitgebreid aan de orde was geweest. Maar veel meer kon hij niet, nu zijzelf het ten laste gelegde zo royaal had bekend.
“Geen schijn van kans!” zegt hij tegen Jaap.
“Aan jou ligt het niet.”
Ze doen alsof zij er niet bij is, en dat komt goed uit, want ze heeft alweer last van haar ingewanden.
Ze zit op de wc-bril en leunt met haar hoofd tegen de scheidingswand.
Klikkende hakken komen de ruimte binnen.
“Werkstraf!” Ze hoort de minachting in de stem van Heleen. “Een paar zaterdagen thee schenken in een bejaardenhuis. Paula en Dick hebben levenslang, en dan heb ik het nog niet eens over Kirsten zelf. Die haar hele leven is afgepakt.”
“Zag je dat lachje? Die vrouw is keihard. Ik heb haar op een feestje meegemaakt, toen het net was gebeurd…Stond ze met een glas in haar hand precies zo te lachen.”
Lisa, denkt ze, van jou had ik niets anders verwacht.
Ze doet haar ogen dicht.
Maar ik lachte niet, Lisa. Ik heb na die avond in oktober nooit meer gelachen.
“Dat heb je helemaal niet verteld, van die mobiel,” zegt Marja.
Het is een verwijt, ze doet geen moeite het te verbergen.
“Ik heb je overal verdedigd. Een ongeluk kan iedereen overkomen heb ik gezegd. Voor jou is het ook niet makkelijk, dat zei ik. En nu blijkt dat het helemaal geen ongeluk was!”
Ze zijn elkaar vlak voor Albert Heijn tegengekomen en staan iedereen in de weg. Vrouwen met boodschappentassen proberen zich langs hen heen te wringen.
“Hoe bedoel je, geen ongeluk,” zegt Anne.
Haar mond voelt uitgedroogd, ze is alweer duizelig, dat is bijna een constante de laatste tijd. De trottoirtegels lijken zo ontzettend ver van haar gezicht verwijderd, ze stelt zich voor dat ze valt, die enorme smak die je maakt vanaf zo’n hoogte, en dan gewoon blijven liggen, ogen dicht, niks meer hoeven.
“Kom nou Anne, met een mobiel aan je oor rijden en dan verbaasd zijn dat je iemand doodrijdt. Moet ik daar meelij mee hebben?”
Ze heeft rode vlekken in haar hals terwijl ze praat, en het dringt ineens tot Anne door dat ze bezig is hun vriendschap op te zeggen, al kan ze het niet echt geloven, niet hier, op een zaterdagochtend op het drukste punt van de wijk.
“Natuurlijk zegt niemand dat ik moet kiezen, zo zijn ze hier niet, maar daarom voel ik het nog wel zo. Het heeft nou eenmaal iets raars om bevriend te zijn met Paula en Dick en ook met jou! Je snapt toch wel hoe moeilijk dat is? Wie van jullie moet ik uitnodigen voor feestjes? Dacht je dat Paula en Dick ergens willen komen waar jij ook verschijnt? Maar ik had het allemaal voor jou over toen ik nog dacht dat jij er niets aan kon doen. Maar nu…Kirsten dood omdat jij zo nodig moest bellen!”
Opnieuw datmeedogenloze, onherroepelijke woord ‘dood’. Uitgesproken met een zekere wellust. Een mooi rond woord is het, met die zachte d’s en die bijna liefkozende o’s ertussen. Het zou iets heel anders moeten betekenen, iets liefs dat met voorjaar te maken heeft.
“Ik heb gezegd dat ik niet iemand in de steek kan laten die het op haar manier ook heel moeilijk heeft, iemand met wie ik al jarenlang bevriend ben, en dat is me door sommige mensen niet in dank afgenomen, dat kan ik je wel vertellen. Maar nu liggen de zaken anders. Wat voor excuus heb ik nu nog? Het wordt te ingewikkeld, Anne, dat zul jij toch ook begrijpen?”
Ze wacht niet op antwoord, Anne ziet haar rug verdwijnen tussen de winkelende mensen, ze verbeeldt zich het geklik van haar hoge hakken te horen als ze allang uit het zicht verdwenen is.
Mensen kijken haar nieuwsgierig aan, een vrouw die roerloos voor zich uit staat te kijken, een felgele boodschappentas aan haar arm, en zich dan langzaam in beweging zet alsof ze net lopen heeft geleerd, alsof ze na moet denken bij iedere stap die ze zet.