HOOFDSTUK 3

Een ogenschijnlijk op zichzelf staand voorval.

Ze loopt bij de bakker binnen en merkt dat het gesprek tussen een paar vrouwen die ze redelijk goed kent, stokt.

Een blik in haar richting, een net iets te overdreven nonchalante groet. Geen van beiden maakt aanstalten een praatje met haar te beginnen, wat in zekere zin een opluchting is.

Ze gaat niet bij hen staan, wat ze normaal gesproken zou doen, maar wendt zich van hen af om aandachtig naar de koekjes in de vitrine te kijken.

Jan Hagel. Roomboterkoekjes. Amandelkoekjes. Weesper moppen.

Ze is opgelucht als de vrouwen met hun boodschappen verdwijnen.

Maar als ze zelf aan de beurt is, staart ze het meisje achter de toonbank aan alsof die ineens een andere taal is gaan spreken.

Het voelt vreemd leeg in haar hoofd en het meisje herhaalt een beetje verbaasd haar vraag.

“Brood. Geef maar wat.”

Het echtpaar naast haar kijkt verbaasd naar haar.

Ze heeft het ineens erg warm.

Het meisje achter de toonbank vertrekt geen spier.

“Wit of bruin?”

“Volkoren. Gesneden graag.”

Ze is blij als ze weer op straat staat.

Jaap vertelt diezelfde dag dat een cliënt hem heeft gevraagd hoe het mogelijk was, die aanrijding. Anne kwam toch van een partijtje van de zaak? Heeft dat er misschien iets mee te maken gehad?

Het heeft hem moeite gekost beleefd te reageren. Een klant is tenslotte een klant, maar het blijft vreemd dat zo’n man weet waar Anne vandaan kwam, en dan ook nog de insinuatie dat ze wel gedronken zal hebben.

“Je rijdt toch niet zomaar iemand omver,” zei de man ook nog.

Er heeft zich inmiddels een pittige discussie in het streekblad ontsponnen naar aanleiding van het ongeluk.

Voor- en tegenstanders van het omhakken van de drie eiken hebben hun wapens opgepakt en vol energie de strijd hervat, die in wekelijkse afleveringen in de rubriek ‘Uw Mening Graag’ plaatsvindt.

Ze maken elkaar en als het zo uitkomt ook Anne in felle bewoordingen af. Als je niet eens zo’n onnozele bocht kunt nemen zonder mensen dood te rijden, hoor je niet in een auto thuis. Moeten er voor zo iemand nu echt drie prachtige eiken sneuvelen? Is het niet veel simpeler om het rijbewijs van die vrouw in te nemen?

Na een paar weken zal het volgens Jaap rustiger worden op de ingezondenbrievenpagina, maar Anne haakt nu al af, beroerd van de schok dat mensen die haar niet kennen uitgebreide karakteranalyses van haar in een krant zetten, terwijl zij niets kan doen om zich te verdedigen.

Lang geleden, Jolien en Casper waren er nog niet, is ze in de haven waar een zeilboot van vrienden lag, van de steiger gevallen.

Ze ging met een schreeuw kopje-onder en verslikte zich in de gulp smerig water die haar mond vulde. Toen ze weer bovenkwam, vonden haar naar houvast klauwende handen alleen de glibberige, met alg bedekte paal van de steiger, terwijl haar voeten verward raakten in waterplanten. Ze was op ooghoogte met het water, ondoorzichtig groen met een film van olie erop waarin het zonlicht de kleuren van het spectrum toverde.

Jaap en zijn vrienden hadden haar snel weer op het droge, ze vonden het een reuzegrap en het duurde even voordat ze merkten dat Anne zich niet aanstelde maar werkelijk over haar toeren was.

Ze heeft in geen jaren aan het voorval gedacht, maar bij het lezen van de persoonlijke aanvallen schiet het haar te binnen. Misschien door de bittere smaak in haar mond, dezelfde als toen, die zich evenmin weg liet spoelen.

Net als die keer voelt ze zich verstrikt in een vijandig element, alleen zijn er deze keer geen helpende handen, ze moet het zelf zien te redden, en ze heeft geen idee hoe.

Met Marja lijkt het nog zoals altijd, maar steeds vaker vraagt ze zich af voor hoelang nog.

Er wordt over haar gepraat, ze merkt het aan ontelbare kleine dingen, en ze kan het de mensen niet eens kwalijk nemen.

Ze heeft iemands dood op haar geweten.

Maar dat neemt niet weg dat ze de enige echte vriendin die ze heeft niet kan missen.

Als je kleine kinderen hebt en niet werkt, heb je in no time een rits vriendinnen, die je helpen als je je kids ergens moet stallen. Heb je kleine kinderen en een baan, dan heb je het sociale leven van een marmot in winterslaap. Je hebt geen tijd voor sociaal contact met collega’s, je moet immers zo snel mogelijk thuis zijn.

En met andere moeders aanpappen kun je vergeten. Als ze werken hebben ze net zomin tijd als jijzelf, en werken ze niet dan zijn ze terughoudend als een moslima die een Jehova’s getuige aan de deur krijgt, want ervaring heeft hun geleerd dat ze van een werkende moeder weinig terug te verwachten hebben op het gebied van onverwacht inspringen als er een noodsituatie is.

Kort samengevat, moederschap kan als je werkt een eenzaam avontuur zijn— Anne heeft het in elk geval jarenlang als zodanig gevoeld.

Dat ze een vriendin heeft gevonden, iemand met wie ze kan praten over al die zaken waarmee je bij een man niet aan hoeft te komen, mag een wonder heten.

Voor Marja ligt dat heel anders. Die komt om in de vriendinnen, kennissen en bekenden. Gradaties waar Anne niet zoveel mee kan maar die voor Marja heel duidelijk liggen. Ze heeft toen Paul en zij aan kinderen begonnen, gekozen voor fulltime moederschap, iets waar ze naar eigen zeggen nooit spijt van heeft gehad.

“Hoeveel vrouwen hebben nou echt een leuke baan?” heeft ze weleens tegen Anne gezegd. “Kijk om je heen, je uit de naad rennen voor een rotbaantje van twee en een halve dag per week, waar je met moeite de crèche van kunt betalen, dan ben je toch gek? Paul verdient het geld en ik geef het uit. En zolang we allebei tevreden zijn, is er niets tegen!”

Er zijn scheidingen geweest in hun buurtje, en als 7e naar een verhuiswagen keek die de straat uit reed, en samen met de achterblijvers de door haar man verlaten vriendin uitzwaaide, was ze blij dat zoiets haar niet kon overkomen. Daarvoor zat het te goed tussen Jaap en haar, en laten we eerlijk zijn, daarvoor speelde seks een te onbelangrijke rol in hun leven. Wat zijn geheime verlangens ook zijn, ze weet bijna zeker dat vreemdgaan met een twintiger daar niet bij hoort.

Tot voor kort heeft ze daarom in de overtuiging verkeerd dat ze in deze nieuwe omgeving lang en gelukkig zou leven. Nu is ze ineens niet zo zeker meer van dat ‘gelukkig’.

Sinds het ongeluk lijkt het alsof Marja nog maar één gespreksonderwerp kent: hoe de ouders van Kirsten met het verlies van hun dochter omgaan.

Het is behoorlijk tactloos; ze zou kunnen bedenken dat het voor Anne pijnlijk is om aan te horen, maar kennelijk is ze er zo vol van dat ze er niet over kan zwijgen.

De vader, die nog steeds niet kan werken. De moeder, die als een zombie rondloopt. En die arme Nadine, in één klap enig kind geworden. Barst af en toe in huilen uit in de klas. Mag niks meer van haar moeder omdat die bang is haar overgebleven kind ook kwijt te raken.

Ze schijnt iedere ochtend verse bloemen bij het monumentje te leggen, heel vroeg, als er nog bijna geen verkeer is. Ze is gezien door mensen in de buurt, die voor de file uit naar Schiphol gingen.

Zo dramatisch, die vrouw die daar helemaal alleen bij zo’n bermmonumentje staat. Haar man schijnt nooit mee te gaan; mannen reageren anders op die dingen, minder emotioneel zou je denken, maar dat zegt niets, mannen houden dat meer binnen.

Marja vertelt het uitgebreid, geen detail laat ze onvermeld.

Het lijkt wel alsof ze ervan geniet, denkt Anne, en schaamt zich meteen voor die gedachte.

Ondertussen is Marja bij haar favoriete onderwerp aangeland, de begrafenis. Dat er zoveel mensen waren, te veel voor in de aula, een onafzienbare stoet die tussen de graven door liep naar dat ene verse graf.

De ouders waren overeind gebleven, hadden anderhalf uur achter elkaar condoleances ontvangen, handen geschud, zich laten kussen.

Vooral de moeder was indrukwekkend, ze nam geen genoegen met een handdruk en een gemompeld woord van medeleven, maar wilde bijna gretig van iedereen weten wat de connectie met haar dochter was geweest.

Je moet er niet aan denken hoe hun thuiskomst is geweest, zegt Marja. Die lege stoel aan tafel. De slaapkamer waarin hun dochter nooit meer zal slapen. De kleren in de kast die niet meer gedragen zullen worden. Niet meer twee dochters die elkaar regelmatig in de haren vliegen, maar alleen de zwijgzaamste van de twee, die nu helemaal niet veel meer schijnt te zeggen.

Ja ja, nu weet ik het wel! zou Anne willen roepen.

Maar natuurlijk doet ze dat niet.

Wat ze wel doet is de brief schrijven, wat op zich een moedige daad is omdat ze er vanaf het begin van overtuigd is dat er geen woorden zijn om te zeggen wat ze voelt.

Dus gebruikt ze de afgekloven woorden die iedereen zou gebruiken in zo’n geval.

Dat ze zou willen dat ze het ongedaan kon maken.

Dat ze haar eigen leven zou willen geven als dat zou helpen, en nog wat van die loze woorden waarmee niemand gebaat is.

De dag nadat ze de brief ‘s-avonds laat in de brievenbus van Kirstens ouders heeft laten glijden—hun ramen zijn de enige waarvan de gordijnen gesloten zijn—staat aan het einde van de middag, als Anne net thuis is van haar werk, Kirstens moeder voor de deur.

Een bleek, strak gezicht, met holle ogen die zonder emotie naar Anne kijken.

Ze wil weten hoe het gegaan is, zegt ze.

Binnenkomen wil ze niet. Ze blijft voor de deur staan, rechtop, alsof ze zal breken als ze haar ruggengraat buigt.

Maar Anne heeft de deurpost nodig als steun. De confrontatie is te onverwacht, de vraag te direct, de beelden van die avond staan op haar netvlies gegrift maar ze weet niet hoe ze ze onder woorden moet brengen. Ze hapert, ze stottert, ze moet tranen wegslikken omdat het te gek zou zijn, zij hier huilen en de moeder van Kirsten als een dood stuk hout tegenover haar.

Ze stamelt over blonde haren die ze uit het gezicht van het meisje heeft weggestreken. Het T–shirtje dat ze naar beneden heeft getrokken, over de piercing heen omdat het niet gepast leek, zo’n piercing bij een meisje dat daar wasbleek en stil in de berm ligt.

En dat de ambulancebroeders kwamen en ze het meisje daarna niet meer heeft gezien.

Dit allemaal in de deuropening van een prettig huis in een riante woonbuurt.

Twee vrouwen tegenover elkaar, waarbij het gezicht van de moeder alleen door kleine spiertrekkingen verraadt dat het leeft.

“Dank u,” zegt de vrouw formeel, terwijl ze zich omdraait.

Anne kijkt haar na. Ze heeft nog steeds de deurpost nodig als steun.

Het is wonderlijk hoe snel het gewone leven z’n loop neemt.

Het herinneringshoekje voor Kirsten is er nog steeds, zegt Jolien, maar je loopt erlangs, je hebt de tekeningen gezien, de gedichtjes gelezen en als het hoekje straks wordt leeggeruimd, zal niemand het missen, behalve de trouwe vriendinnen van Kirsten, die op onverwachte momenten in tranen uitbarsten en aan elkaar klitten voor troost.

Het moet verschrikkelijk voor ouders zijn om eerst een kind te verliezen en vervolgens te merken dat de herinnering aan het kind wordt uitgewist als een prent die te lang in daglicht heeft gehangen.

“Ach ja, Kirsten,” zeggen de mensen die haar kenden. “Nog een heel leven voor zich…en dan zo’n dom ongeluk…”

Maar Anne is met haar gedachten vaker bij het gezin dat in diepe rouw is dan bij de mensen die ze iedere dag om zich heen heeft. Haar man, Casper en Jolien.

Ze wordt ‘s-ochtends wakker met een loodzwaar gevoel in haar maag, het niet te dragen verdriet van een groot verlies. Dan komt langzaam het besef dat niet zij het is die een dochter heeft verloren, maar die andere vrouw, een paar straten van haar verwijderd.

Het geeft nauwelijks opluchting. Het is alsof ze zich niet meer los kan maken van haar, alsof ze op een bizarre manier met dat andere leven verweven is en ze een plechtige eed heeft gezworen dat zolang er in dat andere huis geen vreugde is, die er in haar eigen huis ook niet mag zijn.

Ze slaapt slecht, en vaker wel dan niet wordt ze geteisterd door nachtmerries. Een lichtje aanlaten helpt misschien.

Ze zocht het lampje op dat ze voor het laatst in de slaapkamer van Jolien heeft gebruikt.

Ze is niet erg geordend in het bewaren van dingen, maar de babyspullen en alles wat haar door de kinderen dierbaar is geworden, heeft ze opgeborgen in een paar verhuisboxen. Ze hoeft er geen vijf minuten naar te zoeken.

Het geeft een vertrouwd gevoel om het nachtlampje in de vorm van een konijntje in het stopcontact te steken.

“Wat krijgen we nou!” zegt Jaap.

Maar als ze hem de reden vertelt lijkt het hem een goed idee. In elk geval het proberen waard. Je een ongeluk schrikken omdat je vrouw midden in de nacht naast je ligt te gillen, is tenslotte ook niet alles.

Uit angst haar grip op de realiteit te verliezen, bijt ze zich vast in simpele zaken die in elk geval de schijn van een normaal gezinsleven in stand houden.

“Wat eten we mam?”

“Stamp rauwe andijvie met spekjes.”

“Lekker!”

Ze kookt de aardappels, snijdt met overdreven aandacht de andijvie in fijne reepjes, roert met een houten lepel de spekjes door de pan. De geur die ze altijd zo lekker vond maakt haar vaag misselijk.

De slagersworst staat in een pan net niet kokend water op temperatuur te komen. Ze warmt de melk die ze voor de puree nodig heeft. Ze stampt tot er geen klontje meer in de aardappels zit. De keuken is vol wasem. Wie door het beslagen keukenraam naar binnen kijkt ziet een moeder achter een hoge dampende pan in de weer met een stamper.

Voor vier mensen, denkt ze. Bij mij nog steeds voor vier mensen.

Ze probeert aan tafel het gesprek gaande te houden, een gesprek dat tot voor kort als vanzelfsprekend verliep. Maar haar man en kinderen lijken terughoudend, alsof ze voelen dat hun verhalen haar niet echt interesseren.

“Wat heb je gedaan na school?”

“O, niks bijzonders.”Jolien haalt haar schouders op. “Huiswerk en zo.”

“Ik heb je bij school gezien,” zegt Casper.

Jolien kijkt hem aan, de kleur trekt weg uit haar gezicht.

“Volgens mij had je mot met je vriendinnen.”

“Waar bemoei je je mee!” Het snauwerige in Joliens stem is nieuw, en Anne kijkt haar onderzoekend aan.

Maar Jolien buigt zich over haar bord en zwijgt.

Later zal Anne aan het voorval terugdenken, terwijl het in feite te onbetekenend is om te onthouden. Maar er is iets in de reactie van Jolien wat haar alarmeert, al verdwijnt dat gevoel als Jaap iets vertelt over een klant die een zeewaardig schip heeft gekocht en hem heeft uitgenodigd voor een proefvaart.

“Gaaf, pap!” zegt Casper.

“Als je het maar uit je hoofd laat!” komt ze er fel tussen.

Het is meteen het einde van het gesprek. Ze is in korte tijd van een redelijk leuke moeder veranderd in iemand die overal een domper op zet, maar hij kan toch zelf ook wel bedenken dat ze er niet op zit te wachten met twee opgroeiende kinderen achter te blijven?

“Iemand nog een beetje?”

Maar ze hebben geen van allen meer trek, het is opvallend hoe snel de maaltijden tegenwoordig achter de rug zijn. Als ze morgen een soepje vooraf maakt, kunnen ze nog een dag van de stamp eten. Een meevaller.

Haar man en kinderen verdwijnen meteen nadat ze iets naar de keuken hebben gebracht. Jaap naar zijn kantoor—iemand met een zaak aan huis heeft altijd een excuus om zich af te zonderen. De kinderen naar hun kamer, waar ze hun eigen dingen doen en niet geconfronteerd worden met een moeder met schaduwen onder haar ogen. Een moeder die al wekenlang niet gelachen heeft.

Ze ontvluchten mij, en geef ze eens ongelijk, denkt ze, terwijl ze de vaatwasser inruimt.

Vier grote borden. Vier keer bestek.

Vier, niet drie.

Niemand kan het weten van het mobieltje, en toch voelt ze een zwijgend verwijt in de houding van hun vrienden.

We zijn tenslotte allemaal weleens verblind geweest achter het stuur, maar reden we dan ook meteen maar iemand overhoop…?

Precies!

Ze moet er niet aan denken hoe hun houding tegenover haar zou zijn als bekend was dat ze op het moment van de aanrijding haar telefoontje tegen haar oor hield gedrukt.

Het zou haar trouwens niet verbazen als er hier en daar opmerkingen over vrouwen achter het stuur worden gemaakt. Maar misschien verbeeldt ze het zich en praat niemand over haar. Ze is zo overgevoelig geworden.

Zo heeft ze al een paar keer het idee dat er iets met Jolien aan de hand is. Niet om een bepaalde reden, het is meer een gevoel dat af en toe de kop opsteekt, maar dat ook zo verdwenen is. Pubers hebben last van stemmingen, houdt ze zichzelf voor, wat ongelukkig uitkomt omdat het net de leeftijd is waarop ze zich meer gaan afsluiten voor hun omgeving. De tijd dat Jolien met haar problemen bij haar kwam, is duidelijk voorbij. Misschien moet ze meer moeite doen haar aan het praten te krijgen. Het gevaar is alleen dat dat over kan komen als opdringerigheid. Niemand heeft recht op de gedachtenwereld van een ander mens, ook niet als het je dochter is en je je zorgen maakt.

Ze hoeft alleen maar aan haar eigen moeder te denken, en hoe die een keer betraand aan tafel zat, Annes dagboeken voor zich. Alles wat ze in buien van machteloze woede over haar ouders had geschreven werd hardop voorgelezen, waarna zij zich ook nog moest verdedigen.

Haar wraak bestond eruit geen dagboek meer bij te houden, zodat iedere zoektocht van haar moeder—en wat was ze slecht in het uitwissen van de sporen daarvan—op niets uitliep.