HOOFDSTUK 4

Het is van dat typische oktoberweer, eigenlijk te warm voor de tijd van het jaar, je weet niet wat je aan moet trekken, en wat je ook kiest, het is altijd het verkeerde, te warm of te luchtig.

Ze is na het zondagse ontbijt de deur uit gelopen. De rivier is dichtbij. De schroef van een beurtschip woelt het water om, de herfstzon glijdt er in een gouden glinstering overheen.

Ze gaat in het gras tegen de dijk zitten, haar knieën opgetrokken, haar hoofd steunend in de kom van haar handen, en als de tranen over haar gezicht glijden is het niet van verdriet maar uit verlangen naar het leven dat tot voor kort zo simpel en overzichtelijk was.

Het belangrijkste waarmee ze op dit moment bij Hiemstra, Maas, De Jong bezig zijn, is een grote reorganisatie, die weer het gevolg is van een fusie met een ander technisch bedrijf. Mensen die dit jaar met pensioen gaan zullen niet vervangen worden. Voor andere werknemers wordt elders in het bedrijf een plek gezocht, en dan zijn er de pechvogels die er gewoon uit moeten, en dat zijn er niet weinig.

Er wordt dagelijks vergaderd met de ondernemingsraad, die meer wil weten dan de directie op dit moment vertellen kan. De sfeer in het bedrijf is om te snijden, de werknemers willen zekerheid en ze nemen het haar kwalijk dat ze die niet kan geven.

Zodra ze zich buiten de vier muren van haar kamer begeeft, wordt ze aangeklampt door collega’s die officieus van haar hopen te horen wat ze officieel niet mag vertellen.

Ze probeert zo open mogelijk te zijn. Legt uit dat er te veel onzekerheden zijn om al iets te kunnen zeggen, de besprekingen zijn nog in volle gang, niets staat op dit moment vast.

Aan de ogen tegenover zich ziet ze dat haar woorden niet geloofd worden. Ze leest er afwisselend onzekerheid, angst en woede in.

Ze zou willen dat ze die weg kon nemen, maar de waarheid is dat ze niets te bieden heeft.

Op een middag staat Daan, de assistent-boekhouder, voor haar bureau. Hij is langs een protesterende Atie gelopen zonder zelfs naar haar te kijken, heeft Anne door de halfopen deur gezien.

Nu staat hij tegenover haar, een aardige man, jong en ambitieus.

Nog geen jaar getrouwd met een meisje van het secretariaat. Dat er over zijn lot al beslist is tijdens de eerste besprekingen, zal hij pas in een veel later stadium te horen krijgen.

Hij buigt zich naar haar toe, zijn handen op de rand van haar bureau. “We hebben net een huis gekocht op basis van onze twee salarissen,” zegt hij. “Mirjam is zwanger. Als ik eruit wordt gegooid kunnen we ons huis meteen in de verkoop zetten.”

“Alle persoonlijke aspecten worden meegenomen in de overwegingen,” hoort ze zichzelf zeggen.

En dat is een rotzin waarmee ze de minachting in zijn ogen ten volle verdient.

“Je moest je schamen dat je hieraan meewerkt,” zegt hij voordat hij zich omdraait en de kamer uit loopt.

Max is in zijn element.

Ze ziet hem regelmatig druk in gesprek met mensen die de bui zien hangen en die hopen dat hij iets voor hen kan doen. Een goed woordje bij de directie bijvoorbeeld. Een upgrading van hun taakomschrijving, waardoor ze ineens een stuk onmisbaarder lijken.

Hij groeit in die rol. Zijn hoofd een beetje schuin, bril op het puntje van zijn neus, een begrijpende glimlach. Het is allemaal vrijblijvend, maar ondertussen kweekt hij er goodwill mee.

En terwijl zij moet zien er voor iedereen het beste van te maken, zal zij het ook zijn die erop aangekeken gaat worden door de mensen van wie de positie niet te redden is. Max niet, en dat weet hij.

Over het hoofd van een zenuwachtig pratende collega van inkoop heen—hij heeft godbetert haar hand in de zijne—ontmoeten zijn ogen die van Anne.

Ze denkt aan zijn woorden, de avond dat haar benoeming bekend werd gemaakt.

“We komen elkaar nog weleens tegen!” Het geeft haar een ongemakkelijk gevoel.

Ze heeft zichzelf altijd gezien als een betrokken werknemer.

Iemand met hart voor haar werk. Als je de hele dag te maken hebt met het wel en wee van andere mensen, kun je dat niet van je af laten glijden als je de deur van het bedrijf uit loopt. Zij tenminste niet.

Ze neemt de gebeurtenissen van de dag dan ook altijd mee naar huis, niet zo dat ze er last van heeft, zo professioneel is ze wel, maar op de achtergrond van haar gedachten blijft ze ermee bezig. Het komt haar nu goed uit. Je verdiepen in de problemen van anderen is een stuk eenvoudiger dan je eigen problemen onder ogen zien. Bijvoorbeeld het probleem dat er iedere dag een dagvaarding van justitie op de deurmat kan liggen, een oproep om voor de rechter te verschijnen, waarna ze voor het oog van de wereld veroordeeld zal worden.

Ze zal zeker een straf opgelegd krijgen.

Anton Dijkstra, de jurist die haar op verzoek van Jaap zal bijstaan, heeft haar gerustgesteld dat een gevangenisstraf waarschijnlijk niet aan de orde is. Ontzegging rijbevoegdheid en een werkstraf, is zijn inschatting. Er zal zwaar getild worden aan het feit dat ze een mobiel aan haar oor had toen ze het ongeluk veroorzaakte. Tenzij ze de rechter ervan weet te overtuigen dat dat niet het geval was, en die mogelijkheid bestaat gezien het feit dat ze er niet zeker van is dat ze op het moment van het ongeluk nog aan het bellen was.

Wanneer ze moet voorkomen valt niet te voorspellen. Het kan een kwestie van maanden zijn, maar het kan ook langer duren, heeft hij gezegd.

Onmenselijk eigenlijk, als je er goed over nadenkt, om iemand zo in spanning te laten zitten.

Over Jolien begint ze zich werkelijk zorgen te maken.

Het valt niet mee voor een klein, nogal verlegen meisje om zich te handhaven in een klas drukke tweedejaars.

Aan het einde van het eerste schooljaar had ze het aardig naar haar zin, maar haar vriendinnen zijn bijna allemaal in parallelklassen terechtgekomen, en in deze klas heeft ze weinig aanspraak.

Het is een kwestie van tijd, heeft Anne zichzelf voorgehouden, het schooljaar is tenslotte net begonnen, ze zal zich heus wel aanpassen. Je moet je als ouders niet meteen ergens mee bemoeien, laat ze maar leren haar eigen boontjes te doppen. Als ze haar moeder echt nodig heeft, zal ze heus wel aankloppen.

Maar de laatste tijd twijfelt ze daaraan.

Als die grijze ogen de hare ontwijken, wegvluchten zodra er oogcontact dreigt, dan is er iets goed mis. Jolien is altijd zo open geweest als een opgroeiend meisje maar zijn kan. Was al aan het vertellen terwijl ze de keukendeur nog niet achter zich dicht had, praatte door vanuit de gang terwijl ze haar jack over de minst volle haak aan de kapstok mikte.

Haar woorden werden vermengd met het geluid van de plas die ze te lang had opgehouden, de wc-deur open, een gedeelte van het verhaal werd meegespoeld als ze doortrok, en pratend kwam ze de keuken weer in, waar Anne met een glimlach de boodschappen uitpakte die ze na haar werk snel in de supermarkt had gehaald.

Terwijl ze honderduit praatte las ze de SMS’jes die binnenkwamen, waarna ze met een onwaarschijnlijke snelheid een antwoord toetste en verstuurde zonder dat haar verhaal erdoor onderbroken werd.

Typisch een octopuskind van haar tijd, met in elke tentakel een communicatiemiddel.

Zo ging het tot voor kort.

Nu vertelt ze niets meer uit zichzelf, je moet de woorden uit haar trekken, en met haar mobieltje is ze nauwelijks meer bezig. Al een paar keer heeft Anne het, toen ze Joliens bed opmaakte, op haar bureautje zien liggen, in het glanzend roze hoesje. Niet meegenomen naar school. Wat een eerste levensbehoefte leek, lijkt nu geen functie meer in haar bestaan te hebben.

Het lijkt onwaarschijnlijk dat al die veranderingen toegeschreven moeten worden aan de puberteit, al weet Anne dat niet zeker.

Dat haar moeder de dood van een medescholier op haar geweten heeft is hard aangekomen, maar Anne kan zich niet voorstellen dat het hun relatie zo ingrijpend veranderd heeft.

Jolien neemt het Anne kwalijk, daar heeft ze geen twijfel over laten bestaan, en ze heeft er verdriet om gehad, want een kind wil niet dat een moeder erge dingen doet.

“Hoe kon je, mam!”

Maar het tegenliggerverhaal had ook bij haar succes, en het is bovendien al een maand geleden.

Over Kirsten praat ze niet meer, in elk geval niet met Anne, en toch wordt die ontwijkende houding eerder erger dan minder.

Dus moet er meer aan de hand zijn.

Anne doet iets wat ze al veel te lang niet heeft gedaan.

Ze stapt op een avond de kamer van Jolien binnen, die om die tijd in bed hoort te liggen.

Maar haar dochter zit achter haar computer, met een uitdrukking op haar gezicht die Anne nooit eerder bij haar heeft gezien. Zo kijkt een volwassene die zojuist een vreselijke mededeling te horen heeft gekregen. Haar schrik als ze haar moeder in de deuropening ziet staan, is vermengd met boosheid.

“Je hebt niet geklopt!”

“Sorry,” zegt Anne.

Jolien schakelt de computer uit, maar blijft op haar stoel zitten. “Wat is er?”

“Ik wilde even een praatje maken.”

“O.”

“Je lijkt zo anders dan anders.”

Het is niet echt een geweldige openingszin als je een goed gesprek met je dochter wilt hebben.

“O,” zegt Jollen weer.

Haar vingers glijden over het toetsenbord van de computer, het veroorzaakt een zacht klikkend geluid, als dat van paardenhoeven op een verre landweg. Het licht van de schemerlamp met de gebloemde kap naast haar werktafel werpt een zachtroze gloed op haar haren.

“Maar we kunnen natuurlijk ook een andere keer praten,” zegt Anne, terwijl ze zichzelf wel kan slaan omdat ze het zo snel en makkelijk opgeeft.

Jolien gaat er zonder aarzelen op in.

“Graag.”

Anne blijft nog even staan, maar voor Jolien is het gesprek duidelijk afgelopen. Ze begint boeken en mappen in haar rugzak te proppen, haar rug naar haar moeder gekeerd.

“Slaap dan maar lekker.”

“Ja mam. Jij ook.”

Anne zou haar dochter een nachtzoen willen geven, er was een tijd dat zoiets niet alleen vanzelfsprekend maar ook welkom was.

Ze aarzelt in de deuropening, in de hoop dat haar dochter zich om zal draaien, en trekt dan zacht de deur achter zich dicht.

Het is zoals iedere avond.

Jaap ‘nog even’ naar kantoor, Cas in z’n kamer, waar hij tegelijkertijd surft op internet, SMS’jes verstuurt, chat en z’n huiswerk maakt. Hoe het mogelijk is dat hij toch op elk rapport voldoendes heeft, is haar een raadsel. Zij stamt uit de tijd dat de radio uit moest als er huiswerk werd gemaakt. En nog steeds kan ze zich niet concentreren als er geluiden om haar heen zijn. Maar voor de kinderen is dat geen enkel probleem, en voor zover zij weet is dat overal zo.

Ze pakt de nrc en begint het hoofdartikel te lezen, maar ze kan er haar aandacht niet bij houden.

Boven haar hoofd ligt haar dochter op hetzelfde moment misschien met wijdopen ogen in het donker te staren.

Wilde ze werkelijk niet praten of had Anne het anders moeten aanpakken? Meer aandringen misschien. Of gewoon vertellen dat ze zich zorgen maakt en dan maar afwachten of Jolien erop in zou gaan.

Zoals ze keek, toen ze achter haar computer zat. Wat speelde zich in godsnaam af op haar beeldscherm? Ze had ernaar moeten vragen.

Het is een kleine moeite om, als Jolien er niet is, in haar computer te zoeken naar het antwoord op vragen die moeizaam vorm krijgen in haar hoofd. Maar die inbreuk op de privacy van haar dochter doet haar te veel aan haar eigen moeder denken.

Toch blijven de vragen zich opdringen. Waarom ze Sanne bijvoorbeeld nooit meer ziet. De beste vriendin van Jolien, die al zo lang niet meer langs is geweest.

De duidelijke tegenzin waarmee Jolien naar school gaat.

Haar opvallende gebrek aan eetlust.

Het woord ‘anorexia’ flitst door haar heen, maar ze verwerpt het meteen. Voor die ziekte eet ze te veel, en ze is dan wel aan de magere kant, maar zeker niet zorgwekkend.

Er is duidelijk iets aan de hand, maar hoe komt ze erachter?

Ze was heel lang pappa’s meisje.

Hij leerde haar fietsen, troostte haar als ze verdrietig was, las haar voor.

En Jolien verafgoodde hem. Een blinde verering die Anne beurtelings vertederde en irriteerde.

Zo moeilijk is het niet om een kind aan je te binden als je er alleen maar leuke dingen mee doet. Voor al het andere had Jaap geen tijd. Hij was een eigen zaak aan het opbouwen—dat was de toverzin waarmee hij alle huiselijke beslommeringen van zich afschoof. Zijn excuus om nooit iets te hoeven doen waar hij geen zin in had.

Maar hij ging wel met Jolien naar zwemles, waar Anne blij om was.

De herinnering aan de zwemlessen van Casper, het geworstel om na afloop droge kleren aan dat klamme lijfje te krijgen, het zweet dat al na een paar minuten in die vochtige hitte in het kleedhokje langs haar rug liep, ze had geen enkel verlangen dat opnieuw mee te maken.

De enige keer dat zij eraan te pas kwam was bij het afzwemmen van Jolien, waar ze samen met Casper naartoe fietste op een prachtige dag in mei, een bosje bloemen in haar hand om een feestelijk tintje aan dat officiële gebeuren te geven.

Tien bibberende meisjes op de rand van het bad, identiek door strak om het hoofd getrokken badmutsen.

“De derde van links!” wees Jaap, die apetrots naast haar stond.

Ze deed het goed, hun dochter, beter dan ze verwacht had.

Zelfs onderwaterzwemmen ging haar goed af, verwonderlijk want ze was als kind jarenlang in paniek geraakt als haar hoofd zelfs maar een beetje nat werd in bad. Drama’s als haar steile blonde haren gewassen moesten worden.

Ze klommen op de kant, trokken hun badmutsen af en schudden hun haren. Er stonden een paar dikke kinderen in het rijtje, maar Jolien hoorde bij de slanken. Een lief figuurtje, een schattig smoeltje, zoals ze even later met een brede lach naar Jaap liep.

“Het ging goed, hè pap?”

Daarna pas: “Hoi mam!”

Dat haar grote broer mee was gekomen maakte haar verlegen, maar ook trots bij de nazit, waar een paar meisjes giechelend belangstelling voor hem hadden.

De band tussen Jolien en Jaap werd losser toen zijn zaak goed ging lopen en hij meer werk had dan hij aankon, maar net te weinig om iemand in dienst te nemen. Dat was de periode waarin de vertrouwelijkheid tussen hem en Anne ook verschraalde.

Avonden die ze samen doorbrachten kwamen steeds minder vaak voor. Meestal kwam hij pas boven als ze al in bed lag, en na een gemompeld welterusten viel hij als een blok in slaap.

“Ik doe het voor jullie!” zei hij, als ze er opmerkingen over maakte. Alsof het niet zijn droom was een eigen accountantskantoor te beginnen. Voor haar hoefde het niet. Ze hadden het leuker toen hij nog voor een baas werkte en regelmatige werktijden had.

Toen gingen ze bijna wekelijks naar het Filmhuis of ergens eten, en zakten door in hun eigen woonkamer, waarna ze tegen middernacht lacherig en met hun armen om elkaar heen naar de slaapkamer wankelden.

Nu zitten ze vaak zonder hem aan tafel, en dat was vooral in het begin wennen, want Jaap was een man met wie de kinderen konden lachen, terwijl Anne, moe na een lange werkdag, maar vooral van de uren die daarop volgden, nog weleens kortaangebonden kon zijn. Zonder Jaap eten maakte haar humeur er niet beter op.

Bovendien zag ze er werkelijk de zin niet van in dat hij tijdens de maaltijden op kantoor bleef en een paar uur later zijn eten in de magnetron stond op te warmen, onder het motto dat hij nu tenminste klaar was met z’n werk.

Maar het bleek ook voordelen te hebben dat Jaap een minder grote rol in Joliens leven ging spelen, want het bracht Anne en haar dochter dichter bij elkaar.

In het begin was er duidelijk tegenzin als ze Jolien voorstelde samen iets te gaan doen. Maar dat ging snel over. Het bleek wel degelijk leuk te zijn om op zaterdag samen te shoppen, dingetjes kopen die niet nodig zijn maar zo leuk om te hebben, milkshakes drinken en praten over zaken die in Joliens leven steeds belangrijker werden. Jongens bijvoorbeeld.

‘s-Avonds keken ze regelmatig naar televisieseries waar de meeste mannen van over hun nek gaan. Jaap verdween naar zijn kantoor en Casper verliet demonstratief de kamer als ze zich op de bank installeerden voor een nieuwe aflevering van hun favoriete serie, maar zij genoten ervan.

Het was nieuw voor hen allebei. De vertrouwelijkheid groeide, bij vrouwen heeft dat niet zoveel tijd nodig.

De meisjesgeheimen die Anne steeds vaker toevertrouwd kreeg, gaven een extra dimensie aan hun verhouding.

Ze was te nuchter om te zeggen dat zij en haar dochter vriendinnen waren, ze zou zich van haar moederrol beroofd voelen, maar ze was er wel van overtuigd dat Jolien geen geheimen voor haar had.

Tot voor kort, in elk geval.

Het is het eerste jaar dat de kinderen vanuit school in een leeg huis komen. Na de jaren in de crèche, toen Casper naar de basisschool ging, bleek Suzan de ideale oplossing voor het opvangprobleem. Een roodharige, opgewekte studente, die halverwege de middag de tuin in fietste, thee zette, een rol koekjes leegschudde op een diep bord en de kinderen bezighield totdat ze door Jaap of Anne werd afgelost.

Verder deed ze niets, maar dat hoefde ook niet.

Als Anne uit haar werk kwam—de boodschappen voor het avondeten al in haar lunchpauze gedaan—ging ze in één moeite door aan de slag.

De ergste troep opruimen en het aanrecht toegankelijk maken voor de zaken die ze straks bij het koken nodig had.

Ondertussen probeerde ze een beetje contact te krijgen met haar kinderen, die duidelijk lieten merken dat ze daar geen behoefte aan hadden.

De verhalen die hun hoog zaten hadden ze na thuiskomst al bij Suzan gespuid, ze waren nu met andere dingen bezig en hadden de pest in als ze daarin gestoord werden om antwoord te geven op in hun ogen onbenullige vragen die hen allang niet meer interesseerden.

“Hoe ging het op school?”

“O, goed.”

“Veel huiswerk voor morgen?”

“Bijna niks.”

“Heb je plezier gehad?”

“Waar. Op school? Gaat wel. Hoe laat eten we?”

“Over een half uur.”

En weg waren ze weer. Net als Suzan, die zwaaide als ze langs het keukenraam fietste, haar rode haren wapperend in de wind, zo jong dat Anne er een steek van in haar maag kreeg, terwijl ze toch zelf niet echt oud kon worden genoemd.

Toen Casper naar de middelbare school ging, begon hij zich ervoor te generen dat er thuis een oppas op hem wachtte. Als hij vriendjes mee naar huis nam, zei hij dat Suzan er voor zijn babyzusje was, wat leidde tot knokpartijen als Jolien het hoorde. Die meteen ook vond dat ze te oud was voor een oppas.

Waarna Suzan meldde dat de theebekers meestal niet leeggedronken werden en ze de kinderen in het gunstigste geval vijf minuten zag voordat ze hun eigen dingen gingen doen, terwijl ze nu ze eindelijk afgestudeerd was zelf ook wel toe was aan een andere daginvulling.

Het oppastijdperk was duidelijk voorbij, iets waarmee Anne veel moeite had.

Diep in haar hart vond Anne dat moeders thuis horen te zijn als hun kinderen uit school komen. Ongeacht hun leeftijd. Net doen alsof je alleen maar een oogje in het zeil hoeft te houden als je kinderen klein zijn, is struisvogelpolitiek. Als ze ouder zijn, lopen ze minder risico om onder een auto te komen, maar dat neemt niet weg dat er genoeg enge dingen overblijven.

De maatschappij gaat met niemand zachtzinnig om en zeker niet met kinderen op wie niet voldoende gelet wordt.

Als er iets met Casper of Jolien gebeurde, zou het haar schuld zijn, niemand zou Jaap erop aankijken, geen mens verwacht dat een man zijn kostbare tijd aan zijn kinderen gaat besteden.

Op dit punt in haar gedachtengang was ze er rijp voor haar baan op te zeggen en thuismoeder te worden.

Totdat ze zich realiseerde hoe zo’n leven er in de praktijk uitziet, waarna het klamme zweet haar uitbrak.

Bizar was het natuurlijk wel, dat zij het altijd was die zich schuldig voelde waar het de kinderen betrof. Zich altijd zorgen maakte. Altijd probeerde zo veel mogelijk beschikbaar te zijn. Dat zag ze zelf ook wel in, maar omdat je met zo’n constatering niet veel opschiet, liet ze het er verder bij.

Jaap vindt trouwens dat hij royaal zijn mannetje staat in het huishouden.

Het treurige is dat hij het op zijn manier ook doet. De ene mens is nu eenmaal sneller tevreden over zichzelf dan de andere.

Hij zet een stapel vuile borden op het aanrecht en gaat de krant zitten lezen. Haalt eens per week spare-ribs bij de Argentijn en ziet dat als een bijdrage die minstens drie kookbeurten waard is. Als er al sprake is van kookbeurten.

De keren dat Anne hem duidelijk probeert te maken hoe klein zijn inbreng in het huishouden is, raakt hij uit zijn humeur. En een pissige Jaap die geen hand uitsteekt is erger dan een opgewekte Jaap, die haar een klap op haar kont geeft als ze voorovergebogen de stofvlokken onder de radiator vandaan zuigt.

Een goede reden om het onderwerp zo min mogelijk aan te snijden.

Sinds er geen oppas meer is die de kinderen opwacht na school, is zijn functie in het gezin opgewaardeerd. Hij werkt tenslotte thuis, al is het niet toegestaan het kantoor binnen te gaan. Maar het gaat om het idee, in noodgevallen is hij er.

“Wat voor noodgevallen?” wil Casper weten.

“Als je een arm breekt of zoiets,” zegt Jaap.

“En als m’n zakgeld op is?”

“Dan wacht je tot mamma thuis is.”

“Maar als ik een voorschot nodig heb en ze is er niet? Moet ik dan eerst m’n arm breken om het te krijgen?”

“Niet als het om een voorschot gaat, daarvoor moet je twee armen breken.”

Casper vindt het een goeie grap en Jaap is er zelf ook niet ontevreden over.

Alsof het lollig is om grappen te maken over dingen waarvoor je naar het ziekenhuis moet.

Het is een vaste huisregel: als de kinderen zich niet lekker voelen, hoeven ze niet naar school. Zelfs als het neigt naar schoolziek kunnen ze erop rekenen dat Anne hun dekbed en hoofdkussen op de bank in de woonkamer legt, met de afstandsbediening van de televisie ernaast en koekjes en limonade binnen handbereik.

Het moet niet te vaak gebeuren, maar volwassenen hebben recht op officiële baaldagen, waarom schoolkinderen dan niet.

Dus als Jolien met een zielig gezicht, haar handen tegen haar buik gedrukt, in haar flanellen Disney-pyjama voor Anne staat, die voor de badkamerspiegel probeert om met gel nog iets van haar haren te maken, zegt ze dat Jollen natuurlijk een dagje thuis mag blijven.

In de spiegel ziet ze het gezicht van haar dochter opklaren, maar de handen blijven demonstratief over de flanellen pyjamabuik gevouwen.

“Arm kind, is het weer zover?”

“Ik geloof het wel.”

“Ik dacht dat je een paar weken geleden ongesteld was.”

“Weet ik niet meer.”

Anne weet het ook niet meer, en dat geeft haar een ongemakkelijk gevoel. Heb je één dochter, kun je nog niet eens haar menstruatie een beetje in de gaten houden.

Ze kan zich met de beste wil van de wereld niet herinneren hoe regelmatig ze zelf op die leeftijd was. Alleen het gevoel weet ze nog, alsof ze met haar vingers tussen een deur geklemd zat, maar dan in haar buik, zodat ze met een kruik tegen zich aan gedrukt in bed zat te wiegen van de pijn.

“Gaat vanzelf over als ze eenmaal kinderen heeft,” zei de huisarts tegen haar moeder.

Ze kreeg uiteindelijk toch pijnstillers van hem, die haar een beetje suffig maakten maar de pijn naar de achtergrond deden verdwijnen.

“Neem maar een paracetamolletje als het erg wordt,” zegt ze nu tegen haar dochter.

Door haar ontbijt over te slaan redt ze het nog net om Joliens dekbed en hoofdkussen samen met de noodzakelijke attributen op de bank te leggen.

Het hoort niet, de deur uit stappen en een ziek kind achterlaten. Dat het niet om iets ernstigs gaat, is een schrale troost. Een ziek kind zou een moeder in de buurt moeten hebben, maar waarom zou het eigenlijk niet ‘een vader in de buurt’ kunnen zijn? Sterker nog, er is een vader in de buurt, tien meter van de bank in de voorkamer verwijderd, gescheiden door een gang en een deur, maar hij zou net zo goed in Timboektoe kunnen zitten.

Als Jaap de deur van het woonhuis achter zich dicht heeft gedaan, is hij niet meer beschikbaar, zo simpel ligt het.

De volgende ochtend wil Jolien weer thuisblijven, ze huilt als ze zegt dat ze nog steeds zo’n pijn heeft, en dat betekent dat er echt iets aan de hand is.

“Je moet naar de dokter, Jolien. Ik zal een afspraak voor je maken. Straks is er iets met je blindedarm!”

Jolien knikt, allang blij dat er verder geen problemen worden gemaakt.

De volgende dag zal ze naar het spreekuur gaan, ze belooft het, en ze kan echt wel alleen, ze is toch al dertien, dan ga je niet meer aan het handje van je moeder naar de dokter.

Die avond belt de huisarts op. Hij heeft niets kunnen ontdekken, maar dat zegt natuurlijk niet alles. Hij heeft het gevoel dat er misschien iets anders aan de hand is. De antwoorden die Jolien gaf waren nogal tegenstrijdig, er kwam geen ziektebeeld uit naar voren, alleen vage klachten. Hij wil haar met alle plezier doorverwijzen naar een gynaecoloog, maar misschien heeft het zin eens goed met haar te praten. Pubers kunnen vreselijk gebukt gaan onder dingen die volwassenen over het hoofd zien.

“Hoe dan ook wil ik haar meteen zien als ze weer pijnklachten heeft,” zegt hij. “En eet ze wel genoeg? Ik vind haar aan de magere kant!”

Anne vertelt wat de dokter heeft gezegd en Jolien schrikt er zichtbaar van. De volgende ochtend verschijnt ze aangekleed in de keuken, een beetje witjes, dat wel, maar zonder ergens over te klagen vertrekt ze na het ontbijt naar school.

Die avond, Casper is naar een vriendje en Jaap is nog even naar kantoor, vraagt ze aan Jolien of er echt niets aan de hand is.

“Natuurlijk niet,” zegt die kribbig.

“Je weet dat je alles tegen me kunt zeggen.”

Jolien werpt haar een snelle blik toe; het is natuurlijk onzin maar het lijkt wel alsof ze iets van medelijden in haar ogen ziet.