44

Het ziekenhuis is als een parallel universum. Een wereld op zich, waarin kleur verboden is, de straten vervangen zijn door lange gangen en het sociale leven zich afspeelt in de winkeltjes en het restaurant.

De draaideuren bezorgen Nadine een duizeling, de confrontatie met rolstoelen en infusen benauwt haar. Ze vermant zich en informeert bij de receptie naar het zestienjarige meisje dat gisteravond is binnengebracht. De receptioniste bevestigt dat er iemand is binnengebracht, maar kan haar geen bijzonderheden geven.

Zodra ze weet waar ze moet zijn, moet Nadine zich inhouden om niet de hal door te rennen naar de lift. Slechts een minuutje duurt het voor de eerste lift arriveert, en al die tijd blijft ze ongeduldig op de knop drukken.

Als hij eindelijk geruisloos beneden komt en de deuren open zoeven, wurmt ze zich bij de kleinste opening al naar binnen. Hoewel er nog andere bezoekers naar binnen moeten, houdt Nadine haar vinger al op de knop van de vierde etage.

De weg naar boven duurt lang. Ze is de enige die op de vierde verdieping moet zijn. Overal ligt geel zeil, verder is alles wit.

Aarzelend loopt ze de gang in, naar de eerste de beste deur. Toegang krijg je niet zomaar, ze moet zich melden via de intercom.

‘Ik ben Nadine van Mourik. Het meisje dat gisteravond hier is binnengebracht, is waarschijnlijk mijn dochter.’

Een verpleegkundige vangt haar op, geeft haar een hand. ‘Ik ben Lydia Wesselink. Wat is uw naam?’

Ze noemt haar naam en legt uit waarom ze denkt dat haar dochter hier ligt. Nadat Nadine een gedetailleerde beschrijving van Mariëlle heeft gegeven, neemt Lydia haar mee.

‘We hadden helemaal geen gegevens toen ze werd binnengebracht,’ vertelt de verpleegkundige. ‘Ze had geen telefoon, geen tas, helemaal niets bij zich waarmee we haar identiteit konden achterhalen.’

‘Haar telefoon lag nog in haar kamer, op haar bureau. En ze vergeet altijd haar identiteitsbewijs mee te nemen.’

Lydia werpt een onderzoekende blik op Nadine. ‘U zult wel erg ongerust zijn,’ zegt ze meelevend.

Dat is het understatement van het jaar. Met droge mond volgt Nadine de verpleegkundige naar een zaal vol bedden, waar onder dunne gele dekens mensen aan apparaten liggen. Binnen enkele seconden heeft ze gezien dat Mariëlle er niet bij is. Maar dan neemt Lydia haar mee naar het bed in de hoek. En daar ligt ze.

Het kon niet anders, en toch is de schok enorm. Haar dochter, haar mooie levenslustige kind. Aan de beademing. Haar gezicht vol schaafwonden en bloeduitstortingen.

De verpleegkundige kijkt haar onderzoekend aan, en vraagt of dit haar dochter is, een vraag die Nadine beantwoordt door steun te zoeken bij het voeteneind van het bed.

‘Gaat het wel, mevrouw?’

Nee, het gaat niet. Haar hoofd is gevuld met het geluid van zuigende en piepende apparaten die iedere seconde in volume lijken toe te nemen.

Sprakeloos loopt Nadine om het bed heen, steekt haar hand uit naar Mariëlles verbonden arm, raakt hem voorzichtig aan en kijkt toe, ongelovig, in shock.

‘Wie… Hoe…’ begint ze, maar ze valt stil omdat woorden niet toereikend zijn voor de lawine aan vragen die komt aanstormen.

Er staat een man naast haar, de verpleegkundige is opeens verdwenen. Ze heeft het niet gemerkt, heeft de man ook niet horen binnenkomen. Als ze opkijkt, steekt hij zijn hand uit en stelt zich voor als dokter Broekmans, de intensivist die Mariëlle behandelt.

‘Ze is aangereden door een auto en achtergelaten,’ vertelt hij. ‘De automobilist die haar vond, kon nog net op tijd stoppen en heeft een ambulance gebeld. Toen ze binnenkwam was haar toestand zorgwekkend, maar nu is ze stabiel. Haar hartslag en ademhaling zijn aan de trage kant, vandaar dat we haar een handje helpen met de beademingsapparatuur. Maakt u zich daar maar geen al te grote zorgen over. Ze ademt zelf voor een deel mee en dat is een goed teken. De bloeduitstortingen en schaafwonden zien er akelig uit, maar die genezen vanzelf.’

Haar ogen houden de zijne vast.

‘Komt het weer helemaal goed met haar?’

‘Alle testresultaten zijn goed. Ze is alleen nog niet bijgekomen. Zodra dat gebeurt, kijken we of we haar van de beademing af kunnen halen.’

‘Maar… waarom is ze nog bewusteloos? Dat is toch een slecht teken?’

‘Dat hoeft niet. Het lichaam kiest zelf het moment om wakker te worden, zodra het zich daar sterk genoeg voor voelt. Blijkbaar is ze er nog niet klaar voor om te ontwaken. De uitslag van het ecg is goed, we hebben geen hersenletsel kunnen constateren. Er is dus geen reden om aan te nemen dat uw dochter niet snel zal bijkomen.’

‘Dank u.’ De stress wordt haar te veel. Langzaam laat Nadine zich op het krukje zakken.

Dokter Broekmans neemt afscheid, maar ze hoort het niet, heeft zich alweer op Mariëlle gericht. Aangereden door een automobilist die vervolgens is doorgereden… Wie doet zoiets? Al die waarschuwingen die ze haar dochter van jongs af aan heeft meegegeven, de spookbeelden waar ze als moeder onder geleden heeft, de vrees voor wat misschien nooit zou gebeuren maar toch zo reëel leek, alles lijkt geleid te hebben tot dit ene moment. Beelden van Mariëlle als kleuter verschijnen op haar netvlies. Voor het eerst weg uit de veilige tuin, op haar kinderfiets met vlag. En later, het verkeer in op weg naar de middelbare school, slingerend op haar fiets met een te zware tas aan haar stuur, waardoor ze helemaal uit balans raakte. Uitgaan. Vriendjes. Laat thuiskomen. Helemaal niet meer thuiskomen.

Je moet je niet door je angst laten drijven, heeft haar vader een keer gezegd. Dat klopt, maar daarmee is de angst nog niet weg. Omdat je weet dat je ergste nachtmerrie zomaar uit kan komen. Dat het leed niet altijd een ander treft, maar soms, als een raket die zijn doel zoekt, jou vindt. Nu weet ze dat de grootste frustratie ligt in de wetenschap dat je niet in staat bent degenen van wie je houdt te beschermen.

Lange tijd zit ze aan het ziekbed van haar dochter, niet van plan weg te gaan voor ze zeker weet dat ze het gaat redden. Pas als Mariëlle wordt opgehaald voor een nieuw onderzoek, komt Nadine overeind. Besluiteloos kijkt ze om zich heen door de zaal, waar het belangrijkste bed nu ontbreekt. De gapende leegte in de hoek geeft haar een gevoel van verlies, en de paniek die daarmee samengaat moet ze krachtig onderdrukken.

Mariëlle is in goede handen. Het beste kan ze nu even naar het restaurant van het ziekenhuis gaan. Het is al lunchtijd en ze heeft de hele ochtend nog niets te eten of te drinken gehad. Haar mond is droog, en haar maag gebiedt om voedsel.

Op het Leidse Plein, op de tweede etage van het ziekenhuis, zijn allerlei voorzieningen ondergebracht waar ze gebruik van kan maken, tot een postkantoor en boekenwinkel aan toe. Het enige wat ze nodig heeft is het restaurant.

Aan een tafeltje in de hoek eet ze twee broodjes filet américain en een kom tomatensoep. Intussen zet ze de mobiele telefoon, die ze heeft uitgezet voor ze het ziekenhuis binnenging, weer aan, al weet ze niet of dat wel mag. Maar ze moet haar ouders waarschuwen.

Terwijl haar vinger het vertrouwde nummer intoetst, bedenkt ze zich. Misschien kan ze beter even wachten. Haar ouders zullen onmiddellijk willen komen en ze weet niet of ze hun emoties en ongerustheid er wel bij kan hebben. Om nog maar niet te spreken van het verslag dat ze moet doen van wat Eelco is overkomen en de verdenkingen die de politie tegen haar en Arnout koestert.

Bovendien kan de politie haar gemakkelijk traceren als haar mobiel aan staat.

Het verbaast haar dat haar ouders zelf nog niet gebeld hebben. Van Mariëlles ongeluk kunnen ze niets weten, maar de dood van Eelco wordt ieder uur in het nieuws op de radio vermeld. Wie zou hem in godsnaam vermoord hebben?

Haar gedachten gaan naar Arnout. Hij kan het niet zijn geweest. Als hij Eelco heeft neergestoken, waar heeft hij dan al die tijd dat mes verstopt? In zijn broekspijp? Dat moet verdraaid lastig lopen, en er is haar niets opgevallen. Misschien heeft hij het ergens in de Schouwburg verborgen tot hij het nodig had.

Met een schokje beseft ze dat de eerste twijfel is gezaaid. Zo weinig is er voor nodig om je vrienden te laten veranderen in volslagen vreemden. Er moet een verband zijn tussen al die gebeurtenissen. Iemand heeft het op de mensen in haar omgeving voorzien. Op Joëlla, die haar iets wilde vertellen, op Eelco, die ook meer wist. En op Mariëlle. Rond de tijd dat Mariëlle werd aangereden, zat zij met haar collega’s te eten op het Leidseplein. Arnout daarentegen kwam later naar Amsterdam. Veel later…

In gedachten verzonken kijkt Nadine voor zich uit, en schrikt dan op van een omroepstem.

‘Mevrouw Van Mourik wordt verzocht naar de intensive care te komen. Mevrouw Van Mourik wordt verzocht naar de intensive care te komen.’

Ze staat zo haastig op dat het tafeltje wankelt. Haar koffiekopje valt om en de inhoud stroomt over het tafelblad. Zonder zich te bekommeren om de troep rent Nadine het restaurant uit en vliegt op de lift af.