– 7 –

DE FALANGISTEN VERTROKKEN UIT EIGEN BEWEGING. DE JONGEN die in zijn broek had geplast moest zich uiteindelijk omdraaien naar zijn kameraden. Ze staarden naar zijn natte broek en keken snel weg. Ze hadden er toch genoeg van, waren moe, en ze borgen hun trommels en spandoeken weg. Hoofdschuddend keek Harry hen na. Hij ging achter Tolhursts bureau zitten, blij met de rust. Tolhurst had hem goed opgevangen. Hij was verbaasd geweest over de kracht waarmee hij hem naar binnen had getrokken; kennelijk had hij toch spieren onder al dat vet.

Hij keek om zich heen. Een oud bureau, een gebutste archiefkast en een kast. Stof in de hoeken. Een portret van de koning aan de muur, maar geen persoonlijke foto’s. Hij had de foto van zijn ouders meegenomen, en die stond nu bij hem thuis. Had Tolhurst ouders die nog leefden, vroeg hij zich af, of waren die ook in de Grote Oorlog omgekomen? Even deed hij zijn ogen dicht en zag hij het strand weer voor zich, maar hij zette het beeld snel van zich af. Hij had het incident van vandaag goed doorstaan; nog niet zo lang geleden zou hij als een roze rat onder een tafel zijn weggekropen.

Hij dacht aan zijn tijd in het ziekenhuis in Dover, de desillusie en de wanhoop. Hij was gedeeltelijk doof, de zusters moesten schreeuwen om zich verstaanbaar te maken. Een dokter deed allerlei onderzoeken en leek tevreden over de uitslag.

‘Je trommelvliezen zijn niet beschadigd, dus je krijgt je gehoor weer helemaal terug,’ had hij gezegd. ‘Je moet in bed blijven en rust houden.’

‘Ik heb geen keus,’ schreeuwde Harry, maar toen bedacht hij dat híj doof was, niet de dokter, en hij liet zijn stem dalen. ‘Ik begin te trillen als ik uit bed kom.’

‘Je hebt een shock. Dat wordt ook wel weer beter.’

En dat was inderdaad gebeurd. Met ijzeren volharding was hij uit bed gekomen, toen van de zaal af, toen naar de tuin. Maar noch zijn herstel, noch de overwinning van de Air Force in de Slag om Engeland kon zijn boze schaamte over de aftocht uit Frankrijk wegnemen. Voor het eerst had Harry getwijfeld aan wat hem op Rookwood was geleerd, dat Engeland voorbestemd was om de wereld te leiden. Nu waren het de fascisten die wonnen, overal. Hij had ze altijd gehaat, zoals hij pestkoppen en klikspanen op school had gehaat. Het gaf hem houvast. Als ze Engeland binnenvielen, zou hij vechten als hij kon, zelfs voor dit gewonde Engeland. Daarom had hij voldaan aan het onwelkome verzoek van de spionnen en was hij naar Spanje gegaan. Hij schrok toen Tolhurst weer binnenkwam, een stapel papieren onder zijn arm. ‘Nog steeds hier, Brett?’

‘Ja. Ik ben blijven kijken totdat ze weggingen. Dat grote joch piste in zijn broek.’

‘Zijn verdiende loon, de smeerlap. Gaat het weer?’

‘Gelukkig wel. Ik had even nodig om bij te komen.’ Harry ging staan, en hij keek naar de bloem die nog steeds van zijn jas wolkte. ‘Ik kan me beter verkleden.’

Tolhurst opende de kast en haalde er een gekreukeld pak en een gleufhoed uit. Harry trok het aan. Het pak was hem veel te groot en het rook naar oud zweet.

‘Ik had het mee naar huis willen nemen om het te persen,’ zei Tolhurst verontschuldigend.

‘Het geeft niet. Bedankt. Ik denk dat ik maar naar huis ga als ze me verder niet nodig hebben.’

Tolhurst knikte. ‘Zeg, voor ik het vergeet, er is volgende week een diner voor het ambassadepersoneel. In The Ritz. Het sterft er tegenwoordig van de nazi’s, dus wij moeten duidelijk maken dat we ons niet laten intimideren. Zin om te komen?’

‘Graag. Bedankt, Tolhurst.’

‘O, noem me toch Tolly. Dat doet iedereen.’

‘Zeg jij dan Harry.’

‘Best. Neem trouwens niet de tram als je naar huis gaat, er is weer een stroomstoring.’

‘Goed dat je het zegt. De wandeling zal me goed doen.’

‘Ik zal zorgen dat je pak wordt gereinigd.’

‘Bedankt, eh… Tolly.’

Buiten was het nog steeds droog, maar er was een harde wind op komen zetten uit de bergen. Hij zette de hoed op, rillend vanwege de vettige Brylcream langs de rand. Op de Puerta del Sol werd hij aangeklampt door een groep bedelaars, smekend om een aalmoes. Er waren altijd bedelaars geweest in Madrid, maar nu waren ze overal. Als je ze aankeek bleven ze je volgen, dus je raakte er bedreven in om ze alleen vanuit je ooghoeken in de gaten te houden. Daar was op gehamerd tijdens Harry’s opleiding: gebruik die truc om uit te vinden of je wordt gevolgd, je zult versteld staan wat je allemaal kunt zien zonder je ogen te bewegen, zodat mensen niet weten dat je hen hebt gezien.

In de Calle Toledo had een restaurant de vuilnis buitengezet, waarin mensen aan het graaien waren: een oude vrouw, een jongere vrouw die zo te zien haar dochter was, en twee kinderen met bolle buikjes. De jonge vrouw was misschien ooit mooi geweest, maar haar zwarte haar was vet en onverzorgd, en ze had rode vlekken van de tering op haar bleke wangen. Een meisje vond een stuk sinaasappelschil, stak het in haar mond en begon verwoed te zuigen. De oude vrouw stak een kippenbot in haar zak. Voorbijgangers wendden hun hoofd af. Aan de overkant stonden een paar civiles te kijken vanuit de portiek van een winkel. Een priester liep zo snel mogelijk langs, zijn blik afgewend.

De jonge vrouw bukte zich om iets van straat op te rapen toen een plotselinge windvlaag haar jurk optilde en over haar hoofd blies. Ze slaakte een kreet en ging staan, graaiend naar de jurk. Ze droeg geen ondergoed, en haar naakte, magere lichaam was schokkend bleek, met uitstekende ribben en uitgezakte borsten. De oude vrouw rende naar haar toe en probeerde de jurk uit de knoop te krijgen.

De civiles kwamen in actie. Ze staken de straat over en grepen de vrouw beet. De een gaf een ruk aan de jurk en er klonk het geluid van scheurende stof, maar het kledingstuk zakte omlaag en bedekte haar weer. Ze kruiste haar armen voor haar borsten, hevig trillend.

‘Hoer!’ schreeuwde een van de mannen in haar gezicht, een dikke man met een grote snor. Zijn gezicht was vertrokken van woede.

‘Het was een ongelukje,’ zei de oude vrouw handenwringend. ‘Het kwam door de wind, u hebt het zelf gezien.’

‘Dat soort ongelukken mogen niet gebeuren!’ krijste hij. ‘Er liep daarnet een priester langs.’ Ruw pakte hij de arm van de jonge vrouw. ‘Je staat onder arrest wegens onzedelijk gedrag!’

Ze sloeg haar handen voor haar gezicht en begon te huilen, snikken die overgingen in hoesten. De oude vrouw stond voor de civil, haar handen smekend gevouwen. ‘Mijn dochter,’ kermde ze. ‘Mijn dochter!’

De jongere civil leek zich te schamen, maar de andere man was nog steeds witheet. Hij gaf de oude vrouw een duw. ‘Maak dat je wegkomt! Die vuilnisbakken zijn privé-eigendom! Waarom zoeken jullie geen werk? ¡Vete!’

De oude vrouw trok de kinderen naar zich toe en keek bevend toe terwijl haar dochter werd weggevoerd, ineengedoken tussen de civiles. Vol afschuw keek Harry hen na, totdat ze tussen de hoge gebouwen van een ogenschijnlijk moderne Europese stad uit het zicht waren verdwenen.

Toen zag hij de man. Een kleine, magere man met zwart haar, gekleed in een donker jasje en een wit hemd zonder boord, weggedoken in een portiek. Harry had gezien dat hij naar hem keek, maar hij draaide zich om en liep weg alsof hij niets in de gaten had.

Bij een kruispunt moest Harry blijven staan. Hij keek naar links en naar rechts. De man was vlakbij, zo’n tien passen achter hem. Hij had een hoekig, bleek gezicht met opvallend fijngevormde trekken. Toen hij zag dat Harry zijn kant op keek, leek hij te schrikken, en hij liep snel langs hem heen, zijn hoofd gebogen.

Harry rende naar de overkant, tussen een ezelkar en een Ford door. Wie de man ook was, hij was niet bepaald goed in zijn werk. Het gaf hem een vervelend gevoel dat hij werd gevolgd, maar hij was ervoor gewaarschuwd; alle personeel van de ambassade kreeg ermee te maken, en misschien dat hij omdat hij jong en onervaren was ook een jonge, onervaren spion had gekregen.

Hij keek niet nog een keer om totdat hij zijn voordeur had bereikt, hoewel het hem moeite kostte. Het maakte hem niet alleen bang, maar nu ook boos. Toen hij zich omdraaide, was zijn achtervolger verdwenen. Hij liep de trap op, opende de deur, en schrok hevig toen hij uit de woonkamer een stem hoorde.

‘Harry, ben jij het?’

Tolhurst zat in de woonkamer op de bank. ‘Sorry dat ik je overval, ouwe jongen. Heb ik je aan het schrikken gemaakt? Ik heb een boodschap van Hillgarth, en er is haast bij. Ik hoorde het toen je net weg was, dus heb ik meteen de auto genomen.’

‘In orde.’ Hij liep naar het raam en keek naar buiten. ‘Jezus, het is niet te geloven, daar staat hij. Ik word gevolgd, kom eens kijken.’

‘Zorg dat de gordijnen niet bewegen, man.’ Tolhurst kwam naast hem staan, en samen keken ze naar de jonge man. Hij liep heen en weer door de straat, keek naar de huisnummers, en krabde zich op het hoofd. Tolhurst lachte. ‘Die lui zijn soms echt hopeloos.’

‘Een spion voor een spion,’ zei Harry zacht.

‘Zo gaat het.’ Tolhurst keek hem ernstig aan. ‘Luister, de plannen zijn veranderd. Hillgarth wil dat je morgen naar Café Rocinante gaat om te proberen of je contact kunt leggen met Forsyth. Kom morgenochtend om negen uur naar de ambassade voor je briefing.’ Hij zweeg even. ‘In orde?’

‘In orde.’ Harry haalde diep adem en glimlachte wrang. ‘Daar ben ik voor gekomen, niet?’

‘Afgesproken.’ Hij gebaarde met zijn hoofd naar het raam. ‘Zorg dat je die kerel afschudt.’

‘Waarom zijn de plannen veranderd?’

‘Hitler is op bezoek in Frankrijk voor een belangrijke bespreking met Pétain. Er gaan geruchten dat hij daarna naar Spanje komt. Dit is trouwens allemaal topgeheim.’

‘Dus het zou kunnen dat Franco mee wil doen aan de oorlog,’ concludeerde Harry somber.

Tolhurst knikte. ‘Het lijkt in elk geval die kant op te gaan. We moeten zo veel mogelijk aan de weet zien te komen, op alle terreinen.’

‘Dat begrijp ik,’ zei Harry grimmig.

‘Ik moet Hillgarth laten weten dat ik je te pakken heb gekregen.’ Hij keek naar de kale muren. ‘Je zou dingen op moeten hangen voor die lichte vlekken. We hebben genoeg prenten op de ambassade, als je wilt.’ Hij trok zijn wenkbrauwen op. ‘Laten we optimistisch zijn en aannemen dat we er niet allemaal uit worden geschopt. Of erger.’

Na Tolhursts vertrek ging Harry terug naar het raam. Het regende weer, druppeltjes tikten tegen de ruit. De man was weg; waarschijnlijk hield hij zich ergens schuil, wachtend tot Harry weer naar buiten zou komen. Hij dacht aan de arme vrouw die was gearresteerd. Waar zou ze nu zijn? Ongetwijfeld in een stinkende cel. Alles wat hij de laatste paar dagen had gezien leek te culmineren in dit ene afschuwelijke incident. Hij besefte dat hij niet langer neutraal was, dat hij verafschuwde wat Franco met dit land deed.

Morgen zou hij Sandy ontmoeten. Hij dacht aan de Duitse tanks die over de Pyreneeën naar het zuiden rolden, een oorlog waar Spanje zich mogelijk in ging mengen. Hij vroeg zich af hoe de ambassade aan de informatie was gekomen. Misschien had het iets te maken met wat Hillgarth en Maestre hadden besproken, bijvoorbeeld met Juan March, de sluwe miljonair die Franco tijdens de burgeroorlog financieel had gesteund. Het nam niet weg dat hij pro-Engels zou kunnen zijn, evenals Maestre. En de Knights of St. George was waarschijnlijk een of andere code. Hoare had gezegd dat hij zijn mond moest houden, maar waarom waren hij en Hillgarth zo bezorgd dat hij het wist? Hij haalde zijn schouders op. Hij kon zich maar beter mentaal voorbereiden op zijn taak, op de ontmoeting met Sandy. Sandy, die zich verrijkte aan de Spaanse hel.

Het voorval met de spin in Taylors werkkamer was het begin geweest van een moeilijke tijd. Hij had zich ongemakkelijk gevoeld. Bernie was overgeplaatst naar een andere studiekamer, maar hij en Harry bleven bevriend. Bernie en Sandy konden elkaar niet luchten of zien. Niet eens omdat ze ruzie hadden gehad, het was puur intuïtief. Rivaliteit en ruzie tussen de jongens was heel gewoon, maar dit was van een andere orde, want het uitte zich niet in vuistgevechten maar in kille blikken en sarcastische opmerkingen. Toch leken Sandy en Bernie in bepaalde opzichten op elkaar. Allebei verachtten ze Rookwood, de traditionele waarden waar de school voor stond en het systeem. Voor Harry was het pijnlijk.

Bernie hield zijn socialistische ideeën over het algemeen voor zich, niet alleen omdat hij erom werd veroordeeld, maar ook omdat de andere jongens er niets van begrepen. Zijn prestaties bleven goed; hij was intelligent, en dat moest ook wel, anders had hij nooit een beurs gekregen. Hij speelde fanatiek rugby. Af en toe liet hij echter doorschemeren hoe hij over Rookwood dacht en praatte hij erover met Harry, maar altijd op een kille, minachtende toon.

‘Ze leiden ons op om later deel uit te maken van de heersende klasse,’ zei hij op een middag tegen Harry. Het regende, en ze zaten allemaal in Harry’s studiekamer, Harry en Bernie aan tafel, Sandy met een boek voor de haard. ‘Om te heersen over de arbeiders in ons eigen land en de inboorlingen in de koloniën.’

‘Er moet toch iemand de leiding hebben,’ betoogde Harry. ‘Ik heb overwogen om zelf bij het Koloniaal Bureau te solliciteren als ik van school af ben. Mijn neef zou me kunnen helpen.’

‘O god!’ Bernie lachte ruw.

‘Als districtscommissaris moet je verdomde hard werken. Een vriend van mijn oom heeft jaren in Oeganda gezeten. Hij was de enige blanke man in de wijde omtrek. Hij kwam terug met malaria. Er gaan zelfs mensen dood daar.’

‘En anderen vullen hun zakken,’ snoof Bernie. ‘Je zou jezelf eens moeten horen, Harry. “Mijn neef zou me kunnen helpen. Een vriend van mijn oom.” Geen van de mensen die ik ken hebben neven en ooms die in grote delen van Afrika de dienst uit maken.’

‘En de socialisten doen het zeker beter? Idioten zoals MacDonald en Snowden?’

‘Dat zijn slappelingen. We hebben een strenger socialisme nodig, zoals in Rusland.’

Sandy keek op en hij lachte schamper. ‘Denk jij nou echt dat het in Rusland beter is dan hier? Het is daar waarschijnlijk net als op deze school, alleen nog erger.’

Harry fronste zijn wenkbrauwen. ‘Hoe kan Rookwood nou op Rusland lijken?’

‘Het systeem is op leugens gebaseerd, zowel daar als hier,’ verklaarde Sandy. ‘Ze zeggen dat ze je willen opleiden, maar ze proberen je vol te stampen met allemaal dingen die in hun kraam te pas komen, net als de Russen met al hun propaganda. Ze vertellen ons wanneer we naar bed moeten, wanneer we op moeten staan, wat we moeten denken. Mensen zoals jij vinden het niet erg, Harry, maar Piper en ik zijn anders.’ Hij keek naar Bernie, een spottende fonkeling in zijn ogen.

‘Je lult uit je nek, Forsyth,’ antwoordde Bernie. ‘Jij denkt dat je anders bent omdat je er ’s avonds tussenuit knijpt om te gaan zuipen met Piers Knight en zijn maten. Ik wil vrijheid voor mijn klásse. En onze dag komt nog wel.’

‘En dan ga ik zeker naar de guillotine.’

‘Misschien wel.’

Sandy had vriendschap gesloten met een groep jongens uit de vierde en de vijfde klas. Samen gingen ze vaak naar een stadje in de buurt om te drinken, en ze beweerden dat ze er meisjes ontmoetten. Bernie noemde het een stel nietsnutten en Harry was het met hem eens, hoewel hij na Taylors poging om hem als klikspaan te gebruiken milder over Sandy was gaan denken – het zwarte schaap, de jongen die in de gaten moest worden gehouden. Geen benijdenswaardige positie. Sandy deed zo min mogelijk werk en hij bejegende de docenten met nauwelijks verholen minachting.

Dat semester maakte Harry vaak in zijn eentje lange wandelingen; het gaf hem de rust om na te denken. Op een vochtige dag in november sloeg hij een bocht om, en zag hij tot zijn verbazing dat Sandy op zijn hurken op het laantje zat, een donkere, ronde steen in zijn hand.

Hij keek op. ‘Hallo, Brett.’

‘Wat doe jij nou? Je hele blazer zit onder de kalk.’ ‘Kan me niet schelen. Kijk eens.’ Hij ging staan en gaf Harry de steen. Eerst leek het een doodgewone donkere steen, maar toen zag hij de concentrische cirkels.

‘Wat is het?’

Sandy glimlachte, niet cynisch zoals gewoonlijk, maar breed en stralend. ‘Een ammoniet, en gefossiliseerd zeediertje. Ooit is dit een zee geweest, en er zwommen allemaal van dit soort diertjes in rond. Het is naar de bodem gezonken toen het doodging, en door de eeuwen heen versteende de schelp. Je hebt geen idee hoeveel jaar dat heeft geduurd. Miljoenen.’

‘Ik wist niet dat fossielen er zo uitzagen. Ik dacht altijd dat ze groot waren, dino’s.’

‘O, er zaten hier ook dinosauriërs. De eerste fossielen van dinosauriërs zijn een eeuw geleden hier in de buurt gevonden, door een man die Mantell heette. In bepaalde kringen was hij niet bepaald populair,’ voegde hij er spottend aan toe. ‘Fossielen waren een aantasting van wat de Kerk verkondigde, namelijk dat de aarde nog maar een paar duizend jaar oud was. Mijn vader denkt nog steeds dat God de fossielen zelf heeft rondgestrooid om het geloof van de mens op de proef te stellen. Hij is een erg traditionele anglicaan.’

Harry had Forsyth nooit eerder zo meegemaakt. Zijn gezicht was levendig, geestdriftig, er zaten witte vegen van kalk op zijn uniform, en zijn zwarte haar, normaal gesproken strak naar achteren gekamd, piekte alle kanten op. ‘Ik ben vaak op zoek naar fossielen. Dit is een mooie. Ik vertel het mensen nooit, ze zouden denken dat ik een doetje was.’

Harry bestudeerde de steen, veegde met zijn vingers wat aarde van de tekening. ‘Heel bijzonder.’ Hij vond het fossiel prachtig, maar dat soort woorden gebruikte je niet op Rookwood.

‘Ga maar een keer mee, als je zin hebt,’ zei hij bedeesd. ‘Ik leg een verzameling aan. Ik heb een steen met een vlieg erin, driehonderdmiljoen jaar oud. Insecten en spinnen zijn even oud als dinosauriërs, veel ouder dan wij.’ Hij zweeg, liep rood aan van verlegenheid.

‘Echt waar?’

‘O ja.’ Hij keek uit over de Downs. ‘En zij zijn er nog steeds als wij allang niet meer bestaan.’

‘Taylor is bang voor spinnen.’

‘Wat?’ zei Sandy lachend.

‘Dat heb ik laatst ontdekt.’ Nu was het Harry’s beurt om rood aan te lopen; hij kon zijn tong wel afbijten.

‘Ouwe zak. Ik ga op fossielen jagen als ik klaar ben met die rotschool, op expeditie naar Mongolië en dat soort verre oorden.’ Hij grijnsde. ‘Ik wil avonturen beleven, ver hier vandaan.’

En zo werden ze tot op zekere hoogte vrienden. Ze maakten samen lange wandelingen, en Harry leerde van alles over de prehistorische zee die ooit golfde over de plek waar nu de school stond. Sandy wist veel. Op een dag vond hij in een verlaten steengroeve een tand van een dinosauriër, een igu anodon. ‘Deze zijn zeldzaam,’ zei hij vergenoegd. ‘En ze zijn geld waard. In de vakantie ga ik ermee naar het Natural History Museum.’

Geld was belangrijk voor Sandy. Zijn vader gaf hem een royale toelage, maar hij wilde meer. ‘Het betekent dat je kunt doen wat je wilt in dit leven,’ zei hij. ‘Ik ga later goud geld verdienen.’

‘Met jagen op botten van dinosauriërs?’ vroeg Harry. Het was een dag aan het begin van de winter, windstil en koud, en ze verkenden de zoom van een bos.

‘Eerst maak ik fortuin.’

‘Ik denk eigenlijk nooit aan geld.’

‘Omdat je meer dan genoeg hebt, zou Piper zeggen. Iedereen hier. Maar het is het geld van onze ouders. Ik wil mijn eigen geld verdienen.’

‘Ik heb geld van mijn vader geërfd. Ik wilde dat ik hem had gekend. Hij is gesneuveld in de oorlog.’

Sandy staarde in de verte. ‘Mijn vader was legerpredikant aan het westelijk front, vertelde al die soldaten dat God bij hen was voordat ze doodgingen. Mijn broer Peter gaat dezelfde kant op. Hij studeert theologie en dan gaat hij in het leger. Hij was altijd de beste van de klas, had de hoogste cijfers bij het eindexamen. Maar hij is stom, hij is net zo stom met zijn religie als Piper met zijn socialisme. Het is allemaal flauwekul.’ Hij draaide zich opzij en keek Harry met een felle blik in zijn ogen aan. ‘Mijn moeder is bij ons weggegaan toen ik tien was. Ze hebben het er nooit over, maar ik denk dat ze de benen heeft genomen omdat ze niet meer tegen al dat stupide gedoe kon. Ze zei altijd dat ze een beetje plezier wilde in het leven. Ik weet nog dat ik medelijden met haar had, want ik wist dat haar leven geen lolletje was.’

Harry voelde zich in verlegenheid gebracht. ‘Waar is ze nu?’

‘Dat weten ze niet. Of ze vertellen het me niet.’ Hij grijnsde zijn tanden bloot. ‘Je moet plezier hebben in het leven, ze had gelijk. Ga toch een keer mee naar de kroeg. We ontmoeten altijd een stel meiden daar.’ Vragend trok hij zijn wenkbrauwen op.

Harry aarzelde. ‘Wat doen jullie met die meisjes?’

‘Alles.’

‘Alles? Echt waar?’

Sandy lachte, sprong van de steen waar ze op zaten en gaf Harry een klap op zijn arm. ‘Nee, niet echt. Maar dat komt nog wel. Ik wil de eerste zijn.’

Harry schopte tegen een steentje. ‘Ik wil geen gelazer krijgen, dat is het niet waard.’

‘Doe niet zo flauw.’ Harry voelde Sandy’s overredingskracht aan hem trekken. ‘Ik maak altijd van tevoren plannen, zodat we weggaan als er niemand in de buurt is, en we gaan nooit ergens heen waar de docenten komen. En als we ze wel zouden tegenkomen, zou dat voor hen erger zijn dan voor ons,’ voegde hij er lachend aan toe.

‘Een of andere louche kroeg? Ik weet niet of ik daar wel zin in heb.’

‘We worden heus niet gesnapt. Op Braildon ben ik wel gesnapt, maar ik ben nu veel voorzichtiger. Het is leuk, weten dat ze je in de gaten houden, en ze dan toch bedotten.’

‘Waarom ben je weggestuurd van Braildon?’

‘Ik was in de stad en een docent betrapte me toen ik uit een pub kwam. Hij heeft het gemeld, en ik kreeg de gebruikelijke preek: waarom ik niet zo kon zijn als mijn broer, dat hij zoveel beter was dan ik.’ Weer krijg hij die harde, boze blik in zijn ogen. ‘Ik heb hem teruggepakt.’

‘Wat heb je gedaan?’

Sandy ging weer zitten, met zijn armen over elkaar geslagen. ‘Die docent, Dacre, was jong. Hij had een rood autootje, en hij vond zichzelf helemaal geweldig als hij erin rondreed. Ik kan autorijden, en op een avond heb ik die auto uit de garage gehaald. Er was een steile heuvel vlak bij de school. Ik heb de auto helemaal tot aan de rand gereden, en toen ben ik er op het laatste nippertje uit gesprongen,’ vertelde Sandy stralend. ‘Het was geweldig om te zien hoe dat ding holderdebolder omlaagging. De auto raakte een boom en de voorkant schoof als een harmonica in elkaar.’

‘Jezus! Dat was gevaarlijk.’

‘Niet echt. Niet als je weet wat je doet. Maar toen ik eruit sprong, heb ik mijn gezicht opengehaald aan een tak. Dat zagen ze, en toen was het verband snel gelegd. Maar ik had er geen spijt van, want ik werd godzijdank van school getrapt. Ik dacht dat geen enkele school me nog zou nemen, maar het is mijn vader toch gelukt om me hier geplaatst te krijgen. Pech.’

Harry boorde zijn teen in de grond. ‘Ik vind het wel erg ver gaan, iemands auto in de prak rijden.’

Sandy keek hem onaangedaan aan. ‘Ga met anderen om zoals zij met u omgaan.’

‘Zo staat het niet in de Bijbel.’

‘Het is mijn eigen versie.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Kom, laten we teruggaan, anders missen we de samenkomst en krijgen we de wind van voren. Van onze geweldige docenten.’

Ze zeiden weinig tijdens de wandeling terug. De winterzon ging langzaam onder, en de plassen op de paden kleurden roze. Toen de muren van de school in zicht kwamen, vroeg Sandy: ‘Weet je waar het geld vandaan is gekomen waarmee de school is gesticht, en waarvan nu nog de beurzen voor mensen als Piper worden betaald?’

‘Kooplieden, toch, een paar honderd jaar geleden?’

‘Ja. Maar weet je waar ze in handelden?’

‘Zijde en peper en zo?’

‘Slaven. Het waren slavenhandelaars; ze namen negers in Afrika gevangen en verscheepten die naar Amerika. Het stond in een boek in de bibliotheek.’ Hij keek opzij naar Harry. ‘Het is verbijsterend wat je aan de weet kunt komen als je goed zoekt. Dingen die mensen verborgen willen houden komen soms mooi van pas.’ Hij glimlachte geheimzinnig.

De problemen begonnen een paar weken later, in een les van Taylor. Als huiswerk hadden ze een Latijnse tekst moeten vertalen, maar Sandy had er met de pet naar gegooid. Hij kreeg een beurt en kwam met zo veel onzin op de proppen dat de hele klas dubbel lag. Andere jongens zouden zich hebben geschaamd, maar Sandy leek ervan te genieten en kon zijn lachen nauwelijks bedwingen. Taylor was woedend. Met een vuurrood gezicht torende hij boven Sandy uit.

‘Je hebt niet eens geprobeerd die vertaling te maken, Forsyth. Je hebt een even goed stel hersens als de anderen, maar je vertikt het gewoon.’

‘O nee, meneer,’ zei Sandy ernstig. ‘Ik vond het moeilijk.’

Taylor werd nog roder. ‘Jij denkt dat je mij in de maling kunt nemen, hè, door je van de domme te houden? Nou, je vergist je, we hebben je in de smiezen.’

‘Wat slim van u, meneer,’ antwoordde Sandy koeltjes. De klas lachte weer, maar Harry kon zien dat Forsyth te ver was gegaan. Je moest Taylor niet provoceren.

Taylor beende naar zijn lessenaar en pakte zijn rotting. ‘Dat is een regelrechte brutaliteit. Kom hier!’

Sandy perste zijn lippen op elkaar. Je kon zien dat hij dit niet had verwacht. Het kwam zelden voor dat jongens voor de klas slaag kregen. ‘Dat lijkt me niet terecht, meneer.’

‘Ik zal je laten zien wat terecht is.’ Taylor marcheerde naar Sandy toe en trok hem aan zijn kraag omhoog. Sandy was niet groot maar wel stevig gebouwd, en Harry vroeg zich af of hij zich zou verzetten, maar hij liet zich naar het podium voeren. Zijn ogen fonkelden van een heftige woede die Harry nooit eerder had gezien toen hij zich vooroverboog op de lessenaar en Taylor hem begon te slaan, keer op keer, zijn gezicht vertrokken van kwaadheid.

Na de les ging Harry naar zijn studiekamer. Sandy leunde op de tafel. Hij was bleek en haalde zwaar adem.

‘Gaat het een beetje?’ vroeg hij.

‘Het gaat wel weer over.’ Zijn gezicht was een grimas van pijn. ‘Heb je het gezien, Harry? Heb je gezien hoe ze ons onder de duim houden?’

‘Je had hem niet moeten provoceren.’

‘Ik zet het hem betaald,’ mompelde Sandy.

‘Doe niet zo achterlijk. Hoe kun je het hem nou betaald zetten?’

‘Ik verzin wel iets.’

De jongens gebruikten de maaltijden aan lange tafels, met hun klassenleraar aan het hoofd. Op een avond, een week later, zag Harry dat Sandy en Taylor allebei ontbraken. Sandy liet zich de hele avond niet meer zien, en de volgende dag werd Taylors les door iemand anders overgenomen. Deze docent kondigde aan dat Alexander Forsyth niet meer terug zou komen: hij was van school gestuurd wegens een aanval op Mr. Taylor, die voorlopig met ziekteverlof ging. De jongens bestookten hem met vragen, maar de docent zei dat het te onaangenaam was om erover te praten. Die ochtend zag Harry de bisschop over de binnenplaats lopen, zijn gezicht streng en zorgelijk. Bernie, die naast hem voor het raam stond, fluisterde: ‘Ik vraag me af wat Forsyth heeft uitgespookt. Hoe dan ook, daar zijn we van af. Zou ik nu weer bij jou op de kamer mogen?’

De hele dag bleven de jongens opgewonden. Het was nog steeds een raadsel wat er precies was gebeurd. Harry sloeg de lunch over en ging naar de slaapzaal. Daar was Sandy, die zijn verzameling fossielen voorzichtig in een koffer pakte.

‘Hallo, Brett,’ zei hij met een cynisch lachje. ‘Heb je gehoord wat er is gebeurd?’

‘Ik heb gehoord dat je van school bent getrapt. Wat heb je gedaan? Ze willen het niet vertellen.’

Sandy ging op het bed zitten, nog steeds glimlachend. ‘Beste wraak die ik ooit heb gehad. Jij hebt me op het idee gebracht. Spinnen.’

‘Wat?’

‘Weet je nog dat we het over fossielen hadden? Ik vertelde je dat insecten en spinnen net zo oud zijn als dinosauriërs.’

Het bloed trok weg uit Harry’s gezicht.

‘Wel eens op de zolder geweest? Er zijn overal spinnenwebben. En waar spinnenwebben zijn, zijn spinnen,’ vertelde hij voldaan. ‘Ik heb een heel koekblik vol verzameld, grote. Gisteren ben ik naar Taylors werkkamer gegaan toen hij in de docentenkamer was.’ Hij grinnikte. ‘Ik heb ze overal verstopt, in de laden, in het sigarettendoosje op zijn bureau, zelfs in zijn smerige pantoffels. Toen ben ik naar de kamer ernaast gegaan – je weet dat die leeg staat sinds Henderson met Kerstmis met pensioen is gegaan – om af te wachten. Ik wist dat Taylor om vier uur terug zou komen om huiswerk na te kijken. Ik wilde hem horen gillen.’

Harry balde zijn handen tot vuisten. Sandy had gebruikgemaakt van iets wat hij hem had verteld, dus dit was gedeeltelijk zijn schuld. ‘En?’

Sandy haalde zijn schouders op. ‘Het ging fout. Ik hoorde hem aankomen door de gang en zijn deur ging dicht, maar toen bleef het stil. Ik dacht: Kom op, smeerlap, je moet ze nu toch hebben gevonden. Ik hoorde zijn deur opengaan en voetstappen alsof hij dronken was, en toen een dreun. Het klonk alsof hij zachtjes kermde, net een kat, steeds luider, totdat het een soort krijsen werd, en andere docenten kwamen uit hun kamers. Ik hoorde Jevons zeggen: “Wat is er aan de hand?” En toen zei Taylor: “In mijn kamer. Overal.” Williams ging naar binnen en riep dat er overal spinnen zaten.’

‘Jezus, Sandy! Waarom heb je dat in godsnaam gedaan?’

Strak keek Sandy hem aan. ‘Wraak, wat dacht je. Ik zei toch dat ik het hem betaald zou zetten. Nou, toen hoorde ik Taylor zeggen dat hij moest overgeven. Williams zei dat ze hem naar de lege kamer ernaast moesten brengen, en het volgende moment ging de deur open en staarden ze me allemaal aan.’ Hij lachte schamper. ‘Je had Taylors gezicht moeten zien. Hij had gekotst, en er zat braaksel op zijn toga. Williams greep me beet en ze: “Hebbes, rotzak die je bent.”’

Sandy deed zijn koffer dicht en ging staan. ‘De rector vertelde dat Taylor in de oorlog iets heeft meegemaakt, iets met spinnen op een lijk of zo. Hoe moest ik dat nou weten?’ Hij maakte een hulpeloos gebaar. ‘Nou, dat was het dan, ik ga naar huis. Mijn pa is met ze gaan praten, maar het had geen zin. Maak je niet druk, Harry, je hoeft niet zo kwaad te kijken. Ik heb ze niet verteld hoe ik het wist van die spinnen. Ik heb echt jouw naam niet genoemd.’

‘Dat is het niet. Het was een rotstreek van je. En ik heb het mogelijk gemaakt.’

‘Ik wist toch niet dat hij van zijn stokje zou gaan. Enfin, ze sturen hem naar een of ander sanatorium en ik word eruit geknikkerd. Zo gaat het in het leven. Ik wist dat er vroeg of laat zoiets als dit zou gebeuren.’ Hij keek Harry op een vreemde manier aan, en hij had tranen in zijn ogen. ‘Het is mijn lot dat ik niet wil deugen. Ik kom er niet onderuit, zelfs al zou ik het proberen.’

Met een ruk kwam Harry overeind. Hij was op de bank in slaap gevallen. Hij had gedroomd dat hij in zijn studiekamer was. Het stormde, en Sandy en Bernie en nog een paar andere jongens bonsden op het raam, riepen dat hij hen binnen moest laten. Hij rilde, want het was koud geworden, en bijna donker. Hij stond op om de gordijnen dicht te doen. Het was zo stil op straat, bijna angstaanjagend. Het plein lag er verlaten bij, met alleen het gehavende standbeeld in het midden. Niets bewoog, zelfs geen kat. Harry besefte dat hij tot nu toe nog niet één kat had gezien; misschien waren ze allemaal opgegeten, net als de duiven. Geen spoor van zijn achtervolger, dus misschien mocht de man ’s avonds wel naar huis.

Opeens vroeg hij zich af of ze op Rookwood wisten wat er met Bernie was gebeurd. Als ze het wisten, waren ze waarschijnlijk niet verbaasd, en het zou hen niet eens raken. En het lot, of wat dan ook, had Sandy hierheen gebracht, om vanaf morgen door hem te worden bespioneerd. Taylor had het ooit van hem gevraagd, en nu ging het echt gebeuren. De ironie van het lot.