– 8 –
DIEZELFDE MIDDAG MAAKTE BARBARA EEN LANGE WANDELING. Sinds haar gesprek met Luis was ze rusteloos, maakte ze zich zorgen. Het was mooi weer, maar wel koel, en voor het eerst sinds het voorjaar droeg ze een jas.
Ze ging naar het Retiropark, dat opgeknapt was na de burgeroorlog en nu opnieuw een ontmoetingsplaats was voor de welgestelde dames in Madrid. Voor de meesten was het vandaag te koud, en alleen de eenzaamsten zaten op de bankjes bij elkaar om te roddelen. Barbara herkende de vrouw van een vriend van Sandy en knikte naar haar, maar ze had er behoefte aan om alleen te zijn, dus liep ze door naar de dierentuin aan de andere kant van het park.
Er was bijna niemand. Ze ging op een bankje zitten bij de zeeleeuwen, stak een sigaret op en keek naar ze. Ze had gehoord dat veel dieren in de burgeroorlog van honger waren omgekomen, maar er was nu een nieuwe olifant, gedoneerd door de generalísimo in eigen persoon. Sandy was een liefhebber van stierengevechten, maar Barbara gruwde van het bloedvergieten. Ze was twee keer naar de corrida geweest, maar weigerde pertinent om nog een keer mee te gaan. Sandy had lachend gezegd dat ze dat beter niet kon zeggen waar zijn Spaanse vrienden bij waren, want die zouden haar een aanstellerige Engelse vinden.
Ze frunnikte aan het handvat van haar krokodillenleren tas. De laatste tijd kwamen er steeds vaker kritische gedachten over Sandy bij haar boven, en dat was niet netjes van haar. Híj liep gevaar door haar bedrog. Het kon zijn carrière kapotmaken als aan het licht kwam wat zij aan het doen was. Daar voelde ze zich schuldig over, maar aan de andere kant was ze boos over het verstikkende leven dat ze nu leidde, over het feit dat Sandy haar altijd de wet voorschreef.
De dag na haar ontmoeting met Luis was ze naar het kantoor van de Express gegaan om naar Markby te vragen. Ze kreeg te horen dat hij in het noorden was, om verslag te doen van de Duitse troepen die vanuit Frankrijk de grens overstaken en alles opkochten.
Er zat niets anders op, ze zou zelf de confrontatie met Luis aan moeten gaan. Waarom had hij gezegd dat hij twee winters in Cuenca was geweest? Leidde hij haar, en misschien Markby, om de tuin om er zelf beter van te worden? Gedurende het hele gesprek had hij een nerveuze indruk gemaakt, maar hij was heel stellig geweest over het geld dat hij wilde.
Er kwam een vrouw in een bontjas aanlopen, met een jongetje van een jaar of acht in het uniform van een kleine flecha, de jongsten van de falangistische jeugdbeweging. Hij rende naar de zeeleeuwen, richtte zijn houten geweertje op de dieren en riep: ‘Beng, beng! Dood aan de rooien!’ Barbara huiverde. Volgens Sandy was de jeugdbeweging een soort padvinderij, maar zij had haar twijfels.
Toen het jongetje haar zag, rende hij naar haar toe en bracht hij de fascistische groet. ‘Goedemorgen, señora! ¡Viva Franco! Kan ik u ergens mee van dienst zijn?’
‘Nee, hoor, dank je wel,’ zei Barbara zo vriendelijk mogelijk.
Zijn moeder kwam aanlopen en pakte zijn hand. ‘Kom, Manolito, we gaan naar de olifant.’ Hoofdschuddend keek ze naar Barbara. ‘Kinderen kunnen zo vermoeiend zijn, vindt u niet?’
Barbara glimlachte aarzelend. ‘Maar ze zijn een gift van God.’
‘Kom dan, mama, de olifant!’
Barbara keek hen na. Sandy wilde geen kinderen, en zij was inmiddels dertig, dus ze zou waarschijnlijk nooit kinderen krijgen. Ooit had ze ernaar verlangd om een kind van Bernie te krijgen. In gedachten ging ze terug naar dat najaar, samen met hem in rood Madrid. Vier jaar geleden nog maar, al voelde het als een eeuwigheid.
Die eerste avond in het café was Bernie in haar ogen een exotisch schepsel geweest. Niet alleen omdat hij zo mooi was, maar ook omdat zijn bekakte accent geheel in strijd was met zijn groezelige soldatenuniform.
‘Wat is er met je arm gebeurd?’ vroeg ze.
‘Geraakt door een sluipschutter in het Casa de Campo. De kogel is langs het bot geschampt, en de wond heelt goed. Ik ben met ziekteverlof en logeer bij vrienden in Carabanchel.’
‘Is dat niet de wijk die onder vuur ligt van de nationalisten? Ik heb gehoord dat daar wordt gevochten.’
‘Klopt. Maar de mensen die er wonen willen geen duimbreed wijken.’ Hij glimlachte. ‘Het zijn geweldige mensen, zo sterk. Ik heb de familie leren kennen toen ik hier vijf jaar geleden met vakantie was. De oudste zoon zit bij de militie in het Casa de Campo. Zijn moeder brengt hem elke dag warm eten.’
‘Wil je niet liever naar huis?’
Zijn gezicht kreeg een harde trek. ‘Ik blijf tot het bittere eind. Totdat we van Madrid het graf van het fascisme hebben gemaakt.’
‘Er komt steeds meer Russisch materieel.’
‘Ja. We gaan Franco een lesje leren. En jij, wat doe jij hier?’
‘Ik werk voor het Rode Kruis. Ik help bij het opsporen van vermisten, ik regel uitwisselingen. Voornamelijk van kinderen.’
‘In het ziekenhuis waar ik lag was wat medische apparatuur van het Rode Kruis. Hard nodig ook.’ Hij keek haar aan met zijn grote donkere ogen. ‘Maar jullie voorzien de fascisten ook van spullen die ze nodig hebben, toch?’
‘We moeten wel. We zijn neutraal.’
‘Vergeet niet wie de democratisch gekozen regering omver heeft geworpen.’
Ze veranderde van onderwerp. ‘Waar ben je precies geraakt?’
‘Boven de elleboog. Ze zeggen dat het weer helemaal goed komt. Dan ga ik terug naar het front.’
‘Je hebt geluk gehad. Een kogel in de schouder is veel erger.’
‘Ben je soms dokter?’
‘Verpleegster, maar ik werk al jaren niet meer in de verpleging. Ik zit achter een bureau.’ Ze lachte een beetje beschaamd.
‘Daar moet je niet te licht over denken. We kunnen niet zonder mensen die organiseren.’
‘Dat heb ik nog nooit iemand horen zeggen! Hoe nuttig je werk ook is, het woord bureaucratie stinkt altijd.’
‘Hoe lang werk je al voor het Rode Kruis?’
‘Vier jaar. Ik ga nog maar zelden terug naar Engeland.’
‘Heb je er familie?’
‘Ja, maar die heb ik al een paar jaar niet gezien. We hebben elkaar niet zoveel te vertellen. Wat doe jij? Thuis, bedoel ik.’
‘Voordat ik wegging stond ik model voor beeldhouwers.’
Ze proestte in haar wijn. ‘Wát?’
‘Ik stond model voor een aantal beeldhouwers in Londen. Niks geen viezigheid, het was gewoon een baan.’
Ze wist niet goed wat ze moest zeggen. ‘Het lijkt me bar koud.’
‘Klopt. Er staan in heel Londen beelden met kippenvel.’
De deuren vlogen open en een grote groep militieleden in overalls kwam binnen, onder wie meisjes van het vrouwenbataljon. Ze verdrongen zich luidruchtig rond de bar.
‘Nieuwe rekruten,’ zei Bernie. ‘Morgen gaan ze naar het front. Zullen we ergens anders naartoe gaan? We zouden naar Café Gijón kunnen gaan. Misschien zien we Hemingway wel.’
‘Is dat niet in de buurt van de telefooncentrale die de nationalisten steeds proberen te beschieten?’
‘Gijón is er ver genoeg vandaan.’
Een meisje van een jaar of achttien kwam naar hen toe en sloeg een arm om Bernie heen. ‘¡Compadre! ¡Salud!’ Ze greep hem stevig beet en riep iets in het Spaans naar de anderen, die lachten en juichten. Barbara had niet begrepen wat ze zei, maar Bernie werd rood.
‘Mijn vriendin en ik moeten weg,’ zei hij verontschuldigend. Het meisje trok een pruillip.
Met zijn goede hand pakte hij Barbara’s arm beet en hij voerde haar mee door de meute.
Buiten bleef hij haar arm vasthouden. Barbara’s hart was sneller gaan kloppen. De ondergaande zon hulde de portretten van Lenin en Stalin in een rode gloed. Trams ratelden over het plein.
‘Heb je verstaan wat ze zeiden?’ vroeg Bernie.
‘Nee. Mijn Spaans is belabberd.’
‘Maar goed ook. Die lui van de militie flappen alles eruit.’ Hij lachte verlegen. ‘Hoe kun je je werk doen als je de taal niet spreekt?’
‘O, we hebben tolken. En ik spreek wel een beetje Spaans. Ons kantoor is een soort toren van Babel. De meesten spreken Frans of Zwitsers. Ik spreek Frans.’
Ze gingen de Calle Montero in. Een kreupele bedelaar in een portiek stak zijn hand uit. ‘Por solidaridad,’ riep hij. Bernie gaf hem een munt van tien centimo.
‘Voor solidariteit,’ zei hij grimmig. ‘Vroeger was het: “Voor de liefde van God.” Als wij de oorlog eenmaal hebben gewonnen zijn er geen bedelaars meer. En geen priesters.’
Toen ze de Gran Vía overstaken klonk er boven hun hoofden luid geronk. Mensen keken geschrokken op, sommigen renden weg. Barbara keek nerveus om zich heen. ‘Moeten we niet op zoek naar een schuilkelder?’
‘Wees maar niet bang, het is een verkenningsvliegtuig. Kom op.’
Café Gijón, voor de oorlog een ontmoetingsplaats van bohémiens, was nadrukkelijk modern, in art-decostijl ingericht, met spiegels aan de muren. Er waren voornamelijk officieren.
‘Geen Hemingway,’ stelde ze met een glimlach vast.
‘Dan doen we het zonder hem. Wat wil je drinken?’
Ze vroeg om een witte wijn en ging aan een tafeltje zitten terwijl Bernie naar de bar liep. Waar ze ook keek, van alle kanten zag ze zichzelf in de spiegels, en ze keek niet graag naar haar eigen spiegelbeeld. Ze voelde zich opgelaten. Bernie kwam terug, met twee glazen op een dienblad dat hij met zijn goede hand vasthield.
‘Is er iets?’ vroeg hij toen hij ging zitten.
‘Nee, hoor.’ Ze frunnikte aan haar bril. ‘Ik hou alleen niet van spiegels.’
‘Waarom niet?’
Ze keek weg. ‘Daarom niet. Ben jij een fan van Hemingway?’
‘Niet echt. Lees je veel?’
‘Ja, ik heb ’s avonds vaak niets te doen. Ik ben ook niet echt dol op Hemingway. Volgens mij houdt hij van oorlog. Ik haat oorlog.’ Ze keek op, bang dat ze te fel was geweest, maar hij glimlachte naar haar en bood haar een sigaret aan.
‘Ik werk voor het Rode Kruis, en het zijn moeilijke jaren geweest,’ vervolgde ze. ‘Eerst Abessinië, nu dit.’
‘Er komt geen einde aan de oorlog totdat het fascisme is verslagen.’
‘In Madrid?’
‘En overal elders. We ontkomen niet aan de geschiedenis,’ citeerde hij.
‘Ben jij een communist?’ vroeg Barbara opeens.
Met een ondeugende glinstering in zijn ogen hief hij zijn glas. ‘Afdeling Londen-centrum. Geschrokken?’
Ze lachte. ‘Na twee maanden in Madrid? Ik schrik nergens meer van.’ Twee dagen later maakten ze een wandeling in het Retiropark. Er werd inmiddels feller gevochten; Franco’s troepen hadden de universiteit in het noorden van de stad bereikt, maar werden daar tegengehouden. Meer Russisch wapentuig kwam de stad binnen, en Barbara had zelfs tanks gezien in de Gran Vía, toegejuicht door voorbijgangers. ’s Nachts waren de straten onverlicht om bombardementen tegen te gaan, maar boven het Casa de Campo waren voortdurend lichtflitsen van artillerievuur zichtbaar, en er klonk onafgebroken gerommel, als de donder.
‘Ik heb oorlog altijd iets vreselijks gevonden, als kind al,’ vertelde Barbara aan Bernie. ‘Een oom van me is gesneuveld bij de Somme.’
‘Daar heeft mijn vader ook gevochten. Hij is nooit meer dezelfde geweest.’
‘Ik weet nog dat ik als klein meisje mensen ontmoette die in de oorlog hadden gevochten. Ze gingen gewoon door, maar je kon merken dat ze getekend waren.’
Hij hield zijn hoofd schuin. ‘Dat zijn sombere gedachten voor een klein meisje.’
‘O, ik dacht altijd na,’ zei ze. ‘Ik was vaak alleen.’
‘Ben je enig kind, net als ik?’
‘Nee, ik heb een zus die vier jaar ouder is dan ik. Ze is getrouwd en woont in Birmingham.’
‘Je hebt nog een beetje het accent.’
‘Zeg dat alsjeblieft niet!’
‘Ik vind het juist leuk,’ protesteerde hij. ‘Mijn ouders zijn laaggeschoolde Londenaars. Ik vond het moeilijk om enig kind te zijn. Ze hadden hoge verwachtingen van me, vooral toen ik een beurs kreeg voor Rookwood.’
‘Niemand heeft ooit verwachtingen van mij gehad.’
Nieuwsgierig keek hij haar aan, maar toen vertrok zijn gezicht opeens van pijn en ondersteunde hij zijn gewonde arm.
‘Heb je pijn?’
‘Een beetje. Zullen we ergens gaan zitten?’
Ze hielp hem naar een bankje. Door de ruwe stof van zijn overjas heen voelde ze dat zijn lichaam hard en warm was. Het wond haar op.
Ze staken een sigaret op, zittend aan het meer, dat leeg was gepompt omdat het spiegelende wateroppervlak ’s nachts een oriëntatiepunt was voor bommenwerpers. Even verderop was een boom geveld, en mannen hakten het hout met bijlen in kleinere stukken; het was koud en er was geen brandstof meer. Naast het standbeeld van Alfonso xii stak de loop van luchtafweergeschut tussen een paar bomen omhoog, een bizar contrast.
‘Als je een hekel hebt aan oorlog,’ zei hij, ‘moet je een antifascist zijn.’
‘Ik haat al die onzin over een superieur ras. Maar het communisme is ook bespottelijk; mensen willen niet alles gemeenschappelijk hebben, dat is tegennatuurlijk. Mijn vader heeft een winkel, maar hij is niet rijk en hij buit geen mensen uit.’
‘Mijn vader staat ook in een winkel, maar de winkel is niet van hem, en dat is een groot verschil. De partij is niet tegen winkeliers en andere kleine bedrijfjes, en we beseffen dat er nog een lange weg te gaan is. We zijn tegen de grote kapitalisten, de mensen die het fascisme steunen, zoals Juan March.’
‘Wie is dat?’
‘Franco’s belangrijkste financier. Een gewetenloze zakenman van Mallorca die miljoenen heeft verdiend met het zweet van andere mensen. Zo corrupt als de hel.’
Barbara trapte haar sigaret uit. ‘In deze oorlog kun je niet zeggen dat al het slechte van een kant komt. Hoe zit het met alle mensen die ’s nachts door de Seguridad van hun bed worden gelicht en dan spoorloos verdwijnen? En zeg nou niet dat het niet gebeurt. We krijgen aan de lopende band radeloze vrouwen op kantoor die melden dat hun man is verdwenen. Niemand kan hun vertellen waar ze zijn.’
‘Soms worden onschuldige mensen het slachtoffer van een oorlog,’ zei Bernie ontwijkend.
‘Precies. Duizenden en duizenden mensen.’ Barbara wendde haar hoofd af, want ze wilde geen ruzie met hem maken Ze voelde een warme hand op de hare.
‘Laten we geen ruzie maken,’ zei hij.
Zijn aanraking ging als een elektrische lading door haar heen, maar toch trok ze haar hand weg. Dit had ze niet verwacht, ze dacht dat hij haar een tweede keer mee uit had gevraagd omdat hij eenzaam was en geen andere Engelse mensen kende. Nu begon ze te denken dat hij misschien op zoek was naar een vrouw, een Engelse vrouw, want waarom zou hij anders naar haar kijken?
‘Barbara?’ Hij boog zich opzij om haar aan te kijken, en plotseling trok hij een gek gezicht. Hij keek scheel en stak zijn tong uit. Lachend duwde ze hem weg.
‘Ik wilde je niet boos maken,’ zei hij. ‘Sorry.’
‘Nee... alleen... heb ik liever dat je me niet aanraakt. Ik wil vrienden zijn, maar niet dat.’
‘Goed. Het spijt me.’
‘We kunnen het misschien beter niet over politiek hebben. Je vindt me stom, hè?’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Helemaal niet. Het is voor het eerst in eeuwen dat ik met een meisje een behoorlijk gesprek kan voeren.’
‘Je kunt me toch niet bekeren.’
Hij glimlachte uitdagend. ‘Dat zeg je nu.’
Na een tijdje stonden ze op en liepen ze verder. Hij vertelde haar over de familie bij wie hij logeerde, de Mera’s.
‘Pedro, de vader, is voorman in de bouw. Verdient tien peseta’s per dag. Ze hebben drie kinderen, maar ze wonen op een verdieping met slechts twee slaapkamers. Toch is de hartelijkheid waarmee ze Harry en mij in 1931 hebben ontvangen onvergetelijk, we hadden nog nooit zoiets meegemaakt. Inés, señora Mera, heeft me verzorgd toen ik uit het ziekenhuis kwam; ze wilde er niet van horen dat ik ergens anders heen ging. Ze is een formidabele vrouw, klein van stuk, maar vol vuur.’ Hij keek haar aan met die grote ogen van hem. ‘Ik kan je wel een keer meenemen. Ik weet zeker dat ze het leuk zullen vinden om je te ontmoeten.’
‘Weet je, ik heb nog nooit een doodgewoon Spaans gezin ontmoet,’ verzuchtte ze. ‘Zoals mensen me aankijken op straat, zo afkeurend. Ik weet niet wat het is. Misschien verbeeld ik het me.’
‘Je bent te netjes gekleed.’
Ongelovig keek ze omlaag naar haar oude jas. ‘Ik?’
‘Ja. Je draagt een mooie, dikke jas. Met een broche.’
‘Dit oude ding? Dat is gewoon gekleurd glas.’
‘Toch wordt zoiets als te protserig gezien. De mensen gaan hier door de hel. Solidariteit staat voorop, en dat moet ook.’
Barbara haalde de broche van haar jas. ‘Zo beter?’
Hij glimlachte. ‘Ja. Zo hoor je bij het volk.’
‘Jij krijgt natuurlijk altijd bewondering in je uniform.’
‘Ik ben soldaat,’ zei hij beledigd. ‘Ik draag het uniform om mijn solidariteit te uiten.’
‘Sorry.’ Ze vervloekte zichzelf vanwege haar faux pas. Waarom zocht hij in hemelsnaam haar gezelschap? ‘Vertel me eens over die kostschool.’
Bernie haalde zijn schouders op. ‘Rookwood heeft een communist van me gemaakt. In het begin vond ik het prachtig allemaal. Neusje van de zalm, cricket, een sport voor gentlemen, het uniform. Maar ik keek er al snel doorheen.’
‘Was je er ongelukkig?’
‘Ik heb geleerd om te verbergen hoe ik erover dacht. Het was een van de dingen die je er leerde. Toen ik eindexamen had gedaan en terugkwam in Londen voelde het als een... een bevrijding.’
‘Je hebt helemaal geen Londens accent meer.’
‘Nee, het is een van de dingen waar Rookwood me voorgoed van af heeft geholpen. Als ik nu Cockney probeer te praten, klinkt het alleen maar belachelijk.’
‘Je moet toch vrienden hebben gehad op school.’
‘Harry was een vriend van me. Vijf jaar geleden was ik hier samen met hem. Aardige jongen, hij heeft het hart op de juiste plaats. We hebben nu geen contact meer met elkaar,’ voegde hij er triest aan toe. ‘We leven in verschillende werelden.’ Hij bleef staan, leunend tegen een boom. ‘Zoveel goeie mensen laten zich meeslepen door de ideologie van de bourgeoisie.’
‘In jouw ogen ben ik vast en zeker ook een bourgeoise.’
‘Jij bent anders.’ Hij knipoogde.
November ging over in december, en de wind blies vanaf de Guadarramas striemende regens naar de stad. De fascisten waren in het Casa de Campo tot staan gebracht, en ook een doorbraak vanuit het noorden was mislukt. De beschietingen gingen door maar de ergste crisis was voorbij. Er waren nu Russische gevechtsvliegtuigen in de lucht en die joegen de Duitse bommenwerpers weg. Soms werden er boven de stad luchtgevechten gehouden. Mensen zeiden dat de Russen alles hadden overgenomen en achter de schermen de touwtjes in handen hadden. Ambtenaren waren onvriendelijker dan ooit en soms wekten ze de indruk bang te zijn. De kinderen in het weeshuis werden van het ene moment op het andere overgebracht naar een staatskamp buiten de stad, zonder dat het Rode Kruis erin was gekend.
Bernie en Barbara zagen elkaar elke dag. ’s Avonds zaten ze uren in Café Gijón of een van de bars in het Centro. In het weekend wandelden ze door het veilige oostelijke deel van de stad, en soms gingen ze naar het platteland. Ze deelden een ironisch gevoel voor humor en lachten veel, tijdens hun gesprekken over boeken en politiek en hun jeugd, die voor hen allebei op een verschillende manier eenzaam was geweest.
‘De winkel van mijn vader is er een van de vijf zaken die de eigenaar bezit,’ vertelde Bernie haar op een dag. Ze zaten op een muurtje vlak buiten de stad en genoten van de zon op een van de zeldzame warme dagen. Het was haast onvoorstelbaar dat de frontlinie niet meer dan een paar kilometer bij hen vandaan was. ‘Mr. Willis woont in een groot huis in Richmond, en hij betaalt mijn vader een schijntje. Hij weet dat mijn vader geen ander werk kan krijgen vanwege zijn oorlogstrauma. Mijn moeder doet het meeste werk, samen met een verkoopster.’
‘Vergeleken bij jou heb ik het goed gehad. Mijn vader heeft een goedlopende zaak als fietshersteller.’ Zoals altijd als ze over haar jeugd vertelde werd ze verdrietig; ze praatte er bijna nooit over en ze was dan ook zelf verbaasd dat ze Bernie erover vertelde. ‘Na de geboorte van mijn zus hoopte hij op een jongen die de zaak op een dag zou overnemen, maar hij kreeg mij. Daarna kon mijn moeder geen kinderen meer krijgen.’ Ze stak een sigaret op.
‘Heb je een goede band met je zus? Ik heb altijd een zus willen hebben.’
‘Nee.’ Ze wendde haar gezicht af. ‘Carol is heel erg mooi. Ze gedroeg zich als een prinses, vooral tegenover mij. Maar ik had de hersens, ik was de slimste, en ik kon naar de middelbare school.’ Ze keek naar Bernie, die bemoedigend glimlachte. Toch vond ze het moeilijk om hem te vertellen hoe ze was gepest, vanaf de eerste dag op het lyceum totdat ze op haar veertiende van school ging.
‘Op de eerste dag noemden ze me brilletje en ragebol, en ik barstte in tranen uit. Daarmee is het allemaal begonnen, maar dat zie ik nu pas. Dat ik ging huilen maakte het nog leuker om me te pesten. Overal waar ik kwam werd ik belachelijk gemaakt met mijn bril en mijn haar.’ Ze zuchtte diep en beverig. ‘Meisjes kunnen ontzettend vals zijn.’ Zodra ze het had gezegd, had ze spijt van haar ontboezemingen.
Bernie tilde een hand op alsof hij de hare wilde pakken, maar hij zag er op het laatste moment vanaf. ‘Op Rookwood ging het net zo. Als je net een beetje anders was en je beet niet van je af, werd je gepest. In het begin werd ik gepest vanwege mijn accent, ze noemden me een plebejer. Ik heb er een paar keer op los getimmerd, en toen was het afgelopen. Grappig, ik dacht dat alleen jongens zo waren.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Dus meisjes pesten elkaar ook, hè?’
‘Nou, en of. Ik wilde dat ik die pestkoppen had geslagen, maar ik was te netjes opgevoed.’ Ze gooide haar sigaret weg. ‘Al die ellende, alleen maar omdat ik een bril draag en er een beetje raar uitzie.’ Abrupt stond ze op en ze liep een eind bij hem vandaan, haar blik op de stad gericht. Helemaal aan de andere kant kon ze de flitsen zien waar de fascisten beschietingen uitvoerden.
Bernie stond op en kwam naast haar staan. Hij gaf haar een sigaret. ‘Helemaal niet.’
‘Wat niet?’
‘Je ziet er niet raar uit. Doe niet zo mal. En ik vind je bril juist leuk.’
Ze maakte zich kwaad, zoals altijd als mensen haar een complimentje gaven, want ze had het gevoel dat ze het alleen uit medelijden deden. ‘Ik heb het niet lang uitgehouden,’ vertelde ze. ‘Ze vonden dat ik door moest leren, naar de universiteit moest gaan, maar ik hield het niet uit in die hel en ik ben op mijn veertiende van school gegaan. Ik heb als typiste gewerkt totdat ik oud genoeg was voor de verpleegstersopleiding.’
Bernie reageerde niet meteen, en Barbara werd er zenuwachtig van dat hij haar de hele tijd bleef aankijken. ‘Hoe ben je bij het Rode Kruis terechtgekomen?’
‘Op school kwam er op woensdag altijd iemand een praatje houden. Op een dag was er een vrouw die vertelde over het werk van het Rode Kruis, dat ze probeerden vluchtelingen te helpen. Miss Forbes.’ Ze glimlachte. ‘Het was een dikke vrouw van middelbare leeftijd en ze droeg een bespottelijke bloemetjeshoed, maar ze was zo aardig en ze deed zo haar best om duidelijk te maken hoe belangrijk hun werk was. Ik ben als vrijwilligster begonnen. Tegen die tijd had ik geen enkel vertrouwen meer in de mensen, en dat hebben zij me teruggegeven.’ Terwijl ze het vertelde kreeg ze tranen in haar ogen.
‘En je bent in Genève terechtgekomen?’
‘Ja. Ook omdat ik het huis uit wilde.’ Ze blies rook uit en keek hem aan. ‘Wat vonden jouw ouders ervan dat je dienst nam bij de Internationale Brigade?’
‘Het was de zoveelste teleurstelling, want ik was ook al opgehouden met mijn studie. Soms voel ik me schuldig dat ik bij ze weg ben gegaan,’ voegde hij er met een zucht aan toe.
Om voor de partij te gaan werken. En om model te staan voor beeldhouwers. Ze probeerde zich hem zonder kleren voor te stellen, en sloeg haar ogen neer.
‘Ze wilden uiteraard niet dat ik naar Spanje zou gaan,’ vervolgde hij. ‘Ze begrepen er niets van.’ Weer keek hij haar recht in de ogen. ‘Maar ik moest het doen, na alles wat ik op het journaal had gezien, ook over de vluchtelingen. We moeten het fascisme verslaan.’
Hij nam haar mee naar de familie Mera, maar het bezoek was geen succes. Ze spraken met een accent dat Barbara niet kon verstaan, en ook al waren ze nog zo hartelijk, ze voelde zich opgelaten in hun overvolle woning. Bernie werd als een held behandeld, en ze begreep dat hij in het Casa de Campo uitzonderlijke moed had getoond. Hij woonde bij hen in huis, deelde een kamer met een van hun zoons, een jongen van vijftien met het bleke, magere gezicht van een teringlijder. Toen Bernie haar naar huis bracht, zei ze dat het gevaarlijk voor hem kon zijn om een kamer met de jongen te delen. Hij vloog op.
‘Ik vertik het om Francisco als een leproos te behandelen! Met goed eten en de juiste medicijnen is tuberculose te genezen.’
‘Sorry, ik weet het,’ zei ze beschaamd.
‘De Spaanse arbeidersklasse is de beste van de wereld. Ze weten wat het is om tegen onderdrukking te vechten en zijn niet bang. Ze zijn enorm solidair met elkaar, internationaal ingesteld, en ze geloven in het socialisme. Het zijn geen hebzuchtige materialisten zoals de meeste Engelse vakbondsleden. Betere mensen vind je in Spanje niet.’
‘Het spijt me. Ik... ik kon gewoon niet verstaan wat ze zeiden... en ik... ik ben een echte bourgeoise, hè?’ Nerveus keek ze hem aan, maar zijn boosheid was weggeëbd.
‘Je begint het in elk geval te zien. De meeste mensen kunnen dat niet.’
Barbara had het kunnen begrijpen als Bernie alleen een vriendschappelijke relatie met haar had gewild, maar hij nam steeds weer haar hand in de zijne en hij had al twee keer geprobeerd haar te kussen. Waarom, vroeg ze zich af, waarom wil hij mij als hij elke vrouw kan krijgen? Ze kon alleen bedenken dat het was omdat ze Engels was, dat hij ondanks zijn internationale instelling een Engelse vrouw als vriendin wilde hebben. Hij had gezegd dat er niets mis was met haar uiterlijk, en ze was bang dat het een truc was geweest om haar in bed te krijgen. Dat was haar een keer eerder overkomen, en het was een vreselijke herinnering; als ze eraan terugdacht, voelde ze nog de schaamte. Ze werd verteerd door verlangen en verwarring.
Het ging beter met Bernies arm, het gips was eraf, al droeg hij nog wel een mitella. Elke week moest hij zich melden op het militaire hoofdkwartier. Als hij weer helemaal fit was, had hij haar verteld, zou hij naar een nieuw trainingskamp voor Engelse vrijwilligers in het zuiden gaan. Ze zag als een berg tegen die dag op.
‘Ik heb aangeboden om te helpen met het opleiden van nieuwe jongens uit Engeland,’ vertelde hij haar, ‘maar ze zeggen dat het niet nodig is. Waarschijnlijk zijn ze bang dat mijn bekakte accent in de weg zit omdat het allemaal jongens uit de arbeidersklasse zijn.’
‘Arme Bernie,’ zei ze. ‘Gevangen tussen twee klassen.’
‘Ik ben nooit gevangen geweest,’ zei hij verbitterd. ‘Ik heb altijd geweten aan welke klasse ik loyaal ben.’
Begin december gingen ze op een zaterdag wandelen in de noordelijke buitenwijken, waar de rijken hun villa’s hadden. Het had de avond ervoor gesneeuwd, en het was bitter koud. Veel inwoners van de wijk waren naar de nationalistische zone gevlucht of gevangengenomen, en sommige huizen waren afgesloten. Andere huizen waren in bezit genomen door krakers, de tuinen verwaarloosd of omgetoverd in moestuinen, en hier en daar liepen zelfs kippen en varkens rond. De rommel druiste in tegen Barbara’s gevoel voor netheid, maar ze begon dingen nu door Bernies ogen te zien: deze mensen hadden huizen en eten nodig.
Ze bleven staan voor het hek van een groot huis waar wasgoed voor de ramen hing. Een meisje van een jaar of vijftien was bezig een koe te melken die aan een boom was vastgebonden in een met koeienvlaaien bezaaide tuin. Toen ze Bernies militaire overjas zag, begroette ze hem met een geheven vuist.
‘Hun eigen huis is waarschijnlijk door Franco’s artillerie kapotgeschoten of gebombardeerd,’ merkte Bernie op.
‘Ik vraag me af waar de oorspronkelijke bewoners nu zijn.’
‘Ze zijn weg, daar gaat het om.’
Er klonk een geluid en ze keken omhoog naar de lucht. Een grote Duitse bommenwerper naderde, vergezeld door een aantal kleinere gevechtsvliegtuigen, en drie Russische toestellen cirkelden eromheen. Witte condensstrepen waaierden uit tegen de blauwe lucht. Barbara keek er gefascineerd naar. Het geheel leek mooi totdat je besefte wat er daarboven gebeurde.
Aan het eind van de straat stond een kerk, een pompeus gotisch gebouw. De deuren waren open en erboven hing een spandoek: establo de la revolución. Stal van de revolutie.
‘Kom,’ zei Bernie, ‘laten we gaan kijken.’
Het interieur was vernield, de meeste banken waren weggehaald en de glas-in-loodramen waren gebroken. Beelden waren uit nissen gesleept en op de grond gesmeten en in een hoek waren balen stro opgestapeld. Het achterste deel van de kerk was afgezet en daar liepen schapen rond, dicht opeen, blatend en duwend om ruimte.
Barbara liep naar de berg gebroken beelden. Een hoofd van de Heilige Maagd met geschilderde tranen bij de ogen keek verwijtend omhoog. Het deed haar denken aan het klooster waar de kinderen ingekwartierd waren geweest. Ze voelde dat Bernie naast haar kwam staan.
‘Tranen van de Heilige Maagd,’ zei ze zacht.
‘De Kerk heeft de onderdrukkers altijd gesteund. Ze noemen Franco’s opstand een kruistocht, gezegend zijn de fascistische soldaten. Je kunt het de mensen niet kwalijk nemen dat ze boos zijn.’
‘Ik heb religie nooit begrepen, al die dogma’s. Maar het blijft triest.’
Ze voelde zijn goede arm om haar middel, en hij draaide haar naar zich toe. Ze was zo verbaasd dat ze geen tijd had om te reageren toen hij zich naar voren boog en haar kuste. Ze maakte zich los, wankelde achteruit.
‘Wat doe jij nou?’
Vanonder een lok blond haar die over zijn voorhoofd was gevallen, keek hij haar beschaamd aan. ‘Je wilde het,’ zei hij. ‘Dat weet ik. Barbara, ik moet over een paar weken naar het trainingskamp. Misschien zie ik je nooit meer terug.’
‘O, dus je wil snel nog even seks? Nou, niet met mij!’ Ze zei het zo luid dat haar stem weergalmde door de kerk. De schapen schrokken ervan en begonnen luider te blaten.
Hij deed een stap naar haar toe en schreeuwde nu ook. ‘Je weet dat het daar niet om gaat! Je weet wat ik voor je voel, of ben je soms blind?’
‘Blind omdat ik die stomme bril draag, zeker!’
‘Kun je dan niet zien dat ik van je hou?’ tierde hij.
‘Leugenaar!’
Ze rende de kerk uit. Buiten op het pad gleed ze uit over de natte sneeuw en ze zakte snikkend in elkaar tegen de stenen muur. Ze hoorde dat Bernie achter haar aan kwam. Hij legde een hand op haar schouder.
‘Waarom zou ik een leugenaar zijn? Waarom? Ik hou echt van je. Jij voelt hetzelfde, ik heb het gezien. Waarom wil je me niet geloven?’
Ze draaide zich naar hem om. ‘Omdat ik lelijk ben en onhandig en... Nee!’ Ze begroef haar gezicht in haar handen, hevig snikkend. Een klein jongetje liep langs, blootsvoets, met een biggetje onder zijn arm. Verbaasd bleef hij staan kijken.
‘Waarom heb je zo’n hekel aan jezelf?’ vroeg hij zacht.
Ze wilde gillen. Ze veegde de tranen van haar wangen, duwde hem weg, en begon naar de straat te lopen. ‘Kijk! Kijk!’ riep het jongetje. Barbara keek om en zag dat hij met zijn vrije hand opgetogen omhoogwees. Hoog in de lucht was een van de Duitse gevechtsvliegtuigen geraakt en het stortte neer. In de verte klonk een luide dreun, en het jongetje juichte. Na een snelle blik omhoog rende Bernie achter haar aan.
‘Barbara, wacht.’ Hij kwam voor haar staan. ‘Luister alsjeblieft naar me. Het gaat niet om seks, dat kan me niet schelen, maar ik hou van je, ik hou echt van je.’
Ze schudde haar hoofd.
‘Zeg me dat je niet van mij houdt, dan ga ik nu weg.’
In gedachten zag Barbara een groepje meisjes op het schoolplein, jouwend en wijzend. ‘Rooie, kop met vlooien!’
‘Sorry, het heeft geen zin, ik kan niet... nee...’
‘Je begrijpt het niet, je wilt me niet...’
Barbara keek hem aan, zag de pijn en het verdriet op zijn gezicht, en er ging een steek door haar heen. Toen schrok ze hevig van een gillend geluid boven hen. Ze keek omhoog. Het tweede Duitse toestel was geraakt en stortte brandend neer; het kwam recht op hen af. Het was nu al angstaanjagend dichtbij. Barbara zag de nog draaiende propellers, de uitslaande vlammen aan de zijkant. Bernie staarde ook omhoog. Barbara duwde hem weg, en terwijl hij wankel een stap naar achteren deed, klonk er een machtig gebulder en zag ze de hoge muur van het huis aan de overkant van de straat op hen af komen. Iets raakte haar hoofd en er ging een afschuwelijke pijn door haar heen.
Ze verloor maar heel even het bewustzijn. Toen ze bijkwam was ze zich bewust van de pijn in haar hoofd, de brokstukken en het stof om haar heen, en ze probeerde zich in paniek te herinneren wat er was gebeurd, waar ze was. Ze opende haar ogen en zag dat Bernie zich over haar heen had gebogen, maar in een waas, want haar bril was weg. Zijn gezicht was zo dichtbij dat ze kon zien dat hij huilde; ze had nog nooit een man zien huilen. ‘Barbara, Barbara, o hemel, ik dacht dat je dood was. Ik hou van je, ik hou van je!’
Hij tilde haar op. Ze begroef haar gezicht tegen zijn borst en begon te huilen. Dicht tegen elkaar aan zaten ze op straat, allebei huilend. Ze hoorde voetstappen van mensen die aan kwamen rennen.
‘Zijn jullie ongedeerd?’ riep iemand. ‘Mijn god, kijk!’
‘Het gaat wel,’ zei Barbara. ‘Mijn bril, waar is mijn bril?’
‘Hier,’ zei Bernie zacht, en hij gaf haar de bril aan. Ze zette hem op en zag dat de muur rond de tuin van het huis was ingestort, vlak naast hen. Stenen waren in het rond gevlogen, en een ervan moest haar hebben geraakt. Vlammen en zwarte rook sloegen uit alle ramen van de villa, en de staart van het toestel stak uit het ingestorte dak omhoog. De zwarte swastika was overgeschilderd met gele verf maar nog goed zichtbaar. Ze voelde aan haar hoofd en tot haar schrik zag ze dat haar hand onder het bloed zat.
Een oude vrouw met een zwarte sjaal legde een arm om haar heen. ‘Het is maar een oppervlakkige wond, señorita. Allemachtig, dat was een wonder.’
Barbara stak een hand uit naar Bernie. Zijn gezicht was heel bleek, en hij hield zijn gewonde arm vast. Hun jassen waren wit van het stof.
‘Mankeer je niets?’ vroeg ze hem.
‘Ik werd omver geblazen en ik heb mijn arm pijn gedaan. Maar, o god, ik dacht dat je dood was. Ik hou van je, geloof me alsjeblieft, je moet me geloven!’ Hij begon opnieuw te huilen.
‘Ja,’ zei ze, ‘ik geloof je. Het spijt me, het spijt me zo.’
Ze omhelsden elkaar. De omstanders, vluchtelingen die drie maanden geleden misschien nooit hun dorp uit waren geweest, staarden naar het wrak van het vliegtuig dat uit de brandende villa stak.
Zittend op het bankje bij de zeeleeuwen herinnerde Barbara zich de onstuimigheid van Bernies omhelzing. Wat moest hij een pijn hebben gehad in zijn gewonde arm. Ze keek op haar horloge, het kleine Dior-klokje dat Sandy haar had gegeven. Haar overpeinzingen hadden niets opgelost, ze was alleen maar sentimenteel geweest over het verleden. Het was tijd om naar huis te gaan, Sandy wachtte waarschijnlijk op haar.
Hij was al thuis toen ze terugkwam, zijn auto stond op de oprit. Ze deed haar jas uit. Pilar kwam haastig aangelopen vanuit het souterrain en bleef in de hal staan, haar handen voor zich in elkaar geslagen, zoals ze altijd deed.
‘Ik heb niets nodig, Pilar, dank je.’
‘Muy bien, señora.’ Het meisje maakte een knicksje, waarna ze terugging naar de keuken.
Barbara schopte haar schoenen uit, want haar voeten deden pijn na de lange wandeling. Ze ging naar boven, naar Sandy’s werkkamer. Hij zat er vaak uren te werken, verdiept in documenten, of hij was aan de telefoon. De kamer was aan de achterkant van het huis en had een klein raam waar maar weinig licht door naar binnen viel. Er stonden allerlei siervoorwerpen en er hingen kunstwerken aan de muren. Een expressionistisch schilderij van een verwrongen figuur met een ezel in een surrealistisch woestijnlandschap vormde het pronkstuk, verlicht door een muurlamp.
Hij zat achter zijn bureau, omringd door papieren, en liep met een potlood in zijn hand een kolom getallen na. Hij had haar niet binnen horen komen, en zijn gezicht had een uitdrukking die ze vaker zag als hij zich onbespied waande: gespannen, berekenend, haast roofdierachtig. In zijn vrije hand hield hij een sigaret, met een lange askegel die eraf dreigde te vallen. Zijn haar was met Brylcream naar achteren gekamd, met strepen van de kam erin. Het gladde haar was net als het rechte snorretje mode in falangistische kringen.
Hij zag haar en glimlachte. ‘Hallo, schat. Hoe was je dag?’
‘O, goed. Ik ben vanmiddag naar het Retiropark geweest. Het begint koud te worden.’
‘Je draagt je bril.’
‘Ik kan niet zonder mijn bril de straat op, Sandy, ik zou overreden worden. Het zou stom zijn om geen bril te dragen.’
Hij bleef haar even aankijken. ‘Jammer. Je wangen hebben kleur van de kou. Rozig.’
‘En jij? Hard aan het werk?’
‘Berekeningen voor het Min van Mijn-project.’ Hij schoof de papieren weg, buiten haar gezichtsveld, en pakte haar hand. ‘Ik heb goed nieuws. We hebben het over vrijwilligerswerk gehad, weet je nog? Nou, ik heb vandaag iemand van het joods comité gesproken, en zijn zus heeft een hoge functie bij de Auxilio Social. Ze zijn op zoek naar verpleegsters. Hoe zou je het vinden om met kinderen te werken?’
‘Ik weet het niet. Ja, misschien wel, dan heb ik... iets te doen.’ Afleiding, zodat ze niet aan Bernie hoefde te denken, aan het kamp in Cuenca, Luis.
‘Die vrouw is een marquesa,’ vertelde hij met opgetrokken wenkbrauwen. Hij deed alsof hij snobistische verheerlijking van de aristocratie verachtte, maar ze wist dat het hem een goed gevoel gaf om met adel om te gaan. ‘Alicia, markiezin van Segovia. Ze komt zaterdag naar dat concert in het operahuis. Ik heb kaarten voor ons.’ Glimlachend viste hij kaarten met gouden opdruk uit zijn zak.
‘Wat lief van je, Sandy.’
‘Ik weet niet wat we van het nieuwe gitaarconcert kunnen verwachten, maar ze spelen ook Beethoven.’
‘Dank je wel.’ Het gaf haar een schuldgevoel dat hij altijd aan haar dacht en zo royaal was. Ze voelde tranen opkomen en ging haastig staan. ‘Ik moet Pilar laten weten dat ze aan het eten kan beginnen.’
‘Doe dat maar, liefje. Ik heb nog een uurtje nodig.’
Ze ging naar de keuken in het souterrain en schoot in de hal snel haar schoenen weer aan. Hij zou een verkeerde indruk op Pilar maken als ze haar blootsvoets zag.
Het meisje zat aan de keukentafel naast het enorme, ouderwetse fornuis. Ze keek naar een foto. Haastig schoof ze de foto onder haar jurk toen ze ging staan, en Barbara ving een glimp op van een jonge man in een republikeins uniform. Het was gevaarlijk om zo’n foto bij je te dragen; als ze op straat haar papieren moest laten zien en een civil vond die foto, zou ze verantwoording af moeten leggen. Barbara deed alsof ze niets had gezien.
‘Pilar, kun je alsjeblieft aan het eten beginnen. Pollo al ajillo, hadden we dat niet afgesproken?’
‘Ja, señora.’
‘Heb je alles wat je nodig hebt?’
‘Ja, señora.’ Het meisje had een kille blik in haar ogen.
Barbara wilde het uitleggen, vertellen dat ze wist wat het was, dat ook zij een beminde had verloren, maar dat kon ze onmogelijk doen. Ze knikte en ging naar boven om zich te verkleden voor het diner.