– 11 –
DE DAG DAT HET DUITSE TOESTEL NEERSTORTTE OP HET HUIS IN Vigo gingen Bernie en Barbara met de tram terug naar haar kleine woning in een zijstraat van de Calle Major. Met hun armen om elkaar heen zaten ze in de tram, allebei wit van het stof. Hand in hand liepen ze naar haar huis.
‘Voel je je wel goed?’ vroeg Bernie toen ze er eenmaal waren. ‘Je bent zo wit als een doek.’
‘De wond valt wel mee. Door het stof lijkt het erger dan het is. Ik zou een bad moeten nemen.’
‘Doe dat maar, dan maak ik iets te eten.’ Hij gaf haar een kneepje in de hand.
Tegen de tijd dat zij zich had opgefrist had hij het eten klaar. Ze aten chorizo met kikkererwten aan de kleine keukentafel, allebei zwijgend, allebei nog steeds niet van de schrik bekomen. Op een gegeven moment nam hij haar hand in de zijne.
‘Ik hou van je,’ zei hij. ‘Ik hou écht van je. En ik meen het.’
‘Ik hou ook van jou.’ Ze haalde diep adem. ‘Ik… ik kon je niet geloven. Vroeger ben ik… het is moeilijk uit te leggen…’
‘Het pesten?’
‘Het klinkt mal, maar als het jaren doorgaat, die eindeloze schimpscheuten… Waarom doen kinderen dat, waarom hebben ze een pispaal nodig? Soms spuugden ze zelfs naar me, zomaar, gewoon omdat ik het was.’
Hij pakte haar hand steviger beet. ‘Waarom geloof je nog steeds wat die wichten vroeger tegen je zeiden? Waarom wil je mij niet geloven?’
Ze barstte in tranen uit. Hij liep om de tafel heen en ging voor haar op zijn knieën zitten. Er ging een gevoel van bevrijding door haar heen toen hij zijn armen om haar heen sloeg.
‘Ik ben maar één keer met een man geweest,’ zei ze zacht.
‘Het hoeft niet. Ik zou nooit iets doen wat jij niet wilt.’
Ze keek hem diep in de ogen. Het verleden leek zich terug te trekken. Ze wist dat het terug zou komen, maar nu was het ver weg. Ze haalde diep adem.
‘Ik wil het. Ik wil het al sinds de dag dat ik je leerde kennen. Blijf bij me, ga vanavond niet terug naar Carabanchel.’
‘Weet je zeker dat je niet liever wilt slapen?’
‘Ja.’ Ze zette haar bril af. Glimlachend pakte hij hem van haar aan.
‘Die bril staat je goed,’ zei hij zacht. ‘Je ziet er heel intelligent uit.’
Ze glimlachte. ‘Dus je hebt me niet alleen uitgekozen om me tot het communisme te bekeren?’
Hij schudde zijn hoofd, breed grijnzend.
Midden in de nacht werd ze wakker toen zijn vingers haar nek streelden. Het was donker, zodat ze alleen de contouren van zijn hoofd kon zien, maar ze voelde zijn lichaam tegen zich aan.
‘Ik kan gewoon niet geloven dat dit echt gebeurt,’ fluisterde ze. ‘Niet met jou.’
‘Ik heb van je gehouden sinds de dag dat ik je leerde kennen,’ zei Bernie. ‘Ik heb nooit iemand zoals jij gekend.’
Ze lachte nerveus. ‘Zoals ik? Wat bedoel je daarmee?’
‘Je bent levendig, je denkt aan andere mensen, en je bent sensueel, al doe je alsof het niet zo is.’
Tranen welden op in haar ogen. ‘Ik dacht dat je te mooi voor me was. Je bent de mooiste man die ik ooit heb gezien. Ik dacht dat ik me zou schamen,’ voegde ze er heel zacht aan toe, ‘als je me zonder kleren zou zien.’
‘Malle meid.’ Hij trok haar heel dicht tegen zich aan.
Het voelde verkeerd om zo gelukkig te zijn in een belegerde stad. De gevechten in het noorden gingen door, al hadden Franco’s troepen nog steeds geen doorbraak geforceerd. De regering was naar Valencia gevlucht, en Madrid werd bestuurd door comités die door de communisten werden geleid. Luidsprekers in het centrum riepen mensen op alert te zijn op verraders in hun midden.
Barbara zette zich nog steeds in voor de uitwisseling van vluchtelingen en het opsporen van vermiste personen, maar hoe zwaar het werk ook was te midden van het geweld en de chaos, ze voelde toch een innerlijke warmte, een lichtheid. ‘Ik hou van hem,’ zei ze vaak hardop tegen zichzelf, en dan, verwonderd: ‘En hij houdt van mij.’
Elke dag wachtte hij haar aan het eind van de dag op bij het kantoor, en dan gingen ze naar haar huis, de bioscoop of een café. De dokter constateerde dat Bernies arm voorspoedig genas. Over ongeveer een maand zou hij voldoende zijn hersteld om naar het front te gaan.
‘Hoefde je maar niet terug,’ zei ze op een avond tegen hem. Het was een paar dagen voor Kerstmis, en ze waren naar de film geweest en dronken iets in een café. Ze hadden een Sovjetdocumentaire over de modernisering van Centraal-Azië gezien en daarna een gangsterfilm met Jimmy Cagney. Soms vuurden de nationalisten vanuit het Casa de Campo met artillerie door de Gran Vía als de bioscopen uitgingen, maar niet die avond.
‘Ik ben soldaat in het republikeinse leger,’ zei Bernie. ‘Ik moet terug, anders kunnen ze me fusilleren.’
‘Ik wilde dat we naar huis konden gaan. Ver hier vandaan. We zijn er bij het Rode Kruis jarenlang bang voor geweest, een oorlog met een even groot aantal slachtoffers onder de burgers als onder de soldaten. Een stad vol mensen in het nauw.’ Ze zuchtte. ‘Ik zag vandaag een oude man op straat, een nette man in een dure jas, maar de jas was oud en groezelig en hij keek in vuilnisbakken op zoek naar iets te eten, heel heimelijk. Hij zag dat ik naar hem keek en werd vuurrood van schaamte.’
‘Hij heeft het vast niet slechter dan de armen. Hij krijgt dezelfde voedselbonnen. Waarom zou het erger zijn voor hem, alleen maar omdat hij het vroeger goed heeft gehad? Deze oorlog is echt noodzakelijk.’
Ze pakte zijn hand op het tafeltje en keek hem aan. ‘Als je nu met mij naar huis zou kunnen gaan, zou je het dan doen?’
Hij sloeg zijn ogen neer. ‘Ik moet blijven. Het is mijn plicht.’
‘Aan de partij?’
‘Aan de mensheid.’
‘Soms wilde ik dat ik jouw overtuiging had. Dan zou ik me misschien niet zo rot voelen.’
‘Verdiep je toch in het marxisme, dat legt de werkelijkheid bloot. O, Barbara, ik wilde dat je tot het juiste inzicht kwam.’
‘Daar ben ik nooit goed in geweest,’ zei ze met een vermoeid lachje. ‘Ga alsjeblieft niet terug, Bernie. Ik verdraag het niet. Niet nu. Laten we alsjeblieft naar Engeland gaan, ik smeek het je.’ Ze kneep heftig in zijn hand. ‘Je hebt een Brits paspoort, dus je kunt gewoon weg. Ga naar de ambassade.’
Hij gaf geen antwoord. Barbara hoorde dat iemand zijn naam riep, een man met een zwaar Schots accent. Ze draaide zich om en zag dat een jonge man die met een aantal mensen in uniform aan de bar stond naar hem zwaaide.
‘Piper!’ De Schot hief zijn glas. ‘Hoe is het met je arm?’
‘Goed, McNeil, elke dag een beetje beter! Ik kom snel terug.’
‘¡No pasarán!’ De soldaat en Bernie brachten de groet met een gebalde vuist.
‘Het kan niet, Barbara,’ zei Bernie op gedempte toon. ‘Ik hou van je, maar het kan gewoon niet. En ik heb geen paspoort, want dat moest ik afgeven aan het leger. En…’ Hij zuchtte.
‘Wat?’
‘Ik zou me de rest van mijn leven kapot schamen,’ zei hij met een gebaar naar de soldaten aan de bar. ‘Ik kan ze niet in de steek laten. Ik besef dat het voor jou moeilijk is om het te begrijpen, maar ik kan het niet. Ik móét terug, ook al zou ik het liever niet doen.’
‘Is dat zo?’
‘Ja. Maar ik ben soldaat. Het maakt niet uit wat ik wil.’
De gevechten in het Casa de Campo waren in een impasse geraakt, vergelijkbaar met de loopgraven in de Grote Oorlog. Er werd gezegd dat Franco in het voorjaar een nieuw offensief zou beginnen, ten zuiden van de stad. Toch vielen er nog steeds veel gewonden; elke dag zag Barbara karren of vrachtwagens met bleke mannen die terugkwamen van het front. De stemming onder de bevolking sloeg om, en de strijdlust van het najaar maakte plaats voor neerslachtigheid. Er waren voedseltekorten en veel mensen hadden zweren of winterhanden. Barbara voelde zich bezwaard omdat zij en Bernie via het Rode Kruis beter te eten hadden. Haar geluk streed met de angst om hem kwijt te raken, en ze voelde ook boosheid, omdat hij in haar leven was gekomen en er meteen weer uit verdween.
Twee dagen later liepen ze van Barbara’s huis naar haar kantoor. Het was helder en koud, de zon kwam net op, en er glinsterde ijs op de straten. De rijen voor de dagelijkse rantsoenen begonnen om zeven uur, en er stond al een lange rij vrouwen in het zwart voor het distributiekantoor in de Calle Mayor.
Opeens hielden de vrouwen op met praten. Barbara zag een aantal paardenkarren aankomen. Toen ze langsreden, zag ze dat er kleine witte doodskisten op stonden, voor kinderen wier ziel nog niet was bedorven, een oud katholiek gebruik. Een van de vrouwen sloeg een kruis en begon te huilen.
‘De mensen zijn echt ten einde raad,’ zei Barbara. ‘Ze kunnen het niet meer aan. Al die doden!’ Ze barstte in tranen uit, maar toen Bernie een arm om haar heen sloeg duwde ze hem weg. ‘Ik zie jóú in een doodskist! Jou!’
Hij hield haar een eindje bij zich vandaan en keek haar aan. ‘Als Franco Madrid inneemt, komt er een bloedbad. Ik laat ze niet in de steek, nooit!’
Op eerste kerstdag aten ze bij Barbara thuis gestoofd schapenvlees, en daarna gingen ze naar boven. Ze lagen in elkaars armen te praten.
‘Dit is niet zoals ik Kerstmis had verwacht,’ zei Barbara. ‘Ik dacht dat ik in Birmingham zou zijn en met mijn ouders op bezoek zou gaan bij mijn zus en haar gezin. Maar na een paar dagen word ik altijd rusteloos thuis, dan wil ik weg.’
‘Hoe komt het toch dat ze je zo onzeker hebben gemaakt?’
‘Ik weet het niet. Het is gewoon gebeurd.’
‘Je zou boos moeten zijn.’
‘Ze hebben nooit kunnen begrijpen waarom ik voor het Rode Kruis ben gaan werken.’ Ze streek met een vinger over zijn borst. ‘Ze hadden liever gezien dat ik was getrouwd en kinderen had gekregen, net als Carol.’
‘Wil je kinderen?’
‘Alleen als er geen oorlog meer is.’
Bernie stak voor hen allebei een sigaret op, tastend in het donker. Zijn gezicht stond ernstig in de rode gloed. ‘Ik ben een teleurstelling voor mijn ouders. Ze vinden dat ik alles wat Rookwood te bieden had heb weggegooid. Had ik maar nooit die ellendige beurs gekregen.’
‘Heeft die school dan helemaal niets voor je betekend?’
Hij lachte bitter. ‘Zoals Caliban zei: Ze hebben me taal geleerd, zodat ik kan vloeken.’
Ze vond zijn hart en legde haar hand erop, voelde het regelmatige kloppen.
‘Misschien dat we ons daarom tot elkaar aangetrokken voelen. Twee teleurstellingen.’ Ze zweeg even. ‘Geloof je in het lot, Bernie?’
‘Nee. We zijn niet afhankelijk van een hogere macht, we kunnen invloed uitoefenen op de dingen die ons overkomen.’
‘Ik wilde dat het mijn lot was om met jou samen te zijn.’
Ze voelde zijn borstkas omhoogkomen toen hij diep ademhaalde. ‘Barbara.’
‘Ja?’
‘Je weet dat ik weer bijna fit ben. Over een paar weken sturen ze me naar het nieuwe trainingskamp bij Albacete. Ik heb het vandaag gehoord.’
‘O god.’ Een gevoel van wanhoop ging door haar heen.
‘Ik wachtte op het juiste moment om het je te vertellen, maar dat is er niet, hè?’
‘Nee.’
‘Ik geloof dat het me een tijd geleden niet echt kon schelen of ik bleef leven, maar nu wel. Nu ik terugga.’
De eerste twee weken na zijn vertrek was er geen nieuws. Ze deed haar werk zo goed en zo kwaad als het ging, maar als ze thuis was leek de stilte een roep uit het verleden, alsof hij al dood was.
Begin februari kwam het nieuws dat de fascisten ten zuiden van Madrid een offensief hadden ingezet om de stad te omsingelen, maar ze stuitten op verzet bij de rivier de Jarama. Op de radio en in de kranten werd gesproken van een heldhaftige verdediging, waarbij de Internationale Brigade een belangrijke rol speelde. Er werden grote aantallen slachtoffers gemeld.
Elke ochtend ging Barbara voor haar werk naar het hoofdkwartier van het leger in de Puerta del Sol. In het begin was het personeel wantrouwig, maar ze kregen medelijden met haar toen ze elke dag bleef komen. Ze was vermagerd en had donkere kringen onder haar ogen, en iedereen kon zien hoe moeilijk ze het had.
De situatie op het hoofdkwartier was chaotisch, personeel rende rond met papieren in hun hand, overal rinkelden telefoons. Barbara vroeg zich af of er contact was met het front, of een van die telefoonlijnen in verbinding stond met de plaats waar Bernie nu was. Dat deed ze steeds, in gedachten verbanden zoeken: dezelfde zon schijnt op ons allebei, dezelfde maan, ik heb een boek in mijn handen dat hij heeft vastgehouden, ik steek een vork in mijn mond waar hij mee heeft gegeten…
In de tweede en derde week van februari werden zware gevechten gemeld, maar ze had nog steeds geen nieuws. Ze had ook geen brieven ontvangen, hoewel dat gezien de situatie normaal scheen te zijn. Tegen het eind van de maand luwden de gevechten en ontstond er opnieuw een patstelling. Barbara hoopte dat er nu eindelijk een eind zou komen aan de onzekerheid.
Ze hoorde het op de laatste dag van februari, een koude dag in de vroege lente. Zoals gewoonlijk ging ze voor haar werk naar het hoofdkwartier, en dit keer verzocht een klerk in uniform haar te wachten in een zijkamertje. Ze wist meteen dat er slecht nieuws was. Ze zat in het sjofele kantoortje met een bureau en een schrijfmachine en een portret van Stalin aan de muur, en ze vroeg zich verstrooid af hoe hij die grote snor zo netjes hield.
De deur ging open en een man in het uniform van een kapitein kwam binnen. Hij hield een vel papier in zijn hand en zijn gezicht stond somber. Barbara voelde dat ze koud werd vanbinnen, alsof ze door het ijs was gezakt.
‘Goedemorgen, Miss Clare. Ik heb gehoord dat u hier al heel vaak bent geweest.’
‘Ja, elke dag.’ Ze slikte. ‘Hij is dood, hè?’
‘Dat weten we niet zeker,’ zei de officier snel, ‘maar hij staat op de lijst met vermisten die vermoedelijk zijn gedood. Het Britse bataljon heeft op de dertiende zwaar onder vuur gelegen.’
‘Vermist en vermoedelijk gedood,’ herhaalde ze toonloos. ‘Ik weet wat dat betekent. Zijn lichaam is niet gevonden.’
De man gaf geen antwoord, boog alleen zijn hoofd.
‘Ze hebben heldhaftig gevochten en de fascistische opmars op eigen kracht twee dagen opgehouden.’ Hij zweeg even. ‘Veel lichamen konden niet worden geïdentificeerd.’
Barbara voelde dat ze van de stoel viel. Ze raakte de vloer en begon onbedaarlijk te huilen. Ze drukte zich tegen de planken aan omdat daaronder de aarde was, de aarde waarin Bernie was begraven.