5
Donderdag 26 december
Voor het eerst sinds Henrik Vanger van start was gegaan met zijn monoloog, was de oude man erin geslaagd hem te overrompelen. Mikael moest hem vragen te herhalen wat hij zojuist had gezegd om er zeker van te zijn dat hij het juist gehoord had. Uit niets in de knipsels die hij had gelezen was gebleken dat er binnen de familie Vanger een moord zou zijn gepleegd.
‘Het was 22 september 1966. Harriët was zestien jaar en was net aan haar tweede jaar op de middelbare school begonnen. Het was een zaterdag en het zou de vreselijkste dag van mijn leven worden. Ik heb de loop der gebeurtenissen zo vaak doorgenomen dat ik volgens mij van elke minuut van die dag kan vertellen wat er is gebeurd ... Alles, behalve het belangrijkste.’
Hij maakte een gebaar met zijn hand.
‘Hier in huis was een groot gedeelte van mijn familie bijeen. Het was een jaarlijks terugkerend, vreselijk familiediner, waarbij de mede-eigenaren van het Vanger-concern elkaar ontmoetten om de zaken van de familie te bespreken. Dat was een traditie die mijn vader in zijn tijd had ingevoerd en die meestal resulteerde in min of meer walgelijke vertoningen. Die traditie hield op in de jaren tachtig, toen Martin zonder meer bepaalde dat alle discussies over de onderneming zouden plaatsvinden op de reguliere bestuurs- en aandeelhoudersvergaderingen. Het beste besluit dat hij heeft genomen. De familie is nu al twintig jaar niet op zo’n samenkomst bijeen geweest.’
‘U zei dat Harriët werd vermoord ...’
‘Wacht. Laat me vertellen wat er gebeurde. Het was dus een zaterdag. Het was ook een feestdag, met een optocht voor de kinderen ter gelegenheid van de Dag van het Kind, je weet wel, die dag vroeger waarop geld werd ingezameld waarmee bleekneusjes in de zomer naar een vakantiekolonie werden gestuurd. De optocht was georganiseerd door de sportvereniging in Hedestad. Harriët was overdag in de stad geweest en was met een paar klasgenoten naar de optocht wezen kijken. Ze kwam ’s middags even na tweeën weer terug naar het eiland; het diner zou om vijf uur beginnen en ze werd geacht ook daarbij aanwezig te zijn, samen met de andere jongelui van de familie.’
Henrik Vanger stond op en liep naar het raam. Hij wenkte Mikael om ook te komen. Hij zei wijzend: ‘Om kwart over twee, een paar minuten nadat Harriët was thuisgekomen, vond er een dramatisch ongeval plaats, daar op de brug. Een man genaamd Gustav Aronsson, de broer van een boer op Östergården, een boerenbedrijf een stukje verderop op het eiland, reed de brug op en botste frontaal op een tankauto die op weg was hierheen om stookolie af te leveren. Hoe het ongeluk heeft kunnen plaatsvinden, is nooit duidelijk geworden. Er is goed zicht naar beide kanten, maar ze reden allebei te hard en wat niet zo’n ontzettend gevaarlijke situatie had hoeven worden, werd uiteindelijk een catastrofe. De bestuurder van de tankauto probeerde een botsing te voorkomen en trok vermoedelijk instinctief aan zijn stuur. Hij reed tegen de brugleuning en kantelde; de tankauto kwam dwars op de brug te liggen met de achterkant ver over de rand aan de andere kant ... Een metalen paal werd als een speer in de tank geduwd en de brandgevaarlijke stookolie begon eruit te spuiten. Ondertussen zat Gustav Aronsson beklemd in zijn auto en schreeuwde hij het onafgebroken uit van de pijn. De chauffeur van de tankauto was ook gewond, maar die slaagde erin op eigen kracht eruit te komen.’
Henrik Vanger laste even een pauze in en ging weer zitten.
‘Het ongeluk had eigenlijk niets met Harriët van doen. Maar het was toch op een heel specifieke manier van betekenis. Er ontstond een totale chaos toen in allerijl toegesnelde mensen probeerden te helpen. Er was direct brandgevaar aanwezig, dus er werd groot alarm geslagen. Politie, ambulance, reddingsbrigade, brandweer, de media en nieuwsgierigen arriveerden in rap tempo. Ze verzamelden zich natuurlijk allemaal aan de kant van het vasteland; hier op het eiland deden we er alles aan om Aronsson uit het autowrak te krijgen, wat verdomd lastig bleek te zijn. Hij zat behoorlijk beklemd en hij was ernstig gewond.
We probeerden hem met de hand los te krijgen, maar dat ging niet. Hij moest worden uitgesneden of uitgezaagd. Het probleem was dat we niets konden doen dat vonkvorming kon voorkomen; we stonden midden in een zee van olie naast een gekantelde tankauto. Als die zou exploderen zouden we er allemaal aan gaan. Het duurde bovendien een hele tijd voor we hulp konden krijgen van het vasteland; die tankauto lag als een wig over de hele brug, en over de tanks klimmen zou net zoiets zijn als over een bom klimmen.’
Mikael had nog steeds het gevoel dat de oude man een zorgvuldig gerepeteerd en afgewogen verhaal aan het vertellen was, met de bedoeling om zijn interesse te wekken. Maar Mikael moest toegeven dat Henrik Vanger een uitstekende verhalenverteller was met het vermogen om een luisteraar te boeien. Ook al had hij er nog steeds geen flauw idee van waar het verhaal toe zou leiden.
‘Wat belangrijk is aan dat ongeluk is dat de brug het etmaal daarna was afgesloten. Pas zondagavond laat waren ze erin geslaagd de resterende brandstof weg te pompen en toen kon de tankauto worden weggetakeld en ging de brug weer open voor passanten. Gedurende deze vierentwintig uur was het Hedeby-eiland praktisch afgesneden van de buitenwereld. De enige manier om naar het vasteland te komen was met een brandweerboot die werd ingezet om mensen van de jachthaven aan deze kant naar de oude vissershaven bij de kerk te varen. De boot werd de eerste uren alleen maar door reddingswerkers gebruikt; pas laat die zaterdagavond werden de eerste privépersonen overgezet. Begrijp je de betekenis hiervan?’
Mikael knikte: ‘Ja, ik neem aan dat er hier op het eiland iets met Harriët is gebeurd en dat het aantal verdachten wordt gevormd door het beperkte aantal personen dat hier aanwezig was. Een soort geslotenkamermysterie op eilandformaat?’
Henrik Vanger lachte ironisch.
‘Mikael, je hebt geen idee hoe dicht je bij de waarheid zit. Ook ik heb mijn Dorothy Sayers gelezen. Feit is het volgende: Harriët kwam om ongeveer tien over twee op het eiland aan. Als we ook de kinderen en ongehuwden meetellen, waren er die dag bijna veertig gasten aangekomen. Samen met het personeel en de permanente bewoners waren er hier op en rond het huis vierenzestig personen aanwezig. Sommigen, degenen die zouden blijven overnachten, waren bezig zich te installeren in de huizen hier in de buurt of in de logeerkamers.
Harriët woonde eerst in een huis aan de
overkant, maar zoals ik je al heb verteld was zowel haar vader
Gottfried als haar moeder Isabella labiel en ik zag hoe Harriët
daaronder leed. Ze kon zich niet concentreren op haar huiswerk en
in 1964, ze was toen veertien, liet ik haar hierheen, naar mijn
huis, verhuizen. Isabella vond het wel prettig dat ze geen
verantwoordelijkheid meer voor haar droeg. Harriët kreeg een kamer
hierboven en woonde hier de laatste twee jaar. Ze kwam die dag dus
hierheen. We weten dat ze
Harald Vanger, een van mijn oudere broers, buiten op het erf was
tegengekomen en een paar woorden met hem had gewisseld. Daarna kwam
ze de trap op, naar deze kamer, om mij te begroeten. Ze zei dat ze
ergens met me over wilde praten. Op dat moment had ik hier een paar
andere familieleden zitten en had ik geen tijd voor haar. Maar het
leek zo dringend dat ik beloofde dat ik aanstonds naar haar kamer
zou komen. Ze knikte en ging door die deur naar buiten, dat was de
laatste keer dat ik haar heb gezien. Een paar minuten later kwam
die klap op de brug en de chaos die toen uitbrak gooide alle
plannen voor die dag in de war.’
‘Hoe is ze gestorven?’
‘Wacht. Het is gecompliceerder dan dat en ik moet het verhaal in chronologische volgorde vertellen. Toen de botsing plaatsvond liet iedereen dat waarmee hij of zij op dat moment bezig was, vallen en rende naar de plaats van het ongeval. Ik was ... Ik neem aan dat ik het commando nam en de uren daarna koortsachtig bezig ben geweest. We weten dat Harriët vlak na de botsing ook naar de brug is gekomen, meerdere mensen hebben haar gezien, maar het ontploffingsgevaar was zo groot dat iedereen die niet mee zou helpen om Aronsson uit het autowrak te bevrijden zich van mij terug moest trekken. We bleven met zijn vijven op de plaats van het ongeval over. Mijn broer Harald en ik, ene Magnus Nilsson die hier knecht was, een arbeider van de zaagfabriek, Sixten Nordlander, die een huis had bij de vissershaven, en een jongen, Jerker Aronsson. Hij was pas zestien en ik had hem eigenlijk ook weg moeten sturen, maar hij was de zoon van de broer van Aronsson in de auto en was een paar minuten na het ongeluk op zijn fiets langsgekomen op weg naar de stad.
Om ongeveer tien over halfdrie was Harriët in de keuken hier in huis. Ze dronk een glas melk en wisselde een paar woorden met de kokkin, Astrid. Ze keken door het raam naar het tumult bij de brug.
Om vijf voor drie liep Harriët over het erf. Ze is onder anderen gezien door haar moeder, Isabella, maar ze hebben niet met elkaar gesproken. Een paar minuten later kwam ze Otto Falk tegen, de predikant van de kerk in Hedeby. In die tijd lag de pastorie daar waar momenteel de villa van Martin Vanger staat en de dominee woonde dus aan deze kant van de brug. De dominee was verkouden en lag te slapen toen de botsing plaatsvond; hij had het drama gemist, was zojuist gealarmeerd en was op weg naar de brug. Harriët hield hem staande en wilde een paar woorden met hem wisselen, maar hij wuifde haar weg en liep haastig door. Otto Falk was de laatste die haar in leven heeft gezien.’
‘Hoe is ze gestorven?’ herhaalde Mikael.
‘Ik weet het niet,’ antwoordde Henrik Vanger met een gekwelde blik. ‘Pas tegen vijven hadden we Aronsson uit zijn auto bevrijd, hij heeft het overigens overleefd, zij het lelijk toegetakeld, en even na zessen werd het brandgevaar als geweken beschouwd. Het eiland was nog steeds afgesneden van de buitenwereld maar het begon rustiger te worden. Pas toen we tegen achten aan tafel gingen voor een verlaat diner ontdekten we dat Harriët ontbrak. Ik stuurde een van haar nichten naar boven om haar van haar kamer op te halen, maar ze kwam terug en zei dat ze haar niet kon vinden. Ik dacht er niet zoveel over na; ik dacht dat ze een wandelingetje was gaan maken of dat ze niet had gehoord dat we zouden gaan eten. En die avond moest ik me bezighouden met diverse ruzies binnen de familie. Pas de volgende ochtend, toen Isabella naar haar op zoek was, beseften we dat niemand wist waar ze was en dat niemand haar sinds de dag ervoor had gezien.’
Hij spreidde zijn armen uiteen.
‘Sinds die dag is Harriët Vanger spoorloos verdwenen.’
‘Verdwenen?’ echode Mikael.
‘In al die jaren zijn we er niet in geslaagd ook maar een microscopisch fragment van haar te vinden.’
‘Maar als ze verdwenen is, kunt u toch niet weten dat iemand haar heeft vermoord?’
‘Ik begrijp wat je wilt zeggen. Ik heb in precies dezelfde banen gedacht. Als een mens spoorloos verdwijnt kunnen er vier dingen zijn gebeurd. Ze kan vrijwillig zijn verdwenen en zich schuilhouden. Ze kan zijn verongelukt. Ze kan zelfmoord hebben gepleegd. En ze kan ten slotte slachtoffer zijn geworden van een misdrijf. Ik heb al deze mogelijkheden overwogen.’
‘Maar u denkt dus dat iemand haar om het leven heeft gebracht. Waarom?’
‘Omdat dat de enig redelijke conclusie is.’ Henrik Vanger stak een vinger omhoog. ‘Ik hoopte natuurlijk in eerste instantie dat ze was weggelopen. Maar naarmate de dagen verstreken, begrepen we allemaal dat dat niet het geval was. Ik bedoel, hoe zou een zestienjarig meisje uit een vrij beschermd milieu, ook al is ze slim, zichzelf kunnen redden, zich kunnen verstoppen en verstopt kunnen blijven zonder te worden ontdekt? Hoe zou ze aan geld moeten komen? En ook als ze ergens een baan zou krijgen, zou ze toch een belastingbiljet en een adres moeten hebben?’
Hij stak twee vingers op.
‘Mijn volgende gedachte was natuurlijk dat haar iets was overkomen. Zou je wat voor me willen doen ... Loop even naar het bureau en trek de bovenste la open. Er ligt daar een kaart.’
Mikael deed wat hem werd gevraagd en hij ontvouwde de kaart op de serveertafel. Het Hedeby-eiland was een onregelmatig gevormde landmassa die ongeveer 3 kilometer lang en op zijn breedst ruim anderhalve kilometer breed was. Een groot deel van het eiland bestond uit bos. De bebouwing lag in de nabijheid van de brug en rond de kleine jachthaven; aan de andere kant van het eiland lag een boerenbedrijf, Östergården, waar de onfortuinlijke Aronsson zijn autorit was begonnen.
‘Bedenk dat ze het eiland niet verlaten kan hebben,’ benadrukte Henrik Vanger. ‘Hier op het eiland kun je net als overal een ongeluk krijgen. Je kunt worden getroffen door de bliksem, maar het onweerde die dag niet. Je kunt worden vertrapt door een paard, in een put of een rotsspleet vallen. Er zijn zeker honderden manieren om hier een ongeval te krijgen. Ik heb de meeste de revue wel laten passeren.’
Hij stak een derde vinger omhoog:
‘Er is een máár, en dat geldt ook voor de derde mogelijkheid, dat het meisje zich tegen alle verwachtingen in van het leven zou hebben beroofd. Maar dan moet het lichaam ergens op dit beperkte oppervlak te vinden zijn.’
Henrik Vanger sloeg met zijn hand op de kaart.
‘De dagen na haar verdwijning hebben we het eiland helemaal uitgekamd. De manschappen hebben elke sloot gedregd, elke akker omgeploegd, in elke bergspleet en in elke kluit van omgevallen, ontwortelde bomen gekeken. We hebben elk gebouw, elke schoorsteen, put, schuur en vliering doorzocht.’
De oude liet Mikael los met zijn blik en keek naar de duisternis buiten. Zijn stem werd zachter en persoonlijker.
‘Die hele herfst heb ik haar gezocht, ook nadat de zoekacties waren gestopt en de mensen het hadden opgegeven. Als ik me niet hoefde te wijden aan mijn werk begon ik wandelingen te maken over het eiland. Het werd winter zonder dat we een spoor van haar hadden gevonden. In het voorjaar ging ik verder tot ik inzag dat mijn zoeken nergens toe zou leiden. Toen het zomer werd stelde ik drie bosarbeiders aan die vertrouwd waren met de omgeving en die met lijkhonden het hele eiland nog eenmaal doorzochten. Ze hebben systematisch elke vierkante meter van het eiland uitgekamd. Ik was er toen van overtuigd dat iemand haar wat had aangedaan. Ze zochten dus naar een graf waarin iemand haar had verstopt. Ze zijn drie maanden bezig geweest. We hebben geen spoortje van Harriët gevonden. Het was alsof ze in het niets was opgelost.’
‘Ik kan me nog wel een paar andere mogelijkheden voorstellen,’ zei Mikael.
‘Laat horen.’
‘Ze kan verdronken zijn of zichzelf hebben verdronken. Dit is een eiland en water kan het meeste verbergen.’
‘Dat is waar. Maar het is onwaarschijnlijk. Bedenk het volgende: als Harriët iets was overkomen en als ze was verdronken zou dat logischerwijs in de buurt van het dorp zijn gebeurd. Vergeet niet dat de opschudding bij de brug het meest dramatische was wat er op het Hedeby-eiland in tientallen jaren was gebeurd en dat dat nauwelijks het moment kon zijn dat een normaal nieuwsgierig meisje van zestien jaar zou verkiezen om een wandeling naar de andere kant van het eiland te gaan maken. En nóg belangrijker,’ vervolgde hij, ‘is dat er hier weinig stroming is en dat de wind in die tijd van het jaar noordelijk of noordoostelijk is. Als er iets in het water belandt, spoelt het ergens langs het strand op het vasteland aan, en daar is grotendeels overal bebouwing. Denk niet dat we daar niet aan hebben gedacht; we hebben natuurlijk gedregd op alle plaatsen waar ze redelijkerwijs het water in kon zijn gegaan. Ik heb ook jongelui ingehuurd van een duikclub hier in Hedestad. Die hebben de gehele zomer besteed aan het uitkammen van de bodem in de zeestraat en langs de stranden ... Geen enkel spoor. Ik ben ervan overtuigd dat ze niet in het water ligt; dan hadden we haar gevonden.’
‘Maar kan ze niet ergens anders zijn verongelukt? De brug was weliswaar versperd, maar het is een klein stukje naar het vasteland. Ze kan zijn overgezwommen of ernaartoe zijn geroeid.’
‘Het was eind september en zó koud in het water dat Harriët vast niet tijdens die hele toestand is weggegaan om te gaan zwemmen. Maar als ze plotseling op het idee was gekomen om naar het vasteland te zwemmen, zou ze gezien zijn en zou dat grote opschudding hebben veroorzaakt. Er stonden tientallen mensen op de brug en aan de kant van het vasteland stonden twee- tot driehonderd mensen langs het water het spektakel te aanschouwen.’
‘Roeiboot?’
‘Nee. Er waren toen om precies te zijn dertien boten op het Hedeby-eiland. De meeste plezierbootjes lagen al op het land. In de oude jachthaven lagen twee houten Petterson-boten in het water. Er waren zeven roeiboten, waarvan er vijf op het land lagen. Bij de pastorie lag een roeiboot op het land en een in het water. Bij Östergården waren verder een motorboot en een roeiboot. Al die boten zijn geïnventariseerd en lagen op hun plaats. Als ze overgeroeid was en vertrokken was, had ze de boot natuurlijk aan de andere kant moeten laten liggen.’
Henrik Vanger stak een vierde vinger op.
‘Daarmee blijft er nog maar één redelijke mogelijkheid over, namelijk dat Harriët tegen haar wil is verdwenen. Iemand heeft haar iets aangedaan en heeft het stoffelijk overschot geëlimineerd.’
Lisbeth Salander bracht de ochtend van tweede kerstdag door met het lezen van Mikael Blomkvists controversiële boek over financiële journalistiek. Het boek van 210 pagina’s had de titel De Tempelridders en had als ondertitel ‘Financieel verslaggevers moeten hun huiswerk overdoen’. De omslag was een trendy ontwerp van Christer Malm en toonde een foto van de Stockholmse beurs. Christer Malm had de foto in PhotoShop bewerkt en het duurde even voordat de kijker doorhad dat het gebouw in het niets zweefde. Er was geen fundament. Een duidelijker omslag om effectief de toon te zetten voor wat er zou komen, was moeilijk voor te stellen.
Salander constateerde dat Blomkvist een uitstekend stilist was. Het boek was rechttoe rechtaan en geëngageerd geschreven; ook mensen zonder inzicht in het doolhof van de financiële journalistiek hadden er wat aan. De toon was scherp en sarcastisch, maar toch vooral overtuigend.
Het eerste hoofdstuk was een soort oorlogsverklaring waarin Blomkvist geen blad voor de mond nam. Zweedse financieel journalisten hadden zich de laatste twintig jaar ontwikkeld tot een groep incompetente loopjongens die erg overtuigd waren van hun eigen kunnen en die niet het vermogen bezaten om kritisch te denken. Deze laatste conclusie trok hij omdat zoveel financiële reporters er telkens weer, zonder tegenspraak, genoegen mee namen de uitspraken weer te geven die door directeuren van ondernemingen en beursspeculanten werden gedaan, zelfs als deze gegevens duidelijk misleidend en foutief waren. Zulke verslaggevers waren daarmee óf zo naïef en goedgelovig dat ze van hun taak ontheven zouden moeten worden óf – wat nog veel erger was – personen die bewust hun journalistieke opdracht verzaakten kritisch te zijn en het publiek te voorzien van correcte informatie. Blomkvist beweerde dat hij er zich vaak voor schaamde om financieel verslaggever te worden genoemd, omdat hij dan riskeerde over één kam te worden geschoren met personen die hij überhaupt niet als reporters beschouwde.
Blomkvist vergeleek de werkwijze van de financieel journalisten met die van misdaadverslaggevers of buitenlandcorrespondenten. Hij schilderde een beeld van het krachtige protest dat zou volgen wanneer een juridisch verslaggever bij een groot dagblad de gegevens van de officier van justitie in bijvoorbeeld een moordzaak onkritisch en automatisch als waar zou weergeven, zonder informatie te verschaffen van de kant van de verdediging of zonder de familie van het slachtoffer te interviewen en zich een beeld te vormen van wat redelijk en niet redelijk was. Hij vond dat voor financieel journalisten dezelfde regels moesten gelden.
Het resterende deel van het boek vormde de bewijsvoering die de breedsprakigheid uit de inleiding moest bekrachtigen. In een lang hoofdstuk werd onderzoek gedaan naar de rapportage over een bekend internetbedrijf in zes toonaangevende dagbladen, evenals in Finanstidningen , Dagens Industri en A-ekonomi op tv. Hij citeerde en vatte samen wat de journalisten hadden gezegd en geschreven voordat hij dit vergeleek met hoe de situatie er daadwerkelijk had uitgezien. Toen hij de ontwikkelingen in het bedrijf beschreef, stelde hij telkens eenvoudige vragen die een ‘serieuze verslaggever ’ gesteld zou hebben, maar die het verzamelde korps financieel verslaggevers verzuimd had te stellen. Dat had hij aardig gedaan.
Een ander hoofdstuk ging over de lancering van aandelen Telia. Dat was het meest schertsende en ironische hoofdstuk van het boek, waarin een aantal bij name genoemde scribenten letterlijk werd gegeseld. Hieronder een zekere William Borg, aan wie Mikael zich vooral leek te ergeren. Er was nog een hoofdstuk, aan het eind van het boek, waarin het competentieniveau van Zweedse en buitenlandse financieel verslaggevers werd vergeleken. Blomkvist beschreef hoe ‘serieuze reporters’ bij de Financial Times , The Economist en enkele Duitse financiële dagbladen verslag hadden gedaan van overeenkomstige onderwerpen in hun landen. De vergelijking viel niet uit in het voordeel van de Zweedse journalisten. Het laatste hoofdstuk bevatte een schets met voorstellen hoe de bedroevende situatie verbeterd zou kunnen worden. Het slotwoord knoopte weer aan bij de inleiding:
Wanneer een parlementair verslaggever zich op overeenkomstige wijze van zijn taak zou kwijten door onkritisch een lans te breken voor elke beslissing die is bekrachtigd, hoe absurd ook, of wanneer een politiek verslaggever op soortgelijke wijze zomaar een oordeel zou vellen, dan zou die verslaggever worden ontslagen of in elk geval worden overgeplaatst naar een afdeling waar hij of zij minder schade zou kunnen aanrichten. In de wereld van de financiële journalistiek geldt echter niet de normale journalistieke opdracht om kritisch onderzoek te doen en de bevindingen zakelijk aan de lezers te rapporteren. Hier wordt juist de meest succesvolle oplichter gehuldigd. Hier wordt ook het Zweden van de toekomst gecreëerd en hier wordt het laatste vertrouwen in de journalisten als beroepsgroep ondermijnd.
Dat was niet niks. De toon was scherp en Salander had geen moeite het verontwaardigde debat te begrijpen dat binnen het brancheorgaan De Journalist , in sommige financiële tijdschriften en op de financiële pagina’s en de opiniepagina’s van de dagbladen was ontstaan. Ook al werd slechts een klein aantal financieel verslaggevers met naam en toenaam in het boek genoemd, Lisbeth Salander vermoedde dat de branche klein genoeg was om te weten wie er bedoeld werd wanneer bepaalde bladen werden geciteerd. Blomkvist had veel vijanden gemaakt, wat ook weerspiegeld werd in de tientallen commentaren vol leedvermaak die na het vonnis in de Wennerström-affaire in de kranten hadden gestaan.
Ze sloeg het boek dicht en keek naar de foto van de auteur op de achterkant. Mikael Blomkvist was van opzij gefotografeerd. De donkerblonde pony viel wat onverzorgd over zijn voorhoofd, alsof er een windvlaag was langsgekomen vlak voordat de fotograaf had afgedrukt. Het kon ook zijn dat – wat meer waarschijnlijk was – fotograaf Christer Malm hem zo had gestyled. Hij keek met een ironisch lachje in de camera en een blik die vermoedelijk charmant en jongensachtig moest zijn. Een vrij knappe man. Die voor drie maanden naar de gevangenis moest .
‘Dag, Kalle Blomkvist,’ zei ze hardop tegen zichzelf. ‘Je bent nogal een opschepper, hè?’
Tegen lunchtijd startte Lisbeth Salander haar iBook op en opende ze het e-mailprogramma Eudora. Ze formuleerde de tekst in één kernachtige zin:
Heb je tijd?
Ze ondertekende met Wasp en stuurde het mailtje naar het adres Plague€xyz€666@hotmail.com. Voor de zekerheid haalde ze de eenvoudige mededeling ook nog door het coderingsprogramma pgp .
Daarna trok ze een zwarte spijkerbroek aan, stevige winterschoenen, een warme coltrui, een donkere schippersjas met bleekgele wanten en een bijpassende muts en sjaal. Ze haalde de ringen uit haar wenkbrauw en neusgat, deed lichtroze lippenstift op en bekeek zichzelf in de badkamerspiegel. Ze zag eruit als een gewone weekendflaneur en beschouwde haar kleding als keurige camouflage voor een expeditie achter de vijandelijke linie. Ze nam de metro vanaf Zinkensdamm naar Östermalmstorg en liep richting Strandvägen. Ze wandelde in de middenallee terwijl ze de huisnummers probeerde te lezen. Toen ze bijna bij de brug naar Djurgården was aangekomen, bleef ze staan en keek ze naar de portiek die ze zocht. Ze stak de straat over en wachtte op een paar meter afstand van de ingang.
Ze constateerde dat de meeste mensen die buiten in het koude weer op tweede kerstdag aan de wandel waren op de kade liepen, terwijl slechts een klein aantal op het trottoir langs de huizen wandelde.
Ze moest bijna een halfuur geduldig wachten totdat een oudere vrouw met een stok vanaf de kant van Djurgården aan kwam lopen. De vrouw bleef staan en nam Salander, die vriendelijk lachte en haar met een beleefd knikje begroette, wantrouwig op. De dame met de stok groette terug en zag eruit alsof ze het jonge meisje probeerde te plaatsen. Salander keerde zich om en liep een paar passen van de portiek vandaan, ongeveer alsof ze ongeduldig op iemand stond te wachten en heen en weer drentelde. Toen ze zich omkeerde had de dame met de stok de portiekdeur bereikt en toetste ze omslachtig de cijfers van het codeslot in. Salander had geen moeite om de combinatie 1260 waar te nemen.
Ze wachtte vijf minuten voordat ze naar de voordeur liep. Toen Salander de cijfers intoetste klikte het slot open. Ze ging naar binnen en keek in het trappenhuis om zich heen. Een stukje verderop hing een bewakingscamera waar ze een blik op wierp en die ze negeerde; de camera was van een model dat Milton Security op de markt bracht en die pas geactiveerd werd als er een inbraak- of overvalalarm in het pand afging. Iets verderop, links van een antieke lift, zat een deur met weer een codeslot; ze testte 1260 en constateerde dat dezelfde combinatie die voor de portiekdeur gold ook gold voor de ingang naar het souterrain en de ruimte met de vuilcontainers, waar de stortkokers op uitkwamen. Slordig, slordig . Ze besteedde exact drie minuten aan het onderzoeken van de kelderverdieping, waar ze een niet afgesloten wasruimte en een ruimte voor grofvuil lokaliseerde. Daarna gebruikte ze de set lopers die ze van de slotenexpert van Milton had ‘geleend’ om een afgesloten deur te openen naar wat een vergaderruimte voor de vereniging van eigenaren leek. Helemaal achter in de kelder was een hobbyruimte. Uiteindelijk vond ze wat ze zocht – een kleine ruimte waarin de elektriciteitscentrale van het pand was gevestigd. Ze onderzocht de elektrameters, de stoppenkast en de verbindingsdozen, en haalde vervolgens een Canon-digitale camera tevoorschijn, zo groot als een pakje sigaretten. Ze nam drie foto’s van datgene waarin ze geïnteresseerd was.
Op weg naar buiten wierp ze heel even een blik op het informatiebord bij de lift en las ze de naam van de bovenste verdieping. wennerström.
Daarna verliet ze het pand en wandelde ze in rap tempo naar het Nationaal Museum, waar ze in de cafetaria een kop koffie dronk om warm te worden. Na een halfuur reisde ze terug naar Södermalm en ging ze naar haar appartement.
Ze had antwoord van Plague€xyz€666@hotmail.com. Toen ze het omzette in pgp stond er kort en bondig het getal 20.