11
De stad ontwaakte, gaapte en rekte zich uit.
Dat deed Gunvald Larsson ook. Ontwaakte, gaapte en rekte zich uit. Vervolgens legde hij een grote, harige hand op de elektrische wekker, sloeg de deken van zich af en stak zijn lange, dichtbehaarde benen uit bed.
Hij trok zijn ochtendjas en pantoffels aan en liep naar het raam om te zien wat voor weer het was. Droog, lichtbewolkt en drie graden boven nul. De voorstad waar hij woonde heette Bollmora en bestond uit enige torenflats in het bos.
Daarna keek hij in de spiegel en zag een heel grote, blonde kerel, nog altijd een meter tweeënnegentig lang, maar tegenwoordig honderdvijf kilo zwaar. Hij werd elk jaar wat zwaarder en het waren niet langer uitsluitend spieren die onder de zijden jas zwollen. Maar hij was in prima conditie en voelde zich sterker dan ooit, wat heel wat wilde zeggen. Staarde enige seconden met gefronst voorhoofd in zijn eigen porseleinblauwe ogen. Kamde zijn haar met zijn vingers naar achteren, trok zijn lippen op en inspecteerde zijn grote, sterke tanden.
Haalde het ochtendblad uit de brievenbus en stapte naar de keuken om het ontbijt klaar te maken. Hij zette thee – Twinings Irish Breakfast – roosterde brood en kookte twee eieren. Pakte de boter, een stuk Cheddar en Schotse marmelade, drie verschillende smaken.
Hij bladerde de krant door terwijl hij at.
Zweden had zich misdragen tijdens de wereldkampioenschappen ijshockey en ploegleiding, trainer en spelers onderstreepten het gebrek aan sportiviteit door zich te buiten te gaan aan openlijke beschuldigingen tegen elkaar. Ook bij de televisie werd ruziegemaakt, waar het centrale bestuur van het monopolie duidelijk alles in het werk stelde om de actualiteitenrubrieken van de verschillende kanalen in een vaste greep te houden.
Censuur, dacht Gunvald Larsson. Met zijden handschoenen met plastic bekleed. Typerend voor de kapitalistische regentenmaatschappij.
Het grootste nieuws was dat de lezers de kans werd geschonken om drie berenjongen in Skansen te dopen. Op een minder prominente plaats werd berustend geconstateerd dat een medisch onderzoek bij het leger had uitgewezen dat veertigers op herhaling in betere lichamelijke conditie verkeerden dan achttienjarige rekruten. En op de cultuurpagina – die ver buiten de gevarenzone lag voor onbevoegde lezers – stond een artikel over Rhodesië.
Hij las dat, terwijl hij zijn thee dronk en zijn eieren en zes boterhammen verorberde.
Gunvald Larsson was nooit in Rhodesië geweest, maar vele malen in Zuid-Afrika, Sierra Leone, Angola en Mozambique. In die tijd was hij zeeman en toen al wist hij wat hij ervan vond.
Hij beëindigde zijn ontbijt, waste af en gooide de krant in de vuilnisemmer. Omdat het zaterdag was, nam hij schone lakens voordat hij het bed opmaakte. Vervolgens koos hij zorgvuldig de kleren die hij die dag wilde dragen en legde ze netjes op bed. Kleedde zich uit en ging onder de douche.
Zijn vrijgezellenflat getuigde van goede smaak en gevoel voor kwaliteit. Meubels, vloerbedekking, gordijnen, alles, van de witleren Italiaanse pantoffels tot de wendbare kleurentv van het merk Nordmende, was uitstekend.
Gunvald Larsson was adjudant bij de recherche, afdeling geweldpleging, in Stockholm en hij zou nooit hoger op de ladder komen. Eigenlijk was het vreemd dat hij nog niet zijn ontslag had gekregen. Zijn collega’s vonden dat hij eigenaardig was en mochten hem bijna geen van allen. Zelf verafschuwde hij niet alleen de mensen van zijn werk, maar ook zijn familie en het gegoede milieu waarin hij was opgegroeid. Zijn eigen broers en zusters beschouwden hem met diepe afkeer. Gedeeltelijk op grond van zijn afwijkende opvattingen, maar voornamelijk omdat hij bij de politie was.
Terwijl hij stond te douchen vroeg hij zich af of hij vandaag dood zou gaan.
Dat was geen voorgevoel. Hij had dit elke morgen gedacht sinds hij acht jaar was en zijn tanden poetste alvorens zich met de grootste tegenzin naar de Broms Skola in Sturegatan te slepen.
Lennart Kollberg lag in zijn bed en droomde. Het was geen aangename droom, hij had hem al eerder gehad en als hij daaruit ontwaakte, was hij altijd nat van het zweet en zei dan tegen Gun:
“Hou me vast, ik had zo’n afschuwelijke nachtmerrie.”
En Gun, die sinds vijf jaar zijn vrouw was, sloeg haar armen dan om hem heen en hij vergat meteen al het andere.
In de droom stond zijn dochtertje Bodil in het open raam op de vijfde verdieping. Hij probeerde naar haar toe te springen, maar zijn benen waren verlamd en zij begon te vallen, langzaam, als in een vertraagde film, en ze gilde en stak haar armen naar hem uit en hij vocht om vooruit te komen, maar zijn spieren gehoorzaamden hem niet en zij bleef maar vallen en gilde de hele tijd.
Hij werd wakker. Het gegil in de droom veranderde in de doordringende zoemtoon van de wekker en toen hij opkeek zag hij dat Bodil schrijlings over zijn schenen zat.
Ze las De reis van de kat . Ze was pas drieënhalf en kon niet lezen, maar Gun en hij hadden haar het sprookje zo vaak voorgelezen dat ze het zelf uit hun hoofd kenden en hij hoorde Bodil fluisteren:
“Er kwam een mannetje met een neus zo blauw, hij droeg een jasje dat was grauw.”
Hij zette de wekker af en zij onderbrak zichzelf onmiddellijk en zei hem met hoge, heldere stem goedemorgen.
Kollberg draaide zijn hoofd opzij en keek naar Gun. Ze sliep nog, met het donsdek tot aan haar neus opgetrokken en haar donkere, verwarde haren waren een beetje vochtig aan de slapen. Hij legde zijn vinger op zijn lippen en fluisterde:
“Zachtjes, maak mama niet wakker. En zit niet op mijn benen, dat doet pijn. Kom maar hier liggen.”
Hij schoof naar de rand van het bed, zodat Bodil onder het donsdek kon kruipen tussen Gun en hem in. Ze gaf hem het boek en ging met haar hoofd in zijn arm liggen.
“Voorlezen”, commandeerde ze.
Hij legde het boek weg en zei:
“Nee, nu niet. Heb je de krant gehaald?”
Ze gooide zich dwars over zijn maag en viste de krant op, die voor het bed op de grond lag. Hij steunde, tilde haar op en legde haar weer naast zich neer. Daarna sloeg hij de krant open en begon te lezen. Toen hij aan het buitenlandse nieuws op pagina twaalf was gekomen, zei Bodil:
“Papa.”
“Mm.”
“Jojakim heeft ba gedaan.”
“Mmm.”
“Hij heeft z’n luier afgedaan en ba op de muur gedaan. Een heleboel ba.”
Kollberg legde de krant opzij en steunde opnieuw, stond op en ging naar de kinderkamer. Joakim, die bijna een jaar was, stond rechtop in het kinderledikantje en toen hij zijn vader zag, liet hij de rand van het bedje los en ging met een plof op het kussen zitten. Bodil had niet overdreven wat betreft de verfraaiing van de muur.
Kollberg nam het kereltje onder zijn arm, liep naar de badkamer en spoelde hem met de handdouche schoon. Vervolgens wikkelde hij hem in een badlaken en legde hem naast Gun, die sliep. Hij spoelde het beddengoed en de pyjama uit, maakte de beddenkanten en het behang schoon en pakte een plastic broekje en een luier, terwijl Bodil de hele tijd om hem heen dribbelde. Ze was opgetogen dat zijn ergernis nu eens een keer Joakim gold en niet haar en ze mopperde ijverig over de wandaden van haar broertje. Toen Kollberg klaar was met de schoonmaak was het over halfacht en het was niet meer de moeite om nog even te gaan liggen.
Hij kreeg weer een beter humeur toen hij in de slaapkamer kwam. Gun was wakker geworden en lag met Joakim te spelen. Ze had haar knieën opgetrokken en hield hem onder zijn armen vast terwijl ze hem glijbaantje liet spelen langs haar lange benen. Gun was een mooie en sensuele vrouw met zowel humor als intelligentie. Kollberg had zich altijd voorgesteld met iemand als Gun te zullen trouwen, en hoewel er vrij veel vrouwen in zijn leven waren geweest, wilde hij geen genoegen nemen met minder dan zijn ideaal. Toen hij haar eindelijk ontmoette, was hij eenenveertig jaar oud en had de moed bijna opgegeven. Ze was veertien jaar jonger dan hij en de moeite van het wachten volledig waard geweest. Hun verhouding was direct vanaf het begin ongecompliceerd geweest, vol wederzijds vertrouwen en vanzelfsprekendheid.
Ze lachte naar hem en tilde haar zoon op, die gorgelde van plezier.
“Ha”, zei ze. “Heb je hem al in het bad gedaan?” Kollberg deed haar het droevige relaas.
“Stakker, kom nog even in bed”, zei ze en wierp een blik op de klok. “Daar heb je nog wel tijd voor.”
Dat had hij eigenlijk niet, maar hij liet zich gemakkelijk overhalen. Hij ging tegen haar aan liggen met zijn arm om haar hals, maar na een poosje stond hij weer op, droeg Joakim naar zijn kamer en zette hem op de matras, die nog droog was, deed hem een luier om en trok hem een badstof slobpak aan, gooide wat speelgoed in het bedje en kwam bij Gun terug. Bodil zat op de grond in de huiskamer met haar beesten te spelen.
Na een tijdje kwam ze de slaapkamer binnen, keek naar hen en zei verrukt:
“Paardje rijen. Papa is paard.”
Ze probeerde op zijn rug te klauteren, maar hij joeg haar naar buiten en deed de deur op slot. Daarna werden ze lange tijd niet door de kinderen gestoord en toen ze gevrijd hadden, sliep hij bijna in de armen van zijn vrouw in.
Toen Kollberg de straat overstak naar zijn auto, stond de klok van station Skärmarbrink van de ondergrondse op zeven minuten voor halfnegen. Voordat hij in de auto stapte, zwaaide hij naar Gun en Bodil, die voor het keukenraam stonden.
Om naar Västberga allé te gaan, hoefde hij niet door de stad te rijden, maar kon de weg door Årsta en Enskede nemen en daardoor de ergste verkeersopstoppingen ontwijken.
Lennart Kollberg floot onder het rijden hard en vals een Iers volksliedje.
De zon scheen, de lente zat in de lucht en in de tuinen die hij passeerde bloeiden geelster en krokussen. Hij was in een goede stemming; als het meezat, had hij maar een korte werkdag voor de boeg en kon hij ‘s middags vroeg naar huis. Gun zou naar Arvid Nordquist gaan om wat lekkere dingen te kopen en ze zouden rustig eten nadat ze de kinderen in bed hadden gestopt. Na vijf jaar huwelijk waren ze nog altijd van mening dat een echt gezellige avond thuis moest worden doorgebracht, zonder anderen erbij. Ze kookten dan samen wat lekkers en daarna zaten ze altijd heel lang te eten, te drinken en te praten.
Kollberg was dol op lekker eten en drinken en was dientengevolge in de loop van de jaren vrij gezet geworden; zelf sprak hij het liefst van een licht embonpoint. Wie mocht menen dat dit mollige lichaam een nadelige uitwerking op zijn beweeglijkheid zou hebben, kwam bedrogen uit. Hij kon verrassend snel en lenig zijn en beheerste nog steeds de techniek en alle foefjes, die hij vroeger als parachutist geleerd had.
Hij hield op met fluiten en begon over een probleem te denken dat hem de laatste jaren vaak had beziggehouden. Hij ging steeds minder van zijn werk houden en zou eigenlijk het liefst ontslag vragen. Het probleem was niet zo eenvoudig op te lossen en was nog moeilijker geworden sinds hij een jaar geleden tot inspecteur bij de afdeling moordzaken was bevorderd en daardoor in een hogere loongroep was gekomen. Het was niet eenvoudig voor een zesenveertigjarige politie-inspecteur om een andere en qua salaris gelijkwaardige baan te vinden. Gun zei altijd dat hij lak aan het geld moest hebben, de kinderen werden al wat groter en zij zou zo langzamerhand weer kunnen gaan werken. Bovendien had ze zitten zwoegen om er een paar talen bij te leren in die vier jaar dat ze nu huisvrouw was en ze zou zeker veel meer verdienen dan vroeger. Ze was directiesecretaresse geweest voordat Bodil geboren werd en kon zo een goedbetaalde baan krijgen, maar Kollberg wilde niet dat ze zich gedwongen zou voelen eerder weer te gaan werken dan ze eigenlijk zelf wilde.
Overigens kon Kollberg zich moeilijk voorstellen hoe hij het er zou afbrengen als man in de huishouding.
Hij was vrij lui van aard, maar had behoefte aan een zekere activiteit en afwisseling.
Toen hij de garage van het Södra-politiebureau inreed, schoot hem te binnen dat Martin Beck vandaag vrij had.
Dat betekent dus dat ik hier de hele dag moet zitten en er bovendien geen zinnig mens is om mee te praten, dacht Kollberg en voelde zich meteen niet zo opgewekt meer.
Om zichzelf op te monteren begon hij weer te fluiten terwijl hij op de lift wachtte.