iv

Aangezien de juffrouw bevriend was met de zuster van een horlogemaker die mijn tante eens tijdens de vakantie bij de bedriegertjes in Arnhem had ontmoet, lag het voor de hand dat zij mij opbelde om te vragen of ik soms een poesje voor haar missen kon, en daar ik ‘ja’ zei viel het niet te verwonderen dat zij op een middag in persoon verscheen. Ruim vijftig was zij en nederig van snit, maar de verwarmende glimlach van vaders eigen Fietje had de storm des levens nooit van haar gezicht geblazen.

Daar de twee kleine katten die mij nog restten in een turbulente omhelzing lagen te slapen kon ze op haar gemak uitzoeken. Terwijl ik met gedempte stem op de fijnere trekjes van de karakters wees en de voor-en nadelen der beide geslachten niet ongememoreerd liet, stond zij beleefd te knikken en riep ten slotte: ‘Die dan

maar.’ Het was de grijze met het bedrieglijk oogsatijn dat zo weinig doet vermoeden hoe vals ze grommen kan, als haar verlegen broertje óók eens een hapje mee wil eten.

‘Wat een schat!’ zei de juffrouw vertederd. En om haar geestdrift ook op voor dieren verstaanbare wijze te uiten gaf ze zo’n plompe amateur-aai ten beste, die het tweetal op de stoel gealarmeerd deed ontwaken. Aan één blik hadden ze voldoende om de situatie te overzien en als ‘mis’ te kwalificeren. Ze wipten van de stoel en trippelden de keuken uit, om ergens in het huis een voor mensen te lage plek op te zoeken.

‘O, ik vang ‘m wel even,’ zei ik.

‘Dan zal ik in die tussentijd even een taxi opschellen,’ sprak de juffrouw op verouderde toon, ‘want ik durf niet zo maar met het diertje over straat. Stel u voor dat-ie me uit de hand glipte.’

En ze ging, hoofdschuddend bij dat vooruitzicht, met de nummerschijf staan spelen. Terwijl zij een reeks van geheel verkeerde aansluitingen tot stand bracht wierp ik mij in het slaapvertrek ter aarde en begon, op verleidelijke toon, invitaties onder het bed te roepen, maar ik kreeg niet het geringste weerwerk. Waarschijnlijk zaten ze daar ergens achter een koffer en dachten: Klets maar raak, als we komen, moeten we met dat vreemde mens mee, een niet geheel onjuiste veronderstelling die echter mijn missie ernstig compliceerde.

‘De taxi komt dadelijk,’ hoorde ik de stem van de juffrouw in de hoogte. Toen ik onder het bed vandaan kwam lag zij op haar knieën aan het hoofdeinde en moest overeind geholpen worden.

‘Gaat het?’ vroeg ze belangstellend.

‘Neen,’ zei ik. ‘Maar ik zal even mijn zaklantaarn halen, dan kan ik beter zien.’

Daar ik kinderen heb, lag het handige voorwerpje niet op zijn plaats doch moest, achter in een tuin aan de overkant, aan een kribbig buurjochie worden ontwrongen. Met zijn gehuil nog in mijn oren, keerde ik na enige tijd

in het slaapvertrek terug waar ik de juffrouw opnieuw geknield aantrof, deze keer naast twee mij onbekende lederen mannenbenen die onder het bed uitstaken.

‘Dat is de chauffeur/ verklaarde zij. ‘Hij helpt ons.’

‘Hallo/ riep de man hol. ‘Hebt u die lamp daar?’

Ik daalde nu ook weer in de schacht en zag, bij het aanflitsende licht, dat hij een mooie knevel droeg.

‘Die koffer moet eruit meneer/ sprak hij energiek. ‘Dan overzien we de hele ruimte, ziet u.’

Toen we dat mooie doel bereikt hadden, konden we althans met zekerheid vaststellen dat de katten niet onder het bed zaten. We beproefden daarop de kleerkast, met hetzelfde resultaat, lagen man kan man naast het fornuis en keken behoedzaam in alle emmers en kistjes die de inventaris bevatte, maar andere dieren dan toevallige torren of in de slaap verraste kakkerlakken konden wij niet staande houden.

‘Waar nou eens?’ vroeg de chauffeur, die bestoft doch ongebroken op de vloer zat.

‘We houden u maar op/ sprak de juffrouw.

‘O, dat geeft niets/ riep de man. ‘De meter draait wel door.’

De juffrouw kreeg er een groepje rimpels bij en verlangde te weten hoeveel het al was en toen de chauffeur terugkeerde om te melden dat we nu al een rijksdaalder onder de kast verlegen hadden, rekende ze snel af en beloofde mij, later nog eens terug te keren.

De deur was nog niet achter haar rug gesloten of de katten kwamen, argeloos fluitend, de keuken binnen, schudden de kussentjes op en strekten zich weer in de weelderigste houding uit. Denkelijk hebben ze ergens een schuilhok voor noodgevallen, maar eer ik kon vragen waar, hadden ze hun dut hervat, vredig en schuldeloos als was er nooit een knaak vermorst.