Kauwgummi

Mijn kind had ik uit school gehaald en het stukje kauwgummi had ik voor hem gekocht, want we zouden samen naar de Cineac gaan - een zoet feestelijk ritueel, waarbij zijn uitverkoren snoepgoed nooit ontbreken mag.

Op de heenweg converseerden wij opgeruimd doch fragmentarisch, want zo’n vijfjarige springt graag van de hak op de tak en kan, midden in mijn leerzaam referaatje over de stoplichten, opeens zeggen: ‘Weet je hoe een soldaat gedag zegt? Zó. Met zijn vingers.’

En hij blijft stilstaan en slaat ernstig aan zijn alpinopetje.

Van de filmpjes in de Cineac begrijpt hij geen syllabe, maar als ik hem van ter zijde bekijk, zie ik zijn door de kauwgummi regelmatig bewegend gezichtje mild van tevredenheid naar het doek geheven. Bij een reportage over de buikige politieke aktentassers, die ons lot in handen hebben, verklaart hij enkel: ‘Die mannetjes kunnen écht praten,’ als ging het om mamma-poppen en ten overstaan van een zeer wit sneeuwpanorama, waarin kleine skifiguurtjes naderbijsuizen, stelt hij welwillend vast: ‘Dat zijn vliegjes.’

Hij eet er de kosten kortom niet aan af, want zelfs het tekenfilmpje, met zijn hardhandig-kwakende koddigheid, doet hem alleen maar wantrouwig naar mijn hand zoeken.

‘Dat was om te lachen, he?’ zeg ik, als het uit is. Hij knikt.

‘Een beetje om te lachen,’ corrigeert hij dan. ‘Maar dat meisje lachte heel hard, he pap?’ En hij wijst achterom.

‘Zujlen we dan maar poffertjes gaan eten?’ stel ik ontgoocheld voor. Hij springt meteen enthousiast van de klapstoel en huppelt even later aan mijn hand naar de zoetewalm-winkel, waar wij ons begerig aan een tafeltje zetten - vlak bij het fornuis, want hij moet het allemaal goed zien.

Een witte man is daar krachtig in de weer en twee anderen zitten aan de kant zeer dunne shagjes te roken of eens op het hoofd te krabben.

‘De poffertjes worden gebakken door die meneer met de watjes in de oren,’ meldt mijn zoontje op de constaterende toon van de neutrale waarnemer maar voor ik reageren kan, zet de man, die inderdaad fikse plukken in de beide schelpen heeft binnengedreven, de dampende bordjes al voor ons neer.

Mijn metgezel opent de mond, neemt het kauwgummi-knoedeltje eruit en legt het voorzichtig op tafel. Dan weerhoudt het poffergenot hem vijf volle minuten lang van iedere conversatie.

Als het allemaal op is en betaald, ontdoe ik zijn ge-waadje van de strooisuiker, veeg de boterresten van zijn kin en wandel bevredigd met hem naar buiten. We hebben het hele feestprogram gehad.

‘Dat was lekker, he?’ zeg ik.

Maar hij staat opeens stokstijf.

‘Wat is er?’ vraag ik.

‘Me kauwgummi!’ roept hij ontzet, ‘heb ik vergéten!’

‘Nou ja…’ pleit ik, “t was tóch op.’

Maar hij kijkt zó diep rampzalig, dat ik toegeef. Ten slotte is het zijn feest, dus als hij nu meent dat het weer in zijn mond moet, past het mij niet, mijn wil door te zetten. Rechtsomkeert!

Doch als we de zaak weer binnenkomen, zie ik een echtpaar voor ons tafeltje van zoëven en nóg een stapje dichterbij neem ik ook waar wat zij doen. De man probeert, met een gezicht vol walging, de kauwgummi van de mouw der smartelijk bewogen dame te verwijderen. Het lukt niet zo best, want het wordt een lange sliert, waarop de ober onthutst neerkijkt.

‘Dat is mijn kauwgummi!’ roept mijn zoontje verontwaardigd, maar ik pak hem vierkant op en snel de tent weer uit, voordat die man zijn commentaar heeft kunnen plaatsen.

Buiten droogde ik zijn tranen. En op het hoekje hebben wij een nieuw stukje kauwgummi gekocht. Want geloof me - tegen dat kindergenot is toch geen kruid gewassen.