-15-

Wexford was zo moe dat hij in slaap viel zodra zijn hoofd het kussen raakte. Zoals de meeste mensen die de middelbare leeftijd voorbij en nog niet bejaard zijn, begon hij het steeds moeilijker te vinden een hele nacht door te slapen. Jaren geleden, toen hij nog jong was, had hij zich de verstandige gewoonte aangeleerd zijn geest ’s avonds leeg te maken van alle tobberijen en zorgen die hem gedurende de dag hadden dwarsgezeten en zijn gedachten aan toekomstige huiselijke plannetjes of aan prettige herinneringen te wijden. Maar zijn onderbewustzijn kon hij niet beheersen en vaak uitte het zich in dromen over de narigheden van overdag.

Dat was ook die nacht het geval. In zijn droom was hij bij de Kingsbrook, de omgeving van veel van zijn favoriete wandelingen, toen hij bovenstrooms een jongen zag vissen. De jongen was blond en mager en had een scherp getekend gezicht met sterke beenderen. Wexford ging dichter naar hem toe, waarbij hij in de schaduw van de bomen bleef, omdat hij om de een of andere duistere droomreden niet gezien wilde worden. Het was plezierig en warm daar bij de rivier, een zomeravond die was gevolgd op een lange hete dag.

Weldra hoorde hij iemand roepen en hij zag een meisje over de kam van de heuvel aan komen hollen. Haar lichte, bijna gele haar en de trekken van haar gezicht verrieden hem dat zij het zusje van de jongen was, ouder dan hij, misschien veertien of vijftien. Ze was gekomen om hem te halen en hij hoorde hen in een fel twistgesprek losbarsten omdat de jongen nog wilde blijven vissen.

Hij wist dat hij hen door de weilanden moest volgen. Zij liepen voor hem uit. De haren van het meisje wapperden in de wind. Boven hem zoemde een vliegtuig en hij zag de bommen als zware zwarte veren vallen.

Van het huis was nog iets blijven staan, kale muren zonder vensters omsloten een rokende massa waaruit de kreten klonken van degenen die levend waren begraven. De kinderen waren geschokt noch bang, want dit was een nachtmerrie waarin natuurlijke emoties zijn uitgeschakeld. Als objectief toeschouwer zag hij het meisje zich een weg banen in de zwarte hel, de jongen op haar hielen. Nu kon hij een lange bleke arm zien die uit het puin stak en een stem horen die om hulp, om medelijden, riep. De kinderen begonnen te scheppen met hun blote handen en hij kwam dichterbij om hen te helpen. Toen zag hij dat ze niet bezig waren de schreeuwende gezichten te bevrijden, maar ze dieper te begraven. Ze lachten als demonen terwijl ze verwoed werkten om af te maken wat de bom was begonnen. Toen hij hun toeschreeuwde op te houden, schrok hij wakker.

Toen hij weer bij zijn positieven was, zat hij rechtop in bed. Zijn schreeuwen klonk na als half verstikt gesnurk. Zijn vrouw die naast hem lag, had zich niet verroerd. Hij wreef zich in zijn ogen en keek naar de verlichte wijzers van zijn horloge. Het was vijf over twee.

Als hij op dat uur wakker werd, wist hij dat hij niet meer zou inslapen en hij placht dan naar beneden te gaan, in zijn leunstoel te gaan zitten en iets te gaan lezen. Terwijl hij zijn kamerjas aantrok en naar de trap liep, bleef de droom nog levendig in hem rondspoken. In de komende morgen zou hij het onderzoek in beweging zenen om er achter te komen wat er precies op die dag waarop het huis van de familie Villiers verwoest werd, had plaatsgevonden. Nu iets om te lezen…

Als jongeman, toen hij meer vrije tijd en minder verantwoordelijkheden had, was hij een verwoed lezer geweest en tot zijn lievelingslectuur hadden literaire kritieken en biografieën van schrijvers behoord. Mevrouw Wexford kon dat niet begrijpen en hij herinnerde zich nog dat zij hem had gevraagd waarom hij wilde lezen wat een ander over een boek zei. Waarom het boek niet gewoon zelf lezen? En hij had niet goed geweten wat te antwoorden. Dat hij op dit terrein zijn eigen oordeel niet kon vertrouwen omdat hij alleen maar een politieman was en geen universitaire opleiding had gehad? Ook had hij haar moeilijk kunnen vertellen dat hij onderwijs en kennis nodig had omdat het doel van scholing was het oog van de ziel naar het licht te wenden.

Hieraan dacht hij en ook aan het genoegen dat hij aan zulke werken had beleefd. Intussen wendde hij zijn lichamelijk oog naar Wordsworth in Love dat hij op de theetafel had laten liggen. Hij had maar vier uur slaap gehad, maar was niet moe en veel alerter dan toen hij destijds had geprobeerd zich in dit boek te verdiepen. Hij moest nog maar eens een poging wagen. Alleen was het jammer dat het over Wordsworth ging. Een vrij saaie dichter, vond hij. Al dat gezeur over de natuur en dat gewandel in het Lake District. Nogal vervelend eigenlijk. Als het maar over Lord Byron bijvoorbeeld was gegaan, dat zou iets anders zijn geweest, iets om zijn tanden in te zetten. Dat was nog eens een persoonlijkheid naar zijn hart geweest, een romantische, meer dan levensgrote figuur met zijn hevige liefdesavonturen, zijn rampzalige huwelijk, het schandaal over Augusta Leigh. Maar ja, dat was het niet; het ging over Wordsworth. Nou, hij zou het lezen en zelfs al zou het hem vervelen, dan toch zou hij er misschien enig idee van krijgen hoe het kwam dat Villiers zo gefascineerd was door de Lake-dichter. Het was bijna een obsessie die hem God weet hoeveel boeken over hem had laten schrijven.

Hij begon te lezen en ditmaal vond hij het onderhoudend en gemakkelijk te volgen. Maar na een tijdje begon hij te wensen dat hij meer van Wordsworth’ poëzie had gelezen. Hij had er geen idee van gehad dat de man verliefd was geweest op een Frans meisje dat betrokken was bij de revolutie en dat hij bijna zijn hoofd was kwijtgeraakt. Het was een boeiend onderwerp en Villiers schreef goed.

Om zes uur zette hij een grote pot thee voor zichzelf. Hij las door, er geheel in verdiept en intussen was hij flink opgewonden geraakt. De kamer begon zich langzamerhand te vullen met licht en op dezelfde wijze begon het ook langzaam maar zeker in Wexfords geest te dagen. Hij las het laatste hoofdstuk uit en deed het boek dicht.

Met een zucht zei hij minachtend tegen zichzelf: ‘Onnozele stommeling!’ Toen wreef hij zijn stijf geworden handen en zei hardop: ‘Als het Lord Byron maar was geweest! Mijn God, als die het maar was geweest. Dan had ik het antwoord al veel eerder geweten.’

‘De eerste maandagmorgen na de vakantie,’ zei John Burden onder het eten van zijn derde boterham met jam, ‘is erger dan de eerste dag na de vakantie.’ En hij voegde er duister aan toe: ‘Nu gaat het echt menens worden.’ Hij porde zijn zusje met een kleverige vinger. ‘Wordt het geen tijd dat je misselijk wordt?’

‘Ik word niet misselijk, mispunt.’

‘Waarom dan niet? Vandaag is erger dan de eerste dag, veel en veel erger. Wat zul jij misselijk zijn als je naar de middelbare school gaat. Als je daarheen gaat. Je zult te misselijk zijn om de examens te doen.’

‘Vast niet.’

‘O ja, vast wel!’

‘Hou je stil, jullie daar,’ zei Burden. ‘Soms denk ik weleens dat je in de bajes meer rust en vrede hebt.’ Hij stond van de ontbijttafel op en maakte zich klaar om daarheen te gaan. ‘Jullie zijn beslist de meest abnormale broer en zus van heel Sussex,’ zei hij.

John leek voldaan dat hij in zo’n unieke categorie was geplaatst. ‘Kan ik een lift krijgen, pap? De Ouwe Romein heeft onze gebedsdienst en als ik te laat kom, krijg ik enorm op mijn donder.’

‘Zeg niet “op mijn donder”,’ zei Burden afwezig. ‘Schiet dan op. Ik heb een drukke dag voor de boeg.’

Een dag van zoeken naar een naald in een hooiberg, van het opsporen van een uitzuiger. Hij liep het politiebureau binnen en kwam hoofdagent Martin in de hal tegen.

‘Nog niets over Twohey boven water gekomen?’

‘Nee meneer, naar mijn weten niet, maar meneer Wexford heeft iets. Hij zei dat hij u direct wilde spreken zodra u binnenkwam.’

Burden ging met de lift naar boven.

De inspecteur zat aan zijn schrijftafel ongeduldig met zijn vingers op zijn vloeiblad te trommelen. Hij had wallen onder zijn ogen en hij zag er, vond Burden, erg oud uit. En toch was er in zijn hele manier van doen iets van triomf, iets van een belangrijke ontdekking die hij tot op dit ogenblik nog niet had kwijt gekund.

‘Je bent te laat,’ snauwde hij. ‘Ik heb het arrestatiebevel zelf moeten halen.’

‘Wat voor arrestatiebevel? Wilt u zeggen dat u Twohey hebt gevonden?’

‘Twohey kan de pot op,’ zei Wexford terwijl hij opsprong en zijn regenjas van de kapstok nam. ‘Is het nog niet in je keurige koppie doorgedrongen dat we op jacht zijn naar een moordenaar? We gaan naar Clusterwell om een arrestatie te verrichten.’

Gehoorzaam volgde Burden hem de kamer uit. Wexford hield niet van de lift. Sinds hij er op een middag twee uren in opgesloten had gezeten, maakte hij er zo min mogelijk gebruik van. Maar nu sprong hij erin en drukte zonder blikken of blozen op het knopje.

‘Naar het huis van Villiers?’ vroeg Burden en toen Wexford knikte: ‘Nou, daar zult u hem niet aantreffen. Hij heeft vanmorgen de gebedsdienst op school.’

‘Wel verdomd ongelegen.’ Wexford snoof driftig. De lift daalde rustig en de deur gleed open. ‘We nemen een vrouwelijke agent mee, Mike.’

‘O ja? Zo zo. Wanneer vertelt u me nu eindelijk eens wie we gaan arresteren en waarom?’

‘In de wagen,’ zei Wexford. ‘Onderweg.’

‘En hoe is zo opeens het licht bij u opgegaan?’

Wexford glimlachte vol triomf en hernieuwd zelfvertrouwen. ‘Ik kon niet slapen,’ zei hij terwijl ze op de agente stonden te wachten. ‘Ik kon niet slapen en toen ben ik een boek gaan lezen. Ik ben een domme oude politieman, Mike. Ik lees niet genoeg. Ik had dit direct moeten lezen zodra de schrijver het mij had gegeven,’

‘Ik wist niet dat het een detectiveverhaal was, meneer,’ zei Burden argeloos.

‘Doe niet zo verdomd stom,’ snauwde Wexford. ‘Ik bedoel niet dat in dat boek het moordplan is beschreven. Er was trouwens geen plan.’

‘Natuurlijk niet. Het was niet met voorbedachten rade.’

‘Ja, op dat punt had je gelijk en op een heleboel punten meer had je gelijk,’ zei Wexford en voegde er in een plotselinge uitbarsting van vertrouwelijkheid aan toe: ‘Ik moet je bekennen dat ik begon te denken dat je op alle punten gelijk had. Ik dacht dat ik oud begon te worden, had afgedaan.’

‘Kom nou, meneer,’ zei Burden hartelijk. ‘Dat is onzin.’

‘Ja, dat is het ook,’ snauwde Wexford. ‘Ik heb nog ogen in mijn kop, ik heb nog een beetje intuïtie. Kom, we gaan. We moeten een arrestatie verrichten.’

Iemand anders moest op de preekstoel hebben gestaan om de jongens te bevelen hart en stem te verheffen, want Denys Villiers was thuis.

‘Ik heb vandaag vrij genomen,’ zei hij tegen Wexford. ‘Ik voel me niet lekker.’

‘U ziet er ziek uit, meneer Villiers,’ zei Wexford ernstig en, de man recht in de ogen kijkend: ‘U ziet er de hele tijd al ziek uit.’

‘O ja? Dat is best mogelijk.’

‘U schijnt niet nieuwsgierig te zijn naar het doel van onze komst.’

Villiers keek hem uitdagend aan. ‘Dat ben ik ook niet. Ik weet waarom u bent gekomen.’

‘Ik zou graag uw vrouw willen spreken.’

‘Ook dat weet ik. Dacht u soms dat ik zou menen dat u een vrouwelijke agent hebt meegebracht ter wille van een beetje vrouwelijk gezelschap? U onderschat uw tegenstander, meneer Wexford.’

‘U hebt altijd de uwe onderschat.’

Op Villiers’ gezicht verscheen een wat pijnlijk glimlachje: ‘Ja, we vormen een wederzijds onderschattingsgenootschap.’ Hij liep naar de deur van de slaapkamer: ‘Georgina!’

Ze kwam naar buiten met gebogen hoofd en opgetrokken schouders. Wexford had eenmaal eerder iemand op die manier een deur zien uitkomen en toen was het een man geweest, een vader die zijn kinderen twee dagen onder bedreiging met een vuurwapen in de kamer bij zich had gehouden. Tenslotte had men hem overgehaald het wapen te laten vallen en naar buiten te komen, de drempel over te stappen naar de wachtende politie, waarna hij zich in de armen van zijn vrouw had laten vallen.

Georgina viel in die van haar man.

Hij hield haar dicht tegen zich aan en streelde haar haar.

Wexford hoorde haar smekend tegen hem mompelen haar niet in de steek te laten. Ze droeg geen andere sieraden dan haar trouw- en verlovingsringen.

Het was zo pijnlijk dat hij het niet over zijn hart kon verkrijgen de arrestatieformule uit te spreken. Slecht op zijn gemak schraapte hij zijn keel en gaf net zo’n soort kuchje als toen zij zich in de badkamer had opgesloten. Plotseling lichtte zij haar hoofd op en keek hem over de schouder van haar man heen aan. De tranen stroomden over haar sproetige wangen.

‘Ja, ik heb Elizabeth gedood,’ zei ze hees. ‘De zaklamp lag op de grond. Ik heb hem opgeraapt en haar gedood. Ik ben blij dat ik het heb gedaan.’ Denys Villiers die haar nog steeds tegen zich aan hield, sidderde. ‘Als ik het eerder had geweten, had ik haar eerder gedood. Ik heb haar gedood zodra ik het wist.’

Heel rustig sprak Wexford de arrestatieformule uit.

‘Het kan mij niet schelen wat u opschrijft,’ zei ze. ‘Ik heb het gedaan omdat ik mijn man wilde houden. Hij is van mij. Hij hoort bij mij. Ik heb nog nooit eerder iemand gehad die van mij was. Zij had alles, maar ik had alleen maar hem.’

Villiers luisterde met een onbewogen strak gezicht. ‘Mag ik met haar meegaan?’ Wexford had nooit verwacht hem zo nederig te horen spreken.

‘Natuurlijk mag u dat,’ zei hij.

De agente leidde Georgina met een arm om haar schouders naar de wachtende auto. Die arm diende alleen maar als steun en om haar voor struikelen te behoeden, maar het maakte de indruk alsof hij daar was gelegd uit vriendelijkheid en een soort zusterlijk medeleven. Burden volgde hen. Hij liep met een langzame afgemeten pas als een rouwende bij een begrafenis.

Villiers keek naar Wexford en de inspecteur beantwoordde zijn blik. ‘Zij kan u niet veel vertellen,’ zei Villiers. ‘Ik ben de enige levende persoon die het allemaal weet.’

‘Ja, meneer Villiers, we zullen een verklaring van u moeten opnemen.’

‘Ik heb al iets opgeschreven. Anderen praten of ze verbergen alles in hun binnenste, maar schrijvers schrijven. Ik heb dit allemaal vannacht geschreven. Ik kon niet slapen. Ik heb helemaal niet geslapen.’

En de envelop stond klaar tegen een vaas op het tafeltje in de hal. Wexford pakte hem en zag dat hij aan hem was geadresseerd en dat er een postzegel op zat.

‘Als u vanmorgen niet was gekomen, zou ik hem gepost hebben. Ik had het wachten niet langer kunnen uithouden. Nu u dit hebt, denk ik dat ik misschien weer zal kunnen slapen.’

‘Zullen we dan maar gaan?’ vroeg Wexford.

Burden reed met Villiers naast zich. Niemand sprak. Terwijl ze Kingsmarkham binnenreden, scheurde Wexford de envelop open en keek kort het eerste getypte vel door. Toen draaide de wagen het voorterrein van het politiebureau op.

Hij stapte uit en opende het voorportier aan zijn kant. Maar Villiers bewoog niet. Wexford raakte zijn schouder aan om hem te waarschuwen dat ze er waren en zag toen met een plotselinge flits van medelijden, de eerste die hij ooit voor deze man had gevoeld, dat Villiers in een diepe slaap was gevallen.

Ter attentie van inspecteur Wexford

Ik veronderstel dat ik niet tot uw meest geliefde schrijvers behoor, dus ik zal deze verklaring zo kort mogelijk houden. Het is nacht terwijl ik dit schrijf en mijn vrouw slaapt. Ja, zij kan slapen, de slaap van de onschuldige rechtvaardige wreker.

Toen u Byron voor mij citeerde, was ik er zeker van dat u het waarom wist, al wist u het hoe nog niet. Maar sindsdien ben ik mij blijven afvragen of u het wel wist? Wist u eigenlijk wel wat u zei? Ik heb u aangestaard. Ik verwachtte dat u mijn vrouw zou arresteren en op mijn gezicht moet u hebben gelezen waar ik bang voor was: dat u om mij bang te maken en aan mij een bekentenis te ontlokken de woorden had geciteerd van een man waarvan iedereen wist dat hij de minnaar van zijn zuster was geweest.

Ik denk dat ik mij toen heb verraden. Dat heb ik zeker gedaan door u mijn boek te lezen te geven. Maar toen dacht ik dat u te dom, te onintelligent en langzaam van begrip was om een korte passage in mijn boek met mijn eigen leven in verband te brengen. Nu, bij het aanbreken van de dageraad bekijk ik in het licht ervan de dingen koel en afstandelijk en als ik mij mijn uitdagende grofheid jegens u voor de geest haal en uw beschaafde tolerantie en ik mij uw scherp waarnemingsvermogen herinner, dan weet ik dat ik mij had vergist. U zult het lezen en tot inzicht komen. ‘Thou best philosopher, thou eye among the blind!’ (Gij uitnemend denker, gij ziende tussen de blinden! Vert.)

Dat heeft Wordsworth geschreven, meneer Wexford. Wordsworth die, zoals u nu weet, ook zijn eigen zuster beminde, maar als discipel van de plicht (strenge dochter van de stem Gods), haar heeft verlaten. U zult mij niet meer behoeven te vragen wat mij tot Wordsworth heeft aangetrokken, waarin precies onze affiniteit was gelegen. Want ofschoon Dorothy in mijn boek als niet meer dan een intermezzo tussen Annette en Mary optreedt, zult u de parallel hebben opgemerkt; u zult hebben beseft wat mij, toen ik als jongeman een onderwerp zocht waaraan ik mijn leven zou kunnen wijden, tot deze dichter heeft gebracht. Dit naast andere dingen natuurlijk. Ik beschouw Wordsworth als de beste na Milton en kan met Coleridge zeggen: ‘Wordsworth is een zeer groot man, de enige van wie ik mij te allen tijde en in alles waarin hij schittert de mindere voel.’

Ik had natuurlijk Lord Byron kunnen kiezen. Maar juist het voor de hand liggende van die keuze heeft mij weerhouden. Bovendien wenste ik mijn denkkracht niet te verspillen aan iemand die ik als oppervlakkig beschouw, een opschepper en bluffer, alleen omdat hij incest had gepleegd (heel waarschijnlijk) met Augusta Leigh. Maar Byron heeft, omdat hij tegenwoordig meer bekend is om zijn incest dan om zijn gedichten, een eigenaardig effect op mij. Het noemen van zijn naam alleen al, het citeren van zijn dichtregels, doet mijn haren recht overeind staan. Je zou kunnen zeggen dat ik allergisch voor hem ben.

Maar ik vergeet mijn belofte kort te zullen zijn.

Toen wij kinderen waren, hield ik niet van mijn zusje. We waren steeds aan het kibbelen en onze scheiding deed ons geen verdriet. We waren blij dat we van elkaar af waren. Ik heb haar pas teruggezien in mijn laatste jaar in Oxford. Onze ontmoeting had plaats op het verjaarspartijtje van een medestudent die eenentwintig werd. Zijn vader stelde mij voor aan zijn secretaresse, een meisje dat Elizabeth heette. We zijn samen uitgegaan en werden al gauw intiem met elkaar.

Ik heb tegen u gezegd dat ik goed kon liegen, maar ik lieg nu niet wanneer ik zeg dat ik er geen idee van had wie ze in werkelijkheid was of dat ik haar ooit voor die avond van dat partijtje had ontmoet. Er waren negen jaar voorbijgegaan en wij waren veranderd. Ik vroeg haar om met mij te trouwen en toen moest ze het mij vertellen. Twee maanden lang was ik de minnaar van mijn eigen zusje geweest.

Jarenlang had ze mijn lotgevallen gevolgd uit jaloezie en het gevoel van onrecht over de regeling die voor ons was getroffen. Nadat ze weggelopen was naar Londen met een man genaamd Langham die haar op zijn kosten een secretaresseopleiding had laten volgen, nam zij een baan aan bij de vader van mijn vriend, wetend dat zijn zoon en ik tegelijk in Oxford hadden gezeten. Ze ging naar het feestje in de hoop mij te ontmoeten; ze liet zich aan mij voorstellen met een vaag wraakplan in haar achterhoofd. Maar toen raakte ze haar greep op de situatie kwijt. Ondanks hetgeen ze wist, was ze verliefd op mij geworden. Had ze daar moeite mee? Ik geloof van niet. Lang daarvoor had ze de grenzen van de algemeen aanvaarde moraal al lang overschreden, zodat ze in deze stap slechts iets extra gewaagds en uitdagends tegenover de samenleving zag.

Wij gingen uit elkaar, zij naar Amerika met haar werkgever, ik naar Oxford. Ik zal niet stil blijven staan bij mijn gevoelens in die tijd. U bent een gevoelig mens en misschien kunt u zich die zelf wel voorstellen.

Zodra ik mijn graad had, ben ik getrouwd; niet uit liefde - ik heb nooit in mijn leven van iemand anders gehouden dan van Elizabeth - maar uit verlangen naar veiligheid, naar normaliteit. De toelage die mijn oom mij had gegeven, hield op toen ik eenentwintig was. Ik wist dat ik nooit mijn kost zou kunnen verdienen met het schrijven van gedichten of over gedichten en dus solliciteerde ik naar een onderwijsbaan aan de King’s School.

Nam ik geen risico met terugkeren naar Kingsmarkham? Elizabeth had mij verteld dat zij die plaats haatte. Ik dacht dat ik de enige plaats ter wereld had gevonden waar mijn zus vandaan zou blijven. Het was die verschrikkelijke bemoeial, Lionel Marriott, die me vertelde dat Elizabeth hier was. Ik was doodsbang voor een ontmoeting met haar; ik verlangde ernaar haar te zien. Wij ontmoetten elkaar. Zij stelde mij aan haar echtgenoot voor, de won van een miljonair die met vakantie in Amerika was toen zij daar werkte. Hij had de Manor als verrassing voor haar gekocht, in de veronderstelling dat ze graag in de omgeving van haar jeugd zou willen wonen.

We zaten aan tafel met haar man en mijn vrouw. We praatten over koetjes en kalfjes. Zodra we daar kans toe kregen hebben we elkaar alleen ontmoet en dat, meneer Wexford, was het tweede begin.

Zonder de argeloze inschikkelijkheid van Quentin Nightingale zou onze liefde onmogelijk zijn geweest. Als hij het land aan mij gehad zou hebben, zou het voor Elizabeth en mij moeilijk zijn geweest elkaar te ontmoeten en omdat het voor mij onverdraaglijk zou zijn geweest bij haar in de buurt maar gescheiden van haar te leven, zou ik gedwongen zijn geweest van baan te veranderen en te verhuizen. Nu wens ik met mijn gehele hart dat dat zou zijn gebeurd.

Vrouwen zijn harder dan wij, minder scrupuleus, minder ten prooi aan schuldgevoelens. Ik neem aan dat Elizabeth van Quentin heeft gehouden toen zij met hem trouwde en zich had voorgenomen een oprecht trouwe echtgenote te zijn. Zodra ik opnieuw haar leven binnentrad, liet ze dit voornemen echter varen en begon ze hem te gebruiken. Haar doel was mij als minnaar te hebben en tegelijkertijd haar positie, haar geld en haar reputatie te behouden. Ze wilde het beste van beide werelden en ze kreeg dat. Toch is het niet juist alles op haar te schuiven. Ik had evenveel schuld als zij. Het verschil tussen ons was dat ik een geweten had en zij niet.

Ze bewerkte Quentin op een omzichtige en subtiele manier. Ze vertelde hem dat ik een lastige man was met een gestoord karakter en beweerde dat June haar bron was. Het zou een goede daad zijnerzijds zijn als hij vriendschap met mij sloot. Typerend voor hem was dat hij mij voor mijn persoonlijk gebruik een kamer in het Oude Huis aanbood.

Het moest lijken of al mijn invitaties voor de Manor van Quentin kwamen, want Elizabeth en ik moesten de indruk wekken het land aan elkaar te hebben. Waarom? Ze zei dat we in het openbaar zelfs geen normale broederlijke en zusterlijke genegenheid moesten tonen omdat we ons dan al gauw zouden laten verleiden tot uitingen van een diepergaande liefde dan gebruikelijk tussen broer en zus. Ik geloof niet dat dit haar ware reden was. Ik geloof eerder dat ze van intriges hield om de intrige zelf en onverschilligheid in het publiek verleende wat extra spanning aan onze heimelijke liefde.

En als ik zeg dat ik ook van Quentin hield, zult u dat dan de walgelijkste hypocrisie noemen? Of heeft uw ervaring u geleerd dat het vaak, degenen zijn die we verraden, bedrogen en in hun hemd gezet hebben van wie we het meest houden? Want terwijl we hen behoeden voor het gevaar ons verraad te ontdekken, leren we hen tegen andere gevaren dan alleen dit te beschermen en de vriendelijke woorden die we in het begin alleen gebruiken om hun zand in de ogen te strooien worden een gewoonte en tenslotte echt gemeend. Ja, meneer Wexford, ik hield van Quentin en Elizabeth die al mijn vriendschappen trachtte te belemmeren uit angst dat ik een vriend in vertrouwen zou nemen, verzette zich niet tegen deze vriendschap, omdat het nooit in haar hoofd is opgekomen dat juist hij de man was bij wie ik, liever dan bij wie ook, te biecht zou willen gaan, daar zijn vergeving voor mij de meeste waarde zou hebben.

En nu Twohey.

Hij had Elizabeths bezoeken aan mij in het Oude Huis opgemerkt en op een dag heeft hij me met haar de trap af zien lopen en haar in de appelkamer zien omhelzen. Het was geen broederlijke omhelzing en Twohey heeft door het raam heen een foto genomen. Ik heb hem zwijggeld betaald. Toen hij mij tot de laatste druppel had uitgezogen, is Elizabeth begonnen haar juwelen te verkopen en er kopieën van te laten maken.

U hebt Twohey zeker nog niet gevonden? Ik zal u een handje helpen. Behalve dat ik Georgina zo veel lijden wil besparen als mij mogelijk is, heb ik nog slechts één wens en dat is Twohey even ellendig te zien als hij Elizabeth en mij heeft gemaakt. U zult zijn adres op de modisterekeningen in de schrijftafel in haar slaapkamer vinden. Tanya Tye is de naam (zeer waarschijnlijk een schuilnaam) van de vrouw met wie hij in een luxeflat boven de zaak in Bruton Street woont. Het was allemaal heel simpel en slim. Elke keer als Twohey geld nodig had, zond hij Elizabeth een rekening van Tanya Tye en het geld dat ze moest betalen was het bedrag op de rekening met een nul eraan toegevoegd. Was bijvoorbeeld de rekening honderdvijftig pond, dan moest Elizabeth hem vijftienhonderd zenden. Zij verstuurde het geld verpakt in gewoon pakpapier, als postpakket. Het laatste is door Keetje gepost op de dag voor Elizabeth stierf. Als bewijs dat hij het geld had ontvangen stuurde hij haar getekende kwitanties.

Goede jacht, meneer Wexford.

Ik neem aan dat Marriott u op de hoogte heeft gebracht van de details van mijn dagelijks leven. U zult weten dat de Nightingales en ik altijd samen op vakantie gingen en dat Elizabeth en ik twee jaar geleden in verband met Quentins ziekte samen op reis zijn geweest. Marriott zei dat we er slecht en afgetobd uitzagen toen we uit Dubrovnik thuiskwamen, maar het kwam niet bij hem op dat we ons niet ellendig voelden omdat we ruzie hadden gehad, maar omdat we zo gelukkig waren geweest.

Ik wilde dat ze Quentin verliet en met mij weg zou gaan. Ze weigerde. Waren we jaren geleden gaan samenwonen, dan zou niemand vermoed hebben dat we broer en zus waren. Nu wist iedereen het en het schandaal zou gigantisch zijn. Dat is wat ze zei. Maar ik kende haar zo goed, soror mea sponsor. Ik wist dat haar geld en haar positie evenveel voor haar betekenden als ik. Ze was gewend aan haar twee werelden, haar eieren in twee manden, en, afgezien van haar vrees voor Twohey, geloof ik dat zij over het algemeen gelukkig was.

Ik was aan het eind van mijn Latijn gekomen. Ik was zesendertig en mijn hele leven had ik hard gewerkt, maar ik had niets. De vruchten van mijn inspanningen waren alle verdwenen om de minnaar van een modiste in Mayfair in luxe te laten leven. Het is waar, ik had Elizabeth, maar voor hoe lang? De tijd zou komen dat ze, door de middelbare leeftijd tot rust gekomen, mij zou laten schieten voor haar andere, veiliger wereld.

Ik besloot tot een volledige breuk, dus ik weigerde alle invitaties van Quentin, zijn haast onweerstaanbare smeekbeden, voor de Manor. Ik dacht dat ik zou kunnen werken. Maar in plaats daarvan lag ik avond aan avond op mijn bed te denken. Ik deed niets en dacht soms over zelfmoord. Het was een diep dal, vergelijkbaar met de inzinking die Wordsworth had toen hij Frankrijk en Annette moest achterlaten.

Elizabeth had ik niet meer nodig. Als ik een van beiden miste, dan was het Quentin. Tenslotte ging ik naar de Manor en zei dat ik niet met hen naar Rome zou gaan. Ik keek naar Elizabeth en voelde - niets. Het was voor mij onbegrijpelijk dat ik het beste deel van mijn leven had verdaan door van haar te houden.

Ik ging naar Spanje. Niet het romantische, magische Spanje van Madrid en de hoge Sierra’s, maar het smoorhete Blackpool dat we van de Costa Brava hebben gemaakt, en ik ging als leider mee met de schoolreis. Ik denk dat ik mijzelf voorhield dat het beter was om woede en wanhoop en dodelijke verveling te voelen dan helemaal niets.

Georgina logeerde in hetzelfde hotel. Ik ben geen aantrekkelijke man meer, meneer Wexford, en ik zie er veel ouder uit dan ik ben. Veel te vertellen heb ik ook niet, want ik heb mijn ziel en zaligheid tegen mijn zus uitgesproken. Heel, heel lang geleden ben ik de techniek van flirterige gesprekken met jonge vrouwen kwijtgeraakt. Ik ben beter geschikt voor de cel van een Trappist dan voor lichtvoetig dartelen in de kamer van een dame. Maar Georgina werd verliefd op mij, de stakker. Het werd als een kapitale mop beschouwd in dat verschrikkelijke hotel, die liefde van Georgina.

Ik had alles gehad en mijn vele gaven had ik alle verkwist. Zij had nooit iets gehad. Ze vertelde mij dat ze als jongste kind van een arme grote familie nooit iets had bezeten dat echt van haar alleen was. Geen enkele man had haar ooit willen hebben of haar zelfs maar vaker dan een enkele maal mee uit genomen. Ze was lelijk, verlegen en saai.

Een arm onaantrekkelijk ding, maar van mijzelf…

We trouwden. Ik nam Georgina mee naar de Manor en naar de teleurstelling in Quentins ogen. Elizabeth had geen last van teleurstelling. Zij schitterde in haar wit fluweel en haar namaak-juwelen. Ik keek naar haar, ik keek naar die arme Georgina en ik vroeg me af waar ik aan was begonnen, want ik werd opnieuw verliefd op mijn zus.

Het derde begin en het laatste…

Ik wilde een gezin stichten. Ik wilde die kinderen. Misschien geen zes, maar een paar wilde ik wel. Ik luisterde echter niet naar de strenge stem van de plicht, zelfs niet naar de schrille ruzieachtige stem van mijn vrouw die van mij verwachtte en eiste alles voor haar te zijn, een compensatie voor haar langdurige eenzaamheid, een waar echtgenoot die haar op handen zou dragen. Ik luisterde naar mijn zus.

En nu dan de dag van Elizabeths dood.

Nee, vanzelfsprekend hebt u mij niet geloofd toen ik zei dat ik, ’s avonds naar de schoolbibliotheek wilde gaan om dingen na te kijken voor mijn werk. Slechts iemand die zo weinig van literatuur weet en er zo weinig belangstelling voor heeft als Georgina zou dat geloven. In de schoolbibliotheek zijn de enige werken over Wordsworth die van mijzelf, behalve dan de verzameledities van Selincourt en Darbyshire en die heb ik in mijn eigen huis ook. Ik ging naar het bos om Elizabeth te ontmoeten.

Op die dag hadden we de middag samen doorgebracht, maar dat was ons nier genoeg. De schoolvakantie zou binnenkort voorbij zijn en dan…? Wekelijkse bridgeavondjes? Literaire discussies met Quentin en Elizabeth als zwijgende derde? We snakten naar elkaar. We spraken af dat we elkaar om elf uur in het bos zouden ontmoeten.

Ik heb gezegd dat Georgina mijn smoes had geslikt, maar als dat echt zo was geweest, dan zou Elizabeth op dit moment nog hebben geleefd. Georgina begon aan mij te twijfelen en twijfel vraagt bij een vrouw die zo bezitterig is als zij om actie.

Wij zijn naar de Manor gegaan en hebben gebridged. Vlak voor ons vertrek gaf Elizabeth een zijden sjaal aan Georgina, ze gaf vaak afgedankte kleding aan Georgina. Ik denk dat ze er plezier in had om mijn vrouw in gegeven opschik te zien omdat ze wist dat Georgina er minder mooi in zou uitzien dan zij en dat ik dat zou zien en de natuurlijk onbillijke vergelijking zou maken.

Ik reed Georgina naar huis en ben weer weggegaan om E1izabeth te ontmoeten. Even voor elven kwam ze op de open plek in het bos. We gingen op een omgevallen boom zitten roken en praten. Elizabeth had die staaflantaarn uit de tuinkamer meegenomen, want de maan was weg en het was donker.

Om ongeveer twintig over zei ze dat we weg moesten. Ze was nerveus geworden door de boze uitval van Georgina na het bridgen en ze zei dat het de voorzienigheid beproeven zou zijn als we te lang in het bos bleven.

Het was mijn gewoonte na zulke ontmoetingen bij mijn auto te wachten tot zij de weg was overgestoken en weer veilig op het terrein van de Manor was. We wandelden dus samen naar de auto, met de armen om elkaar heen. Onder het lopen zagen we de koplampen van een andere auto over de weg bewegen alsof hun stralenbundels de bosrand afzochten. De auto ging voorbij en wij vergaten het.

Toen we bij mijn auto kwamen, zei Elizabeth dat ze haar lantaarn was vergeten en terug moest voor het geval iemand hem zou vinden en zou begrijpen dat zij daar was geweest. Ik wilde met haar meegaan, maar ze zei dat ze veilig zou zijn alleen. Immers, wat zou haar kunnen overkomen? Ja, wat eigenlijk?

Ik nam haar in mijn armen en kuste haar, net als op die dag dat Twohey buiten voor het raam had gestaan. Toen ben ik naar huis gereden. Georgina was er niet toen ik thuiskwam, noch haar wagen. Om middernacht kwam ze thuis, rillend in een dun bloesje - want ze had haar vest op Palmers vuurtje verbrand - en in haar hand hield ze een met bloed bevlekte staaflantaarn, verpakt in een krant.

Ze was mij gevolgd, meneer Wexford, en had mij Elizabeth zien kussen en daarom was ze bij de boomstam blijven wachten of Elizabeth terug zou komen voor de lantaarn. Wat toen is gebeurd heb ik alleen kunnen opmaken uit wat Georgina mij heeft verteld. Ze was zo geschokt door wat ze had gezien, zo vol afschuw, dat haar geestelijk evenwicht, zoals rechters het noemen, verstoord was. Ze had geprobeerd dit aan Elizabeth duidelijk te maken, maar haar woorden waren onsamenhangend, waren hysterisch geweest en Elizabeth had haar uitgelachen. Wat dacht zij, Georgina, ertegen te kunnen doen? had ze haar gevraagd. Het lag in de aard der dingen dat we niet eeuwig minnaars zouden blijven. Georgina moest wachten en op een dag zou ik naar haar terugkeren. Ze zou toch niet het schandaal willen riskeren dat zou ontstaan als ze een scène zou maken of het aan iemand vertellen?

Elizabeth boog zich voorover om de lantaarn te zoeken, die, naar ze dacht, achter de boomstam gevallen moest zijn. Dat was hij niet. Georgina hield hem in haar hand en toen Elizabeth met haar rug naar haar toe stond, hief ze hem op en sloeg mijn zus. En nog eens en nog eens tot Elizabeth dood was.

Georgina droeg de sjaal zelf. Ze trok hem af en veegde er haar eigen handen mee af. Toen stak ze de weg over, stopte de sjaal in een holle boom en verbrandde haar vest op het vuurtje van Palmer.

Is dat niet zowat alles? Toen Georgina thuiskwam en mij vertelde wat ze had gedaan, heb ik haar de hele geschiedenis opgebiecht. Ik heb haar over de chantage en de juwelen verteld.

Ik weet wat u mij wilt vragen. Waarom heb ik als minnaar en dierbaarste vriend van mijn zus niet onmiddellijk mijn vrouw bij u aangegeven? En u hebt mijn antwoord al klaar. Omdat ik bang was dat de verhouding bekend zou worden. Maar dat was het niet alleen. Ik was haast verdoofd van afschuw, van verdriet en toch wilde ik zelfs toen mijn leven veilig stellen. Nu Elizabeth weg was zou ik misschien tot rust kunnen komen, kalmeren, gelukkig zijn, geen leugens meer vertellen.

De mens is een vreemd schepsel, meneer Wexford. Hij heeft zichzelf zo ver boven zijn mede-dieren verheven dat Darwins theorie hem bizar lijkt, een smadelijke aantijging. En toch deelt hij het sterkste instinct met hen, dat van zelfbehoud. De hele wereld mag in puin om hem heen liggen, maar hij blijft zoeken naar een hoekje om in weg te kruipen en blijft zich vastklampen aan de hoop dat het nooit te laat kan zijn, wat voor bombardement hij ook beleefd mag hebben.

Op dat moment haatte ik Georgina. Ik had haar dood kunnen slaan. Maar ik heb mij voorgehouden dat ik wat er gebeurd was aan mijzelf te wijten had. Ik had het gedaan. Ik had het gedaan toen ik naar dat feestje was gegaan, jaren geleden. Dus ik ging haar niet te lijf, maar nam haar in mijn armen en rook Elizabeths bloed in haar haar en onder haar nagels.

De staaflantaarn heb ik zelf afgewassen en de natte batterijen heb ik weggegooid. Ik heb voor Georgina een bad vol laten lopen en haar opgedragen haar haar te wassen. De rok die ze had gedragen en haar blouse heb ik in het fornuis verbrand.

Ik zag geen reden voor u om Georgina te verdenken, want ze had geen duidelijk motief en daarom was het dat ik zo razend werd toen u ons het nieuws van het testament kwam brengen. Mijn vrouw arresteren en haar veroordelen om het verkeerde motief! Dat zou de ironie ten top zijn geweest.

Zij was heel nerveus, heel slecht tegen uw aanvallen opgewassen. Toen we alleen waren, zei ze tegen me dat ze graag wilde bekennen, want u en elk weldenkend persoon zou er begrip voor hebben. Ik heb haar daarvan weerhouden. Ik dacht dat we nog een kans hadden. Toen citeerde u Lara voor mij en ben ik begonnen het een en ander op papier te zetten als aanzet voor deze verklaring.

Alles is nu voorbij.

Ik ben ervan overtuigd dat u Georgina ridderlijk zult behandelen en ik weet dat elke krantenlezer in dit land tijdens haar proces met hart en ziel haar partij zal kiezen, evenals de jury. Ze zal voor een jaar of twee, drie de gevangenis ingaan en daarna zal ze op een dag opnieuw trouwen, de kinderen hijgen waar ze behoefte aan heeft en het normale rustige leven leiden dat ze graag wil. June is lang geleden hertrouwd. Binnenkort zal Quentin zijn Hollandse meisje als chatelaine van Myfleet hebben en als ze hem ontrouw is, zal het een doodgewone huis-tuin-en-keuken-ontrouw zijn die mijn zachtmoedige zwager met een zelfbeheersing die hem naar ik hoop niet te zwaar zal vallen, zal dragen. Wat Elizabeth betreft, zij is gestorven op het hoogtepunt van haar liefde en haar triomf en net op tijd om aan de bitterheid van het ouder worden te ontsnappen.

In feite mag men met Wilde zeggen dat het met de goeden goed en met de slechten slecht is afgelopen, want zo gaat het in romans. Misschien gaat het ook wel zo in werkelijkheid. Met andere woorden, ik heb mijn verdiende loon. Ik heb geen idee wat ik ga doen, maar ik denk dat het niet waarschijnlijk is dat er na het proces nog één schoolleiding is die mij in het lerarenkorps zal willen opnemen.

Dat kan mij erg weinig schelen. Ik denk dat ik smaad ronder al te veel pijn kan verdragen en als mensen mij de rug toekeren, kan ik wel zonder hen. De enige zonder wie ik niet kan, zal ik nooit meer zien en dit ondraaglijke zal ik moeten dragen. Ik zal haar nooit meer kussen in het donkere bos of in de duistere hoeken van het Oude Huis of haar in wit fluweel gekleed zien of in bewondering haar naam horen noemen. Zij is dood en haar dood betekent voor mij een onherstelbare verminking, de ergste die mogelijk is.

Uw adjudant heeft mij gevraagd wat ik wilde en er is niets gebeurd dat verandering kan brengen in mijn antwoord. Ik wil dood.