-14-

Wexford wandelde met zijn vrouw naar de kerk en verliet haar bij het hek. Hoewel hij zelf van elk religieus gevoel gespeend was, ging hij soms mee naar de ochtenddienst om haar een plezier te doen. Vandaag riep zijn werkkamer hem even dringend als de kerkklokken haar hadden geroepen, maar met een geluidloos wenkende vinger.

Burden was er al, druk aan het telefoneren. Hij bracht de opsporing van Twohey op gang.

‘Ongeveer vijftig jaar geleden in Dublin geboren,’ hoorde Wexford hem zeggen. ‘Donker, Iers type, kleine ogen, een puist bij zijn linker mondhoek, tenzij hij die heeft laten weghalen. Eén veroordeling, frauduleuze verduistering in 1954. Hij was toen hotelmanager in Manchester. Dat klopt, hij zou in jullie Newcastle of in Newcastle onder Lyme kunnen zijn. Hou ons op de hoogte.’ Hij legde de hoorn neer en grijnsde enigszins zuur tegen zijn meerdere.

‘Je hebt je huiswerk gedaan,’ zei Wexford toen Burden hem een foto van de man die hij had beschreven, overhandigde. ‘Ik dacht dat ik tegen je had gezegd dat je gisterenavond vrij moest nemen en je schilderwerk afmaken?’

‘Dat heb ik af. Trouwens, ik heb mijn huiswerk niet gisterenavond gedaan, maar ik ben voor dag en dauw opgestaan. Ik heb een bespreking met mevrouw Cantrip gehad.’

‘Had zij er enig idee van hoe het geld aan Twohey betaald werd?’

Burden sloot het raam. Hij hield niet van het geluid van kerkklokken. ‘Ze wist van niets. Ik geloof niet dat ze het kon bevatten. Haar mevrouw Nightingale gechanteerd!’

‘Van zoiets had ze nog nooit gehoord,’ zei Wexford met een grijns, ‘en dat is een ding dat zeker is?’

‘Zoiets ja. Ze weet zeker dat Twohey niet in de buurt is, want dan zou zijn vrouw haar zijn komen opzoeken.’

Wexford haalde zijn schouders op. Burden had zichzelf in de stevig gebouwde draaistoel genesteld, zodat er niets anders opzat dan een van de minder solide stoelen te nemen. Kwaad keek hij naar de adjudant en zei koel: ‘Waarom zou hij in de buurt moeten zijn?’

‘Misschien omdat het hem was,’ zei Burden ongrammaticaal, ‘die mevrouw Nightingale in het bos heeft ontmoet.’

‘Het zijn de chanteurs die worden vermoord, niet hun slachtoffers.’

‘Stel dat ze hem heeft gezegd dat de bron was opgedroogd? Hij kon haar in een woedeaanval hebben vermoord. We weten immers dat het niet met voorbedachten rade was? Goddank, die klokken zijn opgehouden.’ Hij zette het raam weer open en trok het zonnescherm op zodat de zon in Wexfords ogen scheen. Geïrriteerd schoof Wexford zijn stoel opzij. ‘Of Sean Lovell kan ze samen hebben gezien en de reden voor hun ontmoeting verkeerd hebben uitgelegd…’

‘Je komt nu dus toch uit jezelf op de jonge Lovell?’

‘Ik ben anders over hem gaan denken sinds hij mij heeft verteld dat hij toen hij een kleine jongen was met een mes op zijn moeder is afgegaan toen hij haar met een van haar kerels zag. En daar komt dan dat geld dat hij krijgt nog bij. Ik wed dat ze tegen hem heeft gezegd dat zij hem al haar geld zou nalaten en niet hoeveel dat was. Hij moet hebben gedacht dat het verdraaid veel meer was dan het was.’

‘Schei nou uit, Mike. Hij heeft haar óf uit jaloezie, óf uit hebzucht vermoord, maar allebei tegelijk kan niet.’ Wexford kwam overeind. ‘Kom, ik stap op om Lionel Marriott in de Olive op een borrel te trakteren.’

‘Heel aardig,’ zei Burden gereserveerd en pakte de telefoon weer op. ‘Het spijt me dat ik het te druk heb om met u mee te gaan.’

‘Wacht tot je wordt uitgenodigd,’ snauwde Wexford. Toen grinnikte hij. ‘“Welgelukzalig is de man,” Mike, “die niet zit in het gestoelte der spotters”.’

‘Dit is anders uw stoel, meneer,’ zei Burden minzaam.

Het was grappig hoe Burden de laatste dagen de touwtjes in handen scheen te hebben genomen, dacht Wexford, terwijl hij tegen de leuning van de Kingsbrook Bridge hing te wachten op het opengaan van de Olive and Dove en Marriotts komst. Als hij terugkeek op het onderzoek van de afgelopen week, scheen het hem toe dat Burden de meeste informatie had bijeengegaard terwijl hij had zitten luisteren naar de verhalen van Marriott. Misschien overdreef hij. Maar Burdens theorieën bleken wel degelijk steekhoudend te zijn. Dat het geen moord met voorbedachten rade was bijvoorbeeld en dat Keetje met Nightingale wilde trouwen en dat Georgina Villiers een doodgewone aardige vrouw was. Hij zou vast wel gauw op de proppen komen met een theorie over het geheim en een andere om Seans niet bestaande alibi te verklaren. Hij liet een los stukje steen van de brugleuning in het water vallen… Onze jongeren zullen visioenen zien en de ouden dromen dromen…

‘Een dubbeltje voor je gedachten,’ zei Marriott terwijl hij hem op de schouder tikte.

‘Ik dacht erover dat ik oud word, Lionel.’

‘Maar je bent net zo oud als ik!’

‘Iets jonger,’ zei Wexford rustig. ‘Het viel me ineens op dat deze zaak vol mensen zit die te oud zijn voor anderen. Dat herinnert mij eraan dat ik ouder ben dan zij allemaal.’ Hij keek omhoog naar de serene hemel van Sussex, wolkeloos en stralend. ‘Een oude man in een droge maand,’ zei hij. ‘Een oude man in een droge zaak…’

‘De Olive zal niet droog zijn,’ zei Marriott. ‘Komaan, Gerontius, laten we die borrel gaan pakken.’

Op zonnige dagen konden de gasten van de Olive hun drankjes aan tafeltjes in de tuin drinken. Het was een stoffig tuintje, nogal droog, maar zoals de meeste Engelsen voelden Marriott en Wexford zich als de zon scheen haast verplicht om buiten te zitten, want mooi weer kwam zo zelden voor en het duurde zo kort.

‘Maar ik heb je de hele geschiedenis verteld, Reg,’ zei Marriott. ‘Er is verder echt niets.’

‘En dat uit jouw mond?’

‘Ik vrees van wel, tenzij je wilt dat ik het verhaal met mijn eigen ideeën ga opsmukken.’

Wexford viste een blaadje uit zijn thee en keek geërgerd omhoog naar de boom waarvan het was afgevallen. Hij zei scherp: ‘Geloof je in de mogelijkheid dat Villiers homoseksueel is?’

‘O hemel, dat zou ik niet denken.’

‘En toch zeg je dat hij tussen zijn huwelijken in geen vriendinnetje heeft gehad.’

‘Vrienden had hij ook niet.’

‘Nee? En Quentin Nightingale dan?’

‘Quentin is het helemaal niet. Ik heb een ernstig vermoeden dat hij achter dat kleine Hollandse meisje aanzit. Is gek op haar als je het mij vraagt. Ik geef toe dat Denys’ gevoelens jegens zijn vrouwen niet meer dan lauw zijn geweest, maar Quentin was verliefd op Elizabeth en nu is hij weer verliefd.’

Wexford was niet van plan Nightingales vertrouwen ook maar met een knikje van instemming te schenden. ‘Ik heb mij afgevraagd,’ zei hij, ‘of Elizabeth wist dat haar broer homoseksueel was en hem dat erg kwalijk nam, maar alle mogelijke moeite deed om het geheim te houden.’

‘Ik zie niet in waarom ze daarvoor vermoord zou worden.’

Terwijl hij zijn theekop leegde, besloot Wexford tegen Marriott geen woord te zeggen over het chantagegeld. ‘Nee, het is waarschijnlijker dat ze in het bos met een man is gezien en dat degeen die haar heeft gezien haar heeft vermoord.’ Nadenkend voegde hij eraan toe: ‘“Mijn zangvogeltje, de enige echte Nightingale in Myfleet.”’

Op gretige en behulpzame toon zei Marriott: ‘Misschien is hij een natuurlijk kind van Quen. Will Palmer beweert altijd “Hij heeft nooit een vader gehad.” Wat denk je dáárvan?’

‘Wat heb je gelezen?’ snauwde Wexford. ‘Mrs. Wood? De bruiloft van Figaro?

‘Sorry. Het was zomaar een gedachte.’

‘En een bar armzalige. Je mag dan een goed leraar Engels zijn, Lionel, maar je bent een miserabele speurder.’ Wexford glimlachte met spottend medelijden. ‘Nog erger dan ik,’ zei hij en stond op, zich afvragend wat Burden in zijn afwezigheid had ontdekt.

Marriott bleef een ogenblik aan het tafeltje zitten, maar hij haalde de inspecteur in toen die juist de brug overkwam. ‘Er is me iets te binnen geschoten,’ zei hij buiten adem. ‘Elizabeth verstuurde altijd hopen postpakketten. Vrij kleine pakjes in gewoon pakpapier. Als ik er overdag was zag ik vaak zo’n pakje op het tafeltje in de hal liggen, maar er lagen altijd een stuk of wat brieven bovenop die naar de post moesten. Heb je daar wat aan?’

‘Ik weet het niet, maar evengoed bedankt.’

‘Graag gedaan,’ zei Marriott zich omdraaiend om weg te gaan. Over zijn schouder keek hij om en voegde er enigszins melancholiek aan toe: ‘Laat me niet vallen, Reg, nu je me tot de laatste druppel hebt uitgeknepen.’

‘Zelfs een smeris heeft behoefte aan vrienden,’ zei Wexford en liep toen High Street in naar het politiebureau.

Burden zat aan de rozenhouten schrijftafel zijn boterhammen te eten.

‘Maak dat je weg komt,’ zei Wexford humeurig. ‘Je morst kruimels op mijn vloeiblad.’

‘U morst altijd kruimels.’

‘Dat kan wel zijn, maar het is mijn vloeiblad en toevallig mijn werkkamer.’

‘Het spijt me, meneer,’ zei Burden braaf. ‘Ik dacht dat u op een kroegentocht was.’

Wexford snoof ongeduldig. Hij blies de kruimels weg en zette zich met waardigheid neer. ‘Nog nieuws?’

‘Nog niet. Geen van beide Newcastles was raak. Ik heb Dublin aan de lijn gehad.’

‘Op één punt heb je het mis, Mike. Twohey heeft mevrouw Nightingale nergens in het bos ontmoet. Zij stuurde hem geld in postpakketjes. Ik weet niet naar wat voor adres, maar dat zouden we Keetje kunnen vragen.’

Burden perste zijn lippen op elkaar tot een dunne lijn.

‘Je hebt je lunch op,’ zei Wexford, ‘dus ik stel voor dat je daar nu op af gaat.’

Burden kreunde. ‘Moet dat?’ vroeg hij met een schooljongetjesstem, als van zijn zoon.

‘Zeg, wat moet dat voorstellen?’ brulde Wexford. ‘Ze zal je niet opeten.’

‘Opgegeten worden, dat is niet waar ik bang voor ben,’ zei Burden. Hij verfrommelde het papier van zijn lunch, gooide het in de prullenmand en wierp Wexford een pseudo-wanhopige blik toe.

Er viel voor hem nu niets anders te doen dan afwachten, overpeinsde Wexford. Hij stuurde Bryant naar de kantine om iets te eten te halen en nadat hij had gegeten, werd hij door een zware loomheid overvallen. Hij besloot te gaan lezen om wakker te blijven en daar het enige leesmateriaal dat hij bij de hand had, afgezien van een stapel rapporten die hij van buiten kende, het boek was dat Denys Villiers hem had gegeven, las hij dat. Of, om preciezer te zijn, hij las de eerste drie paragrafen, begon te knikkebollen en schrok zich half dood toen de telefoon rinkelde.

‘Probeer de ijzerwinkels,’ zei hij vermoeid tegen degeen die had opgebeld. ‘Speciaal diegene die in de laatste vier jaar in andere handen zijn overgegaan. Hij kan zijn naam hebben veranderd.’ En in een helder ogenblik voegde hij eraan toe: ‘Ik zou speciaal belangstelling hebben voor een ijzerhandel die Nightingale’s heet of The Manor Stores of zoiets.’

Hij keerde terug tot bladzijde één van Wordsworth in Love, bladerde verder naar de stamboom. Daar stond in duidelijke zwarte letters de naam George Gordon Wordsworth. Hij was, zag Wexford, de kleinzoon van de dichter zelf geweest. Villiers had hem willen laten geloven dat dit het stukje informatie was dat hij in de schoolbibliotheek had opgezocht, hoewel het al in zijn pas verschenen boek was vermeld. De man had blijkbaar een zwak punt, hij onderschatte zijn tegenstander.

Het was al haast zes uur voor Burden terugkwam.

‘Allemachtig, wat heb je dáár lang over gedaan.’

‘Nightingale en zij waren uit. Picknicken heb ik begrepen. Ik heb gewacht tot ze thuiskwamen.’

‘Kon ze zich het adres op de pakjes herinneren?’

‘Ze zegt dat ze alleen postpakketten wegbracht met spullen die mevrouw Nightingale naar Nederland stuurde, met uitzondering van afgelopen dinsdag toen mevrouw vermoord werd. Toen heeft ze er twee naar de post gebracht, één voor haar moeder in Nederland en nog een. Ze heeft helemaal niet naar het adres gekeken.’

Wexford haalde zijn schouders op. ‘Nou ja, het was een poging waard, Mike. Het spijt me van je zondagmiddag, maar ik neem aan dat een lot dat erger is dan de dood je bespaard is gebleven?’

‘Nightingale was er de hele tijd bij.’

‘Als je jou hoort,’ zei Wexford, ‘klinkt hij als de zuster in de spreekkamer van een dokter. Nou, ik ga zelf nog maar eens naar Myfleet, dat bos nog eens verkennen en misschien een praatje maken met mevrouw Cantrip. Ik zou maar naar huis gaan als ik jou was. Ze kunnen eventuele telefoontjes wel doorgeven.’

Het zou dagen kunnen duren, het zou weken kunnen duren, maar uiteindelijk zou Twohey gevonden worden. En dan, dacht Wexford terwijl hij langs King’s School reed, zou hij praten. Hij zou in Wexfords werkkamer zitten, en door het raam met het weidse uitzicht naar de bleekblauwe hemel staren zoals honderden gewetenloze schurken vóór hem hadden zitten staren, maar in tegenstelling tot de meesten van hen zou hij geen reden hebben om zijn mond te houden. Een lange gevangenisstraf stond hem te wachten, of hij nu zou spreken of zwijgen. Waarschijnlijk zou hij maar al te graag willen praten om zich te wreken op de dode vrouw en haar familie, want uit die bron viel er voor hem geen geld meer te verwachten.

En wat zou hij zeggen? Dat de liefde van Villiers voor zijn zwager van een aard was die hun bekrompen wereldje niet door de vingers kon zien? Dat Elizabeth een hele rij minnaars had gehad die jong genoeg waren om haar eigen kinderen te zijn? Of dat, lang geleden, Villiers en Elizabeth betrokken waren geweest bij een misdadig complot? Plotseling herinnerde Wexford zich het gebombardeerde huis waarin hun ouders om het leven waren gekomen. Ze waren nog kinderen toen, maar het is vaker voorgekomen dat kinderen moorden plegen… Twee mensen onder puin begraven, maar nog in leven, ouders die misschien een struikelblok hadden gevormd voor de ambities van hun kinderen. Het was een feit dat hun dood voor Villiers geweldig voordelig was geweest. Voor zijn zus niet. Zou daarin de leidraad gevonden moeten worden?

Twohey zou het weten. Het was verschrikkelijk frustrerend voor Wexford te bedenken dat Twohey misschien de enige nog in leven zijnde persoon was die inderdaad op de hoogte was en dat die met zijn geheim ergens geriefelijk verstopt zat. En het kon dagen duren, het kon weken duren…

Op naar Myfleet. De kerkklokken van Clusterwell luidden voor de avonddienst en zodra hun gebeier achter hem wegstierf hoorde hij voor zich die van Myfleet. Acht klokken waarvan de zware koperen klanken in steeds wisselende volgorde door de avondlucht klonken.

Er was een briefje op mevrouw Cantrips voordeur geprikt: Ben naar de kerk. Terug 7.30. Een invitatie voor inbrekers, dacht Wexford, alleen kon hij zich in de laatste tien jaar geen enkele inbraak in Myfleet herinneren. De bomen verhulden misdaden van grotere allure. Hij wendde zich af en de rode kat die buitengesloten tussen de bloemen had gezeten, gaf kopjes tegen zijn benen.

Wexford liep het bos in en rook de geur van de dennen die de hele dag in de zon hadden gebaad. Het pad dat hij nam was het pad dat Elizabeth Nightingale die nacht had genomen en hij volgde het tot hij op de open plek kwam waar Burden meende dat ze Twohey had ontmoet en hij meende - wat?

Misschien had Burden bij nader inzien alweer gelijk. Misschien waren die pakketjes nooit naar de post gebracht, maar persoonlijk afgeleverd. Ze zou zulke grote bedragen waarschijnlijk wel niet los in haar handtas meegedragen hebben. Trouwens, ze had geen handtas bij zich gehad, alleen een mantel en een staaflantaarn… Hij staarde naar de met korstmossen begroeide boomstam waar ze op had gezeten. Op de droge zanderige grond waren nog steeds de vage sporen van vier schoenen te zien terwijl de ronde plekken in de dennennaalden verraadden dat vier voeten daar hadden rondgeschoven.

Als haar metgezel Twohey was geweest - misschien gezien door Sean die het doel van hun ontmoeting verkeerd had geïnterpreteerd - hoe was Twohey dan gekomen? Over de donkere beboste heuvel van de kant van Pomfret? Of langs het pad dat langs de tuinen van de Myfleet-huisjes liep en eindelijk uitkwam - ja, waar eigenlijk? Wexford besloot dat te onderzoeken.

De kerkklokken waren opgehouden en het was doodstil. Hij liep tussen de rechte dunne dennenstammen waarbij hij af en toe omhoogkeek naar de plekken bleekzilverige hemel en soms naar links en rechts het bos zelf in dat zo donker was en tot hoofdhoogte zo steriel dat er geen vogels zongen en het enige zichtbare leven dat van de muggen was die in zwermen dansten.

Het was vanwege die muggen dat hij blij was dat de bomen aan zijn linkerkant langzaam schaarser werden en hij merkte dat hij langs de omheiningen van de tuintjes liep. Eindelijk hoorde hij voor zich uit heel vage muziek. Het was een sentimentele stroperige melodie waarvan hij vaststelde dat zij uit de pop- of dansmuziek afkomstig was. Zij deed Wexford denken aan die zachte en licht erotische deuntjes die hem uit Keetje Doorns transistor tegemoet gezweefd waren. Juist toen hij dacht hoe prettig en pretentieloos dit op deze vredige zomeravond klonk, brak het af en werd gevolgd door een afgrijselijke kakofonie, het woeste resultaat van het tegelijk bespelen van een aantal saxofoons, orgels, drums en elektrische gitaren.

Wexford stak zijn hoofd over de heg en keek op het vierkant stukje grond, voor een deel wildernis, voor een deel vuilnishoop, dat de achtertuin van de Lovells was. Vanuit het open keukenvenster liep zo’n vijftien meter elektrisch draad naar de schuur waar het lawaai uitkwam. Wexford deed een paar stappen achteruit en bedekte zijn geteisterde oren.

Toen nam hij zijn handen weg.

Binnen in de schuur sprak iemand. De klank en het timbre van de stem waren onmiskenbaar, het accent opzettelijk aangeleerd. Zuid-Amerikaans, concludeerde Wexford.

Met stijgende nieuwsgierigheid luisterde hij.

Sean Lovell sprak zijn onzichtbare, in feite niet aanwezige publiek aan met ‘guys and dolls’. In een glad professioneel jargon zei hij nog iets ter afsluiting van het laatste nummer en toen kondigde hij met meer enthousiasme zijn volgende plaat aan. Ditmaal was het de overrompelende herrie van een big band en die was nog onsamenhangender dan de vorige compositie.

Het stopte. Sean sprak opnieuw en toen Wexford begreep wat zijn woorden betekenden ging er een scheut van intens medelijden door hem heen. Misschien, dacht hij, zijn er weinig dingen zo treurig als het afluisteren van een man die met zijn dagdromen alleen is, een man die zich in eenzaamheid overgeeft aan zijn heimelijke, lachwekkende zwakte.

‘En nu volgt,’ zei de stem van de onzichtbare, ‘waar jullie op hebben zitten wachten. Jullie zijn vanavond van ver gekomen en ik beloof dat jullie niet teleurgesteld zullen worden. Hier is hij, jongens en meisjes. Een groot applaus voor jullie eigen Sean Lovell!’

Hij begon te zingen, zonder begeleiding. Wexford liep weg, heel zacht en voorzichtig voor zo’n zware man. Zijn voeten veroorzaakten op de met naalden bedekte bosbodem nauwelijks enig gekraak.

Hij wist nu wat Sean die avond aan het doen was geweest, wat hij elke avond deed en misschien nog jaren lang zou doen tot het een of andere meisje hem ving en hem toonde hoe dagdromen sterven en dat het leven bestaat uit graven in de tuin van een rijk man.