-5-
Niet alleen het toegangshek, maar ook de voordeur was overgroeid met brandnetels en het middel ertegen: zuring. Voor ze de kans hadden gehad de klopper op te lichten werd achter een glas-in-loodraam een grijs kanten gordijn dat nog eens extra met grotere gaten was geperforeerd opgetild en er verscheen een gezicht.
‘Ik weet niet wat u wilt, maar u zult achterom moeten.’
Het zijhek viel om toen ze ertegen duwden. Met een schouderophalen legde Wexford het plat neer op een overdadig met onkruid begroeid bloembed. De achtertuin was een erbarmelijke smet op een fraai landschap. Tegen de luister van het bos stak die twintig vierkante meter kniehoog gras, paardenbloemen, roestig ijzer en kapotte kippenhokken af als een vetvlek op zwart fluweel. Een tamelijk net schuurtje vulde een van de verste hoeken. Het onderste gedeelte was verborgen achter hopen vodden, groene flessen en een matras die eruitzag of er met bajonetten op was geoefend. Tussen het onkruid waren een emaille po en verscheidene gedeukte pannen te onderscheiden. Wexford merkte op dat je door een hekje in de achterste omheining direct in het bos kon komen.
De achterdeur ging plotseling open en de vrouw die door het raam met hen had gesproken stak haar hoofd naar buiten.
‘Wat wilt u?’
‘Mevrouw Lovell?’
‘Dat klopt. Wat wilt u?’
‘U even spreken alstublieft,’ zei Wexford effen. ‘Wij zijn van de politie.’
Ze wierp hem een onderzoekende en achterdochtige blik toe. ‘Over haar op het huis zeker? Kom maar binnen. Zijne hoogheid zei al dat er politie in de buurt was.’
‘Zijne hoogheid?’ vroeg Burden. Behoorden tot de verheven kringen waarin zij zich bevonden personages die nog verhevener waren en wel personen met een koninklijke titel?
‘Mijn zoon, mijn Sean,’ ontgoochelde mevrouw Lovell hem. ‘Vooruit maar. U kan in de zitkamer als u wilt. Hier.’
Deze zitkamer, als je die al zo kon noemen, was nauwelijks minder smerig dan de keuken, en hij stonk ook naar groente, een chronisch gaslek en zwak naar jenever. Hij was gemeubileerd met een nieuw hardroze ameublement dat al vol vlekken zat en een heterogeen assortiment van oude dorpsstukken en moderne troep. De koningin glimlachte gereserveerd vanaf een kalender die tegen de muur was geprikt tussen krantenknipsels van de Rolling Stones en een groot ingelijst olieverfschilderij van een Romeinse dame die zichzelf met een dolk doorstak. Qua uiterlijk had ze wel iets van mevrouw Lovell, maar haar omvang haalde het niet bij de hare. Mevrouw Lovells nog knappe gezicht vertoonde typische zigeunertrekken, de arendsneus, de dikke gewelfde lippen en de zwarte ogen. Medusahaar, zwart en verward hing tot op haar schouders. Haar dikte strekte zich niet uit tot haar gezicht. Het leek wel of het vet omhoog was gekropen tot haar hals en daar wellicht was afgeschrikt door de dreiging van die sterke gladde kin.
Haar lichaam was enorm, maar niet zonder een grove aantrekkelijkheid doordat de geweldige vetmassa over de juiste plaatsen was verdeeld. De boezem, een Moeder Aarde-godin waardig, met een omtrek van éénmetervijftig en toch met een duidelijke kloof tussen de borsten, paste in omvang bij de heupen. Evenals Keetje had mevrouw Lovell geen last van remmingen en toen ze ging zitten trok haar toch al diep uitgesneden blouse nog ettelijke centimeters omlaag, terwijl tegelijkertijd haar strakke zwarte rok boven haar knieën opschoof.
Met het gevoel dat voor één middag de maat wat betreft vrouwelijk vlees - en in dit geval vlees dat een wasbeurt hard nodig had - vol was, wendde Wexford zijn blik af.
‘Alleen wat routinevragen, mevrouw Lovell’, zei hij.
‘Zou u ons willen vertellen hoe uw zoon gisteren de avond heeft doorgebracht?’
‘Hij heeft gegeten,’ zei ze. ‘Toen heeft hij tv zitten kijken. Zijne hoogheid is dol op tv en waarom niet, hij betaalt toch zeker kijkgeld?’
‘Natuurlijk, waarom niet? Maar na half tien heeft hij niet gekeken, zeker?’
Mevrouw Lovell keek van Wexford naar Burden. Het was helder als glas dat ze zich afvroeg of ze zou liegen of de waarheid vertellen. Maar de waarheid vertellen is altijd gemakkelijker. Alles in haar uiterlijk en in dat van haar huisje wees op luiheid, op een dodelijke laksheid. Tenslotte zei ze zuinig: ‘Hij is uitgegaan.’
‘Waar is hij heen gegaan?’
‘Dat heb ik hem niet gevraagd. Ik bemoei me nooit met zijn zaken…’ Ze peuterde aan een gescheurde duimnagel. ‘…en hij bemoeit zich niet met de mijne. Nooit gedaan. Misschien is hij naar de schuur gegaan. Brengt in de schuur heel wat tijd door, dat doet-ie.’
‘Wat doet hij daar, mevrouw Lovell?’
‘Zijne hoogheid heeft daar zijn platen.’
‘Maar hij kan zijn platen toch zeker ook hier in huis draaien?’ vroeg Burden.
‘Als-ie zou willen, kan dat.’ Mevrouw Lovell beet op een los stuk nagel. ‘Het is mij hetzelfde. Ik bemoei me niet met hem en hij niet met mij.’
‘Hoe laat is hij thuisgekomen?’
‘Ik heb hem niet gehoord. Mijn vriend is om een uur of zeven gekomen. Sean en hij, die kunnen niet zo best met elkaar opschieten. Ik denk dat zijne hoogheid daarom naar de schuur is gegaan. Toen mijn vriend wegging was hij nog niet thuis, half elf zal dat geweest zijn - maar zoals ik zeg, ik bemoei me niet met hem en hij…’
‘Ja, ja juist. Sean was erg dol op mevrouw Nightingale, geloof ik?’
‘U gelooft maar raak.’ Mevrouw Lovell gaapte uitgebreid, waarbij kleine scherpe tanden zichtbaar werden. ‘Leven en laten leven, dat is mijn motto. Zij daar op de Manor, zij hield ervan zich met mensen te bemoeien, wilde dat ze hogerop kwamen. Praatte zijne hoogheid gekke ideeën in zijn hoofd.’ Ze strekte haar armen boven haar hoofd, gaapte opnieuw en zwaaide haar benen omhoog op de sofa. Ze deed Wexford denken aan een dikke zachte poes die tevreden zit te spinnen en zich niets aantrekt van de troep waarin ze leeft.
‘Wat voor ideeën?’ vroeg hij.
‘Over in de showbusiness gaan, zingen en zo. Ik heb er nooit op gelet. Misschien zag ze wat in ’m. Weet ik veel?’
‘Zou u er bezwaar tegen hebben als we dit huis doorzochten?’
Voor het eerst glimlachte ze en toonde een onverwacht ironisch gevoel voor humor. ‘Doorzoek maar raak,’ zei ze. ‘U liever dan ik.’
‘Een deprimerende ervaring,’ zei Wexford terwijl ze naar de auto terugliepen. Bryant, enigszins bleek om de neus, volgde hen op enige afstand.
‘Nog nooit in al die jaren bij de recherche ben ik zoiets tegengekomen,’ barstte Burden uit. ‘Ik heb overal jeuk: Hij schurkte zich in zijn kleren en krabde zich op zijn hoofd.
‘Nou, je vriendinnetje had je anders gewaarschuwd.’
Burden negeerde dit. ‘Die bedden!’ zei hij. ‘Die keuken!’
‘Erger dan ik had verwacht, dat moet ik toegeven.’ beaamde Wexford. ‘De enige schone plek was die schuur. Merkwaardig was dat, Mike. Een karpet op de grond, een paar behoorlijke stoelen, een platenspeler. Kon een liefdesnestje zijn.’
Burden rilde. ‘Geen mens kan mij wijsmaken dat een dame als mevrouw Nightingale daar afspraakjes zou hebben.’
‘Misschien niet,’ zei Wexford onwillig. ‘Op materieel gebied hebben we niet veel opgediept, hè. Eén koperen kandelaar en een metalen warmwaterkruik. Er zat geen bloed aan, ze waren, dat zweer ik je, in geen vijftig jaar schoongemaakt. En de kleren die hij volgens haar gisterenavond had gedragen kon je haast chic noemen. Maar wat heeft hij gedaan, Mike? Bryant heeft bij de pub geïnformeerd en daar was hij niet geweest. De laatste bus gaat twintig over negen uit Myfleet, dus daar heeft hij niet in gezeten. Een jongen als Sean Lovell gaat niet moeizaam rondsjouwen om de schoonheden van de natuur te bewonderen. Daar krijgt hij de hele dag door al meer dan genoeg van.’
‘Niemand,’ hield Burden hardnekkig vol, ‘maakt mij wijs dat er iets tussen hem en mevrouw Nightingale was. Als je het mij vraagt, is die moeder van hem niets meer dan een dorpshoer. “Ik bemoei me niet met hem.” Mooi hoor! Dat is niets dan een andere manier van zeggen dat je je kind altijd hebt verwaarloosd. Ik weet dat u vindt dat ik ouderwets ben, meneer, en een puritein, maar ik weet niet waar het heen moet met de vrouwen van tegenwoordig. Vuil, ijdel of immoreel of de hele zaak tegelijk. Om te beginnen die mevrouw Nightingale met haar facelifts en haar geheime afspraakjes, dan dat Hollandse meisje dat opschept over haar scharrelpartijtjes en wat mevrouw Lovell betreft…’
‘Ik dacht al dat je zulke gevoelens koesterde,’ zei Wexford met een gemoedelijke glimlach, en dat is de reden dat ik voor jou nu iets respectabels zal inlassen. We gaan een deugdzaam echtgenote opweken, mevrouw Georgina Villiers, die ons naar ik hoop zonder flauwvallen en zonder verzekeringen van haar ontroostbaarheid inzake de nagedachtenis van mevrouw Nightingale zal vertellen met wie ze omging en wat haar stoute broer had gedaan waardoor ze elkaar waren gaan haten.’
‘Mijn man is naar de Manor teruggegaan,’ zei Georgina Villiers. ‘Hij zal zo wel komen.’
‘Wij zouden u graag willen spreken.’
‘O ja? Mij?’ Mevrouw Villiers zag er verrast en nogal angstig uit, alsof het niet vaak was gebeurd dat iemand haar speciaal wilde spreken. ‘Nu ja, dat is goed.’
Ze ging hen via een in papkleur behangen hal voor naar een in papkleur behangen woonkamer. Die was even slordig en karakterloos als de eigenaresse die onhandig stilstond voor ze met de abrupte stem van een onaantrekkelijke vrouw zei: ‘Wel, gaat u zitten.’
‘We zullen u niet lang ophouden, mevrouw Villiers. Hoe is het met uw man na de schok van vanochtend?’
‘O dat. Hij is nu wel weer in orde.’ Plotseling drong het tot haar door dat haar bezoekers niet zouden gaan zitten voor zij dat deed en met een nerveus lachje liep ze de kamer door en zette zich op de leuning van een stoel. ‘O jee, even de voordeur dicht doen. Sorry, ik ben zo terug.’
Wexford merkte op dat ze voor zo’n mager en tenger vrouwtje een sterke atletische gang had. Haar benen zonder kousen waren flink gespierd en roodachtig bruin verbrand.
‘Nu, wat wilde u me vragen?’ Haar stem had een bruuske afgebeten klank alsof ze eraan gewend was te bevelen, maar er niet aan gewend was dat haar bevelen altijd werden opgevolgd. Honderden donkerbruine sproeten bespikkelden haar huid, de blanke kwetsbare huid van roodharigen. Ze leek achter in de twintig, een vrouw die niet wist hoe ze zich aantrekkelijk moest maken, maar die het wel probeerde. De edelweissbroche op het kraagje van haar blouse en het schuifspeldje in haar haar toonden dat ze het probeerde. ‘Mijn man - u zou echt met mijn man moeten praten. Hij zal zo wel komen.’ Nogal onbeheerst keek ze naar de klok. ‘Quen - dat is mijn zwager - zal hem niet lang ophouden. Maar hoe dan ook, wat wilde u mij vragen?’
‘Allereerst, mevrouw Villiers,’ zei Burden, ‘zijn uw man en u gisterenavond na uw bezoek aan de Manor regelrecht naar huis gegaan?’
‘O, ja.’
‘Wat hebt u gedaan toen u thuiskwam?’
‘We zijn naar bed gegaan. We zijn allebei regelrecht naar bed gegaan.’
‘Hebt u met de auto gereden die ik buiten zag staan?’ kwam Wexford.
Georgina Villiers schudde haar hoofd zo heftig dat haar haren uitwaaierden en een paar onflatteuze oorbellen onthulden. ‘We zijn met Denys’ auto gegaan. We hebben er twee. Bij ons huwelijk het vorig jaar had hij er een en ik had er een. Oudjes, dat wel, maar we hebben ze allebei gehouden. Ze zijn niet veel waard, ziet u.’ Ze bracht het tot een koortsachtige overdreven glimlach. ‘Hij is nu weg in zijn auto.’
‘En de uwe, zie ik,’ zei Wexford met een prettige vaderlijke stem, ‘is juist gewassen. Doet u dat elke woensdag, uw auto wassen? U bent zeker net als mijn vrouw, voor elk klusje een vaste tijd in de week? Dan blijft er niets liggen.’
‘Nee, ik ben bang van niet. Ik ben niet methodisch.’ Ze keek hem met half dichtgeknepen ogen aan, in onzekerheid gebracht door de wending die het gesprek had genomen. ‘Dat zou ik moeten zijn, dat weet ik. Denys zou het prettig vinden als… Waarom vroeg u dat eigenlijk?’
‘Dat zal ik u vertellen, mevrouw Villiers. Als u erg methodisch was en altijd volgens een vast schema werkte, zou u zich daar automatisch aan houden en dan zou ik mij kunnen voorstellen dat zelfs de gewelddadige dood van uw schoonzuster u niet van dat schema zou doen afwijken. Maar daar u niet methodisch bent en uw auto, naar ik aanneem, alleen wast als u er zin in hebt of wanneer dat nodig is, waarom dan nu juist vandaag?’
Ze bloosde diep. Angst, haast vertwijfeling verscheen in haar ogen en ze kneep opnieuw haar ogen half dicht, bracht haar handen bij elkaar en klemde ze samen. ‘Ik weet niet wat u bedoelt. Ik begrijp het niet.’
‘Maakt u zich niet van streek. Misschien hebt u de auto juist gewassen omdat u overstuur was.’ Ze vatte het erg langzaam, vond Wexford, té bang of té traag van begrip om de uitweg te zien die hij haar bood. Hij bood haar die nog duidelijker. ‘Ik denk dat u de zeer verstandige houding hebt aangenomen dat werk de beste afleiding is als men zich ongelukkig voelt of ergens over in zit?’
Eindelijk opgelucht, knikte ze. ‘Ja, dat was het.’ Onmiddellijk deed ze het kleine beetje goed dat haar instemming haar had gedaan weer teniet. ‘Eigenlijk was ik niet zo erg van streek. Ik bedoel, ze was mijn zus niet.’
‘Dat is waar,’ zei Wexford. Hij trok zijn stoel dichter naar haar toe en hun ogen ontmoetten elkaar - de hare werden door de zijne vastgehouden als de ogen van een konijn, gebiologeerd door de koplampen van een auto. Plotseling was Burden buitengesloten en waren zij beiden alleen. ‘Zij was de zuster van uw man natuurlijk, alleen maar een schoonzuster.’ Haar trekken verscherpten zich, werden harder. ‘Ze mochten elkaar niet erg, nietwaar?’
‘Nee, dat is zo.’ Ze aarzelde heel even en gleed als vanzelf van de leuning op de zitting van de stoel, maar haar ogen bleven op Wexfords gezicht gericht. ‘Ze konden helemaal niet met elkaar opschieten,’ zei ze. ‘Als u het precies wilt weten, Denys kon haar niet uitstaan.’
‘Merkwaardig, mevrouw Nightingale scheen met ieder ander wel te kunnen opschieten.’
‘Ja? O, met de mensen uit de buurt, bedoelt u.’ Ze gaf een zachte diepe zucht en toen begon ze met een snelle eentonige stem te spreken: ‘Elizabeth had geen echte vrienden. Mijn man denkt dat ze door een maniak is vermoord, zo’n man die vrouwen aanvalt. Zo zal ’t wel gebeurd zijn. Ze moet gek zijn geweest om ’s nachts het bos in te gaan. Dat was erom vragen eigenlijk.’
‘Misschien wel,’ zei Wexford. Hij glimlachte vriendelijk om de sfeer te helpen ontspannen. Georgina Villiers was nu kalmer. Ze liet haar handen los en keek erop neer en ademde oppervlakkig. ‘Weet u waarom uw man niet met zijn zus kon opschieten?’
‘Nou ja, ze hadden niets gemeen.’
En wat, vroeg Wexford zich af, heeft een saaie, karakterloze en conventionele vrouw als u gemeen met een intellectueel als Villiers, een leraar oude talen, een autoriteit op het gebied van Wordsworth?
‘Ik veronderstel,’ zei ze, ‘dat hij haar nogal dwaas en verkwistend vond.’
‘En was ze dat, mevrouw Villiers?’
‘Nou ja, ze had een hoop geld, hè? Hij had geen andere reden om haar niet te mogen, als dat is wat u bedoelt. Zij en Quen waren eigenlijk heel gewone mensen. Natuurlijk niet het soort mensen waar ik aan gewend was. Met zulke mensen ben ik voor mijn huwelijk nooit in aanraking gekomen.’
‘Kon u goed met ze opschieten?’
‘Quen was altijd vriendelijk.’ Georgina Villiers draaide haar trouwring in de rondte en schoof hem aan haar vinger op en neer. ‘Hij mocht mij ter wille van mijn man, ziet u. Hij en mijn man zijn heel goede vrienden.’ Ze sloeg haar ogen neer en beet op haar lip. ‘Maar ik geloof dat hij me langzamerhand ook wel mocht om mijzelf. Maar hoe dan ook,’ zei ze plotseling met een schrille boze stem, ‘wat heb ik eraan? Voor een man hoort zijn vrouw op de eerste plaats te komen. Hij moet meer op haar dan op buitenstaanders gesteld zijn en niet in het huis van een ander gaan zitten werken.’
‘Vond u dat meneer Nightingale een te grote invloed op uw echtgenoot had?’
‘Ik hond niet van bemoeienis van buitenaf,’ zei Georgina. Ze trok aan haar oorbellen en draaide het schroefje van de ene iets losser. ‘Ik ben,’ zei ze trots, ‘voor mijn huwelijk gymnastieklerares geweest, maar dat heb ik voorgoed opgegeven. Vindt u ook niet dat een vrouw thuis moet blijven en voor haar man zorgen? Voor mensen als wij is dat het beste, een echt thuis en een gezin zonder te veel belangen daarbuiten.’
Met een afkeurende blik op Burden die goedkeurend met zijn hoofd had geknikt, zei Wexford: ‘Hebt u er iets tegen als we het huis doorzoeken?’
Georgina aarzelde en toen schudde ze haar hoofd.
De bungalow had nog een salon en twee slaapkamers waarvan de kleinste niet gemeubileerd was.
‘Ik vraag me af wat hij met zijn geld doet?’ fluisterde Wexford. ‘Hij heeft een goede baan en dan nog die boeken die hij schrijft.’
Burden haalde zijn schouders op. ‘Misschien is hij ook verkwistend, net als zijn zus,’ zei hij. ‘Hij zal nu wel veranderen. Hij heeft een goede vrouw.’
‘Godallemachtig!’
Bij het doorzoeken van de spaarzaam gevulde kasten zei Burden stijfjes: ‘Nu, het is wel eens prettig voor de verandering met een gewone fatsoenlijke vrouw te praten.’
‘Misschien is ze gewoon en fatsoenlijk. God weet dat ze saai genoeg is. Niets te vinden hier, geen bloed, niets dat mogelijk als wapen is gebruikt.’ Ze liepen de keuken in waar Wexford het deksel van een ouderwets kolenfornuis oplichtte. ‘Brandt er vrolijk op los,’ zei hij. ‘Ze zouden daar praktisch alles in hebben kunnen verbranden en ze heeft er uren de tijd voor gehad.’
Georgina zat in de kamer op hen te wachten, apathisch naar de muur starend.
‘Ik begrijp niet waar mijn man zo lang blijft. Je zou verwachten dat hij vandaag hier bij mij zou willen zijn. Je zou verwachten…’ Plotseling verstijfde ze en luisterde gespannen. ‘Daar heb je hem.’
Ze sprong van haar stoel en rende naar de hal terwijl ze de deur achter zich dichtsloeg. Burden zei, met een half oor naar de gefluisterde conversatie tussen man en vrouw luisterend: ‘Ze is beslist één bonk zenuwen. Het lijkt wel of ze verwachtte dat we iets zouden vinden. Ik vraag me af…’
‘Sst!’ zei Wexford scherp.
Denys Villiers kwam over zijn schouder met zijn vrouw pratend de kamer binnen. ‘Ik kan niet op twee plaatsen tegelijk zijn, Georgina. Quen is er beroerd aan toe. Ik heb hem bij Lionel Marriott gebracht.’
Burdens ogen ontmoetten die van Wexford. De inspecteur stond op met van aangename verrassing opgetrokken wenkbrauwen.
‘Hoorde ik u de naam van Lionel Marriott noemen?’
‘Dat zal wel als u luisterde,’ zei Villiers grof. Nog steeds zag hij er een stuk ouder uit dan achtendertig, maar minder ziek dan in het Oude Huis. ‘Hoezo? Kent u hem?’
‘Hij geeft les op dezelfde school als u,’ zei Wexford. ‘Toevallig is zijn neef met mijn oudste dochter getrouwd.’
Villiers wierp hem een beledigende blik toe. ‘Merkwaardig,’ zei hij op een toon die duidelijk deed uitkomen dat Marriott, een ontwikkeld en beschaafd man en collega van hem, zich duidelijk had verlaagd door met de familie van de inspecteur door huwelijk geparenteerd te zijn.
Wexford slikte zijn gram in. ‘Is hij een vriend van uw zwager?’
‘Van tijd tot tijd hangt hij wel eens op de Manor rond.’ Koel maakte Villiers zijn arm los uit de greep van zijn vrouw en liet zich in een leunstoel vallen. Hij sloot zijn ogen in wanhoop of misschien gewoon uit ergernis. ‘Ik wil een borrel,’ zei hij en tot Georgina, die zich met dansende oorhangers over hem heen boog: ‘Er moet ergens een halve fles gin zijn. Haal je die even?’