41
Eerwaardige en grootmoedige meester,
Ik wist zeker dat ik de nodige ergernis en last zou zou krijgen als ik terugging naar de herberg dus ben ik eerst gaan eten in osteria In de Koe. De bedienden van de osteria keken me vol verbazing aan want ze wisten al zeker dat Lionardo en ik hem gepeerd waren om de herbergrekening niet te betalen maar in plaats van me slecht te behandelen gaven ze me alweer de lekkerste dingen te eten en wel spiesjes van schaap en verse kruiden en vers brood en fruit en uit de keuken stuurden ze me zelfs een stuk taart als aardigheid van de lelijke kokkin en ik was heel tevreden en ook wel verbaasd want de bedienden hebben me niks gevraagd nog geen rooie cent en alles leek haast een geschenk ja, ze vroegen nog hoe ik het maakte ook en hoe het kwam dat ik zoveel dagen niet geweest was en ik kwam met een paar leugens van dat ik naar de villa van keizer Hadrianus was gegaan om de ruïnes en de beelden van Antinoös te zien enzovoorts en ik dacht van moet je nou toch kijken hoe graag ze me mogen in osteria In de Koe.
Toen ging ik naar de herberg waar het nodige nieuws was. Eerst gaven ze me een briefje van Paride Grassi die met Lionardo wou praten toen weer een briefje van Paride Grassi die met Lionardo wou praten toen een briefje van Paride Grassi die Lionardo naar de hel wenste omdat ie niet geantwoord had toen een briefje van Paride Grassi voor mij dat luidt dat ik me gelijk moet melden als ik het lees want er is ene V. die nieuws wil over hoe de kwestie verloopt en ik begreep het uit de kunst, hij bedoelde dat Valentino wil weten wat Lionardo nou helemaal heeft uitgevroten met zijn onderzoek maar ik ben niet van gisteren en me reet dat ik me ga melden bij Grassi, Lionardo moet er maar heen om de uitbrander van Valentino op te halen, ik niet. Ik vroeg trouwens ook of Lionardo zich in de osteria had laten zien of horen maar ze zeien van niet, en ik dacht van Godslievemoedernogantoe, Joost mag weten hoe het blikskaters met hem afgelopen is en je zult nog meemaken dat ik uiteindelijk alleen terug moet naar Florence en dan moet ik een andere pleegvader gaan zoeken die minder vliegmachines tekent en een piezeltje meer geluk heeft alleen hoe voor de donder betaal ik ondertussen de herbergrekening, mwa.
In de herberg waren er briefjes voor mij van een paar verkopers, van de visboer en die vent van de wafels, die van de schoenen, die van de hemden, die allemaal wouen weten wanneer ik ze dat geld geef dat ik ze schuldig ben voor de spullen die ik op de pof heb gekocht, trouwens, Mijnheer en Meester, wanneer krijg ik dat voorschot op mijn loon? Vier vijfde van het totaal of ook wel negen achtste zou me goed uitkomen want ik heb de indruk dat die lui me enorm op mijn lazer geven als ze binnen een paar dagen geen geld zien.
Zoals ik al had verwacht werd ik terwijl ik mijn kamer inging betrapt door het dienstmeisje van de herberg dat een van de andere gasten te eten aan het brengen was en ze begon te vragen van waar zat je wat heb je al die tijd gedaan waarom heb je me niet gewaarschuwd dat je verdween enzovoorts enzoverder, afijn ze deed vervelend want ze had vast mijn pik gemist en om haar toen stil te krijgen heb ik ’r even in mijn kamer gelaten, ook omdat ze het middageten van die andere gast in haar handen had waar lekkere appels bij zaten en ik heb er gelijk een sappige rooie van gejat.
Het dienstmeisje (gadverdikke, voordat ik uit Rome vertrek moet ik toch vragen hoe ze heet) gaf me dan eindelijk de laatste brief van U, Mijnheer en Meester, en zei dat de bode die hem had gebracht had meegedeeld dat het iets heel belangrijks was en toen heeft zij hem terecht bewaard om hem persoonlijk aan mij te geven. Dus dank U wel, Mijnheer en Meester, dat U me de gevraagde inlichting hebt gegeven over Grassi en wel dat notaris Patriarchi, die de bewijzen zou moeten hebben dat de paus onder een hoedje speelt met de Turken, die bewijzen niet alleen niet heeft maar ook niet bestaat, in Florence woont geeneens een halve notaris die zo heet. Dus ook die beschuldiging tegen de paus is helemaal vals en verzonnen en het is weer van die lariekoek die de boze tongen uit Straatsburg hebben bedacht. In Uw brief schrijft U alleen wel terecht van neem me niet kwalijk Salai maar hoe voor de donder weet jij dat juist die lui uit Straatsburg als eerste de laster tegen paus Borgia hebben verspreid aangezien je geen bewijzen hebt maar, Mijnheer en Meester, ik heb wel een idee om U te bewijzen dat ik gelijk heb maar daar heb ik de hulp van het dienstmeisje bij nodig.
En omdat ze bijna huilde terwijl zij en ik aan het praten waren en zei dat ze zo bezorgd was geweest, liet ik haar bij me op bed zitten en heb haar getroost en terwijl ik zei van toe nou kom op niet huilen met mij is niks gebeurd, aaide ik haar ook wat over haar hoofd en toen over haar wangen en toen haalde die troel de appel uit mijn hand en legde mijn hand op haar boezem tussen haar bollen die zoals ik U misschien al had gezegd lekker vol zijn als twee grote eieren en ik ben ook niet van steen, Mijnheer en Meester, als een vrouw mijn hand daartussen legt dan begin ik aan het Onzevader en afijn omdat ik ook goed gegeten had en er weer tegenaan kon maakte ik eerst het jakje bij het dienstmeisje open en toen haar jurk en ik heb haar een paar goeie oefeningen gegeven, ook omdat ik zoals ik U al zei het dienstmeisje om een gunst wou vragen die ik U later wel uitleg en dan zeg of het gewerkt heeft of niet maar zonder veel toezeggingen vooraf te doen, anders zegt U dat Salai maar kletst en kletst en nooit ene moer klaarspeelt en misschien krijg ik dan geen voorschot op mijn loon zodat die kerels van de wafels en de kaas enzovoorts die op hun geld wachten me op mijn flikker geven.
Uw trouwe Salai