25
Waardige en zeer eerbiedwaardige Meester,
Ook al is ie weer alleen, Uw trouwe Salai wil niet luibakken op Uw kosten. Omdat niemand me gelooft, moet U weten dat ik zeg: ik ga en praat met wie ik wil en wanneer ik wil en als Lionardo zich achteraf beklaagt, dan zeg ik van lieve pleegvader, als U wil moet U maar uit Rome weggaan als U zo bang bent maar dan ga ik wel mijn eigen gang want als er weer een dief met een mes in de herberg komt dan vermoordt ie mij en niet U.
Allereerst ben ik Copernicus gaan opzoeken, die grote ogen opzette toen ie me zag en me gelijk een en al glimlach in zijn hotelkamer binnenliet. Meteen bood ie me water wijn brood en ham aan, Joost mag weten wat ie dacht te krijgen maar die ham en wijn heb ik grif aangenomen, alleen ben ik hem wel gelijk de vragen gaan stellen die voor mij van belang waren. Eerst was ie teleurgesteld maar daarna gaf ie graag antwoord, ten eerste omdat nichten net als vrouwen van de klets houen, ten tweede omdat ze verwaand zijn, als ze iets weten kunnen ze het niet laten om goed voor de dag te komen en te zeggen van kijk es wat ik allemaal weet en hoe ik dat mooi zeg, vooral als ze onwetende jongens als Salai voor zich hebben.
Nou, signor Copernicus, begon ik, wat betreft de kwestie van gisteren, dus De Germanen van Tacitus en Poggio Bracciolini, hebt U me zonder het eind van het verhaal laten zitten. Wat Copernicus toen antwoordde, Mijnheer en Meester, bracht me op de gedachte dat de mannen van tegenwoordig de dingen nog niet zien als je ze in hun ogen stopt, zulke grote ezels en idioten zijn het. Die Poggio Bracciolini is heus niet zo’n rechtschapen man als iedereen zegt! Om te beginnen heeft Poggio helemaal geen echte boeken geschreven: hij heeft een hoop moppen gepubliceerd, dus grappen en vunze grollen en vooral verhalen over priesters en fraters die votsen met vrouwen; verder heeft ie een hoop bastaardkinderen bij de meest uiteenlopende vrouwen her en der en toen ie op leeftijd was is ie natuurlijk getrouwd met een jong rijk ding van achttien en heeft ie haar ook weer met een hoop kinderen opgezadeld; op het laatst vrat en zoop ie als een varken en verkocht ie een hoop leugens en valsigheid en had ie het met de halve wereld aan de stok.
Afijn, Copernicus zei dat de Italiaanse Antiekisten allemaal verliefd waren op het antieke en de cultuur en de schone letteren en op wat ze de humane waarden noemden want volgens hun dachten de christelijke wijsgeren en de monniken en de priesters en zelfs de mensen in het algemeen in de vorige eeuwen te veel aan de Godsdienst en aan God terwijl nu juist het moment was gekomen om aan de mens te denken die het belangrijkste ter wereld is, iets wat mij, Mijnheer en Meester, grote leuterkoek lijkt want God heeft de mens geschapen, Hij is veel beter en verstandiger en sterker en als Ie wil dan geeft Ie hem flink op zijn tabernakel, maar laten we verdergaan.
Omdat je dus moest zeggen dat de mens belangrijk is en God niet hielden de Antiekisten zich toen bezig met de Latijnse en heidense schrijvers, die Jezus niet eens kenden en die Antiekisten waren het er allemaal over eens: wat zijn die ouwe Romeinen toch dapper, wat zijn ze verstandig goed en wijs. Alleen is het mooie dat de Antiekisten zelf hun reet afveegden met wijsheid en humaniteit en goedheid, ja ze mochten mekaar graag in het gezicht spugen en per brief maakten ze mekaar zwart en in het openbaar beledigden ze mekaar: jij kan niet in het Latijns schrijven, jij bent een ezel, jij bent een hoerenjong, jij leugenaar, jij knoeier enzovoorts en Poggio was juist een van die lui die zijn naaste graag een hak mocht zetten en met ene Giorgio de Trapezunzio had ie woorden gekregen en was ie ten overstaan van alle collega’s van de pauselijke schrijfkamer slaags geraakt. Poggio’s specialiteit was gedichten maken vol schimpscheuten tegen zijn rivalen, valse brieven schrijven op andermans naam en die dan met behulp van vrienden rondsturen om ze te lasteren of ze te beschuldigen van dingen waar ie heel goed van wist dat ze niet waar waren, afijn hij mocht zijn naaste graag kwaad berokkenen en belazeren. (Ik had U al gezegd dat ik een hekel had aan Poggio’s kop die te zien is op zijn beeld en bij sommige dingen zit ik er echt niet naast.) Hij had met alle belangrijkste Antiekisten uit Rome en Florence ruziegemaakt en hier schrijf ik voorbeelden die Uedele vast al kent want van sommigen heb ik zelf ook al gehoord: Lorenzo Valla, Guarino Veronese, Francesco Filelfo, Tomaso Morroni en maar liefst zijn ouwe leermeester Coluccio Salutati. Hij noemde ze onwetend en lachwekkend maar die lui waren ook niet voor de poes, zo zei Tomaso Morroni dat Poggio vaak naar het Co-losseum en andere Romeinse ruïnes ging wandelen maar dan niet om te peinzen over de Oudheid zoals hij zei maar meer om ’s nachts hoeren op te pikken. Het mooie is dat ze mekaar allemaal verweten dat ze de werken van de Latijnse schrijvers slecht vertaalden en als je goed kijkt hadden ze gelijk, zei Co-pernicus want alle vertalingen van de Antiekisten, zowel uit het Grieks als uit het Latijns, waren belazerd.
Neem me niet kwalijk, signor Copernicus, maar hoe kunt U al die ruzies tussen Poggio en de andere Antiekisten weten, vroeg ik en hij van dat dat simpel is, want de brieven die ze met mekaar wisselden en die daarna in kopie in omloop waren, gingen daarover.
Ja, best, zei ik, maar waarom maakten die Italiaanse Antiekisten nou zo veel ruzie onder mekaar? Copernicus zei dat nooit goed duidelijk was geworden waarom want na die ruzies sloten ze ook vrede alsof er niks was gebeurd, wat onder mensen met gezond verstand echt niet vaak voorkomt, zodat iedereen zei van ach, misschien zijn die Antiekiesten een beetje maf omdat ze te veel hersens hebben en daar eindigde het dan mee. Toen zei ik van neem me niet kwalijk, signor Copernicus, maar volgens mij maakten die Antiekisten expres ruzie want ze waren echt niet zo achterlijk om voor ieders oog als schapenhoeders te gaan kissebissen en dan ook op schrift, dus misschien wouen ze gewoon doen alsof ze vijanden waren omdat ze juist allemaal met mekaar iets geregeld hadden wat niet ontdekt mocht worden.
Copernicus trok een gezicht alsof ie wou zeggen: daar had ik nou niet aan gedacht en hij zei enkel: neem me niet kwalijk, jongen, waarom vraag je dat niet aan Ciolek die kan je vast helpen want hij weet een hoop van de Antiekisten af.
Copernicus was uiteindelijk teleurgesteld dat ik zoveel vragen had gesteld en zijn ham en wijn heb verschalkt en daarna gelijk ben opgestapt terwijl hij God weet wat dacht te krijgen.
Ik ben teruggegaan naar de herberg en trof daar Grassi die op zoek was naar Lionardo. Hij was bezorgd om de afwezigheid van mijn pleegvader en ook een beetje kwaad want hij kwam hem iets meedelen wat hij na onze ontmoeting in het jodengetto had gehoord. Toen gaf ie het aan mij door na mijn plechtige belofte dat ik het verder niemand zou vertellen, alleen aan Lionardo en ik zwoer het zo keurig dat ie het me gelijk heeft verteld, dus nu leg ik U meteen uit waar het om gaat.
Zoals Uedele zich vast herinnert, is een van de dingen die hier in Rome over de paus rondgaan dat ie onder één hoedje speelt en wel heel snood en slinks met de Turkse sultan. Toen de Turken in Calabrië zijn geland is er in Constantinopel een gezant van de paus opgepakt, die brieven van sultan Bayezid bij zich scheen te hebben waarin stond dat de paus de sultan een hoop geld zal geven en hem vele fijne belangrijke gunsten zal verlenen als hij het opneemt tegen de Fransen die Italië weer aan het bezetten zijn. Volgens die bekende lasterpraatjes, zei Grassi, bestaan er bewijzen voor dat verraad van de paus, te weten brieven van de paus aan een gezant van hem, en die brieven zouen gedeponeerd zijn bij een notaris in Florence die Filippo Patriarchi heet. Hij vroeg of ik die kende en ik van nee, en toen vroeg ie me om heel discreet in Florence te informeren: niemand mag denken dat de paus documenten probeert te achterhalen die hem beschuldigen of vrijspreken, want eigenlijk - zegt ie - bestaan die papieren helemaal niet: hij wil alleen maar weten wie die notaris is.
Daarom, waardige Meester, vraag ik U of U notaris Patriarchi kunt opsporen, dan kunnen we nagaan of die teksten echt tussen zijn papieren zitten. En nu moet ik iets heel nuttigs gaan doen wat ik U later wel uitleg want anders zit ik maar te schrijven en voer ik geen ene bliksem uit voor mijn bovenste beste vader.
Uw trouwe Salai