VOORWOORD
Toen dokter Karl Wolff voor het eerst voorstelde het dagboek uit te geven dat ik tijdens mijn derde jaar op kostschool heb bijgehouden, dacht ik dat ik hem niet goed had verstaan. Hij is geïnteresseerd in me – of misschien moet ik zeggen: in mijn geval – omdat ik vroeger onder zijn psychiatrische zorg viel, en we bellen elkaar elk jaar wel een keer. Maar ik had het dagboek niet meer gezien nadat ik het dertig jaar geleden in het ziekenhuis aan hem had gegeven, en we hebben het er daarna slechts één keer eerder over gehad, toen hij me duidelijk maakte dat ik die periode moest afsluiten. Stoppen met het dagboek was daarbij de eerste stap.
Mijn eerste opwelling was nee te zeggen. Ik heb het dagboek nooit bijgehouden met de bedoeling dat anderen het zouden lezen. En dokter Wolff heeft het alleen maar bewaard omdat hij dat aan mijn moeder had beloofd voordat ik uit het ziekenhuis werd ontslagen. Ik schreef het om mijn zestienjarige ik te bewaren. Dat dacht ik toen althans. Bovendien heb ik nu zelf een dochter van die leeftijd en wil ik haar beschermen. Ik vind dat ze niet alles van me hoeft te weten.
Dokter Wolff stelde me gerust. Alle namen zouden worden veranderd. Niemand zou mij als de vertelster kunnen herkennen. Zelfs de school zou zo goed als onherkenbaar zijn. Hij vermoedde dat het dagboek in dit tijdperk, waarin risicovol gedrag epidemische vormen aanneemt, een onmisbare aanvulling op de literatuur over de vrouwelijke adolescentie kon zijn. Hij was op het dagboek gestuit toen hij vanwege zijn naderende pensioen zijn spreekkamer aan het opruimen was, en tijdens het herlezen werd hij geraakt door mijn overtuigende woorden.
Ik weet niet zeker of ik het met hem eens ben. Maar meisjesdagboeken hebben me altijd al geïntrigeerd. Het zijn net poppenhuizen. Zodra je naar binnen kijkt, lijkt de rest van de wereld heel ver weg, zelfs onvoorstelbaar. Als we op zulke momenten buiten onszelf zouden kunnen treden, dan zouden we onszelf veel pijn en angst besparen. Ik heb het niet over waarheden of leugens, maar over overleven.
Ik stemde met enig voorbehoud met dokter Wolffs voorstel in. Als ik het na het lezen van mijn dagboek met hem eens zou zijn, zou ik toestemming geven voor publicatie. Dokter Wolff vroeg ook of ik een nawoord wilde schrijven, zodat ik min of meer een punt achter mijn ervaringen kon zetten. Volgens hem was het vrij zeldzaam dat een borderlinepatiënt bij wie de symptomen nog werden versterkt door depressies en psychoses wist te herstellen en nooit meer werd geplaagd door ‘episodes’, zoals hij het noemde. Hij was er zeker van dat mijn reactie op het dagboek verhelderend zou zijn.
Daar kan ik niet over oordelen. Toen ik dit cahier opensloeg, vond ik het scheermesje dat ik zo lang geleden tussen de bladzijden heb verstopt. Dokter Wolff had het bewaard omdat het, zo legde hij uit, deel van het ‘klinisch beeld’ uitmaakte. Het zag er volkomen misplaatst uit. Het was gewoon een scheermesje. En de woorden op de bladzijden waren niet meer dan dat: woorden in een vertrouwd handschrift.
Voor iedereen die zich afvraagt of het mogelijk is de puberteit te overleven, is een bevestigend antwoord de enige geruststelling die ik kan geven.