DECEMBER

Image

1 december

Vandaag kon je je opgeven voor de selectietrainingen van het basketbalteam. Ik had het bijna niet gedaan. Ik heb geen fut voor weer een selectie, alleen maar om te eindigen bij de D’tjes die zo slecht zijn dat het ze niet eens kan schelen of ze mogen spelen of niet. En juffrouw Bobbie coacht altijd het D-team. Het doet er niet toe hoe goed ik speel, ik zal altijd onderaan blijven staan, ook al scoor ik de meeste punten. Toen ik mijn naam opschreef, zag ik die van Lucy nergens staan. Vorig jaar zat ze bij de B’tjes, hoewel ze niet beter is dan ik, en ze heeft grote kans dit jaar de subcompetitie te halen. Je komt bij basketbal moeilijker bij de A’s omdat de teams veel kleiner zijn. Ik zal het haar na het avondeten eens vragen.

Na het avondeten

Lucy zei dat ze dit jaar niet meedoet. Het kost te veel tijd, al die trainingen en wedstrijden. Ze is nu al zo moe. En ze loopt achter met al haar vakken. Ik vroeg wat ze in plaats daarvan gaat doen. Gymnastiek. Dat is voor de meisjes die niet willen sporten maar toch iets moeten. Ik geloof er geen woord van. Ze loopt altijd achter. Lucy is gek op sport. Ik weet zeker dat ze voor gym heeft gekozen om bij Ernessa te kunnen zijn. Ze zijn onafscheidelijk geworden. Lucy geeft niet meer om al die dingen waar ze vroeger om gaf. Ernessa is haar nu de baas. Ze verteert haar.

Image

2 december

Ik zit me af te vragen of ik wel moet gaan basketballen. Ik heb geen zin in gymnastiek. Dat zou ik nooit kunnen: een beetje op en neer springen en met je armen zwaaien, op je rug liggen met je benen in de lucht. Als er genoeg meisjes interesse hebben, gaat mevrouw Harlan misschien moderne dans geven. Ze is de enige gymlerares die er niet als een manwijf uitziet, ook al draagt ze net als de anderen een kilt. Ze is getrouwd. En ze is erg aardig tegen me. Toen juffrouw Bobbie me betrapte omdat ik geen blouse onder mijn trui droeg, hield mevrouw Harlan me in de hal staande en zei: ‘Als je wilt voorkomen dat je elke vrijdagmiddag moet nablijven, kun je je maar beter aan de regels houden. Het is niet zo moeilijk om de voorgeschreven blouse te dragen.’

Ik vind het vreselijk om bij juffrouw Bobbie te zitten. Dit jaar is het nog erger dan anders. En ze haat mij omdat ik joods ben. Dat is de enige reden. Ik heb in elk geval nog een goede reden om haar te haten. Ik kan het niet aanzien, die bruine knieën vol putjes en die gerimpelde dijen onder die kilt, dat slappe vel onder dat korte witte haar.

Vandaag kwam ze tijdens de selectie voor het basketbalteam (wat een grap) naar me toe en vroeg me waar mijn vriendin Lucy was. ‘Ze maakt een goede kans om dit jaar de subcompetitie te halen,’ zei ze.

‘Ze heeft geen tijd voor basketbal,’ zei ik. ‘Ze is achter met haar schoolwerk.’

‘Ik ga wel met haar praten.’

Als ze dit jaar moderne dans aanbieden, geef ik me op. Ik denk dat ik Dora en Charley wel mee kan krijgen. Dora zeker.

De jodenbeuk: Het Hebreeuwse schrift op de boom luidt: ‘Zo gij deze plek nadert, zal ’t u vergaan, gelijk gij aan mij gedaan hebt.’

Image

3 december

De sneeuw is vroeg dit jaar. Toen ik vanmorgen uit het raam keek, was alles wit. Het heeft niet veel gesneeuwd, net genoeg om alles te bedekken. Het is koud buiten, en de sneeuw smelt niet.

Ik geloof dat het tijd is om de winterrok uit de kast te halen. Ik kan het niet langer uitstellen. Is er iets saaier dan grijze wol?

Image

4 december

Gisteravond zijn Charley, Dora en ik naar buiten geglipt toen de lichten uit waren. Ik had dat niet meer gedaan sinds mijn eerste jaar, toen ik ’s avonds met Autumn naar buiten ging en we de kleine flesjes drank uit het vliegtuig leegdronken die ze van haar moeder had gestolen. Dat jaar kon me niet schelen wat er met me zou gebeuren. Ik ging met Autumn mee en was nooit bang. Nu ga ik nooit meer met haar om. Ik heb haar al meer dan een jaar niet meer gesproken. Ik haal erg goede cijfers en wil niet van school worden getrapt. Ik wil niet meer zo zijn als ik vroeger was. Dat was te erg.

Om een uur of twaalf kwam Charley naar mijn kamer om te zeggen dat Ernessa niet op haar kamer zat. ‘Ik heb aangeklopt, maar of ze slaapt als een dooie, of ze is er niet. Ik wilde de deur opendoen, maar die zat op slot. Ik weet niet waar ze een sleutel vandaan heeft gehaald. Zullen we gaan kijken of Lucy er is?’

Ik stond al bij de badkamer, met de deurklink in mijn hand. Ik duwde de deur naar haar kamer zachtjes open en tuurde naar binnen. Een leeg bed met teruggeslagen dekens zou me zo ongelukkig maken. Maar ze was in diepe slaap verzonken en werd niet wakker.

‘Het lijkt me niet dat Ernessa met een jongen op Brangwyn College heeft afgesproken,’ zei Charley. ‘Zo’n type is ze niet. En bovendien is het buiten veel te koud.’

‘We gaan Dora halen,’ zei ik.

‘We gaan buiten naar Ernessa zoeken,’ zei Charley. ‘Ik heb zin om high te worden.’

We liepen in onze nachtponnen naar buiten, met onze jassen eroverheen. Ik weet niet wat we daar verwachtten aan te treffen. Je kunt heel simpel het alarm onklaar maken door een blokje hout tussen de deur te stoppen, zodat die niet kan dichtvallen. Het alarm is vrij waardeloos. Iedereen weet waar het blokje hout ligt.

We liepen over de oprijlaan naar het hoge ijzeren hek. Dat staat altijd wagenwijd open, zelfs in het holst van de nacht. Dora en Charley bleven maar om zich heen kijken, alsof ze voetstappen hoorden die ons volgden. Toen we bij het hek aankwamen, keek ik om naar het Hoofdgebouw. Overdag wordt de oprijlaan altijd omzoomd door de auto’s van leerlingen, vooral gele en groene Volkswagens. Nu was hij vrijwel leeg. Door de sneeuw leek alles zo stil.

Ik wist meteen waarom Ernessa hier buiten in haar eentje liep te wandelen. Ze wilde het Hoofdgebouw en het Bovenveld en de oprijlaan zien zoals ze vroeger waren geweest, voordat dit een school voor jongedames werd. Toen gasten op de brede veranda’s thee dronken en op pony’s rondreden. Daar denk ik altijd aan. Niet aan wat het is, maar aan wat het is geweest. Ze was ergens daarbuiten en keek naar de veranda’s en dacht aan die tijd.

Ik zei niets tegen Dora en Charley. Ik liep achter hen aan door het ijzeren hek, hoewel ik eigenlijk terug wilde gaan. Ze zouden niet hebben begrepen waarom ik binnen het hek wilde blijven. Als ik op school ben, vergeet ik dat de rest van de wereld bestaat. Ik hoef niet te geloven dat die echt bestaat. Alles buiten het hek is in nevel gehuld. Ik zie de omtrekken wel, maar niets heeft inhoud.

Het was een heldere nacht. Er waren slechts een paar rafelige wolken die door het maanlicht een zilveren glans kregen. De maan stond hoog aan de hemel en scheen zo helder dat hij bijna wit leek. Alle kraters en bergen op het oppervlak waren zo scherp dat ze met de hand getekend leken. Aan de andere kant van het hek stond het Hoofdgebouw, waarvan de spitsen zich uitstrekten naar die maan, een kathedraal van de nacht. Woon ik daar echt, ga ik daar naar school? Is het alleen maar een droom?

We kwamen niet ver. We bleven vlak buiten het hek aan de voorkant staan. Het was heel erg koud en we moesten stampvoeten om warm te blijven. Het bevroren gras, bedekt met sneeuw, kraakte onder elke stap. We stonden hoogstens een minuut of tien op de hoek van de brede laan. Af en toe schoten er koplampen voorbij. Ik vraag me af wat die automobilisten van ons dachten: drie meisjes die in het holst van een winternacht buiten stonden, met hun jassen over hun witte nachtponnen. Misschien dachten ze dat we geesten waren.

We besloten terug te gaan. Toen we over de oprijlaan liepen, keek ik over het glinsterende veld naar de struiken langs de rand, waar Pater was gestorven. Daar zou het zijn: een groot zwart dier, enorme vleugels die zich afzetten tegen de lucht, een donkere veeg op de bevroren grond. Daar zou ik het, als ik maar lang genoeg zou wachten, in het maanlicht kunnen zien, duidelijk afgetekend tegen de achtergrond van de sneeuw. De anderen renden naar de deur. Ze riepen dat ik moest opschieten. Maar elke keer wanneer ik me omdraaide om naar binnen te gaan, meende ik iets te zien. Ik moest het donker bestuderen, totdat het vorm kreeg en zich aan me openbaarde. Ten slotte werd het maanlicht vertroebeld door as, een grijze vlek in mijn gezichtsveld. Het was niets. Zoiets gebeurt alleen in boeken.

Charley hield de deur voor me open. ‘Jezus, waar bleef je nou?’ riep ze. ‘Ik sta hier te vernikkelen, en het stinkt hier naar dode vis.’

‘Hou je kop,’ antwoordde ik.

Het was die vreselijke lucht, erger dan ooit. Morgenvroeg ga ik de conciërge meteen vragen of er iets aan de stank in die kelder te doen is. Zo kan ik nooit oefenen. Die lucht blijft overal in hangen.

We renden de trap op, en op de eerste overloop meende ik een bons onder ons te horen.

Toen we onze eigen gang bereikten, gingen Dora en ik meteen naar onze eigen kamers, maar Charley bleef voor de deur van Ernessa’s kamer staan en begon erop te bonzen en zo hard te schreeuwen dat ik bang was dat ze iedereen wakker zou maken. ‘Hé, Ernessa, waar zit je verdomme? Het is midden in de nacht.’

‘Hou op!’ siste ik. ‘Doe niet zo gestoord!’

Maar ze bleef maar bonzen. ‘Ben je ergens wiet aan het scoren? Dan zul je het moeten delen.’

Er kwam geen antwoord.

‘Stomme trut,’ zei ik tegen Charley. ‘Straks betrappen ze ons nog.’

‘Lig je soms op Brangwyn College te neuken?’

Ik pakte Charley bij haar arm en trok haar mee naar haar kamer.

‘Zie je wel,’ zei Charley, ‘ik zei toch dat ze er niet was.’

Ik hoorde een geluid in Lucy’s kamer, en de deur van haar kamer ging open, maar tegen die tijd had ik de deur van de mijne al dichtgedaan en leunde ik ertegenaan. Mijn hart bonsde zo hevig. Ik hoop maar dat Charley haar mond houdt over ons nachtelijke avontuur.

Image

6 december

Charley is doodsbenauwd geworden voor Ernessa, maar ze begrijpt niet waarom. Ze is nog niet klaar voor de waarheid. Ze begrijpt niet dat de waarheid iets is wat je niet kunt zien, maar waarvan je toch zeker kunt zijn. We hebben besloten om verder tegen niemand te zeggen dat ze midden in de nacht niet op haar kamer zat. Ik voel me beter nu ik iemand heb met wie ik hierover kan praten en die me niet aankijkt alsof ik volslagen geschift ben. Tegelijkertijd ben ik bang dat Charley haar grote mond niet kan houden en er per ongeluk iets doms uit zal flappen. Dan zal Lucy zich helemaal tegen me keren.

Image

7 december

Ik liep al de hele dag met een bepaald idee rond, maar ik wist pas dat ik het ging doen toen het zover was. Ik heb niets tegen Charley gezegd. Ik vertrouw haar niet.

Kort nadat de lichten uit waren gegaan, rende ik door de gang naar de kamer van Dora. Ik wilde vanuit Dora’s kamer via de goot naar Ernessa’s kamer kruipen en daar naar binnen kijken. Ik vond het een doodeng idee om haar te bespioneren. Ik wist niet wat ik zou doen als ze op haar kamer zou zijn en mij zou zien. Ik zou kunnen doen alsof ik op weg was naar de kamer van Carol, die naast de hare ligt, maar ik wist dat ze wel beter zou weten.

Dora hield de gang in de gaten terwijl ik het raam opendeed en de goot in klauterde. Ik droeg mijn nachtpon, die telkens langs mijn knieën opkroop terwijl ik me een weg door de goot baande. Het koper was koud en glad. Mijn handen waren zo verstijfd dat ik me niet aan de rand kon vasthouden. Het was maar een paar meter, maar ik kwam centimeter voor centimeter vooruit, en Dora bleef maar vanuit haar raam ‘Schiet op’ naar me roepen. Ik was zo bang dat ik me niet om durfde te draaien om te zeggen dat ze haar mond moest houden. Ik voelde de maan achter me. Aan de andere kant van de vitrage zag ik haar kamer. Het lege bed was opgemaakt. De kamer was even kaal als aan het begin van de herfst, toen Dora en ik haar helemaal alleen de ladekast hadden zien optillen, toen ze nog min of meer vriendelijk tegen ons had gedaan. De ladekast stond er nog, bijna pal voor de deur.

Ik hurkte neer in de goot en drukte mijn voorhoofd tegen de ruit om mijn evenwicht te bewaren. Het maanlicht scheen als een dikke straal de kamer in. Mijn schaduw viel over de vloer, en overal rond die schaduw, in de straal licht, dansten miljoenen stofdeeltjes door de lucht. Hoewel het raam potdicht zat, waaide er een briesje door de kamer. Nu zag ik dat alles daarbinnen – het bureau, de ladekast, de vloer, zelfs het bed – met een dikke laag stof was bedekt. Het briesje liet het stof opdwarrelen in het maanlicht. Opeens waaide er zo veel stof door de kamer dat niet langer vast te stellen was waar de echte voorwerpen eindigden en waar de lucht begon. Ik hoorde Dora vanuit haar kamer roepen: ‘Kom terug, snel. Er is iemand op de gang.’

Ik kon me niet afwenden. Mijn voorhoofd zat vast aan de bevroren ruit; die verzachtte mijn gloeiende gezicht. De goot leek veel te smal. Als ik nu zou proberen me om te draaien en terug te kruipen, dan zou ik mijn evenwicht verliezen en in het niets vallen. In de kamer waren miljoenen stofdeeltjes zich tot iets aan het samenballen. Een zwerm bruine nachtvlindertjes vloog tegen het raam, gelokt door het licht van de enorme maan. Ze botsten vlak voor mijn gezicht tegen het glas, bonsden met hun lijfjes tegen de ruit in een poging het licht te bereiken. Het lawaai dat ze maakten, was oorverdovend. Ik voelde het fladderen van hun vleugels aan de andere kant van het glas, als de adem uit duizend monden. Als ik me nu zou omdraaien en naar de maan zou kijken, zou ik datzelfde verlangen naar het licht voelen. Ik zou erheen vliegen. Ik kon de maan van ver horen fluisteren, roepend naar elk schepsel met vleugels.

‘Je moet nú komen,’ riep Dora.

Deze keer klonk haar stem in mijn oor, en ze trok aan mijn nachtpon. Zij zat ook buiten in de goot, en ik was bang dat ik haar met me mee zou nemen. Ik trok mijn nachtpon tot aan mijn middel omhoog. De brandende kou van het metaal op mijn huid deed er niet meer toe. Op de een of andere manier wisten we terug te kruipen. Bij Dora’s raam aangekomen dook ik achter haar aan naar binnen, mijn hoofd eerst. We verstopten ons allebei onder de dekens en luisterden naar de schuifelende voetstappen voor haar deur.

Ik moest haar vertellen wat ik had gezien. Dat Ernessa weer niet op haar kamer was, dat er nooit iemand in dat bed sliep, dat de kamer verlaten was en er overal stof lag, als een dikke laag grijs roet. Ik zei niets over de nachtvlinders en de vleugels en de maan.

Ik deed voorzichtig de deur open en rende door de gang naar mijn eigen kamer. Ik was zo blij dat ik weer in mijn eigen bed lag. Ik luisterde naar het bonzen van mijn hart, zo luid dat ik er zeker van was dat het geluid door de lege gangen en langs de trap naar beneden galmde. Ten slotte kwam ik tot bedaren en viel ik in slaap. Ik droomde dat ik basketbalde in het B-team. In de droom was alles net zoals in het echt, maar dan overdreven, als in een film met felle kleuren en hard geluid. Ik werd wakker met het gevoel dat ik de hele nacht had gebasketbald.

Ik blijf om me heen kijken om er zeker van te zijn dat ik deze keer wel echt wakker ben.

Image

8 december

Als ik het aan Dora zou vragen, zou ze zeggen dat ik gisteravond in de goot ben gekropen, dat het maanlicht op mijn rug scheen terwijl mijn voorhoofd aan de ruit van Ernessa gekleefd zat. Maar wat ik zag, was niet echt. En ik weet dat het geen droom was.

Dofbruine vlinders van stof, dansend in de bundel licht, bonzend tegen het glas. Ze zwermen rond in mijn geest, met fladderende vleugels, en verdringen al het andere; ze botsen tegen de binnenkant van mijn schedel.

Ik moet schrijven om mezelf af te leiden.

Mijn vader en ik gingen ’s zomers vaak in het donker buiten zitten, met zaklantaarns op onze schoot, zoekend naar motten. Sommige hadden donkere strepen op hun vleugels en diepblauwe ogen in gele cirkels. Ondanks hun verlegen aard lieten ze zich in onze smalle lichtstralen zien. Op een avond zagen we, in een bosje wilde kamperfoelie dat over het hek groeide en ons met zijn geur bedwelmde, een lichtgroene nachtvlinder met twee lange staarten die fladderden als de linten in het haar van een klein meisje. Een Amerikaanse maanvlinder, even groot als een vogel. De gele ogen op de vleugels glansden in het licht. Uren nadat de nachtvlinder was weggevlogen, waren we nog opgetogen, en we bleven maar met onze zaklantaarns schijnen op de plek waar we hem hadden gezien. Terwijl we op zijn terugkeer wachtten, speelden we een spelletje: beschrijf de kleur van de nachtvlinder. Een spel voor dichters. Mijn favoriet was de kleur van zeeschuim op een grauwe dag, gezien van onder water. De kleur van nat korstmos. De kleur van de bloesem van de witte kornoelje, vlak voordat de knop zich opent. De kleur van de maan die je nadert in een ruimteschip. De kleur van de staart van een komeet.

Ten slotte gingen we naar bed, maar ik kon niet slapen. Ik luisterde naar de zoemende vleugels en lijfjes van insecten die tegen de hor botsten. Elk geluid buiten was de groene maanvlinder, die mijn kamer probeerde binnen te komen zodat hij zich nog één keer aan me kon laten zien.

Waarom was dat niet voldoende voor mijn vader? Hij hoefde alleen maar te denken aan dat tere wezentje dat met vleugels van zeeschuim door de witte kamperfoelie danste. Dat zou hem hebben geholpen. Het was het mooiste wat ik ooit heb gezien. Mooier dan poëzie. Hoe heeft hij dat kunnen vergeten?

Image

9 december

Ik heb Dora gevraagd of je kunt hallucineren zonder drugs. Dat weet zij vast wel. Ze staat hier bekend als de expert op het gebied van psychedelische drugs. ‘Ja hoor, dat kan,’ zei ze. ‘Dan heet het een psychose.’ Misschien kan maanlicht je laten hallucineren. Als dat niet zo is, dan begin ik mijn verstand te verliezen.

Image

10 december

Il arriva chez nous un dimanche de Novembre 189…’ Zo ver ben ik gekomen in Le Grand Meaulnes van Alain-Fournier. Morgen heb ik een groot proefwerk Frans over de eerste vijf hoofdstukken. Het ziet er niet al te moeilijk uit. Ik hoef niet al te veel woorden op te zoeken. Niet meer ’s avonds rondhangen met Dora en Charley. Als ik vanavond laat op moet blijven, slaap ik in het weekend wel uit. Ik vind het vreselijk om laat op te blijven en mezelf te dwingen tot werken als ik amper mijn ogen open kan houden. Hoewel Dora naar verluidt zo’n grote intellectueel is, doet ze niet bepaald veel voor school. Wat Charley betreft kan school de tyfus krijgen. Zo omschrijft ze het zelf. Ik ben blij dat ik iets te doen heb. Ik ga mezelf nu dwingen een stuk te lezen.

Image

11 december

Vanmorgen schoof Sofia een briefje onder mijn deur door: ‘Ik zie je nooit meer. Je zit altijd maar bij Dora en Charley. Dat vind ik niet leuk.’

Dat vond ik vreselijk, maar ik kan er niets aan doen. Met hen kan ik over Ernessa praten. Soms is zij de enige over wie ik wil praten, aan wie ik wil denken. Ik ben ook niet meer bij meneer Davies geweest. Ik denk dat Claire daar wel blij mee is.

Ik wil niet dat Sofia erbij betrokken raakt.

Tijdens het middageten ben ik naar haar toe gelopen en heb ik haar van achteren omhelsd en een kus gegeven. We hebben afgesproken zaterdag samen naar de stad te gaan. We gaan naar het museum en ergens lunchen. Ik zou me erop moeten verheugen. Ze is een van mijn beste vriendinnen. Mijn beste vriendin. Maar ik moet mezelf dwingen haar aandacht te schenken.

Mijn proefwerk Frans ging best wel goed. Ik heb minstens twee weken aan leeswerk in één avond gedaan, dus het zat allemaal nog vers in mijn hoofd. Het boek is een prachtige, verwarrende droom. Onze kindertijd wordt, al is hij nog zo somber, uiteindelijk iets wat een droom voor ons lijkt, of iets waarop we bij toeval zijn gestuit. We verlangen er hevig naar terug, maar hoe goed we ook zoeken, we vinden die tijd nooit meer terug. Dáár zou ik over moeten schrijven, niet over die dingen die meneer Davies heeft opgegeven. Misschien later, als ik wat meer tijd heb en helder kan denken. Ik ga proberen het boek in de kerstvakantie uit te lezen.

Sredni Vashtur: Het kind had een vreselijke jeugd te midden van geesten en wilde dieren, en een god verhoorde zijn wrede gebeden.

Image

12 december

In de trein naar de stad heb ik voor het eerst in tijden weer gelachen. Sofia vertelde me hoe ze vorig jaar zonder te liegen over waar ze naartoe ging haar vriendje in de stad heeft kunnen opzoeken. Ze tekende voor vertrek de absentielijst en wanneer ze terugkwam, keek juffrouw Olivo altijd op, met dat vervaarlijk heen en weer wiebelende hoofd van haar, en vroeg haar wat ze had gezien. En dan zei Sofia: ‘Het museum.’ De trein komt langs het museum, dat als een Griekse tempel op een heuvel boven de rivier staat, en ze zorgde ervoor dat ze elke keer uit het raampje keek en het museum zag. ‘Op die manier loog ik niet,’ zei Sofia. ‘Juffrouw Olivo dacht vast dat ik gek was op kunst, want ik zei dat bijna elk weekend.’

Sofia is het soort meisje dat jongens leert kennen op stations, in restaurants, overal. Haar vriendje was een student, tweedejaars. Ik was stiekem jaloers op haar wanneer ze over hem vertelde. Hun relatie leek heel wat. Ze zat vooral bij hem op schoot terwijl hij haar probeerde over te halen met hem naar bed te gaan en zij dat probeerde te negeren. Uiteindelijk durfde ze het toch niet en kreeg hij genoeg van het bedelen.

Nadat Sofia en ik ongeveer een uur in het museum hadden rondgehangen, voelde ik me veel rustiger dan ik in weken was geweest. Opeens dacht ik nergens meer aan. De rust in mijn hoofd maakte me duidelijk hoezeer ik aan de herrie gewend ben geraakt.

Kort voordat we uit het museum vertrokken, liep ik naar de garderobe op de begane grond. Daar vlakbij hangt een schilderij van mijn moeder. Ik ben sinds Thanksgiving kwaad op haar geweest, maar toen ik haar schilderij zag, voelde ik geen woede meer. Kon ze dat deel van zichzelf maar terugvinden. Het schilderij is zo mooi. Het is min of meer abstract, maar je ziet twee vormen keer op keer op het doek terugkomen: een uil aan een zilvergele hemel en een boot op een felrode rivier. Ik weet niet precies wat dat betekent. Soms is de uil een vogel, soms is het een uilenkop op een mensenlijf dat in de lucht lijkt op te lossen, net als die engelen zonder voeten op oude Italiaanse schilderijen. Soms is de boot leeg. Soms zit er iemand in die met haar handen peddelt. Ik weet van welk deel van haar mijn vader altijd heeft gehouden, zelfs helemaal tegen het einde, toen hij bijna alles over liefde was vergeten. Voor hem was ze net als die maanvlinder, en soms kon hij dat niet verdragen. Ze kan het zichzelf niet vergeven dat ze hem niet heeft gered. Maar hij wilde niet gered worden. Ik ben degene die haar nodig heeft.

In de trein terug naar school kwam het angstige gevoel weer in me naar boven, als een golf die je pas ziet als hij je al overspoelt. Ik had zo’n haast om terug te gaan naar mijn kamer, naar mijn dagboek, en alles in de gaten te houden. Tijdens mijn afwezigheid is er niets voorgevallen.

Image

14 december

Ik heb de hele tijd al geweten dat er iets als dit zou gebeuren. Ik had alleen niet gedacht dat het zo erg zou zijn. Gisteren is Charley met Kiki en Betsy en Carol naar de stad gegaan. Ze gaat met iedereen om die wil blowen. Op de terugweg belandden ze op de een of andere manier op het verkeerde station, maar omdat het zondag was, reden er geen treinen en dus besloten ze een taxi te nemen. De chauffeur stapte even uit om een telefoontje te plegen, en toen hij dat deed, zijn ze weggereden. Ze hebben de taxi gestolen! Ik snap niet waarom ze zoiets stoms hebben gedaan, en niemand kan het me vertellen. Wie reed er? Wie kwam er op het idee? Ik denk dat het gewoon een grapje was, maar toen ze eenmaal reden, zijn ze blijven rijden.

Ze zijn door de politie opgepakt en gisteravond laat teruggebracht naar school, en vanmorgen waren ze geen van allen bij het ontbijt.

Na het avondeten

Ik kreeg een onsamenhangend verhaal van Claire te horen: ze waren allemaal knetterstoned en bang dat de taxichauffeur de politie zou bellen omdat ze zo zaten te schreeuwen. En daarom hebben ze een taxi gestolen? Eigenlijk weet niemand wat er precies is gebeurd. Of ze zeggen het niet.

Na middernacht

Ik heb gewacht totdat de lichten uit waren en ben toen naar Dora’s kamer gegaan. Charley was er ook. We moesten heel erg voorzichtig zijn, want als iemand ons betrapt, komen we echt zwaar in de problemen. Charley weet zeker dat zij van school zal worden gestuurd, maar dat de andere meisjes alleen maar worden geschorst omdat ze ‘connecties’ hebben. Dat zijn allemaal van die rijke, blonde kakmeiden. Bovendien zijn Charleys cijfers ook niet bepaald briljant en heeft ze dit jaar al zo veel aantekeningen gekregen en moest ze heel vaak nablijven. Het kan haar niet schelen. Ze zegt dat ze genoeg heeft van kostschool.

‘Ik zeg lekker dag tegen deze hele klerezooi,’ zei ze. ‘Dat zouden jullie ook moeten doen.’

Ik heb een halfuur met haar zitten praten, maar ik snap nog steeds niet wat er is gebeurd.

Ernessa was met hen mee naar de stad.

Halverwege de middag heeft ze Charley een vloeitje lsd gegeven. Ze zei dat ze net genoeg had voor twee. Voor Charley was het de eerste keer, en tegen de tijd dat ze bij het station aankwamen, liep ze al helemaal te flippen.

Charley zei: ‘Ik keek naar de voorkant van het stationsgebouw en die bewoog helemaal, alsof hij samentrok. Er kwamen vuurtongen uit het dak en de pilaren kronkelden alle kanten op. Het zag er best gaaf uit, maar het was echt doodeng. Ze hebben me vast de trein in moeten dragen. Ik wilde daar dus echt niet naar binnen.’

‘En Ernessa?’ vroeg ik.

‘Ik geloof dat ze samen met ons uit de trein is gestapt. Het was in elk geval haar idee om een taxi te nemen, zodat we niet te laat zouden komen. Ze zei dat ze geld genoeg had. Ze heeft zelfs een taxi voor ons gevonden. Ik kan me niet meer herinneren of ze ook is ingestapt, maar goed, ik kan me wel meer niet herinneren. Ik weet alleen nog dat de politie wilde dat we stopten en dat ik maar door bleef rijden. Ik moest zo hard lachen, en het voelde alsof mijn handen aan het stuur waren vastgesmolten.’

Nu kan Charley het dus wel schudden.

Image

15 december

Betsy, Carol, Kiki en Charley zijn naar huis gestuurd. Het is gewoon een extra week vakantie voor hen. Ze weten dat hun ouders het wel regelen. Niemand heeft medelijden met Charley. Ze vinden allemaal dat het haar eigen schuld is, dan had ze maar niet zo veel moeten blowen. Toen ze na een erg korte achtervolging door de politie werden aangehouden, was Charley degene die achter het stuur zat. Nu zeggen ze dat het sowieso haar idee was. Het was nog een geluk dat ze niets op zak hadden, want ze zijn op het politiebureau gefouilleerd. Ze hadden alles al in het park in de stad opgerookt.

Niemand vraagt zich af waar Ernessa was gebleven.

Ernessa slaagde er zelfs in op tijd op school te zijn. Dora heeft op de absentielijst van afgelopen weekend gekeken. Die heeft ze om kwart voor zes op zondag getekend. Juffrouw Olivo noteert altijd hoe laat het is.

Image

16 december

Gisteravond vroeg Dora of ik naar haar kamer wilde komen zodra de lichten uit waren. Ze had eerder die middag geprobeerd Charley te bellen, maar die mocht van haar moeder niet aan de telefoon komen.

‘Haar moeder deed net alsof het mijn schuld was,’ zei Dora, ‘maar ik zat niet eens bij ze in die taxi. Ik probeerde juist te voorkomen dat ze de hele tijd zat te blowen. Als ze bij ons was gebleven, dan was dit nooit gebeurd.’

‘Ik wil Charley vragen hoe het met Ernessa zit,’ zei ik.

‘Het is allemaal haar schuld,’ zei Dora. ‘Ze denkt dat ze o zo slim is en altijd maar van alles kan maken. Misschien wordt het tijd dat zij een keertje wordt gepakt. Als ze wisten dat ze dealt, zouden ze haar meteen wegsturen.’

‘Ik snap niet dat ze overal mee wegkomt,’ zei ik.

‘Weet je,’ zei Dora, ‘ik vroeg haar of ze mijn manuscript wilde lezen, maar ze zei dat ze geen interesse had. Ze zei dat ze fictie saai vindt. Al die saaie details. “Ik lees alleen poëzie,” zei ze. Ze vindt zichzelf geweldig, maar haar opvattingen over Nietzsche zijn zo naïef.’

Ik ben zo moe. Ik heb genoeg van dit spelletje, of wat het ook is. Over twee dagen begint de kerstvakantie. Dan zit ik drie weken met mijn moeder opgescheept. Ik heb niets tegen Dora gezegd. Ik hoopte dat ze erover op zou houden.

‘Ik wil weten wat ze ’s nachts uitspookt,’ zei Dora.

‘Ik niet,’ zei ik.

‘Ik wel,’ zei Dora.

Ze liep naar het raam en deed het open. We staken allebei ons hoofd naar buiten. Het was koud en winderig. De maan ging helemaal schuil achter de wolken, en in het vage groenige licht dat van beneden kwam, kon ik de goot bijna niet zien.

‘Het is te donker,’ zei ik. ‘Je ziet niks.’

‘Ik kan het op de tast,’ zei Dora.

‘Niet doen,’ zei ik. ‘Ik ben de vorige keer bijna gevallen. Ik doe het nooit meer, ik vind het veel te eng. En als ze niet op haar kamer is, dan weet je nog niet…’

‘Kijk eens.’ Dora gaf me een por met haar elleboog.

De goot was niet meer dan een dikke groene streep. De wind blies mijn haar voor mijn ogen. Aan het andere uiteinde van het gebouw, bij het raam van Claire, zag ik iets. Ik fluisterde: ‘Is dat Claire?’

De gedaante stond op en liep door de goot naar ons toe. Ze liep alsof ze beneden op de grond liep, zonder aarzeling, zonder een enkele misstap, zoals ze pianospeelde. Toen ze bij haar raam aankwam, draaide ze zich om en stapte door het glas.

Dora smeet met een klap het raam dicht.

‘Denk je dat ze ons heeft gezien?’

‘Dat weet ik niet,’ zei ik.

Vanmorgen vroeg ik Dora tijdens het ontbijt of het echt was gebeurd.

‘Ik geloof het wel,’ zei ze. ‘Maar misschien zagen we niet wat we dachten. Misschien had ze haar raam wijdopen laten staan.’

Wat denken we dat het was?

Dat is wat ik dus niet begrijp. Waarom wil Ernessa mij duidelijk maken dat ze anders is dan alle anderen?

Ik ga tot aan het avondeten een dutje doen.

Na het avondeten

Ik had vanavond bijna het eten gemist!

Ik was tijdens het stilte-uur op bed gaan liggen en viel meteen in een ongelooflijk diepe slaap. Zelfs in mijn slaap kon ik nog merken hoe diep die was, alsof een enorme hand me tegen mijn matras drukte. Ik was samen met mijn vader. Eerst lagen we alleen maar op mijn bed, op school, plat op onze rug, met onze handen keurig op onze borst gevouwen en onze ogen dicht. Ik lag op bed, maar ik stond er ook naast, en ik keek naar die twee lichamen. ‘Zijn we allebei dood?’ vroeg ik aan hen. Er kwam geen antwoord. Opeens voelde ik dat iemand me aan mijn arm trok. Ik draaide me om en zag de rug van degene die dat deed. ‘Wat doe je nu, pap?’ vroeg ik. Hij wilde geen antwoord geven. Hij bleef maar trekken, steeds harder. Ik moest de metalen spijl van het hoofdeinde vastpakken en mijn voeten stevig op de vloer planten om te voorkomen dat hij me omver zou trekken. Ik keek om me heen om te zien of ik iets had waarmee ik mijn vader kon slaan, hem kon dwingen los te laten. Tegelijkertijd besefte ik hoe ondraaglijk dit was en dat ik wakker moest worden en een einde aan de droom moest maken. Ik lag weer op mijn bed, deze keer alleen. Mijn vader was weg. Ik zag mezelf op mijn bed liggen, ik zag dat ik probeerde mijn hoofd op te tillen, op te staan, uit bed te komen. Het kostte me de grootste moeite mijn hoofd een paar centimeter op te tillen, en toen viel het terug op het kussen en moest ik weer opnieuw beginnen. En opnieuw. Ik werd er zo moe van. Mijn oogleden waren zo zwaar, ze drukten op mijn ogen. Ik dacht niet dat ik ooit nog wakker zou worden. Ik boog me over mijn bed heen, zodat ik mijn slapende zelf beter kon zien. Opeens vlogen de ogen open, en mijn twee ikken staarden elkaar verbaasd aan. Ik was klaarwakker. Mijn ogen waren open. Maar ik was verlamd als in een droom.

Ik stond pas bij de laatste bel op. Het eten was al bezig. Ik hoorde het gerammel van de borden toen de zwaarbeladen karretjes vol eten naar binnen werden gereden. Ik had me nog niet eens omgekleed en liep nog in mijn zweterige gymjurkje. Ik trok een paar kousen met enorme ladders en een jurk aan. Toen ik mijn deur opende, stond Ernessa daar. Ze had al die tijd op me staan wachten.

‘Heb jij je ook verslapen?’ vroeg ze, zogenaamd bezorgd. ‘We kunnen maar beter opschieten, anders krijgen we nog een aantekening.’

Ik rende naar de eetzaal.

Na het eten gingen Dora en ik in de hoek van de Speelkamer zitten, daar waar Lucy zich doorgaans met Ernessa verstopt. Ik vroeg haar of ze in het bovennatuurlijke gelooft, in de ‘fysieke uiting van het onderbewuste in ons wakkere leven’, zoals meneer Davies het altijd noemt. Zodat we weten dat het op hetzelfde moment echt is en ook weer niet.

‘De geestenwereld,’ zei ik. ‘Wat we gisteravond Ernessa’s kamer binnen zagen gaan.’

‘Geesten zijn iets voor kinderen,’ zei Dora. ‘Ik geloof niet dat geesten of ondoden of iets dergelijks echt bestaan. Dat zijn sprookjes. Die maken je bang, maar je wilt ze toch horen. Nietzsche zegt dat mensen liever de leegte als doel hebben dan helemaal geen doel. Het is gewoon een vorm van religie.’

‘Zo dacht ik vroeger ook,’ zei ik. ‘Maar ik ben veranderd.’

‘Uiteindelijk is er voor alles een rationele verklaring.’

‘Maar jij schrok gisteren toch ook? Toen we naar buiten keken?’

‘’s Avonds laat krijgt alles een betekenis die er niet is,’ zei Dora. ‘Overdag zouden we het volkomen normaal hebben gevonden. Ernessa is een rare, vervelende betweter met vreemde slaapgewoontes. Misschien slaapwandelt ze wel.’

‘Niet in de goot,’ zei ik.

Nu waren wij degenen die zaten te fluisteren.

Ernessa liep de Speelkamer in, en ik probeerde niet naar haar te kijken. Ze ging bij de anderen zitten, stak meteen haar sigaret aan en liet de rook als een wolk om haar heen zweven. Haar hoofd draaide onze kant op. Ze leek naar ons te luisteren. Ze knikte zelfs toen Dora sprak.

‘Ik zal het je laten zien,’ zei Dora. ‘Kom vanavond naar mijn kamer, als de lichten uit zijn.’

‘Nee, ik ben het zat, dat zei ik toch al? Doe het nou niet,’ zei ik. ‘Stel je niet zo aan,’ zei Dora. ‘Dat is niets voor jou. Ik wil gewoon weten hoe het zit.’

‘Nu doe jij stom.’

Ik stond onverwacht op en liep de kamer uit. Ik voelde Ernessa’s blik door de wolk rook in mijn rug branden, tot op mijn huid. Ik ga ’s avonds mijn kamer niet meer uit.

Image

17 december

Vijf uur ’s nachts

Dora is nooit echt mijn vriendin geweest. Ze keek op me neer. Dat heb ik altijd wel geweten. Ze deed alsof ze mijn vriendin was, omdat ze ook een hekel aan Ernessa had. Dat gevoel verbond ons.

Het is buiten nog steeds donker. Ik wacht totdat het licht wordt en deze nacht voorbij is. De ambulance is weg. De politieauto’s zijn weg. Dora is weg. Vanuit mijn raam zag ik dat ze haar op een brancard wegdroegen. Er lag een wit laken over haar gezicht.

Opeens was iedereen op. Het Hoofdgebouw was wakker geschud. Alle lichten gingen aan. Ik zat rechtop in bed, alsof een hand me overeind had getrokken, en ik beefde over mijn hele lichaam. Ik hoorde sirenes, er reden politieauto’s en een ambulance met hoge snelheid over de oprijlaan. Rode zwaailichten schenen tot in mijn kamer. En buiten voor de deur stonden meisjes te gillen en te huilen. Ik kon dat geluid niet uitstaan. Mannenstemmen schalden door de gang, en er waren gehaaste, zware voetstappen te horen. Ik was doodsbang. Toen kwamen de geluiden bij elkaar en vormden woorden. ‘Dit hier is haar kamer.’ ‘Ze is niet uit dit raam geklommen.’ ‘Het moet de kamer hiernaast zijn.’

Ik hoorde hen op Ernessa’s deur bonken. Ze moet de deur open hebben gedaan in een lange witte nachtpon die tot haar kin kwam en haar armen en benen helemaal bedekte. Ze moet hem langzaam hebben geopend, zodat ze de indruk wekte dat ze net wakker was geworden. Er zal geen stof in haar kamer hebben gelegen, er zal geen geluid hebben geklonken van vleugels die net een ademhaling lijken.

‘Weet je zeker dat je niets hebt gehoord? Een van je klasgenootjes heeft vlak onder jouw raam een ongeluk gehad. Ze is gevallen.’

‘Ik slaap erg vast,’ zal ze hebben gezegd. ‘Als ik eenmaal slaap, kan niets me wakker krijgen. Ik slaap als een dode. Waarom vraagt u het niet aan een van de andere meisjes?’ Een vlakke stem. Ze zal de politieman hebben gevraagd haar met rust te laten. Het zal als een bevel hebben geklonken.

Ik deed mijn deur open en zag dat de verpleegster Lucy en Sofia wegvoerde. Ze huilden. Ze liepen met schokkende schouders door de gang. Ik bleef naar hen staan kijken. In het holst van de nacht is alles veel erger, zeker wanneer je uit een diepe slaap bent gerukt. Je weet niet waar je bent of waar je dromen eindigen en de wereld begint.

Dora is uit de goot voor Ernessa’s raam gevallen. Niemand heeft haar horen vallen, maar de kokkin zag haar lichaam op de binnenplaats liggen toen ze om vier uur aankwam om aan het ontbijt te beginnen. Ze lag op het plaveisel, met haar armen uitgestrekt en haar hoofd verdraaid achter haar schouder. De wind speelde met haar nachtpon die tot aan haar middel was opgekropen. Haar witte benen lagen stil. Ze zag er dood uit.

Ik had kunnen voorkomen dat ze zoiets stoms zou doen. Ik had haar kunnen vertellen wat ze zou zien, zodat ze niet zelf had hoeven gaan kijken. Ik had tegen haar kunnen zeggen dat niet in iets geloven je er niet tegen beschermt. Ik had haar kunnen vertellen over de nachtvlinders die in zwermen opstegen uit het stof en het maanlicht en die nu door mijn hoofd dwarrelen.

Ik bleef op mijn kamer.

Ze is nooit mijn vriendin geweest.

Morgen begint de vakantie.

Ik ga nu op bed liggen en proberen uit te rusten. Het doet pijn als ik mijn ogen probeer open te houden, maar waar zal ik terechtkomen als ik ze dichtdoe?

Tien uur ’s morgens

Tijdens de dagopening vertelde juffrouw Rood ons dat Dora dood is. Dat maakte het officieel. De externe leerlingen wisten dat er iets mis was omdat alle internen met rode ogen in de aula zaten. We begonnen allemaal te huilen toen juffrouw Rood het vertelde. Ik wist dat ze dood was, maar toen juffrouw Rood het hardop zei, werd mijn gezicht heel erg warm en begon ik over mijn hele lijf te beven, van binnen en van buiten. Mijn lichaam weet het, maar mijn verstand begrijpt het nog niet. Ik zit opgesloten in een grote zeepbel. Mijn armen en benen voelen zo zwaar. Ik krijg ze amper van hun plaats. Wat ik ook doe, het is allemaal even onwerkelijk. Ik wacht totdat de zeepbel zal knappen en ik weer terugkeer naar de gewone wereld. Maar zo werkt het niet. Het is net als afwachten totdat een verdoving is uitgewerkt. Opeens merk je dat je niet langer gevoelloos bent.

Juffrouw Rood bleef maar zeggen, als een soort gebed, dat het een ‘vreselijk, onfortuinlijk ongeluk’ was. Ze was ‘geschokt en ontstemd’ geweest toen ze had gehoord dat sommige meisjes door de dakgoten van het Hoofdgebouw lopen. Toen vroeg ze ons of we het haar willen vertellen als we gisteravond iets ongewoons hebben gezien of gehoord. Ik ga hier helemaal niets over zeggen. Ik ben bang voor wat Ernessa dan zou doen. Ik vertrouw niemand.

Vanochtend is er geen les. Juffrouw Brody, de psychologe, gaat later met de internen praten. Wat moet ze in vredesnaam zeggen? ‘Meisjes, ik begrijp dat dit erg traumatisch voor jullie is, maar we moeten verder…’ Ze kan mijn zeepbel niet laten knappen. Overal om me heen waren meisjes aan het huilen. Ik dacht dat Lucy niet goed zou worden. Ze moesten haar deze keer naar de ziekenzaal dragen. Ik liep meteen van de aula naar mijn kamer. Ik wilde alles in mijn dagboek schrijven. Het enige andere meisje dat niet huilde, was Ernessa. Maar dat zegt niets. Ze is zo iemand die kan lachen zonder blij te zijn, dus ze kan ook huilen zonder verdrietig te zijn. Ik word geacht op mijn kamer te blijven totdat het tijd is voor het gesprek met de psychologe in de bibliotheek, maar ik wil het met eigen ogen zien.

Halfelf ’s morgens

De plek is recht onder het raam van Ernessa, maar een eindje bij de gevel vandaan. Als ze op het dak van de veranda was gevallen, had dat misschien haar val kunnen breken, maar ze is op het plaveisel terechtgekomen. Ze heeft zichzelf naar beneden geworpen. Ze probeerde weg te vliegen. Ze hebben dat stuk afgezet. Er lag roodbruin bloed op het steen. Dat is nu wel droog. Ik had gedacht dat er een barst in het plaveisel zou zitten, of een gat waar haar lijf het had geraakt, zoals wanneer een meteoor de aarde treft. Ik stond achter de afzetting en keek op naar het raam op de eerste verdieping. De zon scheen, en het zwarte glas weerkaatste het blauw van de hemel en de pluizige wolken die langs de ruiten schoten. Achter de hemel zocht ik naar een gezicht dat naar mij zocht.

Hoe kan ik ooit weer met Lucy praten? Ik zou het heel fijn vinden als ik haar nooit meer hoefde te zien.

Stilte-uur

Ik geloof niet dat ik ooit van mijn leven zo bang ben geweest.

Ze hebben me uit de wiskundeles gehaald. Ik raakte meteen in paniek. Er was iets vreselijks gebeurd met mijn moeder. Toen ik mijn boeken bij elkaar pakte en het lokaal uit liep, bleef ik maar denken: hoe kun je me dit aandoen? Hoe kun je me dit aandoen?

Het ging helemaal niet om mijn moeder. Mevrouw Halton legde uit dat de recherche met me over Dora wilde praten. Ik was haar alweer vergeten.

‘Je hoeft nergens bang voor te zijn,’ zei mevrouw Halton. ‘Die meneer wil je alleen maar een paar vragen stellen. Ik zal er de hele tijd bij zijn.’

Maar door de manier waarop ze het zei, alsof ze een klein kind zo ver wilde krijgen dat het iets heel onaangenaams zou doen, kreeg ik het gevoel dat ik wel bang moest zijn. Ze was zo ingenomen met zichzelf. Toen ze me door de Passage naar het Hoofdgebouw begeleidde, en daarna de trap op naar de bieb op de eerste verdieping, liep ze de hele tijd te glimlachen.

De rechercheur zat op me te wachten. Hij droeg geen uniform; hij had een gewoon pak aan, als van een verzekeringsadviseur of een zakenman. Zijn overjas hing netjes over de stoel naast hem, en zijn koffertje stond open op de tafel. Hij stelde me heel veel vragen, en terwijl ik antwoord gaf, maakte hij aantekeningen op een geel kladblok. Ik ben nog nooit op die manier ondervraagd.

‘Dit zal niet lang duren,’ begon hij. ‘Ik wil je alleen een paar dingen vragen. Een van je klasgenootjes zei dat jij en het meisje dat vanmorgen op de binnenplaats is gevonden, Dora, vaak door de goten liepen. Ze zei dat ze jullie voor haar raam had gezien.’

‘Dat deden we allemaal,’ zei ik. Ik hoorde mevrouw Halton naar adem happen, maar dat deed ze alleen maar omdat hij erbij was. ‘Ik heb het deze herfst maar een keer gedaan. Geloof ik.’

‘Wanneer was dat?’

‘Een week geleden. Misschien iets langer.’

‘En wat deed je precies?’

‘Ik ben via Dora’s raam naar buiten gekropen. Ik ben gewoon naar het volgende raam gegaan.’

‘En toen?’

‘Toen heb ik me weer omgedraaid. Het was te koud.’

‘Zat Dora die avond ook in de goot?’

‘Heel even maar. Ze hoorde iemand op de gang en haalde me weer naar binnen.’

‘En gisteravond? Was je toen ook bij Dora?’

‘Ik ben gaan slapen zodra het licht uit was. Ik werd pas wakker toen ik de sirenes op de oprijlaan hoorde. Ik had tegen Dora gezegd dat ik niet meer door de goot wilde kruipen.’

‘Wat was Dora volgens jou aan het doen?’

‘Ze was waarschijnlijk op weg naar de kamer van Carol, of misschien naar die van Claire, op de hoek.’

‘Je denkt niet dat ze naar de kamer naast de hare wilde? Hoe heet dat meisje? Ik heb haar eerder vandaag gesproken.’

‘Ernessa?’

‘Dat klopt, ja. Was ze op weg naar Ernessa’s kamer?’

‘Ik weet zeker dat ze daar niet heen wilde. Ze waren geen vriendinnen.’

‘Sommige meisjes ontwikkelen op die leeftijd erg sterke… gevoelens… voor elkaar, positief en negatief. Dan lijken dingen soms belangrijker dan ze in werkelijkheid zijn. Heeft ze ooit gezegd dat ze ongelukkig was, of over zelfmoord gesproken? Zelfs niet voor de grap?’

‘Nee. Nooit.’

Ik gaf antwoord op alle vragen, en hij liet me gaan. Ik zei precies de juiste dingen, en ik denk dat hij me geloofde. Daarna ging ik meteen naar mijn kamer. Ik ben van plan hier de rest van de middag te blijven. Ik heb gespijbeld van Frans en gym. Het kan me niet schelen wat de gevolgen zijn. Ik kan altijd nog zeggen dat ik overstuur was vanwege Dora. Ik wil ook het avondeten overslaan, maar dat gaat niet. Ernessa zal zien hoe overstuur ik ben. Ze heeft de politie op me af gestuurd.

Terwijl de rechercheur me ondervroeg, voelde ik me schuldig over elke vreselijke gedachte die ik ooit heb gehad. Ik bleef mezelf eraan herinneren dat ik Dora weliswaar niet altijd mocht en soms heb gewenst dat ik haar nooit meer hoefde te zien of zelfs nooit had leren kennen, maar dat dat niet betekende dat ik haar dood had gewild.

Image

18 december

Thuis. Voorlopig veilig. Onderweg in de auto raakte ik in paniek omdat ik dacht dat ik mijn dagboek op mijn kamer had laten liggen, waar ze het zouden kunnen vinden, maar het zat in mijn boekentas. Mijn moeder kwam me ophalen, en voor de verandering was ze eens op tijd. Ze is er voor me wanneer ik haar echt nodig heb. Dat voelt ze. Ik kan niet op kostschool blijven nu iedereen weg is. Dode Dora is overal.

Sofia en Claire hebben afgelopen nacht bij mij op de kamer geslapen. We durfden niet alleen te zijn. Lucy liep versuft rond. Ze hebben haar op de ziekenzaal valium gegeven. Ze kon bijna niet meer op haar benen staan. Ze wilde op haar eigen kamer slapen, bij haar knuffeldieren, maar ze liet de deuren van de badkamer de hele nacht open staan, en het licht in de badkamer bleef branden.

Claire vertelde dat Ernessa bij juffrouw Rood had moeten komen en dat mevrouw Halton en de andere leraressen van de gang er ook bij waren geweest. Ik ben zo blij dat Claire met wiskunde niet bij mij zit. Ze weet nog steeds niet wat me is overkomen.

‘Waarom moest dat?’ vroeg Sofia. Ze kan af en toe zo dom zijn.

‘Dora had de kamer naast die van Ernessa, en ze is voor Ernessa’s raam naar beneden gevallen. Ik denk dat ze wilden weten of ze iets heeft gehoord,’ zei Claire.

‘Of iets heeft gedaan,’ voegde ik eraan toe. Mijn opmerking viel hen niet op. Lucy zat op haar kamer, dus ik ging er verder niet op door.

Middernacht

Ik heb hier nog niet eerder iets over geschreven omdat ik er eerst over na wilde denken.

Op de een of andere manier wist ik moed te verzamelen om Ernessa na het eten in de Speelkamer aan te spreken. Ik vond het irritant dat ze zo kalm bleef terwijl alle anderen zo overstuur waren, zelfs de meisjes die niet echt op Dora gesteld waren.

Ik liep zonder aarzelen naar haar toe en zei: ‘Waarom ben je niet van streek, zoals wij allemaal?’ Het was voor het eerst in weken dat ik haar rechtstreeks aansprak.

Ik had gedacht dat ze kwaad zou worden, maar ze was niet beledigd. Ze was niet eens verbaasd. In plaats daarvan stak ze een sigaret op en bood mij er eentje aan. Ik pakte hem niet aan. Ze sprak heel langzaam, alsof ze tegen iemand sprak die haar taal niet goed beheerste.

‘Waarom zou ik verdrietig zijn? Iedereen gaat dood. Als je een lijk hebt, is het te laat om te huilen. Het zijn begrafenissen waar ik niet tegen kan.’

Het is waar dat ik maar ten dele bang voor de dood ben.

Ik ben er nog niet klaar voor om net zo te worden als zij. Ik heb mijn dagboek, mijn boeken, mijn muziek, mijn vriendinnen, mijn moeder.

Toen ik weer bij de anderen op de bank ging zitten, staarden ze me allemaal aan alsof ik iets verschrikkelijks had gedaan. Sofia had haar arm om Lucy heen geslagen. Lucy zat te kermen. Ik ben te moe en te verward om hen te begrijpen. Ik wil de komende twee weken alleen maar slapen.

Image

20 december

Ik heb mezelf vanavond gedwongen om Charley te bellen. Iemand moest het haar vertellen.

‘Dora is dood,’ zei ik. ‘Ze is uit de goot gevallen.’

‘Dat meen je niet,’ zei Charley. ‘Jawel. Het is woensdagnacht gebeurd.’

‘Wil je zeggen dat Dora naar de eeuwige jachtvelden is gegaan?’

‘Ja, Dora is dood. Dat zei ik net.’

‘Jezus, ik kan gewoon niet geloven dat ze uit die goot is geflikkerd. Wat een sukkel.’

‘Ik probeerde haar tegen te houden,’ zei ik. ‘Ik zei dat ze het niet moest doen, dat Ernessa…’

Ik hoorde niet wat Charley daarna zei. De tv stond aan, vrij hard. Charley moest hem harder hebben gezet. Dat was altijd het eerste wat ze deed als ze de tv-kamer op school binnenkwam. Het ingeblikte gelach overstemde wat ze zei.

Ik moest schreeuwen, anders kon ze me niet verstaan. Ik had niet de fut te vertellen dat Ernessa zich van Dora had ontdaan. Ik weet niet of ze heeft geduwd, maar ze heeft er wel voor gezorgd dat ze viel.

‘Ik ben van school getrapt,’ riep Charley. ‘Als enige. Kiki, Betsy en Carol komen wel terug. Mijn ouders zijn pisnijdig, maar het voelt alsof ze de deur van mijn cel open hebben gedaan en de sleutel hebben weggegooid.’

‘Wat ga je nu doen?’ riep ik.

‘Naar een dagschool hier in de buurt.’

Nu zijn Charley en Dora er allebei niet meer. Ik ben de enige die nog over is. De lafaard. Ik zal nooit meer ’s avonds door dat raam kijken. Ernessa weet dat ik niet meer zo dichtbij kom.

Ik had Charley kunnen vragen of ze de tv zachter wilde zetten en haar over Ernessa kunnen vertellen, maar dat lijkt haar niet meer te interesseren. Het kan haar zelfs niet veel schelen dat Dora dood is. Ze is van onze school en uit onze wereld verdwenen. Ernessa kan nu elke nacht de hele nacht wegblijven. Ernessa kan zijn wat ze maar wil. Het doet er allemaal niet toe. Ze zullen niet meer samen blowen, dus het doet er geen sodemieter meer toe, zou Charley zeggen.

Image

24 december

Mijn moeder had vanavond een feestje. Ze vroeg of ik ook meeging, maar ik zei dat ik geen zin had. Ik was moe en wilde vroeg naar bed. Ik wilde dat ze wegging, maar zodra ze de deur achter zich had gesloten, werd het in elke kamer doodstil. Wind suist door de lege ruimten. Ik wou dat Milou nog leefde en naast me op mijn kussen lag, zachtjes spinnend en die piepende geluidjes makend waarmee hij liet merken dat hij gelukkig was. Ik ben helemaal alleen.

Ernessa is een vampier.

Ik heb dat niet eerder kunnen opschrijven. Ik kon mijn angsten niet weloverwogen onder woorden brengen. Ze wil dat ik dat zie, en niemand anders. Haar hand leidt mijn hand die dit opschrijft.

Image

25 december

Ik wou dat ik Dora’s lichaam na haar dood had kunnen zien. Haar ouders zaten in Parijs, en ze hebben haar meteen laten cremeren. Ze wilden niet eens haar dode lichaam zien. Ik wel. Ik zou naar sporen hebben gezocht. Misschien iets op haar linkerborst, bij haar hart, of tussen haar ogen. Daar zou iets moeten zitten. Een amper beschadigde huid, als bij een blauwe plek. Maar ze willen maar één soort dood.

Wat gaan ze nu met haar onvoltooide roman doen? Die dialoog tussen Nietzsche en Brahms? Dat was waarschijnlijk toch niks, maar het is zonde dat al die volgeschreven bladzijden nu zullen verdwijnen zonder dat iemand ze heeft kunnen lezen. Iemand moet ze lezen. Ik weet dat haar ouders het niet zullen doen. Haar vader had kritiek op alles wat ze deed.

Misschien zou ik haar boek moeten lezen.

Ik denk dat Dora af en toe best aardig tegen me was, maar ik kon er niet tegen dat ze het altijd beter wist. Ik heb het haar nooit vergeven dat ze steeds zo uit de hoogte deed. Ik was alleen maar met haar bevriend omdat ze belangstelling voor Ernessa had. En ze had alleen maar belangstelling voor Ernessa omdat die haar net zo behandelde als zijzelf alle andere meisjes behandelde. Dora kon er niets aan doen. Haar ijdelheid was gekwetst.

Waarom schrijf ik zulke gemene dingen over iemand die nog maar net dood is?

Haar boek zou me vergiftigen.

Een Vlieg zoemde – toen ik stierf –

De Kalmte in ’t Vertrek

was als de Kalmte in de Lucht –

tussen Vlagen van Storm –

 

Ogen rondom – al drooggehuild –

En Adem nam zijn kracht bijeen

voor die laatste Aanval – als de Vorst –

ter Plaatse – zelf verschijnt –

 

’k Vermaakte mijn Herinnering –

en schonk dat deel van mij – dat

te Vermaken valt – dat was ’t moment

waarop een Vlieg – tussenbeide kwam –

 

met Blauw – zwak stamelend Gezoem –

tussen mij – en het licht –

Toen liet het Raam verstek gaan – en

toen viel mijn Zicht – uit ’t zicht –

Emily zou hebben begrepen wat er tussen Dora en haar dood in heeft gestaan, maar ik niet.

Image

27 december

Gisteravond heb ik in de boeken uit mijn vaders verzameling zitten lezen en een paar interessante dingen ontdekt. Ik wist wel dat ik daar zou vinden wat ik zocht. Er zijn talloze manieren waarop een mens een vampier of een revenant (afgeleid van het Franse woord voor ‘terugkeren’) kan worden: a) Een slecht mens pleegt onder bepaalde omstandigheden zelfmoord (Wat is een slecht mens? Wat voor omstandigheden?); b) Een vampier bezoekt iemand tijdens zijn of haar slaap; c) Een vleermuis vliegt over een lijk, een kat of hond springt over een lijk, of iemand buigt zich over een lijk heen; d) Iemand sterft ongezien; e) Iemands schaduw wordt tijdens zijn of haar leven gestolen; f) De mond van een lijk staat open; g) Iemand sterft een gewelddadige dood; h) Een lijk wordt zomaar achtergelaten, niet volgens de regels begraven of niet diep genoeg begraven; i) Een vampier bijt een slachtoffer, al sterft dat soms zonder zelf een vampier te worden.

Een open mond, dat is niet eerlijk. Het is niet eerlijk om iemand (of de ziel) te straffen voor iets wat gebeurt als iemand geen controle meer over zijn eigen lichaam heeft. Ik moest lachen toen ik las over mensen die met twee harten worden geboren, waarvan één hart uitsluitend uit is op de vernietiging van de mensheid.

Mijn vader wilde ongezien sterven, als een dier dat in een hoekje wegkruipt om dood te gaan. Maar Milou hoefde zich niet voor ons te verstoppen. Hij schaamde zich niet voor zijn sterven. Er moet één laatste ademhaling zijn, als het laatste beetje lucht dat uit een opblaasbootje wordt gedrukt, de laatste vlaag van de storm, en dan geeft het levende lichaam de geest en wordt de onzichtbare ziel bevrijd. Misschien moet iemand daar inderdaad getuige van zijn.

Image

31 december

Ik geloof dat ik mijn moeder ervan heb overtuigd dat ik beter thuis kan blijven en niet terug moet gaan naar school. Ik heb haar verteld dat ik het gevoel heb dat Dora’s dood deels mijn schuld is en dat ik me daar niet overheen kan zetten. Dat zijn dingen waarop zij is ingespeeld: verdriet, schuldgevoel, wroeging.