48
Vaarwel
Nadat Nynaeve in de wagen was teruggekeerd,
trok ze nette kleren aan, waarbij ze slechts wat vermoeid mopperde
dat ze een rij kno pen zelf moest losmaken en een rij knopen zelf
moest vastmaken. De simpele grijze wol, mooi en goed gemaakt, maar
niet echt bijzonder, kon bijna overal zonder opmerkingen gedragen
worden, al was het beslist warmer. Maar het voelde fijn weer
behoorlijk gekleed te zijn. En op een gekke manier vreemd, alsof ze
te veel aan had. Het moest door de hitte komen.
Vlug knielde ze neer voor het bakstenen
kacheltje met de tinnen pijp en opende het ijzeren deurtje
waarachter hun waardevolle zaken lagen.
Snel stopte ze de gedraaide stenen ring in
haar beurs, naast Lans zwa re zegelring en haar gouden Grote
Serpent-ring. Het vergulde kistje met daarin de edelstenen die ze
van Amathera hadden gekregen, ging in de leren tas met de zakjes
kruiden die ze van Ronde Macura in Mardecin had meegenomen, waarin
ook de vijzel en stamper zaten om ze fijn te maken. Ze raakte alles
even aan, van allesheel tot de verschrikkelijke dolkwortel, om
zichzelf weer te laten weten wat er in zat. De pandbrieven gingen
er eveneens in, plus drie van de zes beurzen, geen van alle meer zo
dik als ze waren geweest nadat de reis met het beestenspul naar
Geldan was betaald. Luca had wellicht weinig belangstelling voor
zijn honderd marken, maar hij had min der bedenkingen over de
vergoeding van zijn onkosten. Een van de brieven die de drager uit
naam van de Amyrlin Zetel machtigde alles te doen wat wenselijk
werd geacht, stopte ze bij de ringen. Er waren in Samara slechts
vage geruchten doorgedrongen dat er bepaal de problemen in Tar
Valon waren geweest. Misschien kon ze ze toch nog gebruiken, zelfs
met Siuan Sanches handtekening erop. Het kist je van donker hout
liet ze naast de drie beurzen staan, evenals de grove jutezak met
de a'dam. Dat ding wilde ze niet aanraken. Daar lag ook de zilveren
pijl die Elayne in de nacht van de rampzalige ont moeting met
Moghedien had gevonden. Heel even keek ze er fron send naar en
dacht na over Moghedien. Het was het beste om al het mogelijke te
doen om haar te ontlopen.
Dat was het. Ik was
één keer de beste. En was de
tweede keer als een worstje in de keuken opgehangen. Als Birgitte
er niet was geweest...Ze heeft zelf
gekozen. De vrouw had het gezegd
en het was waar. Ik zou haar weer kunnen verslaan. Dat kan ik.
Maar als ik faal...
Als het zou mislukken... Eigenlijk probeerde
ze de wasleren beurs te vermijden die achterin zat weggestopt. Ze
wist het, terwijl er toch geen haartje verschil bestond tussen de
gruwel van de beurs en de gedachte opnieuw van Moghedien te
verliezen. Ze haalde diep adem, stak uiterst voorzichtig haar hand
naar binnen, trok de beurs aan de koordjes naar buiten en wist dat
ze het mis had. Het kwaad leek haar hand te om spoelen, sterker dan
ooit, alsof de Duistere werkelijk probeerde door het
cuendillarzegel naar buiten te breken. Dan was het toch beter een
hele dag stil te staan bij een nederlaag tegen Moghedien; er
bestond een wereld van verschil tussen gedachte en werkelijkheid.
Het moest verbeelding zijn - in Tanchico had ze het gevoel niet
gekregen - maar ze had liever dat Elayne het ding bij zich zou
dragen. Of daar in de kachel zou achterlaten.
Hou op met dat stomme gedoe, vermaande ze zich
ferm. Dit zegel houdt de kerker van de Duistere gesloten. Je
verbeelding slaat op hol. Toch liet ze de beurs als een dode rat
van een week oud op het ro de gewaad vallen dat Luca had laten
maken, waarna ze hem erin rol de en het hele geval stevig en snel
dichtknoopte. Dat zijden pakje ging in de rol kleren die ze mee zou
nemen, en dat geheel zou ze weer in haar goede grijze reismantel
wikkelen. Die paar duim ertussen was voldoende om elk gevoel van
sombere duisternis weg te nemen; des ondanks wilde ze haar handen
wassen. Hoefde ze maar niet te weten dat het zegel daar lag. Ze was
stom aan het doen. Elayne zou haar uitlachen, Birgitte ook, en
terecht.
Uiteindelijk vormden de kleren die ze mee
wilde nemen, twee pak ken en ze had spijt van ieder lapje dat ze
achter moest laten. Zelfs de laag uitgesneden blauwe zijden jurk.
Niet dat ze zoiets ooit nog aan zou trekken - en het rode geval
wilde ze zeker niet aanraken tot ze het hele pak aan een Aes Sedai
in Salidar kon overhandigen - maar onwillekeurig telde ze alle
kosten op van kleren, paarden en wagens die ze na Tanchico hadden
gemaakt. Plus de koets en de potten verf. Zelfs Elayne zou in
elkaar krimpen als ze er ooit aan zou denken. Die jonge vrouw dacht
dat de hoeveelheid munten in haar beurs on uitputtelijk
was.
Ze was nog bezig met haar tweede pak kleren
toen Elayne terug kwam om zich zwijgend in iets van blauwe zijde te
steken. Zwijgend, afgezien van haar gemompel toen ze haar armen ver
naar achter moest buigen om de knopen dicht té doen. Nynaeve zou
hebben geholpen als ze het had gevraagd, maar aangezien dat niet
gebeurde, bekeek ze de ander op blauwe plekken en wonden bij het
omkleden. Ze had gekrijs menen te horen vlak voordat Elayne naar
binnen stap te en als Birgitte en zij elkaar echt waren
aangevlogen... Ze wist niet zeker of ze blij moest zijn dat ze
niets ontdekte. Een rivierboot kon net zo beklemmend werken als
deze wagen en het zou heel onpret tig worden als de twee vrouwen
elkaar voortdurend in de haren za ten. Daarentegen zou het ook
kunnen helpen als de twee vrouwen hun afgrijselijke stemming wat
lucht konden geven. Elayne zei geen woord terwijl ze haar
bezittingen bij elkaar pakte, zelfs niet toen Nynaeve heel
beminnelijk vroeg waar ze op af gevlogen was, alsof ze op een
roestdistel was gaan zitten. Dat leverde haar slechts een opgeheven
kin en een kille blik op, alsof het meisje dacht reeds op moeders
troon te zitten.
Zo nu en dan werd ze zelfs nog stiller, op een
manier die veel meer zei dan woorden. Toen ze de drie beurzen zag,
wachtte ze even voor ze die oppakte en werd het beduidend killer in
de wagen, ofschoon de beurzen gewoon haar helft waren. Nynaeve was
het zat over het beheer van de munten te bekvechten. Dat meisje
mocht zelf zien hoe alles wegsijpelde en beseffen dat er voorlopig
niets meer bij zou komen. Toen het echter tot Elayne doordrong dat
de ring was verdwenen en het donkerhouten kistje er nog steeds
stond... Ze pakte het kistje op, sloeg het deksel open en kneep
haar lippen op elkaar, kijkend naar de andere twee ter'angrealen
die ze al die tijd vanaf Tyr bij zich hadden gehad. Een kleine
ijzeren schijf met aan beide kanten een heel fijne spiraal, en een
smal plaatje van zo'n drie duim lang, schijnbaar van amber maar
toch harder dan staal, waar in op de een of andere wijze een
slapende vrouw was geëtst. Met al lebei kon je Tel'aran'rhiod
betreden, zij het niet zo gemakkelijk als met de ring. Om ze te
gebruiken moest je Geest geleiden, de enige van de Vijf Krachten
die je in je slaap kon geleiden. Het had Nynaeve heel eerlijk
geleken die twee voor Elayne te laten liggen, aange zien zij op de
ring zou passen. Elayne deed het dekseltje met een klap dicht
zonder iets te laten blijken en stopte het kistje toen bij de zil
veren pijl. Haar zwijgen was overdonderend.
Elayne maakte eveneens twee pakken, maar die
van haar waren gro ter, doordat ze niets achterliet, alleen de
witte jas en broek met de lovertjes. Nynaeve slikte de opmerking
dat ze wat was vergeten maar in. Ze zou het moeten zeggen ondanks
al dat gemok, maar zij wist hoe een goede verstandhouding in stand
bleef. Ze beperkte zich tot eenmaal snuiven, nadat Elayne opzichtig
de a'dam aan haar pakken had toegevoegd, al maakte Nynaeve uit haar
blik op dat ze al haar bezwaren uitvoerig bekend achtte. Tegen de
tijd dat ze uit de wagen stapten, kon de stilte in stukjes worden
gebroken en gebruikt voor het koelen van wijn.
Buiten stonden de mannen al klaar. In zichzelf
mompelend en onge duldig haar en Elayne aankijkend. Dat was niet
eerlijk. Galad en Uno hadden niets hoeven te pakken. Thoms fluit en
harp hingen in kist jes op zijn rug, samen met een klein pak.
Juilin, met de hartsvanger aan de riem en leunend op zijn stok, die
even lang was als hij, had een zelfs nog kleiner stevig
dichtgebonden pakje bij zich. Mannen waren bereid dezelfde kleren
te blijven dragen tot ze van hun lijf af rotten.
Natuurlijk stond Birgitte er ook, de boog in
de hand, de pijlkoker aan haar heup en haar eigendommen in een
mantel gerold, niet min der omvangrijk dan een van Elaynes pakken.
Het zou Nynaeve niets verbazen als Birgitte Luca's kleren er ook in
had, maar wat ze nu droeg, zorgde ervoor dat ze even bleef staan.
Haar in tweeën gespleten rok had de heel ruime broek uit
Tel'aran'rhiod kunnen zijn, al zat er meer goud in dan geel en was
deze niet om de enkels dicht gebonden. De korte blauwe jas was van
dezelfde stijl. Het raadsel waar die kleren vandaan kwamen, werd
opgelost toen Clarine haastig aan kwam schuifelen, steeds maar
herhalend dat ze er heel lang mee bezig was geweest, dat het haar
ook was tegenge vallen, waarna ze nog twee rokken en een tweede jas
aan Birgittes pak toevoegde. Ze zei hoe spijtig ze het vond dat zij
het beestenspul verlieten. Ze was niet de enige die voor enkele
ogenblikken langs kwam, ondanks de drukte van het bespannen van de
wagens en het inpakken. Aludra kwam hun in haar Taraboonse tongval
een veili gereis wensen, waar ze ook heen gingen. En met nog twee
doosjes vuurstokjes. Zuchtend stopte Nynaeve die in haar
kruidentas. Ze had nadrukkelijk de andere in de wagen laten liggen
en Elayne had ze op de plank achter een zak bonen geschoven toen ze
dacht dat Nynae ve niet keek. Petra bood aan hen naar de rivier te
begeleiden en deed net of hij niet zag dat zijn vrouw bezorgd haar
ogen half dichtkneep. Hetzelfde deden de Chavana's, en Kin en Bari,
de goochelaars. Maar toen Nynaeve hun zei dat dat niet nodig was,
en Petra zijn wenk brauwen fronste, konden ze amper hun opluchting
verbergen. Ze had het snel moeten afwimpelen, want Galad en de
andere mannen le ken hun hulp best te willen. Tot haar verbazing
verscheen zelfs La telle kort, met woordjes van spijt, glimlachjes
en ogen die vertelden dat ze bereid was de pakken te dragen als ze
daardoor sneller weg waren. Even verbaasd was ze dat Cerandin niet
langskwam, hoewel ze er in zekere zin ook blij om was. Mogelijk kon
Elayne uitstekend met die vrouw opschieten, maar na het voorval
waarbij ze was mis handeld, had Nynaeve telkens als ze er was een
spanning gevoeld die nog versterkt werd doordat Cerandin uiterlijk
niets liet merken. Luca zelf kwam als laatste en stak Nynaeve een
handvol armzalige, door de droogte heel kleine, wilde bloemen toe.
Het Licht mocht weten waar hij die vergeeld en wel had gevonden.
Hij liet het vergezeld gaan van uitlatingen over onsterfelijke
liefde, uitbundige lof voor haar schoonheid en indrukwekkende eden
dat hij haar terug zou vinden, al moest hij er alle windstreken
voor afreizen. Ze wist niet zeker welke woorden ervoor zorgden dat
haar wangen steeds warmer voelden, maar haar ijzige blik veegde de
grijns van Juilins gezicht en de verbazing van dat van Uno. Wat
Thom en Galad er ook van vonden, ze waren zo verstandig er
onbewogen bij te staan. Ze kon het niet opbrengen naar Birgitte en
Elayne te kijken. Het ergste was dat ze daar moest staan luisteren,
met die verlepte bloemen over haar hand gezakt en met een steeds
roder gezicht. Als ze had geprobeerd hem met enkele woorden af te
laten druipen, zou het hem slechts hebben aangemoedigd zich nog
meer in te spannen, en dat zou de anderen nog veel meer stof tot
praten hebben gegeven. Bijna slaakte ze een ontzettende zucht van
opluchting toen de idiote man onder uitbundig gewapper met zijn
mantel een diepe buiging maakte.
Ze behield de bloemen en beende voor de
anderen uit, zodat ze hun gezichten niet hoefde te zien, en schoof
boos haar pakken weer goed als ze weggleden, tot ze uit het zicht
van de wagens was en achter de omheining van zeil verdween. Daar
smeet ze de fijngeknepen bloe men zo nijdig weg dat Ragan en de
andere Shienaranen op het gras veld elkaar aankeken. Ieder had een
dekenrol op de rug - klein natuurlijk - plus een zwaard, maar was
letterlijk behangen met waterflessen, genoeg voor vele dagen; een
handvol mannen had ook nog een pot of een ketel bij zich. Goed. Als
er gekookt moest worden, mochten zij het. Ze wachtte niet op hun
beslissing of het veilig was en beende alleen de zandweg
op.
Het kwam door Valan Luca dat ze zo woest was -
haar zo te ver nederen! Ze had hem een klap op zijn kop moeten
geven en de Duistere mocht weten wat de anderen ervan dachten -
maar haar ver wijten richtten zich op Lan Mandragoran. Lan had haar
nooit bloemen gegeven. Niet dat het er wat toe deed. Hij had zijn
gevoe lens in woorden vertolkt die dieper troffen en meer uit het
hart kwa men dan Valan Luca ooit zou kunnen opbrengen. Tegen Luca
had ze ieder woord gemeend, maar als Lan zei dat hij je mee zou
dragen, zou geen enkel dreigement hem tegenhouden. Zelfs geleiden
zou hem er niet van weerhouden, tenzij je dat klaarspeelde voor je
verstand op hol sloeg en je knieën slap werden door zijn kussen.
Maar bloe men zouden leuk zijn geweest. Zeker leuker dan een nieuwe
uitleg waarom hun liefde nooit kon bestaan. Mannen en hun woord!
Mannen en hun éér! Getrouwd met de dood, hè? Hij en zijn eigen
oorlog tegen de Schaduw. Hij zou leven, hij zou haar trouwen en als
hij over beide zaken anders dacht, zou zij hem wel fijntjes
terechtwij zen. Er bestond enkel die onbelangrijke band tussen
Moiraine en haar zwaardhand. Ze wilde haar onmacht uitgillen. Ze
was al ruim honderd pas de weg af toen de anderen haar in haalden
en van opzij opnamen. Elayne snoof slechts, terwijl ze moei zaam de
twee grote pakken op haar rug goed schoof - zij wilde zélf toch zo
nodig alles meenemen? - maar Birgitte stapte verder en mop perde
tegen niemand in het bijzonder, maar wel hoorbaar over vrouwen die
ervandoor gingen zoals Carpaanse meisjes van de rots sprongen.
Nynaeve negeerde hen beiden.
De mannen verspreidden zich, Galad voorop, met
naast zich Thom en Juilin, de Shienaranen in twee rijen aan
weerszijden van de vrou wen. Oplettende ogen keken naar elk bosje
en elke kuil. In het midden lopend voelde Nynaeve zich voor gek
staan - je zou denken dat ze elk ogenblik een leger verwachtten dat
uit de grond zou opduiken en dat zij en de andere twee vrouwen
hulpeloos waren. Het werd nog erger nadat de Shienaranen Uno's
voorbeeld volgden en hun zwaard trokken. Ze snapte het niet, er was
niemand te zien en zelfs de krottenstad leek verlaten. Galads wapen
bleef in de schede, maar Juilin gebruikte zijn stok niet meer bij
het lopen en hield hem gereed en in Thoms handen verschenen messen
die weer verdwenen, alsof hij het onbewust deed. Zelfs Birgitte
legde een pijl aan. Nynaeve schudde het hoofd. Wie zich aan hun
groep wilde tonen, moest wel heel dapper zijn.
Toen ze Samara inliepen, begon ze te denken
dat ze het aanbod van Petra en van de Chavana's had moeten
aannemen, en van ieder ander die ze had kunnen vinden.
De onbewaakte poort stond open en boven de
grijze stadswallen stegen zes zwarte rookpluimen op. De straten
erachter waren verlaten. Onder hun voeten knerpten de scherven van
gebroken ruiten, wat het enige geluid vormde, afgezien van een ver
gezoem, alsof in de he le stad monsterachtige wespenzwermen
rondvlogen. Overal stonden meubels en er lag van alles op de
kasseien. Kledingstukken, potten en pannen, uit huizen en winkels
weggesleepte voorwerpen, maar of dat van plunderaars kwam of
vluchtelingen, was niet te zien. Er waren niet alleen eigendommen
vernield. Hier hing een lijk in een mooie groenzijden jas slap en
roerloos half uit het raam, daar bun gelde een kerel in lompen aan
een strop die rond een dakbalk van een tinwinkel was geslagen. Een
enkele keer, in een zijsteeg of ande re straat, ving ze een glimp
op van iets wat op een bundel oude kleren leek maar dat
waarschijnlijk niet was.
In een deuropening waar de versplinterde deur
nog scheef aan een scharnier hing, likten kleine vlammetjes rond
een trap en begon de eerste rook op te kringelen. De straat was
misschien verlaten, maar de daders konden niet ver weg zijn.
Nynaeves hoofd schoot heen en weer; ze probeerde alle kanten
tegelijk in het oog te houden en hield haar achter de riem gestoken
mes stevig vast. Soms werd het kwade gezoem harder, een woordeloos
kelig gerochel van razernij dat uit een straat verder leek te
komen; soms zwakte het af tot een dof gemurmel. Toen de
moeilijkheden echter ontstonden, kwamen ze onverwachts en stil. Een
mensenmassa kwam twee straten verder de hoek om, als een roedel
wolven op jacht. Ze vulden geluidloos de straat van muur tot muur,
afgezien van het laarzenge stamp. Toen ze Nynaeve en de anderen
zagen, leek het of er een fakkel in een hooischuur werd gegooid.
Zonder enige aarzeling sprongen ze als één man naar voren, tierende
dollemannen, zwaaiend met rieken, zwaarden, knuppels en alles wat
als wapen gebruikt kon worden.
Er bestond nog genoeg kwaadheid in Nynaeve om
saidar te omhelzen en ze deed het vanzelf, zelfs nog voor ze de
gloed rond Elayne zag verschijnen. Er bestond een tiental manieren
waarop zijzelf de massa kon tegenhouden en nog een tiental andere
mogelijkheden om ze neer te slaan als ze dat verkoos. Als de
mogelijkheid van Moghe dien tenminste niet had bestaan. Ze wist
niet of Elayne door dezelfde gedachte werd tegengehouden. Ze wist
alleen dat ze haar boos heid even naarstig vasthield als de Ware
Bron en het kwam meer door Moghedien dan het aanhollende gepeupel
dat ze daarin slaagde. Ze bleef saidar vasthouden en wist dat ze
niets durfde te doen. Niet als er andere mogelijkheden waren. Ze
wilde bijna dat ze de stromen die Elayne weefde, kon afkappen. Er
moest nog eert andere mogelijkheid bestaan.
Een man, een grote kerel in een gerafelde rode
jas die iemand anders had toebehoord, te oordelen naar het groen en
gouden borduurwerk, rende op zijn lange benen voor de anderen uit,
zwaaiend met een kapbijl boven het hoofd. Birgittes pijl trof hem
midden in het oog.
Hij viel languit achterover en werd onder de
voet gelopen door de anderen, die met verwrongen gezichten en
woordeloze kreten volg den. Niets zou hen tot staan brengen. Met
een gierend geluid, half van woede, half van angst, trok Nynaeve
haar mes en hield zich te vens klaar om te geleiden.
Als een golf die tegen rotsen davert,
versplinterde de aanval op het Shienaraanse staal. De mannen met de
haarknot, even grof gekleed als de mannen die ze bestreden,
hanteerden doelmatig hun twee handige zwaarden, ambachtslieden aan
het werk, en de slachting vond vóór hun rij plaats. Krijsend om de
Profeet vielen de mannen neer, maar nog meer klommen over hen heen.
Die dwaas van een Juilin stond in die rij, zijn hoge hoed scheef op
het hoofd, de dunne stok als een waas dat staven wegduwde, armen
brak en schedels in sloeg. Thom was achter de rij Shienaranen
bezig; hevig hinkend sprong hij heen en weer om de enkeling die er
zich doorheen had weten te worstelen op te vangen. Hij had slechts
een dolk in beide handen, maar zelfs zwaardvechters stierven door
zijn wapens. Het verweerde gezicht van de speelman stond grimmig,
maar toen een gezette vent met een smidsvoorschoot en een riek
bijna Elayne bereikte, vertrok Thoms gezicht net zo gruwelijk als
dat van hun te genstanders en hij hakte de man net niet de kop af
bij het opensnijden van diens hals. Tijdens dit alles bewoog
Birgitte kalm heen en weer en vond iedere pijl een oog.
Maar toch, hoewel zij de mensen tegenhielden,
was het Galad die hen versloeg. Hij stond naar hun bestorming te
kijken alsof hij in een paleis op de volgende dans wachtte, met
over elkaar geslagen ar men en onbezorgd. Hij nam zelfs niet eens
de moeite zijn wapen te trekken tot het gepeupel vlak bij hem was.
Toen begon zijn dans en alle sierlijkheid veranderde in een oogwenk
in een vloeiende dood. Hij bleef niet staan, hij sloeg zich een weg
tot in het hart van de mas sa, een vrij pad, dat even groot was als
zijn zwaard reikte. Soms werd hij door vijf of zes man met
zwaarden, bijlen en tafelpoten ingeslo ten, maar dat duurde even
lang als het hun tijd kostte om te sterven. Uiteindelijk konden ze
met al hun razernij, al hun bloeddorst, niet tegen hem op. Van hém
vluchtte de eerste weg, zijn wapens weg slingerend, en toen de
anderen op de vlucht sloegen, stroomden ze weg, zo ver mogelijk bij
hem vandaan. Toen ze om dezelfde straat hoek verdwenen, stond hij
twintig pas voor de Shienaranen, alleen tussen de doden en het
gekreun van de stervenden. Nynaeve huiverde toen hij zich sierlijk
als altijd bukte om de kling aan de jas van een lijk af te vegen.
Zelfs nü was hij knap. Ze had het gevoel te moeten
braken.
Ze had geen enkel idee hoelang het had
geduurd. Sommige Shienaranen leunden hijgend op hun zwaard en namen
Galad met bewondering op. Thom zat voorovergebogen met een hand op
zijn knie en probeerde Elayne met de andere hand weg te duwen,
zeggend dat hij alleen even wilde bijkomen. Kort, lang, het kon
allebei zijn. Ze had deze keer geen enkele behoefte te gaan helen,
terwijl ze naar de gewonden keek die hier en daar op de kasseien
lagen of weg trachtten te kruipen, waarbij ze geen enkel medelijden
voelde. Iets verder lag een weggegooide hooivork. Op een van de
tanden stak een af gehakt mannenhoofd, op een andere het hoofd van
een vrouw. Ze voelde zich misselijk en dankbaar dat het niet haar
hoofd was; dat was het enige, en koud.
'Dank je,' zei ze tegen niemand in het
bijzonder en tegen iedereen. 'Ontzettend bedankt.' De woorden
klonken schor - ze hield er niet van te bekennen dat ze voor
zichzelf niets had kunnen doen - maar gemeend. Birgitte knikte haar
erkentelijk toe en Nynaeve kreeg het weer moeilijk. Maar de vrouw
had evenveel gedaan als de anderen. Aanzienlijk meer dan zijzelf.
'Je... je schoot heel goed.' Met een wrange grijns, alsof ze
precies wist hoe moeilijk het Nynaeve was gevallen dat te zeggen,
begon Birgitte haar pijlen weer te ver zamelen. Nynaeve rilde en
probeerde niet te kijken. De meeste Shienaranen waren gewond en
zowel Thom als Juilin had nog de eerdere wonden van vanochtend. Het
was wonderbaarlijk, maar Galad vertoonde geen schrammetje, of
misschien niet zo ver wonderlijk als ze bedacht hoe hij met het
zwaard was omgespron gen. Natuurlijk beweerden ze allemaal, van de
eerste tot de laatste, dat hun wonden niet ernstig waren. Zelfs Uno
zei dat ze verder moes ten, terwijl een arm slap omlaaghing en hij
een snee aan de andere kant van zijn gezicht had die, als hij niet
spoedig geheeld zou worden, er bijna even erg uit zou zien als zijn
litteken aan de ene kant. Feitelijk wilde zij ook verder gaan, maar
ze moest zich ferm vermanen niet eerst de gewonden te verzorgen.
Elayne bood Thom steun door haar arm om hem heen te slaan. Hij
weigerde op haar te leunen en begon een verhaal in de Hoge Zang te
zingen, in zo'n bloem rijke stijl dat je amper het verhaal herkende
van Kirukan, de mooie krijgsvrouwe en koningin uit de tijd van de
Trollok-oorlogen. 'Ze had op z'n best een karakter als een
everzwijn in de doornstrui ken,' fluisterde Birgitte tegen niemand
persoonlijk. 'Niet veel verschillend van dat van iemand hier
vlakbij.'
Nynaeve klemde haar tanden op elkaar. Haar
zouden ze niet meer betrappen op het prijzen van iemand, al deed
die nog zo veel. Nu ze erover dacht: iedere man in Emondsveld had
op die afstand even goed geschoten. Iedere jongen.
Ze werden gevolgd door dof gerommel en ver
geschreeuw uit ande re straten. Vaak voelde ze ogen uit glasloze
vensters op hen gericht, maar het nieuws moest zich hebben
verspreid, of anders hadden mensen gezien wat er was gebeurd. Ze
zagen namelijk geen levend mens meer totdat voor hen opeens een
twintig Witmantels de straat inliepen, de helft met de bogen, de
andere helft met de zwaarden in de aanslag. In een oogwenk hadden
de Shienaranen hun wapens weer getrokken.
Galad wisselde stil enkele woorden met een man
met een rimpelig gezicht onder een punthelm en ze werden
doorgelaten, hoewel de man de Shienaranen, Thom en Juilin, en
Birgitte trouwens ook, vol twijfel opnam. Dat was voldoende om
Nynaeve weer te prikkelen. Fijn dat Elayne met opgetrokken neus
verder kon stappen en de Witmantels kon negeren alsof het dienaren
waren, maar het stuitte Nynaeve tegen de borst dat men hen
onbelangrijk vond. De rivier was niet ver meer. Achter enkele
bakstenen pakhuizen met leien daken bereikten de drie kades van de
stad nog net het water achter de droge modder. Een breed vaartuig
met twee masten lag aan de punt van een kade. Nynaeve hoopte dat er
geen problemen zouden zijn met aparte hutten en dat de boot niet zo
erg zou deinen. Een kleine menigte zat op twintig pas van de haven
in elkaar gedo ken onder de waakzame ogen van vier Witmantels. Een
tiental man nen, de meesten oud, allen in lompen en met
verwondingen, en twee maal zoveel vrouwen. De meesten met twee of
drie kinderen, die zich aan hen vastklampten, sommigen bovendien
met pasgeborenen in de armen. Vlak bij de haven stonden nog twee
Witmantels. De kinderen verborgen hun gezichten in de rok van hun
moeders, maar de groteren keken reikhalzend naar het schip. Toen ze
dat zag, brak Nynaeves hart bijna; ze herinnerde zich dezelfde
ogen, van veel meer mensen, in Tanchico. Mensen die wanhopig op
zoek waren naar vei ligheid. Voor hen had ze niets kunnen
doen.
Voordat ze iets voor deze mensen in Samara kon
doen, had Galad haar en Elayne bij de arm gegrepen, door de haven
meegetrokken en een wiebelige loopplank opgeduwd. Nog zes mannen
met strakke gezichten in witte mantels en glimmende wapenrustingen
stonden op het dek en hielden een groep mannen, op blote voeten en
voor het merendeel ontblote borsten, in de gaten die neerhurkte in
de stom pe boeg. Het viel moeilijk te zeggen naar welke groep de
kapitein bij de loopplank het zuurst keek: naar de Witmantels of
naar het bon te stel dat zijn schip op dromde.
Agni Neres was een lange schrale man in een
donkere jas, met flap oren en sombere trekken in zijn smalle
gezicht. Hij sloeg geen acht op het zweet dat over zijn wangen
liep. 'Je hebt me reisgeld betaald voor twee vrouwen. Moet ik
aannemen dat ik dat andere wijf en de mannen voor niets meeneem?'
Birgitte keek hem vervaarlijk aan, maar hij leek het niet te
zien.
'Je zult het reisgeld krijgen, beste
schipper,' gaf Elayne hem koel te kennen.
'Zolang het bedrag redelijk is,' merkte
Nynaeve op en negeerde de scherpe blik van de ander.
Neres' mond werd smaller, hoewel dat
nauwelijks mogelijk leek, en hij richtte zich opnieuw tot Galad.
'Goed, als u uw mannen van boord haalt, kan ik de zeilen hijsen. Ik
wil hier nu minder dan ooit over dag zijn.'
'Zodra je de andere reizigers aan boord hebt
genomen,' zei Nynaeve, naar het armzalige groepje verderop bij de
haven knikkend. Neres zocht Galad, zag dat die met de andere
Witmantels stond te praten, wierp toen een blik op de mensen en zei
over Nynaeves hoofd heen: 'Wie het kan betalen. En zo te zien
kunnen velen dat niet. En dat hele stel kan ik niet hebben, ook al
hebben ze geld.' Ze ging op haar tenen staan, zodat hij zeker haar
glimlach kon zien. Zijn kin zakte haast zijn hemd in. 'Tot en met
de laatste, schipper. Anders nagel ik u aan uw oren aan de
mast.'
De man wilde al boos terugbekken, maar opeens
werden zijn ogen groter, terwijl hij langs haar heen keek. 'Goed,
goed,' zei hij snel. 'Maar ik reken op betaling, bedenk dat wel. Ik
geef aalmoezen op Eerstdag en die is allang voorbij.'
Ze ging weer gewoon staan en keek
achterdochtig om. Daar stonden Thom, Juilin en Uno onschuldig naar
haar en Neres te kijken. Zo onschuldig als maar mogelijk was met
Uno's gezicht en alledrie onder het bloed. Veel te
onschuldig.
Fel snuivend bitste ze: 'Ik wil iedereen aan
boord zien voor er ook maar één touw wordt aangeraakt,' waarna ze
Galad ging opzoeken. Ze nam aan dat hij wel enige dank verdiende.
Hij had gedacht dat wat hij deed het juiste was. Dat was ook bij de
beste mannen de el lende. Zij dachten altijd dat ze het juiste
deden. Nou ja, wat dat drie tal ook had gedaan, ze hadden haar een
ruzie bespaard. Ze trof hem aan bij Elayne, zijn knappe gezicht een
en al machtelo ze ergernis. Toen hij haar zag, klaarde zijn gezicht
op. 'Nynaeve, ik heb jullie reis tot aan Boannda betaald. Dat is
halverwege Altara, waar de Boern in de Eldar stroomt. Meer kon ik
me niet veroorloven. Schipper Neres heeft mijn beurs leeggeschud en
ik moest bovendien nog lenen. De vent vraagt het tien dubbele. Ik
ben bang dat het van daar naar
Caemlin op jullie zal neerkomen. Het spijt me echt.'
'Je hebt al meer dan genoeg gedaan,' merkte
Elayne op en haar ogen richtten zich even op de rookwolken boven
Samara. ik heb mijn belofte gegeven,' merkte hij vreemd berustend
op. Ze hadden het duidelijk daarnet al besproken.
Het lukte Nynaeve haar dank uit te drukken,
woorden die hij keurig wegwuifde, maar met een blik alsof zij het
allemaal niet begreep. En ze was meer dan bereid dat in ieder geval
toe te geven. Hij was een oorlog begonnen om een belofte na te
komen - daar had Elayne gelijk in; er zou oorlog uitbreken, als dat
al niet was gebeurd maar terwijl zijn mannen Neres' schip in handen
hadden, had hij geen lagere prijs bedongen. Het was Neres' schip en
Neres mocht vragen wat hij wilde. Zolang hij Elayne en Nynaeve maar
meenam. Het was waar. Galad keek nooit naar de prijs van het goede.
Voor zichzelf niet en voor anderen niet.
Bij de loopplank bleef hij staan en staarde
naar de stad alsof hij naar de toekomst keek. 'Blijf uit de buurt
van Rhand Altor,' zei hij zwaar moedig. 'Hij brengt de ondergang.
Hij zal de wereld weer breken voor hij klaar is. Blijf uit zijn
buurt.' En toen liep hij op een drafje de haven door en riep al om
zijn wapenrusting en mantel. Nynaeve merkte dat ze Elayne verbaasd
aanstaarde, hoewel ze zich vervolgens verlegen afwendde. Het was
moeilijk zoiets te delen met iemand die je daarna met haar scherpe
tong de huid vol zou schel den. Maar ze voelde zich wel enigszins
verward. Waardoor Elayne er opgewonden uitzag, kon ze niet zeggen,
tenzij de vrouw eindelijk verstandig was geworden. Galad zou zeker
niet vermoeden dat ze niet naar Caemlin reisden. Zeker niet. Mannen
hadden nooit zoveel verbeeldingskracht. Nynaeve en Elayne keken
elkaar lange tijd niet aan.