22
Vogels fluiten in de nacht
Mart lag met gesloten ogen op zijn buik op
de dekens te genieten van het gevoel van Melindhra's duimen, die
zijn rugspieren bewerk ten. Niets was na een lange dag in het zadel
zo lekker als het kneden van de spieren. Nou ja, op een paar andere
dingen na, maar nu wilde hij best genoegen nemen met haar duimen.
'Je bent behoorlijk gespierd voor zo'n kleine man, Martrim Cauton.'
Hij deed een oog open en keek naar haar zoals ze schrijlings over
zijn heupen geknield zat. Ze had het vuur tweemaal zo hoog opge
rakeld als nodig was en het zweet liep in stroompjes langs haar li
chaam. Haar mooie goudblonde haren, kort geknipt met uitzonde ring
van dat Aielstaartje laag in haar nek, plakten tegen haar hoofd.
'Als ik te klein ben, kun je altijd een ander gaan zoeken.' 'Naar
mijn smaak ben je niet te klein,' lachte ze en ze maakte zijn haren
in de war. Die waren langer dan die van Melindhra. 'En je bent
leuk. Ontspan je. Als je je gespannen voelt, heb je er minder aan.'
Grommend sloot hij zijn ogen weer. Leuk? Licht!
En klein. Alleen een Aiel zou hem klein
noemen. In elk land waar hij was geweest, was hij langer dan de
meeste mannen, zij het soms niet veel. Hij kon zich herinneren dat
hij echt lang was geweest. Toen hij tegen Artur Haviksvleugel was
uitgereden, was hij langer geweest dan Rhand. En een hand kleiner
toen hij naast Maecine tegen de Aelgari had gevochten. Hij had er
met Lan over gesproken, zogenaamd omdat hij enkele namen had
opgevangen. De zwaardhand had hem verteld dat Maecine koning van
Eharon was geweest, een van de Tien Naties dat wist Mart al - zo'n
vier- of vijfhonderd jaar voor de Trollok-oorlogen. Lan dacht dat
zelfs de Bruine Ajah er niet meer over zou we ten. Tijdens de
Trollok-oorlogen was veel verloren gegaan en nog meer in de Oorlog
van de Honderd Jaren. Dat waren de vroegste en laatste
herinneringen geweest die in zijn hersens waren geplant. Van na
Artur Paendrag Tanreall was er niets, noch van vóór Maecine van
Eharon.
'Heb je het koud?' vroeg Melindhra ongelovig.
'Je rilde.' Ze schoof van hem af en hij hoorde hoe ze hout op het
vuur gooide. Er lag genoeg sprokkelhout voor de hele avond. Ze gaf
hem een klap op de billen toen ze weer terugkwam, mompelend:
'Sterke spieren.' 'Als je zo doorgaat,' mopperde hij, 'wil je me,
geloof ik, net als een Trollok voor het eten aan het spit rijgen.'
Hij voelde zich best pret tig in Melindhra's gezelschap - zolang ze
haar mond hield en hem er niet op wees dat ze langer was dan hij -
maar in deze toestand voel de hij zich niet op z'n
gemak.
'Jij wordt niet aan het spit geregen, Martrim
Cauton.' Haar duimen boorden zich in zijn schouders. 'Goed zo,
ontspan je.' Hij nam aan dat hij op een goede dag zou trouwen en
zich ergens zou vestigen. Dat deed iedereen altijd. Een vrouw, een
huis en een gezin. Onder de pannen bij de haard voor de rest van je
leven.
Ik heb nog nooit
een huisvrouw gekend die het leuk vond als haar man dronk of
dobbelde. Bovendien wist hij nog
wat dat volk aan de andere kant van die ter'angreaalpoort had
gezegd. Dat het zijn lot was 'te trouwen met de Dochter van de
Negen Manen'. Een man moet vroeg of laat trouwen, neem ik
aan.
Maar hij wilde daarvoor zeker geen Aielse
nemen. Hij wilde zo lang mogelijk met zoveel mogelijk meisjes
dansen.
'Jij bent niet geboren voor het spit, maar
voor grote roem, denk ik,' zei Melindhra zachtjes.
'Lijkt me uitstekend.' Maar momenteel wierp
geen enkele andere vrouw een blik op hem. Geen enkele Speervrouwe,
niemand. Het was net of Melindhra een bord om zijn nek had gehangen
waarop stond: eigendom van Melindhra
van de Jumai Shaido. Nou ja, dat
laatste stuk zou ze er niet op schrijven, niet hier tenminste. Maar
nie mand wist toch eigenlijk wat een Aielse, en nog wel een
Speervrou we, ging doen? Vrouwen dachten anders dan mannen en
Aielvrouwen dachten heel anders dan elke andere vrouw, uit welk
land dan ook. 'Vreemd dat je jezelf zo onzichtbaar
maakt.'
'Me onzichtbaar maakt?' mompelde hij. Haar
handen voelden lek ker aan; gespannen spieren die hij eerst niet
had gevoeld, werden steeds losser. 'Hoe bedoel je?' Hij vroeg zich
af of het iets met de halsketting te maken had. Melindhra leek er
een grote waarde aan te hechten, aan het krijgen in ieder geval. Ze
droeg het ding natuur lijk nooit. Speervrouwen droegen geen
sieraden. Maar ze had het al tijd in haar riembuidel en toonde het
aan iedere vrouw die ernaar vroeg. Heel veel vrouwen wilden het
zien. 'Je plaatst jezelf in de schaduw van Rhand Altor.' ik sta in
niemands schaduw,' zei hij afwezig. Het kon niet aan de halsketting
liggen. Aan andere vrouwen had hij ook sieraden gege ven, zelfs aan
Speervrouwen. Hij gaf graag dingen aan mooie vrou wen, zelfs al
kreeg hij er enkel een glimlach voor terug. Hij rekende ook niet op
meer. Als een vrouw niet evenveel van kussen en om helzingen hield
als hij, wat had het dan verder voor zin? 'Natuurlijk, er straalt
een zekere eer op je af als je in de schaduw van de car'a'carn
verkeert. Als je omgaat met heersers, dien je in hun schaduw te
staan.'
'Schaduw,' beaamde Mart, die niet echt
luisterde. Soms namen vrouwen de geschenken aan en soms niet, maar
niemand had besloten dat zij hem bezat. Dat zat hem eigenlijk niet
lekker. Hij wilde niet het bezit van een vrouw zijn, zelfs niet van
een knappe. Hoe goed haar handen ook waren in het losser maken van
de knopen in je spie ren.
'Jouw littekens behoren erelittekens te zijn,
verdiend onder je eigen naam, als stamhoofd, niet op deze manier.'
Een vinger gleed langs het litteken in zijn nek, overgehouden aan
de ophanging. 'Heb je dit verdiend toen je de car'a'carn
diende?'
Hij schudde haar hand weg, duwde zich op zijn
ellebogen omhoog, draaide zich om
en keek haar aan. 'Weet je zeker dat je nog
nooit hebt gehoord van de Dochter
van de Negen Manen?'
'Ja, dat heb ik al gezegd. Ga
liggen.'
'Als je liegt, zweer ik dat ik je billenkoek
geef.'
Met de handen in haar heupen keek ze hem
dreigend aan. 'Denk jij dat je dat
zou lukken, Martrim Cauton?'
ik zou mijn best doen.' Ze zou waarschijnlijk
een speer in zijn ribben jagen. 'Zweer je dat je nog nooit van de
Dochter van de Negen Manen hebt gehoord?'
ik heb er nooit van gehoord,' zei ze langzaam.
'Wie is ze? Of wat is ze? Ga liggen en laat me...'
Een roek kraste, schijnbaar zowel in de tent
als buiten, en even later een roodvleugel. Mooie vogels uit
Tweewater. Rhand had zijn waarschuwingstekens gekozen uit dingen
die hij kende, vogels die je in de Woestenij niet
aantrof.
In een oogwenk was Melindhra van hem af,
wikkelde de sjoefa rond haar gezicht en sluierde zich terwijl ze
haar speren en schild greep. Naakt schoot ze de tent
uit.
'Bloed en as!' schold Mart toen hij zich in
zijn broek hees. Een roodvleugel betekende het zuiden. Hij en
Melindhra hadden hun tent in het zuiden geplaatst, bij de Chareen,
zo ver mogelijk uit de buurt van Rhand, maar toch nog binnen het
kamp. Maar hij ging niet zoals Melindhra in zijn blootje die
doornstruiken in. De roek betekende het noorden, waar de Shaarad
gelegerd was. Ze kwamen uit twee richtingen tegelijk.
Terwijl hij in de lage tent zo snel mogelijk
zijn voeten in zijn laarzen stampte, keek hij naar de zilveren
vossenkop op de dekens. Buiten steeg geschreeuw op, het gekletter
van metaal op metaal. Eindelijk had hij voor zichzelf uitgemaakt
dat het zegel op de een of andere manier Moiraines Heling had
tegengehouden toen ze het voor het eerst probeerde. Zolang hij het
aanraakte, had haar geleiden hem niets gedaan. Hij had nog nooit
gehoord dat Schaduwgebroed kon geleiden, maar er bestond ook nog
zoiets als de Zwarte Ajah - vol gens Rhand, en hij geloofde hem -
en misschien vielen de Verzakers Rhand eindelijk aan. Hij trok het
leren koord over zijn hoofd, zodat het zegel op zijn borst hing,
greep de ravenzwarte speer en dook het kille maanlicht
in.
Hij kreeg geen tijd de ijzige koude te voelen.
Voor hij helemaal buiten stond, had hij al bijna zijn hoofd aan een
zeisachtig Trollok zwaard verloren. De kling veegde door zijn haren
toen hij voorover dook, een koprol maakte en met de speer in de
aanslag weer over eind kwam.
Bij een eerste blik in de duisternis had de
Trollok een grote forse man kunnen zijn, anderhalf keer zo lang als
een Aielman, gekleed in zwar te maliën met pieken aan de ellebogen
en schouders, en met een helm met geitenhoorns. Maar deze hoorns
groeiden uit een mensenhoofd en onder de ogen stak een geitensnuit
naar voren. Met een grauw sprong de Trollok op hem af en jankte
schorre woorden die nooit voor de menselijke tong waren bedoeld.
Mart liet zijn speer als een vechtstaf rondtollen, sloeg de zware
gebogen kling op zij en stak de lange speerpunt in de buik van het
monster, waarbij het met de Kracht gesmede staal de maliën even
gemakkelijk open kerfde als het vlees eronder. De Trollok klapte
met een rauwe schreeuw dubbel en Mart trok zijn wapen eruit en
sprong opzij toen het monster viel.
Overal om hem heen vochten Aiel, sommigen
slechts half gekleed of ongekleed, maar allen zwartgesluierd, tegen
Trolloks met everzwijn snuiten en slagtanden, met wolvenkoppen of
arendskoppen, met hoorns of een veren kam. Ze zwaaiden met vreemd
gebogen zwaar den, bijlen met pieken en met punten afgezette
drietanden en speren. Hier en daar werd een enorme boog gebruikt om
pijlen met weer haken af te schieten die zo groot waren als kleine
speren. Er vochten ook mensen mee met de Trolloks, in grove jassen
en bewapend met zwaarden, die wanhopig schreeuwden wanneer ze
tussen de doornstruiken stierven.
'Sammael!'
'Sammael en de Gouden Bijen!'
De Duistervrienden stierven bij bosjes, de
meeste zodra ze met een Aiel vochten, maar de Trolloks kostten meer
moeite, ik ben geen bloedheld!' schreeuwde Mart naar niemand in het
bij zonder, terwijl hij een Trollok met een berenkop en harige oren
bevocht, zijn derde. Het schepsel droeg een bijl met een lange
steel, een handvol scherpe pieken en een flitsend wapen dat groot
genoeg was om een boom doormidden te slaan, maar dat in zijn forse
behaarde handen een stuk speelgoed leek. Het kwam doordat hij bij
Rhand rondhing, dat hij deze problemen had. Hij verlangde in zijn
leven slechts een beker goede wijn, wat dobbelstenen en een stuk of
drie knappe meiden, ik wil hier niet bij betrokken raken!' Zeker
niet als Sammael in de buurt was. 'Horen jullie me?'
De Trollok viel met opengereten keel neer en
opeens stond hij te genover een Myrddraal die net twee Aiel had
gedood die hem samen hadden aangevallen. De Halfman zag eruit als
een mens, deegwit, in een harnas van elkaar overlappende schubben,
net als die van een slang. Hij bewoog ook als een slang, zonder
botten, soepel en snel, maar de nachtzwarte mantel bewoog niet, hoe
hij ook heen en weer sprong. En hij had geen ogen. Enkel een
doodsbleke lap huid op de plaats waar de ogen hoorden.
De oogloze blik wendde zich naar hem en hij
huiverde, vrees vloei de door zijn botten. 'De blik van een Oogloze
is vrees,' zeiden ze in de Grenslanden, waar ze het het beste
wisten. Zelfs de Aiel gaven toe dat de blik van een Myrddraal
rillingen door je merg zond. Dat was het eerste wapen van het
schepsel. De Halfman kwam met soe pele tred op hem af.
Brullend snelde Mart toe om hem op te vangen;
zijn speer tolde als een vechtstaf rond en hij stak toe,
voortdurend in beweging. Het we zen droeg een wapen dat even zwart
was als zijn mantel, een zwaard gesmeed in de smidsen van
Thakan'dar. Als dat hem trof, was hij zo goed als dood, tenzij
Moiraine snel verscheen om hem te helen. Er bestond slechts één
manier om een Schim aan te pakken: een dol drieste aanval. Je moest
hem overweldigen voor hij jou overweldig de, en elke gedachte over
je verdediging kon je laatste zijn. Hij mocht geen enkele blik
werpen op de strijd die rond hem in het nachtelijk duister
woedde.
Het wapen van de Myrddraal flitste als een
slangentong, schoot uit als een zwarte bliksem om Marts aanval te
weerstaan. Toen het door de Kracht gesmede staal met de raaf op het
metaal van Thakan'dar sloeg, flitste er blauw licht rond hen op,
knetterend als een bliksemstorm.
Opeens trof Marts snelle aanval vlees. Het
zwarte zwaard en een bleekwitte hand vlogen weg en Mart zwaaide
terug en haalde de Myrddraal-keel open. Mart stopte niet. Een stoot
in het hart, een haal door een dijspier, daarna in het andere been,
alles snel achter elkaar. Toen pas deed hij een stap terug van het
wezen dat op de grond lag te schokken, zwaaiend met zijn goede hand
en de afge sneden stomp, wonden die inktachtig bloed rondspoten.
Het kostte een Halfman veel tijd om te erkennen dat hij dood was.
Ze stierven nooit helemaal, behalve bij ondergaande zon. Toen Mart
rondkeek, besefte hij dat de aanval voorbij was. De nog in leven
zijnde Duistervrienden of Trolloks waren zeker op de vlucht
geslagen, hij zag alleen nog Aiel rondlopen. Er waren ook verschil
lende Aiel gedood. Hij trok een halsdoek van een Duistervriend af
om het zwarte bloed van de Myrddraal van zijn speerblad te vegen.
Het zou het metaal verteren als hij het te lang liet zitten. De
nachtelijke aanval was zinloos. Te oordelen naar het aantal lij ken
in het maanlicht, van zowel Trolloks als mensen, was de vijand niet
verder gekomen dan de buitenste rij tenten. Ze hadden met veel meer
moeten komen, als ze op meer wilden hopen. 'Wat riep je daarnet?
Carai en nog wat? De Oude Spraak?' Hij draaide zich om naar
Melindhra. Haar sluier was omlaag, maar behalve haar sjoefa had ze
geen draadje aan haar lijf. Er liepen nog meer Speervrouwen en
mannen in even weinig kleding rond, maar niemand scheen zich daarom
te bekommeren, hoewel de meesten niet bleven rondhangen en snel hun
tenten weer opzochten. Ze wisten niet wat zedig was, ze waren
helemaal niet zedig. Melindhra leek de kou niet eens te voelen, al
kwamen er mistwolkjes uit haar mond. Hij was even bezweet als zij
en bevroor bijna, nu het gevecht om zijn leven zijn gedachten niet
afleidde.
iets wat ik een keer heb gehoord,' zei hij. ik
vind het leuk klinken.' Carai an Caldazar! Voor de eer van de Rode
Adelaar. De strijdkreet van Manetheren. De meeste van zijn
herinneringen stamden uit de tijd van Manetheren. Sommige
herinneringen waren al van vóór die verwrongen poort. Moiraine zei
dat het oude bloed in hem sprak. Zolang het maar niet uit zijn
aderen stroomde. Ze sloeg een arm om zijn schouder toen hij weer
naar de tent te rugliep. ik heb je met de Nachtloper zien vechten,
Martrim Cau ton.' Zo noemden de Aiel een Myrddraal. 'Je bent zo
groot als een man hoort te zijn.'
Grijnzend liet hij zijn arm om haar middel
glijden, maar hij kon de aanval niet uit zijn hoofd krijgen. Hij
wilde wel maar hij kon het niet; zijn gedachten draaiden te veel
rond zijn geleende herinneringen.
Waarom had iemand zo'n zinloze aanval ingezet?
Alleen een dwaas viel een grotere strijdmacht zonder reden aan. Dat
was de gedachte die hij maar niet kon loslaten. Niemand viel zonder
reden aan.
Het vogelgeroep wekte Rhand onmiddellijk en
hij reikte naar saidin toen hij de dekens opzij gooide en zonder
jas en op zijn kousen naar buiten rende. De nacht was koud in het
maanlicht; zwakke strijdgeluiden stegen op van de heuvels onder de
pas. De Aiel schrok ken als opgewonden mieren op en snelden de
nacht in, in de richting van de aanval. De ban zou opnieuw een
teken geven - Schaduwge broed in de pas zou een wintervink laten
aanslaan - tot hij de stro men in de ochtend losknoopte, maar het
had geen zin een stom risi co te lopen.
Weldra was de pas weer in stilte gehuld. De
gai'shain bleven in hun tent - zelfs nu mochten ze geen wapens
aanraken - en de andere Aiel gingen naar de plekken die verdedigd
moesten worden. Zelfs Ade lin en de andere Speervrouwen waren weg,
alsof ze wisten dat hij hen bij de tent zou proberen te houden. Hij
kon wat stemmen uit de karavaan bij de stadsmuren horen, maar de
voerlieden en Kadere lieten zich niet zien en daar rekende hij ook
niet op. De zwakke strijd geluiden - schreeuwende, gillende en
stervende mensen - kwamen uit twee richtingen. Het klonk alsof ze
van lager op de berghellingen kwamen, een eind bij hem vandaan. Ook
bij de tenten van de Wijzen zag hij mensen buiten staan,
waarschijnlijk om naar de strijd te kijken.
Een aanval op die kampementen was zinloos. Het
was niet de Mia goma, tenzij Timolan Schaduwgebroed in zijn stam
had opgenomen, en dat was even waarschijnlijk als Witmantels met
Trolloks in hun gelederen. Hij keerde zich weer naar zijn tent en
schrok, zelfs nu hij in de leegte was gehuld.
Aviendha stond met een omgeslagen deken in het
maanlicht. Vlak achter haar stond een lange man, gehuld in een
donkere mantel. De schaduwen van de maan dreven over een
uitgemergeld, lijkbleek gezicht met veel te grote ogen. Hij hoorde
zacht gezang en de mantel opende zich tot brede, leerachtige
vleermuisvleugels. Aviendha bewoog zich als in een droom en schoof
naar de wachtende omhelzing. Rhand geleidde en vingerdun lotsvuur
brandde zich langs haar heen, een pijl van rotshard licht dat de
Draghkar midden in zijn gezicht trof. De smallere bundel werkte
trager, maar even goed als bij de Duisterhonden. De kleuren van het
wezen draaiden zich om, zwart werd wit, wit werd zwart, werden
fonkelende stofjes die ogenblik kelijk verdwenen.
Aviendha schokte hevig toen het gezang
eindigde. Ze staarde naar de verdwijnende laatste deeltjes en
wendde zich naar Rhand, de de ken wat strakker om zich heen slaand.
Haar hand kwam omhoog en een vuurstroom zo dik als een hoofd rolde
op hem af. Ondanks de leegte schrok hij, vergat aan de Kracht te
denken en wierp zich onder de voortkolkende vlammen op de grond. Ze
doofden onmiddellijk.
'Wat doe je?' blafte hij, zo kwaad en
geschrokken dat zijn leegte barstte en saidin uit hem verdween. Hij
krabbelde overeind en been de op haar af. 'Dit is het toppunt. Zó
ondankbaar heb ik je nog nooit meegemaakt.' Hij wilde haar door
elkaar rammelen tot haar tanden zouden klapperen. 'Voor het geval
je het niet gemerkt hebt: ik heb net je leven gered, en als ik een
of andere bloedgewoonte van de Aiel heb geschonden, dan geef ik er
geen...'
'De volgende keer mag de grote car'a'carn zijn
eigen zaakjes op knappen!' bekte ze terug. Ze hield de deken
onhandig om zich heen en dook met een stijve rug de tent
in.
Voor het eerst keek hij om. Een tweede
Draghkar lag brandend in een hoopje op de grond. Hij was zo kwaad
geweest dat hij het geknisper en geknapper van vuur niet eens had
gehoord, niet eens de stank van brandend vlees had geroken. Hij had
het kwaad niet eens gevoeld. Een Draghkar doodde door je ziel op te
zuigen en daarna je lichaam. Daarvoor moest het wezen dicht bij
iemand zijn en hem aanraken, en deze lag nog geen twee stappen van
de plek waar hij had gestaan. Hij wist niet of de zingende
omhelzing van een Dragh kar werkte bij iemand die met saidin was
vervuld, maar hij was blij dat hij het niet had ontdekt.
Hij haalde diep adem en knielde naast de
tentflap neer. 'Aviendha?' Hij kon niet naar binnen. Er brandde een
lamp binnen en misschien was ze naakt en zou ze hem terecht
geestelijk in stukjes snijden. 'Aviendha, het spijt me. Ik bied je
mijn verontschuldigingen aan. Dat was een stomme opmerking en ik
had moeten vragen waarom je dat deed. Ik had moeten weten dat je me
geen kwaad wilde doen en ik... ik... ik ben een dwaas,' eindigde
hij zachtjes.
'Je weet al heel veel, Rhand Altor,' klonk het
gedempte antwoord. 'Je bént een dwaas.'
Hoe verontschuldigde een Aiel zich? Hij had
het haar nooit gevraagd. Als hij aan ji'e'toh dacht, aan mannen
leren zingen en aan hun hu welijksgebruiken, deden ze dat volgens
hem ook nooit. 'Ja, dat ben ik. En het spijt me.' Ditmaal kwam er
geen antwoord. 'Ben je onder de dekens?' Stilte.
Zacht mopperend ging hij staan en bewoog zijn
tenen in zijn kou sen op de ijskoude grond. Tot hij zeker wist dat
ze weer behoorlijk gekleed was, zou hij hier moeten blijven, zonder
zijn laarzen en jas. Hij greep saidin vast, met smet en al, enkel
om in de leegte beschermd te zijn tegen de bottenkrakende
kou.
De drie droomloopsters van de Wijzen kwamen
natuurlijk aanhol len, met Egwene. Ze keken allemaal naar de
brandende Draghkar toen ze eromheen stapten en in bijna dezelfde
beweging hun sjaals dichter om zich heen trokken.
'Maar één,' zei Amys. ik dank het Licht, maar
het verbaast me.' 'Het waren er twee,' zei Rhand tegen haar. ik...
ik heb de andere vernietigd.' Waarom haperde zijn stem? Alleen
omdat Moiraine hem had gewaarschuwd voor lotsvuur? Het was een
wapen als elk ander. 'Als Aviendha deze niet had gedood, zou hij me
te pakken hebben gekregen.'
'We voelden haar geleiden,' zei Egwene en nam
hem van top tot teen op. Eerst meende hij dat ze keek of hij ergens
gewond was, maar ze staarde strak naar zijn ongelaarsde voeten en
wierp toen een blik op de tent, waar een spleetje lamplicht te zien
was. 'Je hebt haar weer van streek gemaakt, hè? Zij redt je leven
en jij... Mannen!' Hoofd schuddend van afkeer duwde ze zich langs
hem heen en dook de tent in. Hij hoorde zacht gemompel, maar kon er
niets uit opmaken. Melaine gaf een ruk aan haar sjaal. 'Als je ons
niet nodig hebt, moeten we eens gaan zien wat er beneden op de
helling is gebeurd.' Ze haastte zich weg zonder op de andere twee
vrouwen te wachten. Bair lachte kakelend toen zij en Amys haar
volgden. 'Zullen we wedden wie ze het eerst opzoekt? Mijn
halsketting van amethist, die je zo mooi vindt, tegen jouw
saffieren armband?' 'Afgesproken. Ik kies Dorindha.'
De Wijze lachte opnieuw kakelend. 'Haar ogen
zijn nog helemaal vol van Bael. Een eerstezuster is een
eerstezuster, maar een nieuwe man...' Toen Rhand hen niet meer kon
horen, bukte hij zich naar de spleet in de tent. Hij kon nog steeds
niet verstaan wat ze zeiden, alleen als hij zijn oor tegen de
spleet drukte en dat wilde hij niet. Aviendha zou zich toch wel
aangekleed hebben nu Egwene binnen was? Maar de kans bestond ook
dat Egwene met haar Aielmaniertjes nu eveneens haar kleren had
uitgetrokken.
Het zachte geluid van muiltjes kondigde de
komst van Moiraine en Lan aan. Rhand richtte zich op. Hoewel hij
hen allebei hoorde adem halen, maakten de stappen van de zwaardhand
amper geluid. Moiraines haren hingen los rond haar gezicht en ze
hield een donker, zijden gewaad dicht dat glansde in het maanlicht.
Lan was geheel gekleed, droeg zijn laarzen en wapens en had zich in
zijn zwaard handmantel gehuld, waardoor hij in de nacht leek op te
gaan. Natuurlijk. Het lawaai van de strijd onder aan de heuvels
stierf weg. 'Het verbaast me dat je hier niet eerder bent gekomen,
Moiraine.' Zijn stem klonk kil, maar een koude stem was beter dan
een koud lijf. Hij hield saidin vast, bevocht het en de ijzige
nachtelijke kilte hield zich op afstand. Hij voelde het wel, voelde
ieder haartje onder zijn hemdsmouwen van de kou rechtop staan, maar
de kou raakte hem niet. 'Gewoonlijk zoek je me zo snel mogelijk op
als je onheil voelt.'
ik heb nooit alles wat ik doe of juist niet
doe uitgelegd.' Haar stem klonk even koel en geheimzinnig als
altijd, maar ondanks het maan licht meende Rhand haar toch te zien
blozen. Lan keek verstoord, hoewel je hem lastig kon peilen, ik kan
je niet altijd aan het hand je vasthouden. Uiteindelijk zul je op
eigen benen moeten staan.' 'Nou, dat heb ik vannacht gedaan, niet?'
Verlegenheid gleed langs de leegte af - het klonk net alsof hij
alles alleen had gedaan - en hij voegde eraan toe: 'Maar Aviendha
zorgde voor die ene die me in de rug aanviel.' De vlammen van de
Draghkar werden al lager. 'Maar goed dan dat ze hier was,' zei
Moiraine kalm. 'Je had me niet nodig.'
Ze was niet bang geweest, dat wist hij zeker.
Hij had gezien hoe ze zich op Schaduwgebroed stortte, waarbij ze de
Kracht even bekwaam stuurde als Lan het zwaard gebruikte. Hij had
het zo vaak gezien dat hij niet geloofde dat ze bang was. Dus
waarom was ze zojuist met de Draghkars niet gekomen? Zij kon ze
voelen, en Lan eveneens. Dat was een van de gaven die een
zwaardhand verwierf uit zijn binding met een Aes Sedai. Hij kon het
antwoord afdwingen en haar klem zetten tussen de eed die ze had
gezworen en haar onvermogen te lie gen. Nee, dat kon hij niet. Hij
deed het niet. Hij wilde dat iemand die hem probeerde te helpen
niet aandoen.
'Dan weten we nu tenminste waar die aanval in
de heuvels om ging,' zei hij. 'Om mij in de waan te brengen dat
daar iets belangrijks aan de hand was, terwijl de Draghkar naar mij
toe sloop. Ze hebben dat ook al in Koudrotsveste geprobeerd, en
daar werkte het evenmin.' Maar ditmaal was het bijna wel gelukt,
als dat tenminste de bedoe ling was geweest. 'Je zou toch denken
dat ze iets anders zouden ver zinnen.' Couladin zat ergens voor hem
terwijl de Verzakers overal vandaan leken te komen. Waarom kon hij
zijn vijanden niet een voor een aanpakken?
'Maak niet de fout de Verzakers voor simpel te
verslijten,' zei Moiraine. 'Dat kan gemakkelijk dodelijk blijken te
zijn.' Ze trok haar gewaad nog wat dichter om zich heen alsof ze
wenste dat het dikker zou zijn. 'Het is al laat. Als je me verder
niet meer nodig hebt...' De Aiel keerden al terug toen zij en de
zwaardhand weggingen. Som migen uitten hun verbazing over de
Draghkar en riepen er enkele gai'shain bij om ze weg te slepen,
maar de meesten keken slechts even voordat ze hun tent ingingen.
Tegenwoordig leken ze bij hem op dit soort dingen te
rekenen.
Adelin en de Speervrouwen verschenen. Ze
bewogen zich traag in hun zachte laarzen, staarden naar de Draghkar
die door witgeklede mannen werden weggesleept en keken elkaar lang
aan voor ze Rhand aanspraken.
'Het was hier rustig,' zei Adelin langzaam.
'De hele aanval vond verderop plaats. Duistervrienden en
Trolloks.'
ik hoorde ze "Sammael en de Gouden Bijen"
roepen!' voegde een ander eraan toe. Omdat ze nog steeds haar
sjoefa om had, kon Rhand niet zien wie het was. Haar stem klonk
jong; sommige Speervrouwen waren niet ouder dan zestien.
Adelin haalde diep adem en hield hem met beide
handen onbeweeg lijk een speer voor. De anderen deden hetzelfde.
'Wij... ik heb gefaald,' zei Adelin. 'We hadden bij de komst van de
Draghkar hier moeten zijn. Maar wij liepen als kinderen weg om de
speren te laten dansen.'
'Wat moet ik hiermee?' vroeg Rhand en Adelin
gaf zonder aarzelen antwoord.
'Wat u maar verlangt, car'a'carn. Wij staan
gereed en zullen ons niet verzetten.'
Rhand schudde zijn hoofd. Die vervloekte Aiel
met hun vervloekte ji'e'toh. 'Pak je speren en ga mijn tent weer
bewaken. Nou? Voor uit!' Ze keken elkaar aan voordat ze met
evenveel tegenzin gehoor zaamden als waarmee ze na de slag naar hem
toe waren gekomen. 'En laat een van jullie tegen Aviendha zeggen
dat ik naar binnen ga als ik terugkom,' voegde hij eraan toe. Hij
bleef zich niet de hele nacht buiten afvragen wanneer hij met goed
fatsoen de tent in kon gaan. Hij beende weg en de rotsgrond voelde
hard aan onder zijn voeten.
Asmodeans tent stond niet zo ver weg. Er klonk
geen enkel geluid. Hij sloeg de flap opzij en dook naar binnen.
Asmodean zat in het donker op zijn lip te bijten. Hij dook in
elkaar toen Rhand verscheen en gaf hem niet de kans iets te
zeggen.
'Je verwachtte toch niet dat ik een handje zou
helpen, hè? Ik heb de Draghkar gevoeld, maar die kon je best aan,
nietwaar? Ik heb het niet zo op Draghkar; we hadden ze nooit moeten
maken. Ze hebben nog minder hersens dan een Trollok. Geef ze een
opdracht en ze doden nog steeds iedereen die het dichtst bij is.
Als ik naar buiten was gegaan, als ik iets had gedaan... Stel je
voor dat iemand het had gemerkt? Stel je voor dat iemand had beseft
dat niet jij geleidde? Ik...' 'Maar goed dat je het niet hebt
gedaan,' onderbrak Rhand hem en ging met gekruiste benen tegenover
hem zitten. 'Als ik je vannacht vol saidin buiten had gevoeld, zou
ik je misschien hebben gedood.' De ander lachte trillend. 'Daar
dacht ik ook aan.' 'Sammael heeft deze aanval bevolen. Die van de
Trolloks en Duistervrienden in ieder geval.'
'Het is niet Sammaels gewoonte zomaar mannen
op te offeren,' zei Asmodean langzaam. 'Aan de andere kant kunnen
tienduizend doden of zelfs nog meer hem niets schelen als hij ermee
iets wint wat hem de prijs waard lijkt. Misschien wil een ander jou
laten denken dat hij het was. Zelfs als de Aiel gevangenen hadden
gemaakt... Trolloks denken eigenlijk alleen aan doden en
Duistervrienden geloven alles wat hun gezegd wordt.'
'Hij was het. Hij probeerde mij op dezelfde
manier eens in Serendahar uit te dagen voor een aanval op
hem.'
O,
Licht! De gedachte dreef over het
oppervlak van de leegte. Ik heb 'mij' gezegd! Hij wist niet waar Serendahar had gelegen of wat het was
geweest, alleen dat hij zomaar dit woord had
uitgesproken.
Na lang zwijgen zei Asmodean kalm: 'Dat heb ik
nooit geweten.' 'Wat ik wil weten, is: waarom?' Rhand koos zijn
woorden met zorg in de hoop dat het zijn eigen woorden waren. Hij
herinnerde zich het gezicht van Sammael, herinnerde zich een
man. Ik
niet! Mijn herinnering is het niet...
Een stevige man met een korte, lichtblonde
baard. Asmodean had alle Verzakers beschreven, maar hij wist dat
dit beeld niet van Asmodean kwam. Sammael had altijd langer wil len
zijn en vond het vreselijk dat de Kracht hem niet langer kon maken.
Asmodean had hem dat nooit verteld. 'Uit jouw verhalen maak ik op
dat hij het waarschijnlijk niet tegen me op wil nemen, tenzij hij
zeker is van de overwinning, en zelfs dan misschien nog niet. Je
hebt gezegd dat hij me zo mogelijk liever aan de Duistere wil over
laten. Dus waarom is hij er nu wel zeker van, als ik besluit hem
uit te dagen?'
Ze bespraken het tot diep in de nacht maar
konden het niet eens worden. Asmodean bleef bij zijn mening dat het
een van de anderen was geweest, die hoopte dat hij Rhand tegen
Sammael kon opzetten en zo minstens een van de twee kwijt zou
raken. Dat zei Asmodean tenminste. Rhand voelde de vragende ogen
van de Verzaker. Zo'n ernstige verspreking kon hij niet
verbloemen.
Toen hij eindelijk naar zijn eigen tent
terugkeerde, sprongen Adelin en alle Speervrouwen overeind en
vertelden hem bijna tegelijk dat Egwene weg was en Aviendha allang
in slaap gevallen en dat ze kwaad op hem was, dat ze beiden kwaad
op hem waren. Ze vertelden hem in geuren en kleuren hoe hij een
boze vrouw kon aanpakken, alle maal door elkaar heen, zodat hij
niets goed kon verstaan. Ten slot te zwegen ze, keken elkaar aan en
toen nam Adelin het woord. 'We moeten over vannacht praten. Over
wat wij hebben gedaan en niet hebben gedaan. Wij...'
'Het was niets,' maakte hij hun duidelijk, 'en
als het wel iets was, is het vergeven en vergeten. Ik zou ditmaal
graag enkele uren willen slapen. Als jullie het willen bespreken,
ga dan naar Amys of Bair. Ik weet zeker dat zij beter begrijpen wat
jullie willen dan ik.' Dat bracht hen tot zijn verbazing tot
zwijgen, zodat hij de tent in kon gaan. Aviendha lag al onder de
dekens, met een slank bloot been erbuiten. Hij probeerde niet naar
het been of naar haar te kijken. Ze had een lamp aan gelaten. Hij
schoof dankbaar onder zijn eigen dekens en geleidde de lamp uit
voor hij saidin losliet. Ditmaal droomde hij dat Aviendha vuur
wierp, maar ze richtte het niet op een Draghkar, en Sammael zat
naast haar te lachen.