Proloog
De eerste vonken
Elaida do Avriny a'Roihan zat achter haar
grote schrijftafel en streel de verstrooid de lange stola met de
zeven kleuren die over haar schouders hing, de stola van de Amyrlin
Zetel. Velen zouden op het eer ste oog een knappe vrouw menen te
zien, maar bij een tweede blik tot de slotsom komen dat de strenge,
leeftijdloze trekken van de Aes Sedai niet alleen voor dit moment
golden. Vandaag lag er nog wat meer in haar ogen: er vonkte iets
van boosheid in. Als iemand erop gelet zou hebben.
Ze luisterde amper naar de vrouwen die op een
rij hoge krukken voor haar zaten. Hun gewaden toonden iedere tint
tussen wit en het donkerste rood en waren naar de smaak van de
draagster van zijde of wol. Allen behalve één droegen de
staatsiestola met de Vlam van Tar Valon op de rug geborduurd en met
de gekleurde franje van hun Ajah, alsof het een bijeenkomst van de
Zaal van de Toren betrof. Ze bespraken de rapporten en geruchten
van de gebeurtenissen in vele naties, trachtend feit van verzinsel
te scheiden, trachtend een beslissing te nemen over de wijze waarop
de Toren diende te handelen, maar slechts zelden sloegen ze de ogen
op naar de vrouw achter de schrijftafel, de vrouw die ze
gehoorzaamheid hadden gezworen. Elaida kon haar aandacht er niet
goed bij houden. Zij wisten niet wat echt belangrijk was. Of liever
gezegd, ze wisten het wel, maar waren te bang om erover te
praten.
'Er schijnt in Shienar iets aan de hand te
zijn.' Dat kwam van Danelle, slank en schijnbaar vaak in dromerijen
verzonken, de enige Bruine zuster in het vertrek. Ook de Groene en
Gele Ajah hadden hier maar één vertegenwoordigster en de drie Ajahs
waren daar niet al te blij mee. Er waren geen Blauwe zusters. De
grote blauwe ogen van Danelle stonden peinzend, onbewust van de
inktvlek op haar wang en de kreukels in haar donkergrijze wollen
gewaad. 'Er gaan geruchten over schermutselingen. Niet tegen de
Trolloks of tegen de Aiel, hoewel er steeds meer invallen vanuit de
Passen van Niamh voorkomen. Gevechten tussen Shienaranen. Ongewoon
voor de Grenslanden. Ze voeren zelden onderling strijd.' 'Als ze
van plan zijn een burgeroorlog te beginnen, hebben ze er wel de
juiste tijd voor gekozen,' zei Alviarin koeltjes. Ze was lang en
slank, en geheel in witte zijde gehuld; zij was degene zonder
stola. Ook de stola van de Hoedster van de Kronieken was wit, om te
tonen dat ze voor haar verheffing tot de Witte Ajah had behoord.
Niet tot de Rode, de vroegere Ajah van Elaida, zoals de traditie
voor schreef. Witte zusters waren altijd koel. 'De Trolloks kunnen
wel licht voorgoed verdwenen zijn. De hele Verwording is zo rustig
dat twee boeren en een Novice er de wacht kunnen houden.' De
knokige vingers van Teslyn bladerden door de papieren op haar
schoot, hoewel ze er niet naar keek. Ze was een van de vier Rode
zusters in het vertrek - van alle andere Ajahs de grootste groep -
en was in strengheid een goede tweede na Elaida, maar niemand zou
haar knap noemen. 'Het zou misschien beter zijn geweest als het er
niet zo rustig was,' zei Teslyn met haar sterke Illiaanse tongval.
'Ik heb vanmorgen bericht ontvangen dat de maarschalk-generaal van
Saldea met een leger is uitgetrokken. Niet in de richting van de
Verwording, maar de andere kant op, naar het zuidoosten. Hij zou
dat nooit hebben gedaan als de Verwording niet ingeslapen leek te
zijn.' 'Dan is het nieuws van Mazrim Taim uitgelekt.' Alviarin zei
het op een toon alsof ze het over het weer had of de prijs van
vloerkleden en niet over een mogelijke ramp. Met heel veel moeite
was Taim gevangengenomen en evenveel inspanning was nodig geweest
om zijn ontsnapping geheim te houden. Het zou de Toren weinig goed
doen als de wereld vernam dat ze een gevangen valse Draak niet vast
konden houden. 'Het lijkt erop dat koningin Tenobia of Davram
Bashere, of allebei, ons niet vertrouwt en denkt dat wij hem niet
op nieuw op zullen pakken.'
Er viel een doodse stilte toen de naam van
Taim viel. De man kon geleiden - hij was onderweg naar Tar Valon
geweest om gestild te worden, om voor eeuwig van de Ene Kracht
afgesneden te worden, toen hij was ontkomen - maar dat had de
tongen niet tot stilstand gebracht. Eens was het bestaan van een
man die de Ene Kracht kon geleiden een van de grootste
vervloekingen geweest. De Rode zusters besteedden bijna al hun tijd
aan de jacht op zulke mannen, waarbij iedere Ajah hun naar vermogen
bijstond. Maar nu schoven de meeste vrouwen ongemakkelijk op hun
krukken heen en weer en vermeden eikaars ogen, omdat het onderwerp
Taim hen heel dicht bij een ander onderwerp bracht dat ze niet
hardop durfden te noemen. Zelfs Elaida meende de gal in haar mond
te proeven.
Blijkbaar voelde Alviarin die terughoudendheid
allerminst. Een mondhoekje krulde kort omhoog voor iets wat een
lach of een grijns had kunnen worden. 'Ik zal elke inspanning om
Taim weer in handen te krijgen verdubbelen. En ik stel voor dat we
een zuster naar Tenobia afvaardigen om haar met raad bij te staan.
Iemand die het gewend is het soort koppige verzet te breken dat de
jonge vrouw zal tonen.'
Anderen opperden snel hun eigen gedachten om
de stilte te verdrij ven.
Joline trok haar stola met de groene franje
over haar smalle schouders en glimlachte, zij het wat geforceerd.
'Ja, ze heeft een Aes Sedai naast zich nodig. Iemand die in staat
is Bashere aan te pakken. Hij heeft bar veel invloed op Tenobia.
Hij moet zijn leger terugbrengen naar de Verwording om het daar in
te zetten als die weer tot leven komt.' Tussen de twee uiteinden
van de stola vertoonde zich te veel blote huid en haar lichtgroene
zijden gewaad zat bijzonder strak. Elaida vond dat ze veel te veel
glimlachte. Vooral naar mannen. Dat deden die Groene zusters
altijd.
'Een tweede leger op krijgstocht is wel het
laatste dat we nodig hebben,' zei Shemerin, de Gele zuster snel. Ze
was een tikkeltje gezet en had zich op de een of andere manier
nooit de uiterlijke kalmte van een Aes Sedai eigen gemaakt. Er lag
vaak een zweem van angst in haar ogen te lezen en de laatste tijd
nam dat zelfs toe. 'En iemand naar Shienar,' voegde Javindhra, een
andere Rode zuster, eraan toe. Ondanks haar gladde wangen was haar
hoekige gezicht hard genoeg om er nagels mee in hout te slaan. Haar
stem klonk ruw. 'Ik hou niet van dat soort problemen in de
Grenslanden. We hebben helemaal geen behoefte aan Shienaranen die
zich zo uitputten dat een Trollokleger door kan breken.'
'Misschien,' zei Alviarin nadenkend. 'Maar we
hebben vertegenwoordigers in Shienar, de Rode Ajah in ieder geval,
en mogelijk ook anderen' - de vier Rode zusters knikten aarzelend
met samengeperste lippen en ze waren de enigen - 'die ons kunnen
waarschuwen als die kleine geschillen zo toenemen dat we er ons
zorgen over moeten maken.'
Het was publiek geheim dat behalve de Witte
Ajah, die zich aan logisch denken en wijsbegeerte wijdde, elke Ajah
over de gehele wereld een meer of minder fijnmazig net van
verspieders en waarnemers bezat, al werd ook verondersteld dat het
netwerk van de Gele Ajah amper iets voorstelde. Van vrouwen die
niet konden geleiden, hoefden ze op het gebied van ziekte en Heling
weinig nieuws te verwachten. Sommige zusters hadden ook nog hun
eigen ogen-en-oren, maar over hen deden
ze nog heimelijker dan over de vertegenwoordigers van de Ajahs. De
Blauwe zusters hadden het grootste netwerk, zowel de Ajah als de
zusters zelf.
'Wat Tenobia en Davram Bashere betreft,' ging
Alviarin verder, 'zijn we het erover eens dat we zusters moeten
sturen?' Ze wachtte nauwelijks op het instemmend geknik. 'Goed. Ik
zal ervoor zorgen. Memara lijkt me heel geschikt. Ze zal geen onzin
van Tenobia slikken en die zal niet eens merken dat ze aan de lijn
ligt. Verder. Heeft iemand hier de laatste dagen nog wat gehoord
uit Arad Doman of Tarabon? Als we niet snel iets doen, kunnen we
mogelijk opeens tot de ontdekking komen dat Pedron Nial en zijn
Witmantels van Bandar Eban tot aan de Schaduwkust vrij baan hebben.
Evanellein, weet jij iets?' Arad Doman en Tarabon werden geteisterd
door burger oorlogen en nog erger. Nergens was enige orde aanwezig.
Elaida was verbaasd dat ze het erover hadden.
'Slechts een gerucht,' antwoordde de Grijze
zuster. Haar zijden gewaad dat paste bij de franje van haar stola,
was fraai gesneden en toonde een lage halslijn. Elaida had vaak
gedacht dat ze met al haar zorgen en aandacht voor uiterlijk en
kleding een Groene had moeten zijn. 'Bijna iedereen in die arme
landen is op de vlucht, ook de mensen die nieuws zouden kunnen
sturen. Panarch Amathera is blijkbaar verdwenen en een Aes Sedai
schijnt er betrokken bij te zijn...' Elaida's hand balde zich om de
stof van haar stola. Van haar gezicht viel niets af te lezen, maar
in haar ogen smeulde woede. De zaak van het Saldeaanse leger was
afgehandeld. Memara was, tot haar verbazing en blijdschap, een Rode
zuster. Maar ze hadden niet eens naar haar mening gevraagd! Het was
afgehandeld. Het angstige vermoeden dat er een Aes Sedai betrokken
was bij de verdwijning van de panarch - als dit tenminste niet een
van die duizenden onwaarschijnlijke verhaaltjes was die vanuit het
westen aan kwamen waaien - kon haar aandacht niet lang vasthouden.
Er waren overal Aes Sedai, vanaf de Arythische Oceaan tot de Rug
van de Wereld, en die Blauwen waren werkelijk tot alles in staat.
Het was nog geen twee maanden geleden dat al deze zusters waren
neergeknield om haar als de verpersoonlijking van de Toren trouw te
zweren en nu was er een beslissing genomen zonder haar ook maar een
keer te raadplegen. Het werkvertrek van de Amyrlin lag slechts
enkele verdiepingen hoog, maar deze kamer was evenzeer het hart van
de Toren als de beenwitte Toren het hart was van de grote
eilandstad Tar Valon, die tussen de twee takken van de Erinin lag.
En Tar Valon was het hart van de wereld, of behoorde dat te zijn.
Het vertrek getuigde van de macht die in handen had gelegen van de
lange reeks vrouwen die hier hadden gezeteld. De vloer was van
glanzende roodsteen uit de Mistbergen, de grote haard van goudgeel
Kandorimarmer en de muren waren betimmerd met een blanke, vreemd
gevlamde houtsoort, waar in zo'n duizend jaar geleden prachtige
onbekende vogels en dieren waren gesneden. Stenen als glanzende
parels omringden de hoge, openslaande boogramen die leiden naar het
balkon, vanwaar je uit zag over de privétuin van de Amyrlin. Stenen
van onbekende her komst die waren opgedolven uit een naamloze stad
die was opge slokt door de Zee der Stormen tijdens het Breken van
de Wereld. Een vertrek van macht, een afspiegeling van de Amyrlins
die zo'n drie duizend jaar elke troon naar hun grillen hadden laten
dansen. En haar mening werd niet eens gevraagd.
Die geringschatting kwam te vaak voor. Het
ergste was nog - het bitterste misschien - dat ze haar gezag
schonden zonder erbij na te denken. Ze wisten hoe zij de stola had
verworven, wisten dat deze alleen door hun hulp om haar schouders
was gelegd. Dat had ze zichzelf heel goed gerealiseerd. Maar ze
namen te veel zaken klakkeloos aan. Het werd de hoogste tijd daar
iets aan te doen. Maar nu nog niet. Ze had zoveel mogelijk haar
eigen stempel op het vertrek gedrukt. Prachtig houtsnijwerk met
drievoudig vervlochten ringen sierde haar schrijftafel en op haar
zware stoel was een ivoren Vlam van Tar Valon aangebracht, die
boven haar donkere haren leek op een grote, traanvormige
sneeuwvlok. Op de tafel stonden drie kistjes van Altaraans lakwerk
op precies gelijke afstand van elkaar, en in een ervan bevonden
zich de mooiste beeldjes uit haar verzameling met de hand gesneden
miniatuurkunst. Een witte vaas op een eenvoudige standaard bij een
muur bevatte rode rozen, die de kamer vulden met hun zoete geur.
Sinds ze tot de Zetel was verheven, was er geen regen meer
gevallen, maar met de Ene Kracht waren mooie bloemen altijd
beschikbaar. Ze had altijd van bloemen gehouden. Ze konden zo
gemakkelijk gesnoeid en geleid worden om schoonheid te schep
pen.
Twee schilderijen hingen tegenover haar, zodat
ze die meteen kon zien als ze haar ogen opsloeg. De anderen
vermeden ernaar te kijken; van alle zusters die naar het
werkvertrek van Elaida kwamen, wierp alleen Alviarin er zo nu en
dan een blik op. 'Nog nieuws over Elayne?' vroeg Andaya
onverschillig. Een magere vrouw die deed denken aan een heel schuw
vogeltje, ondanks haar gelaatstrekken, die een Aes Sedai verrieden.
Zij behoorde eveneens tot de Grijze Ajah en had weinig weg van een
bemiddelaarster, maar ze was in feite een van de besten. Nog steeds
was haar Taraboonse afkomst in haar spreken vaag te horen. 'Of over
Galad? Als Morgase hoort dat we haar stiefzoon kwijt zijn, zal ze
misschien nog meer vragen gaan stellen over de verblijfplaats van
haar dochter. En als ze verneemt dat we niet weten waar de
erfdochter van Andor is, wordt Andor voor ons wellicht verboden
gebied, net als Amadicia.' Enkele vrouwen schudden het hoofd - er
was geen nieuws - en Javindhra zei: 'Er bevindt zich een Rode
zuster in het koninklijke paleis. Ze is pas verheven, dus kan ze
zich heel gemakkelijk als een gewone vrouw voordoen.' Ze bedoelde
dat de vrouw nog niet het leeftijdloze uiterlijk had dat een zuster
verkreeg na de Kracht lange tijd te hebben gebruikt. Iemand die de
leeftijd van een van de vrouwen in het vertrek had willen raden,
zou er zeker zo'n twintig jaar naast zitten en in sommige gevallen
nog veel meer. 'Maar ze is goed geschoold, heel sterk en een prima
waarneemster. Morgase houdt zich druk bezig met haar aanspraken op
de Cairhiense troon.' Verschillende vrouwen schoven weer heen en
weer op hun krukken en alsof ze besefte dat ze zich op gevaarlijk
terrein bewoog, ging Javindhra snel verder. 'En haar nieuwe
minnaar, heer Gaebril, schijnt haar op andere manieren bezig te
houden.' Haar smalle mond werd zelfs nog smaller. 'Ze is helemaal
stapel op die man.' 'Hij is het die ervoor zorgt dat ze haar
aandacht op Cairhien richt,' zei Alviarin. 'De toestand is daar
bijna even slecht als in Tarabon en Arad Doman. Ieder Huis strijdt
om de Zonnetroon en er heerst overal hongersnood. Morgase zal de
orde herstellen, maar het zal haar wel enige tijd kosten om de
troon stevig in handen te krijgen. Tot het zover is, zal ze weinig
lust hebben om zich zorgen te maken over andere zaken, zelfs niet
over de erfdochter. En ik heb een schrijfster de opdracht gegeven
zo nu en dan een brief te sturen. Die vrouw kan het handschrift van
Elayne goed nabootsen. Daarmee houden we Morgase wel rustig tot we
haar weer stevig onder controle hebben.' 'We hebben haar zoon
gelukkig nog,' zei Joline glimlachend. 'Gawein kunnen we nauwelijks
in toom houden,' zei Teslyn scherp. 'Die Jongelingen van hem
strijden aan beide kanten van de rivier met de Witmantels. Hij
volgt net zo vaak zijn eigen luimen als dat hij ons ter wille
is.'
'We zullen hem aan banden leggen,' zei
Alviarin. Haar eeuwig koele houding begon Elaida steeds meer te
ergeren. 'Nu we het toch over de Witmantels hebben,' bracht Danelle
naar voren, 'het schijnt dat Pedron Nial geheime onderhandelingen
voert om Altara en Morland ervan te overtuigen gebieden aan Illian
af te staan, waardoor de Raad van Negen niet langer geneigd zal
zijn een van beide landen binnen te vallen.'
Veilig verwijderd van de afgrond babbelden de
vrouwen aan de andere kant van de schrijftafel door over de vraag
of de kapiteinheer-gebieder door zijn onderhandelingen meer invloed
voor de Kinderen van het Licht wilde winnen. Misschien moesten ze
de gesprekken verstoren, zodat de Toren op kon treden en verder kon
onderhandelen. Elaida's mond verstarde. De Toren was in het
verleden uit noodzaak vaak behoedzaam opgetreden - er waren te veel
mensen die hen vreesden, te veel die hen wantrouwden - maar de
Toren had nog nooit iets of iemand gevréésd. Nu waren ze bevreesd.
Ze richtte haar ogen op de schilderijen. Een bestond uit drie
houten panelen die Bonwhin voorstelden, de laatste Rode zuster die
duizend jaar geleden tot Amyrlin Zetel was verheven, en zij was de
reden dat nadien geen enkele Rode zuster de zevenkleurige stola had
gedragen. Tot Elaida. Bonwhin, lang en trots, die de Aes Sedai had
geleid toen ze Artur Haviksvleugel naar haar hand wilde zetten.
Bonwhin, uitdagend, op de witte muren van Tar Valon tijdens de
belegering door Haviksvleugels strijdmacht. Bonwhin, geknield en
vernederd, in de Zaal van de Toren toen haar haar stola en staf
werden ontnomen omdat ze de Toren bijna naar de ondergang had
gevoerd. Velen vroegen zich af waarom Elaida dit drieluik uit de
opslagruimte had laten halen, waar het honderden jaren stof had
liggen verzamelen. Niemand sprak er hardop over, maar toch had ze
hun gefluister wel opgevangen. Ze begrepen niet dat Elaida
voortdurend aan de prijs van falen herinnerd wilde worden. Het
tweede schilderij was in een veel modernere stijl, op gespannen
linnen, een gekopieerde schets van een straatkunstenaar uit het
verre westen. Dit werk veroorzaakte nog veel meer onrust onder de
Aes Sedai die het zagen. Tussen de wolken, schijnbaar hoog aan de
hemel, vochten twee mannen die bliksems als wapens gebruikten. Eén
man had een gezicht als van vuur. De ander was lang en jong, met
rossig haar. Het was de jongeman die vrees opriep en ervoor zorgde
dat zelfs Elaida haar tanden op elkaar klemde. Ze wist niet eens of
het uit kwaadheid was of om ervoor te zorgen dat ze niet angstig
klappertandde. Maar vrees kon en moest beheerst worden. Beheer sing
was het allervoornaamste.
'Goed, dan zijn we klaar,' zei Alviarin, die
soepel van haar kruk op stond. De anderen volgden haar, streken
rokken en stola's glad en maakten zich klaar om weg te gaan. 'Over
drie dagen denk ik...' 'Heb ik gezegd dat jullie mochten gaan,
dochters?' Dat waren de eerste woorden die Elaida sprak sinds ze
hun had gevraagd te gaan zit ten. Ze keken haar verbaasd aan.
Verbaasd! Enkelen schoven terug naar hun krukken, maar niet echt
haastig. En niemand mompelde enige verontschuldiging! Ze had dit
veel te lang laten doorzieken.
'Aangezien jullie toch al staan, kunnen jullie
beter blijven staan tot ik ben uitgesproken.' Er ontstond enige
verwarring bij de vrouwen die zich al half op hun kruk hadden laten
zakken en ze sprak door, terwijl die weer onzeker rechtop gingen
staan, ik heb niemand iets horen zeggen over de zoektocht naar dat
méns en haar gezelschap.' Het was niet nodig dat méns bij naam te
noemen, de voorgangster van Elaida. Ze wisten over wie ze het had
en Elaida vond het iedere dag moeilijker de naam van de vroegere
Amyrlin te gebruiken. Elk probleem dat ze nu had - alle problemen -
konden in de schoenen van dat méns worden geschoven.
'Het is moeilijk,' zei Alviarin effen,
'aangezien we de geruchten dat ze de doodstraf heeft ondergaan
hebben aangemoedigd.' Die vrouw had ijs in haar aderen. Elaida keek
haar recht in de ogen tot de Wit te zuster er veel te laat 'Moeder'
aan toevoegde, maar dat klonk veel te onbewogen, bijna
terloops.
Elaida liet haar ogen over de anderen gaan en
staalde haar woorden. 'Joline, jij hebt de leiding over de
speurtocht en het onderzoek naar haar ontsnapping. Over beide zaken
hoor ik niets anders dan moeilijkheden. Misschien, dochter, zal een
dagelijkse boetedoening je helpen om je ijver te vergroten. Schrijf
maar op wat je een gepaste straf vindt en geef het me. Als ik
het... niet passend genoeg vind, zal ik het driedubbel zo erg
maken.'
Ze zag tevreden hoe Jolines eeuwige glimlach
verflauwde. Ze wilde wat zeggen, maar deed snel haar mond weer
dicht onder de strenge ogen van Elaida. Uiteindelijk maakte ze een
diepe revérence. 'Zoals u beveelt, Moeder.' De woorden kwamen
moeizaam en de nederigheid was gespeeld, maar het volstond. Voor
dit moment althans. 'En hoe staat het met de pogingen de gevluchte
vrouwen terug te halen?' Het leek onmogelijk, maar Elaida's stem
klonk nog harder. De terugkeer van de Aes Sedai die na de afzetting
van dat méns waren gevlucht, betekende de terugkeer van de Blauwe
zusters naar de Toren. Ze was er niet zeker van of ze ooit nog een
Blauwe zou kunnen vertrouwen. Maar ja, ze betwijfelde evenzeer of
ze zich kon verlaten op wie er dan ook vandoor was gegaan en haar
verheffing niet had toegejuicht. Desondanks diende de Toren weer
één te zijn. Javindhra was met die taak belast. 'Wederom stuiten we
op moeilijkheden.' Haar gezicht stond even streng als altijd, maar
ze maakte telkens haar lippen nat bij die storm die over Elaida's
gezicht trok. 'Moeder.'
Elaida schudde haar hoofd, ik wil niet over
moeilijkheden horen, dochter. Morgen leg je me een lijst voor van
alles wat je hebt ondernomen, waaronder alle maatregelen om ervoor
te zorgen dat de wereld niets verneemt van een afsplitsing in de
Toren.' Dat was vreselijk belangrijk; er was een nieuwe Amyrlin,
maar het beeld van een verenigde en machtige Toren diende voor de
wereld onveranderd te blijven. 'Als je niet genoeg tijd hebt voor
het werk dat ik je heb op gedragen, kun je misschien maar beter
overwegen je plaats als gezetene voor de Rode Ajah in de Zaal op te
geven. Ik moet dat maar eens gaan overwegen.'
'Dat zal niet nodig zijn, Moeder,' zei de
vrouw met het harde gezicht haastig. 'Morgen ligt het verlangde
overzicht op uw schrijftafel. Ik weet zeker dat velen spoedig
zullen terugkeren.' Elaida was daar niet van overtuigd, al wilde ze
dat nog zo graag de Toren diende sterk te zijn, dat moest - maar ze
had haar punt duidelijk gemaakt. Alle ogen, behalve die van
Alviarin, straalden een bezorgd nadenken uit. Als Elaida bereid was
een zuster van haar eigen vroegere Ajah aan te pakken en een Groene
zuster die haar vanaf de eerste dag had gesteund zelfs nog harder
aanpakte, dan hadden zij misschien een fout gemaakt door haar als
een feestelijk vaandel te behandelen. Misschien hadden déze vrouwen
haar tot Amyrlin Ze tel weten te verheffen, maar zij was de
Amyrlin. Gedurende de komende dagen zou dat nog door verscheidene
voorbeelden luid en duidelijk onderstreept worden. Zo nodig zou ze
elke vrouw in dit vertrek een boetedoening laten ondergaan tot ze
om genade smeekte. 'Er zijn in Cairhien zowel Tyreense krijgslieden
als Andoraanse,' ging ze verder en negeerde de neergeslagen ogen.
'De Tyreense soldaten zijn gezonden door de man die de Steen van
Tyr heeft ingenomen.' Shemerin klemde haar dikke handen ineen en
Teslyn kromp in elkaar. Alleen Alviarin keek even onverstoorbaar
als een bevroren meer. Elaida strekte fel haar arm uit en wees naar
het schilderij van de twee mannen die elkaar met bliksems
bevochten. 'Kijk ernaar. Kijk! Of jullie mogen op handen en knieën
de vloeren gaan schrobben! Als jullie zelfs het lef niet hebben om
naar een schilderij te kijken, welke moed kunnen jullie dan
opbrengen voor alles wat komen gaat? De Toren kan zulke lafaards
niet gebruiken.'
Langzaam sloegen ze hun ogen op, schuifelend
met hun voeten als zenuwachtige jonge meisjes. Alleen Alviarin keek
rustig en schijn baar onbewogen. Shemerin wrong haar handen ineen
en kreeg zelfs tranen in haar ogen. Er moest iets aan Shemerin
worden gedaan. 'Rhand Altor. Een man. Een geleider.' De woorden
kwamen als zweepslagen uit Elaida's mond. Ze voelde hoe ook haar
eigen maag zo verkrampte dat ze bang was te moeten braken. Op de
een of andere manier lukte het haar haar gezicht in de plooi te
houden en ze sabelde door, dwong zich alles te zeggen, haar woorden
te lanceren als stenen uit een slinger. 'Een man die gedoemd is
krankzinnig te worden en voor zijn dood gruwelen te verspreiden met
de Kracht. Erger nog. Arad Doman en Tarabon en alles daartussen
zijn door al zijn opstanden in puinhopen veranderd. Al kunnen de
oorlog en de hongersnood in Cairhien hem niet echt worden verweten,
ze kondigen zeker een grotere oorlog aan, tussen Tyr en Andor,
terwijl de Toren vrede nodig heeft! In Geldan predikt een of andere
dwaze Shienaraan over hem voor menigten die zo groot zijn dat het
leger van Alliandre niet in staat is die te beheersen. Hij is het
grootste gevaar waar de Toren ooit voor heeft gestaan, de grootste
dreiging die de wereld ooit heeft gekend en jullie kunnen het niet
opbrengen hem bij name te noemen? Jullie kunnen niet eens zijn
afbeelding aanschouwen?'
Stilte gaf haar antwoord. Afgezien van
Alviarin keken allen alsof hun tong was bevroren. De meesten
staarden naar de jongeman op het schilderij als vogels die door de
aanblik van een slang verstarren. 'Rhand Altor.' De naam proefde
bitter op Elaida's lippen. Eens had ze die jongeman, die er zo
onschuldig uitzag, binnen handbereik gehad. En ze had niet gezien
wat hij was. Haar voorgangster had het geweten - en het Licht wist
hoelang ze dat had geweten - en zij had hem de kans gegeven de
wilde wegen te begaan. Dat méns had voor haar ontsnapping heel veel
verteld, had dingen gezegd, toen haar het vuur na aan de schenen
werd gelegd, die Elaida zelf niet eens wilde geloven - als de
Verzakers echt vrij waren, was alles mogelijk verloren - maar op de
een of andere manier was ze erin geslaagd enkele antwoorden voor
zich te houden. En ze was ontsnapt voor haar die vragen opnieuw
konden worden voorgelegd. Dat méns en Moiraine. Dat méns en die
Blauwe zuster hadden het al die tijd geweten. Elaida was van plan
beiden naar de Toren terug te brengen. Ze zouden haar alles
haarfijn moeten verrellen. Ze zouden op hun knieën om hun dood
smeken nog voor zij met hen klaar was. Ze dwong zichzelf door te
gaan, hoewel de woorden haar een vieze smaak gaven. 'Rhand Altor is
de Herrezen Draak, dochters.' Shemerin zakte door haar knieën en
kwam met een plofje op de vloer terecht. Enkele anderen bleken ook
zwakke knieën te hebben. Elai da's ogen tuchtigden hen honend.
'Daar kan geen twijfel over bestaan. Hij is degene over wie in de
Voorspellingen wordt gesproken. De Duistere breekt los en de
Laatste Slag komt, en de Herrezen Draak dient daar te zijn om hem
te bestrijden, anders zal de wereld aan vuur en verwoesting worden
overgeleverd zolang het Rad des Tijds wentelt. En ergens loopt hij
op vrije voeten rond, dochters. We weten niet waar hij is. We weten
van een tiental plaatsen dat hij daar niet is. Hij is niet meer in
Tyr. Hij is niet hier in de Toren, waar hij veilig afgeschermd kan
worden, zoals het behoort. Hij jaagt storm winden door de wereld en
we moeten hem tegenhouden, als we nog enige hoop willen koesteren
om Tarmon Gai'don te overleven. We moeten hem in handen krijgen om
ervoor te zorgen dat hij de Laatste Slag zal strijden. Of is er
iemand van jullie die aanneemt dat hij vrijwillig zijn voorzegde
dood tegemoet zal treden om de wereld te redden? Een man die nu al
krankzinnig aan het worden is? We moeten hem in onze macht
hebben.'
'Moeder,' begon Alviarin met haar ergerlijke
gevoelloosheid, maar Elaida bracht haar met een woedende blik tot
zwijgen. 'Rhand Altor in handen krijgen is verreweg het
belangrijkste, veel belangrijker dan die schermutselingen in
Shienar en de vraag of de Verwording nu wel of niet rustig is, veel
belangrijker dan het vinden van Elayne of Galad, zelfs nog
belangrijker dan Mazrim Taim. Jullie dienen hem te vinden. Dat
móét! Wanneer ik jullie hier weer zie, dient ieder van jullie klaar
te zijn om mij tot in alle bijzonderheden te vertellen wat jullie
hebben gedaan om dat voor elkaar te krijgen. Nu kunnen jullie gaan,
dochters.'
Een rimpeling van beverige knikjes, zuchtend
gemurmel van 'Zoals u beveelt, Moeder', en ze holden bijna de kamer
uit. Joline hielp de wankelende Shemerin overeind. De zuster van de
Gele Ajah zou heel goed als volgend voorbeeld kunnen dienen. Er
moest iets gedaan worden om er zeker van te zijn dat niemand zou
verslappen en deze zwakke Shemerin kon niet in deze raad worden
gedoogd. Uiteraard zou deze raad in ieder geval niet veel langer zo
blijven bestaan. De Zaal zou haar woorden vernemen en gehoorzaam
opspringen. Afgezien van Alviarin ging iedereen weg.
Nadat de deur zich achter de anderen had
gesloten, bleven de twee vrouwen elkaar recht aankijken. Alviarin
was de eerste geweest, de allereerste, die de beschuldiging tegen
de voorgangster van Elaida had vernomen en ermee had ingestemd. En
Alviarin besefte heel goed waarom zij de stola van de Hoedster
droeg en niet iemand van de Rode Ajah. De Rode Ajah had Elaida
volledig gesteund, in tegenstelling tot de Witte, en zonder de
welgemeende steun van de Witte Ajah zouden de andere niet zijn
overgehaald, waardoor in dat geval Elaida in een kerker had gezeten
en niet op de zetel van de Amyrlin. Of nog erger, dan waren de
resten van haar hoofd op een piek gestoken en speelgoed voor de
raven geweest. Alviarin kon niet zo gemakkelijk worden overdonderd
als de anderen, als ze al overdon derd kon worden. Het
verontrustende was dat in de onwrikbare blik van Alviarin een
gevoel van gelijkwaardigheid zichtbaar was.
Het klopje op de deur klonk luid in deze
stilte. 'Binnen,' snauwde Elaida.
Een Aanvaarde, een bleek, slank meisje, stapte
aarzelend de kamer in en maakte pijlsnel zo'n diepe revérence dat
haar witte rok met de zeven kleurbanden een cirkel op de vloer
vormde. Aan haar opengesperde blauwe ogen te zien en de manier
waarop ze strak naar de vloer staarde, had ze de stemming van de
vertrekkende vrouwen juist aangevoeld. Als een Aes Sedai al bevend
wegging, dan verkeerde een Aanvaarde in groot gevaar. 'M... moeder,
b... baas Fajin is er. Hij zei dat u hem w... wilde spreken op dit
t... tijdstip.' Het voorovergebogen meisje verloor van pure vrees
bijna haar evenwicht. 'Stuur hem dan naar binnen, meisje, en laat
hem niet wachten,' grom de Elaida, maar ze zou het meisje hebben
gevild, als ze de man niét had laten wachten. De boosheid die ze
ter wille van Alviarin moest onderdrukken - ze stond zich niet toe
zich te realiseren dat ze het niet durfde te laten merken - die
boosheid borrelde naar boven. 'En als je niet kunt leren behoorlijk
te praten, dan is de keuken misschien een betere plek voor jou dan
de wachtkamer van de Amyrlin. Nou? Doe je nog wat je gezegd is?
Vooruit, meisje! En zeg tegen de Meesteresse der Novices dat je nog
moet leren om bereidwillig te gehoorzamen!'
Het meisje piepte iets wat op het gepaste
antwoord leek en schoot weg.
Met grote moeite hervond Elaida haar kalmte.
Het kon haar niet schelen of Silviana, de nieuwe Meesteresse der
Novices, het meisje half lam sloeg of haar er met een preek van af
liet komen. Ze vond het ook niet erg dat ze amper met Aanvaarden of
Novices sprak, ten zij ze haar lastig vielen. Ze wilde veel liever
een vernederde Alviarin op haar knieën zien.
Maar eerst Fajin. Ze tikte met een vinger
tegen haar lippen. Dit magere scharminkel met een forse neus was
enkele dagen geleden bij de Toren verschenen, in veel te grote,
vieze kleren die eens mooi waren geweest. Hij gedroeg zich om
beurten arrogant en kruiperig, en wens te de Amyrlin Zetel te
spreken. Behalve de dienaren kwamen mannen alleen onder dwang of
uit grote nood naar de Toren, en niemand vroeg ooit om de Amyrlin
te spreken. Hij was in zekere zin een dwaas, of mogelijk
achterlijk, en beweerde uit Lugard in Morland te komen. Hij sprak
echter met verschillende tongvallen en ging soms midden in een zin
van de ene in de andere over. Niettemin kon hij misschien van nut
zijn.
Alviarin stond haar nog steeds aan te kijken,
zo ijzig zelfingenomen, met een licht vraagteken over Fajin in haar
ogen. Elaida's gezicht ver strakte. Ze wilde bijna naar saidar
reiken, de vrouwelijke helft van de Ware Bron, om de vrouw met de
Kracht haar plaats te wijzen. Maar dat was geen goed idee. Alviarin
zou misschien weerstand bieden en het paste een Amyrlin niet haar
gezag te bevestigen door te gaan vechten als een boerenmeid op een
erf. Toch moest Alviarin leren om net als de anderen voor haar te
buigen. De eerste stap was Alviarin in het ongewisse te laten over
baas Fajin, of wat zijn echte naam ook mocht zijn.
Padan Fajin zette de paniekerige jonge
Aanvaarde uit zijn gedachten toen hij de werkkamer van de Amyrlin
binnenstapte. Zij was een lekker hapje en hij vond het heerlijk als
meisjes als tere vogeltjes in zijn handpalm fladderden, maar hij
had nu belangrijker zaken aan zijn hoofd. Zijn handen in elkaar
slaand maakte hij een eerbiedige diepe hoofdbuiging, gepast
nederig, maar de twee in het vertrek leken hem niet eens op te
merken, zo fel stonden ze elkaar aan te staren. Nog net kon hij
zich ervan weerhouden zijn hand uit te steken om de spanning tussen
de twee vrouwen te strelen. Spanning en splijting weefden zich door
de hele Toren heen. En dat was uitstekend. Spanning kon aangegrepen
worden, splijting benut als dat nodig mocht zijn.
Hij was verbaasd geweest toen hij Elaida op de
Amyrlin Zetel had aangetroffen. Maar het was ook weer beter dan hij
had verwacht. Hij had gehoord dat ze in vele opzichten lang niet
zo'n taaie was als de vrouw die voor haar de stola had gedragen.
Wel harder, en wreder, maar ook brosser. Moeilijker te buigen
waarschijnlijk, maar gemakkelijker te breken. Als het een of het
ander noodzakelijk werd. Maar de ene Aes Sedai, zelfs als het de
Amyrlin was, verschilde voor hem niet veel van de andere Aes Sedai.
Dwazen. Gevaarlijke dwazen, zeker, maar op z'n tijd nuttige
slachtoffers. Eindelijk beseften ze dat hij er was. De Amyrlin
fronste haar wenkbrauwen omdat ze verrast was, de Hoedster van de
Kronieken bleef onaangedaan. 'Je kunt nu gaan, dochter,' zei Elaida
ferm, met een lichte maar duidelijke nadruk op 'nu'. Ach ja. De
spanning, de barstjes in de macht. Barstjes waarin zaad kon worden
gelegd. Fajin kon zijn gegiechel nog net inhouden.
Alviarin aarzelde voor ze een miniem
kniebuiginkje maakte. Toen ze het vertrek uit zwierde, streken haar
ogen over hem heen, uitdrukkingsloos maar verontrustend. Onbewust
kromp hij ineen, trok zijn schouders verdedigend op en vertrok
achter haar rug zijn bovenlip tot een halve snauw. Af en toe had
hij eventjes het gevoel dat ze veel te veel van hem wist, maar hij
zou niet kunnen zeggen waardoor.
Haar koele gezicht en haar kille ogen
veranderden nooit. Op die momenten verlangde hij ernaar dat ze iets
zou laten merken. Vrees. Doodsangst. Smekend. Hij lachte bijna bij
die gedachte. Het had natuurlijk geen zin. Ze kon niets weten.
Geduld, en het zou gedaan zijn met haar en haar onveranderlijke
ogen.
De opslagruimtes van de Toren bevatten zaken
die de moeite van het wachten waard waren. De Hoorn van Valere lag
er, de befaamde Hoorn waarmee de dode helden voor de Laatste Slag
uit het graf konden worden opgeroepen. Zelfs de meeste Aes Sedai
waren daar niet van op de hoogte, maar hij wist hoe hij dingen kon
uitvissen. De dolk was hier. Ook in deze kamer kon hij voelen hoe
die hem aantrok. Hij zou hem aan hebben kunnen wijzen. Hij was van
hem, een deel van hem, gestolen en achterovergedrukt door deze Aes
Sedai. Die dolk weer in zijn bezit te krijgen zou zoveel van het
verlorene goedmaken. Hij wist niet op welke manier, maar dat het
zou gebeuren, daar was hij zeker van. Hij had Aridhol verloren. En
het was te gevaarlijk om terug te keren vanwege het risico weer
gevangengenomen te worden. Hij rilde. Zolang gevangen. Nooit meer.
Natuurlijk noemde niemand de stad tegenwoordig nog Aridhol. Men zei
nu Shadar Logoth, ofwel Schaduwwaak. Een passende naam. Er was
zoveel veranderd. Zelfs hijzelf, Padan Fajin. Mordeth, Ordeith.
Soms wist hij niet zeker wat zijn echte naam was, wie hij werkelijk
was. Maar één ding stond vast. Hij was niet wat iedereen dacht. Zij
die meenden hem te kennen, begingen een blunder. Hij was nu
herschapen. Een macht van zichzelf en los van elke andere macht.
Uiteindelijk zou iedereen dat leren.
Opeens besefte hij geschrokken dat de Amyrlin
iets had gezegd. Hij ploos zijn geheugen na en vond het. 'Ja,
Moeder, de jas past me uitstekend.' Hij streek met een hand langs
het zwarte fluweel om te tonen hoe mooi hij het vond, alsof kledij
echt belangrijk was. 'Het is een zeer goede jas. Ik wil u daar heel
hartelijk voor bedanken, Moeder.' Hij was best bereid nog meer van
haar gestuntel te verdragen om hem op z'n gemak te stellen, was
best bereid te knielen en haar ring te kussen, maar ditmaal ging ze
recht op de kern van de zaak af.
'Vertel me wat je weet over Rhand Altor, baas
Fajin.' Fajins ogen gingen naar het schilderij van de twee mannen
en hij verstijfde. Het portret van Altor trok even hard aan hem als
de man zelf zou hebben gedaan, stuurde woede en haat in kokende
golven door zijn aderen. Door deze jongeman had hij meer pijn
geleden dan hij zich herinnerde, pijn die hij zich niet eens wilde
herinneren, had hij veel meer geleden dan pijn alleen. Vanwege
Altor was hij gebroken en opnieuw gemaakt. Natuurlijk had die
herschepping hem ook zijn vermogen tot wraak geschonken, maar dat
had er niets mee te maken. Alles in zijn blikveld vervaagde,
behalve zijn verlangen om Altor te vernietigen.
Toen hij zich weer tot de Amyrlin wendde,
besefte hij niet dat zijn optreden even heerszuchtig was als het
hare en dat hij haar recht in de ogen keek. 'Rhand Altor is
onbetrouwbaar en sluw. Hij geeft om niets en niemand, alleen om
zijn eigen macht.' Dwaze vrouw. 'Hij zal nooit datgene doen waar je
op rekent.' Maar als zij hem Altor in handen kon spelen... 'Hij is
moeilijk te leiden - heel moeilijk - maar ik geloof dat het
mogelijk is. Eerst dient u iemand die hij vertrouwt, onder uw
invloed te krijgen...' Als zij hem Altor in handen speelde, zou hij
haar misschien laten leven, ook al was ze een Aes Sedai.
Languit gelegen in een vergulde stoel, zonder
jas, een gelaarsd been over de zachte ronde armleuning, glimlachte
Rahvin terwijl de vrouw die voor de haard stond, herhaalde wat hij
haar had gezegd. In haar grote bruine ogen schemerde een waas. Een
jonge knappe vrouw, zelfs in de eenvoudige grijze wol die ze als
vermomming droeg, maar dat vond hij niet zo belangrijk bij
haar.
Ondanks de grote openstaande vensters kwam er
geen zuchtje frisse lucht binnen. Het zweet rolde tijdens het
praten over haar gezicht en vormde dikke druppels op het smalle
gelaat van de andere aan wezige man. Ondanks zijn prachtige
roodzijden jas met gouden borduursels stond hij even stijf als een
bediende, wat hij in zekere zin ook was, maar hij was het uit vrije
wil en de vrouw niet. Uiteraard was hij op dit moment doof en blind
gemaakt. Rahvin ging voorzichtig om met de stroom Geest die hij
rondom het tweetal had gewoven. Het was niet nodig waardevolle
bedienden te beschadigen.
Zelf zweette hij natuurlijk niet. Hij stond
niet toe dat de klamme zomerwarmte hem beroerde. Rahvin was een
grote man, lang, donker en knap, ondanks de witte haren aan zijn
slapen. Wilsdwang had bij deze vrouw geen probleem
gevormd.
Een stuurse blik verwrong zijn gezicht. Bij
sommigen leverde dat wel moeilijkheden op. Enkele mensen - enkelen
- waren van zichzelf zo sterk dat hun geest bleef zoeken, zelfs
onbewust, naar scheurtjes waardoor ze konden wegglippen. Het was
wel pech dat hij een van hen nog steeds nodig had. Hij kon haar
aan, maar ze bleef een uit weg zoeken zonder zich haar
gevangenschap te realiseren. Uiteindelijk zou die ene natuurlijk
overbodig zijn en zou hij een beslissing moeten nemen of hij haar
weg zou sturen of voor altijd zou lozen.
Beide paden hielden gevaar in. Niet voor hem
natuurlijk, want hij was een behoedzaam man, overdreven behoedzaam.
Kleine gevaren werden grote gevaren als je ze negeerde en hij
voorkwam dat liever door gepast voorzichtig te zijn. Zou hij haar
doden of houden? Hij ontwaakte uit zijn gepeins toen de vrouw
zweeg. 'Als je hier weg gaat,' zei hij, 'herinner je je van dit
bezoek niets meer. Je zult je alleen herinneren dat je als
gebruikelijk een ochtendwandelingetje hebt gemaakt.' Ze knikte,
wilde hem heel graag ter wille zijn en hij verknoopte de stroompjes
Geest heel licht, zodat die in haar geest zouden oplossen zodra ze
weer op straat liep. Het regelmatig gebruik van wilsdwang maakte
gehoorzaamheid gemakkelijker, zelfs wanneer hij het niet gebruikte,
maar zolang die dwang aanwezig was, kon ze altijd ontdekt
worden.
Toen hij dat had gedaan, maakte hij Elegars
geest eveneens los. Heer Elegar. Een edelman van lagere stand, maar
trouw aan zijn eden. De man likte zenuwachtig langs zijn lippen,
wierp een blik op de vrouw en knielde toen meteen neer voor Rahvin.
Vrienden van de Duistere - Duistervrienden werden ze nu genoemd -
kregen steeds beter door dat ze strikt aan hun eden werden
gehouden, nu Rahvin en de anderen bevrijd waren.
'Breng haar langs de achtergangen terug naar
de straat,' zei Rahvin, 'en laat haar daar achter. Ze mag niet
gezien worden.' 'Het zal gebeuren zoals u zegt, grote meester,' zei
Elegar en maakte al knielend nog een buiging. Hij stond op, schoof
buigend achterwaarts van Rahvin weg, de vrouw aan een arm
meetrekkend. Ze ging natuurlijk heel gedwee mee, nog steeds met die
mist in haar ogen. Elegar zou haar niets vragen. Hij wist heel goed
dat er zaken waren waarvan hij niets wilde weten.
'Een van je speelpopjes?' zei plots een vrouw
achter hem toen de deur met het beeldhouwwerk achter het tweetal
dichtviel. 'Vind je nu dat soort kleding leuk?'
Hij graaide naar saidin, vulde zich met de Ene
Kracht en de smet op de mannelijke helft van de Ware Bron kaatste
terug van de beschermende banden en eden, de banden met iets wat
hij kende als een grotere kracht dan het Licht, groter zelfs dan de
Schepper. Midden in het vertrek was een poort verschenen boven een
rood- en-goudkleurig tapijt, een opening naar een andere plaats.
Vlak voor de poort verdween, zag hij heel kort een vertrek dat
behangen was met sneeuwwitte zijden muurkleden, waarna een vrouw in
zijn kamer verscheen, in wit gekleed en met een gordel van
gevlochten zilver werk. De kleine kriebeling op zijn huid als een
vage kilte was het enige dat hem vertelde dat ze had geleid. Ze was
lang en slank, en even mooi als hij knap was; haar donkere ogen
waren als bodemloze poelen, haar haar was getooid met zilveren
sterren en maansikkels en viel in volmaakte golvingen tot op haar
schouders. De meeste mannen zouden bij haar aanblik een droge mond
van begeerte krijgen. 'Waarom besluip je me zo, Lanfïr?' vroeg hij
op ruwe toon. Hij liet de Kracht niet los, maar bereidde liever
enkele onaangename verrassingen, voor het geval hij die nodig mocht
hebben. 'Als je me wilt spreken, stuur je maar een boodschapper en
dan besluit ik zelf waar en wanneer. En óf ik dat wel
wil.'
Lanfir glimlachte haar lieve verraderlijke
glimlach. 'Je bent altijd al een zwijn geweest, Rahvin, maar zelden
een dwaas. Die vrouw is een Aes Sedai. Stel je voor dat ze haar
missen? Stuur je ook herauten uit om te verkondigen waar je
bent?'
'Geleiden?' spotte hij. 'Ze is zo zwak dat ze
zonder oppasser niet eens naar buiten zou mogen. Ze noemen amper
onderwezen kinderen al Aes Sedai, wanneer de helft van hun kennis
bestaat uit handigheidjes die ze zichzelf hebben geleerd en de
andere helft maar nauwelijks de oppervlakte krast.'
'Zou je ook zo laatdunkend doen als die domme
kinderen een kring vandertien om je heen vormen?' De koele spot in
haar stem stak hem, maar hij liet dat niet merken.
ik neem mijn voorzorgsmaatregelen, Lanfir. Ze
is niet mijn "speelpopje", zoals jij haar belieft te noemen, maar
de verspiedster van de Toren hier. Op deze manier vermeldt ze in
het verslag precies wat ik wil, en ze doet dat maar al te graag. De
vrouwen die de Uitverkorenen in de Toren dienen, hebben me meteen
verteld waar ik haar kon vinden.' De dag naderde dat de wereld de
naam Verzaker zou vergeten en voor de Uitverkorenen zou
neerknielen. Dat was beloofd, al zo lang geleden. 'Waarom ben je
hier, Lanfir? Toch zeker niet om een weerloze vrouw te
verdedigen?'
Ze haalde slechts haar schouders op. 'Je mag,
wat mij betreft, net zo lang met je poppetjes spelen als je wilt.
Je bent niet erg gastvrij, Rahvin, dus neem me niet kwalijk dat
ik...' Op het tafeltje naast Rahvins bed verrees opeens een
zilveren schenkkan die kantelde en donkerrode wijn in een met goud
beslagen roemer goot. Toen de kan weer stond, zweefde de roemer
naar Lanfirs hand. Natuurlijk voelde hij slechts een lichte
prikkeling, zag niet dat er stromen werden geweven en dat vond hij
vervelend. Dat zij op haar beurt ook niets van zijn weefsel opving,
herstelde het evenwicht niet voldoen de.
'Waarom?' wilde hij opnieuw weten.
Ze nam bedaard een slokje voor ze iets zei.
'Aangezien je mij en de anderen vermijdt, komen enkele
Uitverkorenen hierheen. Ik ben als eerste gekomen, zodat je weet
dat het geen aanval is.' 'Anderen? Is dit een van jouw plannetjes?
Ik heb geen enkele behoefte aan de plannen van iemand anders.'
Opeens lachte hij, een laag en vol geluid. 'Het is dus geen aanval,
hè? Maar jij hebt nooit echt van een openlijke aanval gehouden,
nietwaar? Niet zo erg als Moghedien misschien, maar je gaf altijd
de voorkeur aan een aanval van opzij of van achteren. Ik zal je
ditmaal vertrouwen, lang genoeg om naar je te luisteren. Zolang als
ik je kan zien.' Wie Lanfir achter zich vertrouwde, verdiende het
mes dat hij weldra in zijn rug zou krijgen. Niet dat ze echt
vertrouwd kon worden, ook niet als je haar in het oog hield. Op z'n
best waren haar kuren wisselvallig. 'Wie worden er nog meer op het
feestje verwacht?' Ditmaal kreeg hij de waarschuwing ruimschoots op
tijd - de daad van een man - toen een tweede poort zich opende,
waardoor marmeren balustrades van ruime balkons zichtbaar werden en
meeuwen die krijsend rondzwierden in een wolkeloze blauwe lucht.
Ten slotte verscheen er een man die door de poort stapte, waarna
deze zich achter hem sloot.
Sammael was een gedrongen, stevige man en leek
groter dan hij in werkelijkheid was. Hij liep snel en ferm, zijn
manier van doen was kortaf. Met zijn blauwe ogen, goudblonde haren
en keurig vierkant geknipte baard zou hij misschien meer dan
gemiddeld knap kunnen worden genoemd, als er geen litteken dwars
over zijn gezicht had gelopen, alsof iemand een roodgloeiende pook
over zijn gelaat had g trokken, van de haarrand tot zijn kaak. Hij
had de wond, die zo lang geleden was toegebracht, meteen kunnen
laten verdwijnen, maar hij verkoos dat niet te doen.
Omdat hij even stevig met saidin verbonden was
als Rahvin - hij was zo dichtbij dat Rahvin het vaag kon voelen -
nam Sammael hem behoedzaam op. ik had hulpvaardige dienstertjes en
dansmeisjes verwacht, Rahvin. Heb je na al die jaren eindelijk
genoeg van je sport gekregen?' Lanfir zat te gniffelen achter haar
roemer wijn. 'Had iemand het over sport?'
Rahvin had niet eens gemerkt dat een derde
poort was geopend, waarachter een grote kamer zichtbaar was, vol
fonteinen en gerib belde zuilen, bijna naakte acrobaten en dienaren
die even schaars gekleed waren. Vreemd genoeg zat er een magere
oude man in een verkreukelde jas sombertjes tussen de spelers. Twee
bedienden in vliesdunne lapjes die niets voorstelden. Een krachtig
gebouwde man met een goudgedreven dienblad en een prachtige,
weelderige vrouw die voorzichtig wijn uit een geslepen kristallen
karaf schonk in een bijpassende bokaal. Ze volgden de nieuw
aangekomene voordat de poort in het niets verdween.
In elk ander gezelschap zonder Lanfir zou
Graendal een indrukwekkend knappe vrouw worden genoemd, rijp en
wellustig. Haar gewaad van groene zijde was laag uitgesneden. Een
robijn ter grootte van een kippenei lag tussen haar borsten
genesteld en een diadeem met nog meer robijnen tooide haar lange,
zonnekleurige haren. Naast Lanfir was ze gewoon mollig en mooi. Of
die onvermijdelijke ver gelijking haar bezighield, was aan haar
geamuseerde glimlach niet te merken.
Gouden armbanden rinkelden toen ze met haar
beringde vingers achter zich wuifde. Het dienstmeisje liet het glas
snel in haar hand glijden met net zo'n kruiperige glimlach als de
man. Graendal lette er niet op. 'Zo,' zei ze opgewekt. 'Bijna de
helft van de levende Uitver korenen op één plek bij elkaar. En
niemand probeert iemand te doden. Wie zou dat vóór de terugkeer van
de Grote Heer van het Duister hebben verwacht? Ishamael voorkwam
een tijdlang tenminste nog dat we elkaar naar de keel vlogen, maar
zoiets...' 'Spreek je altijd zo onverbloemd in aanwezigheid van
bedienden?' zei Sammael met een grimas.
Graendal knipperde met haar ogen en wierp een
blik op het tweetal achter haar alsof ze hen had vergeten. 'Ze
zullen niets ongepasts ver tellen. Ze aanbidden me. Is dat niet
zo?' De twee vielen op hun knieën en hun vurige liefde voor haar
stroomde bijna uit hen. Het was echt: ze hielden van haar. Op dit
moment. Even later fronste ze licht en de bedienden verstarden, hun
monden nog half open. 'Zij gaan wel door. Maar ze bezorgen je zo
toch geen last meer, hè?' Rahvin schudde het hoofd en vroeg zich af
wie het waren of wat ze waren geweest. Graendals bedienden moesten
niet alleen uiterlijk mooi zijn, maar ook macht hebben of aanzien
genieten. Een vroegere heer als lijfknecht, een vrouwe om haar bad
te vullen, dat was Graendals smaak. Dat ze zichzelf hiermee
verwende, was hem om het even, maar ze was wel spilziek. Dit paar
had nut kunnen hebben als ze op de juiste manier waren behandeld,
maar Graendals wilsdwang stond weinig meer dan louter versiering
toe. De vrouw was niet echt verfijnd.
'Moet ik op nog meer mensen rekenen, Lanfir?'
gromde hij. 'Heb je Demandred ervan overtuigd dat hij niet moet
denken dat hij echt de erfgenaam van de Grote Heer is?'
ik betwijfel of zijn hoogmoed daar groot
genoeg voor is,' ant woordde Lanfir gladjes. 'Hij kan zelf zien
waar dat Ishamael gebracht heeft. Maar dat is nu net het punt. Wat
Graendal net zei. Eens waren we met dertien, en onsterfelijk. Nu
zijn er vier dood en heeft één ons verraden. Wij vier zijn de
enigen die hier vandaag bij elkaar komen en dat
volstaat.'
'Weet je zeker dat Asmodean is overgelopen?'
wilde Sammael weten. 'Vroeger had hij daar zeker de moed niet voor.
Waar haalt hij het lef vandaan een verloren zaak te
steunen?'
Lanfir glimlachte even geamuseerd. 'Hij had de
moed voor een hinderlaag, waarmee hij, volgens hem, boven ons zou
komen te staan. En toen hij moest kiezen tussen de dood of een tot
mislukken gedoemde zaak, was er maar weinig moed voor zijn keuze
nodig.' 'En weinig tijd om na te denken, wil ik wedden.' Het
litteken maak te de ironie op Sammaels gezicht nog bijtender. 'Als
je hem zo nabij was dat je dit alles weet, waarom heb je hem dan in
leven gelaten? Je had hem kunnen doden voor hij ook maar merkte dat
je er was.' ik dood iemand niet zo snel als jij. Dood betekent het
einde, is onomkeerbaar en er bestaan meestal andere wegen die meer
opleveren. Bovendien, in woorden die jij begrijpt, wilde ik geen
openlijke aan val inzetten tegen sterkere krachten.'
is hij echt zo sterk?' vroeg Rahvin kalm. 'Die
Rhand Altor? Zou hij jou in een rechtstreeks gevecht kunnen
overweldigen?' Rahvin zou het zo nodig zelf ook best kunnen, net
als Sammael, maar als een van beide mannen zoiets probeerde, zou
Graendal zich waarschijnlijk verbinden met Lanfir. Beide vrouwen
zouden barstensvol met de Ene Kracht zitten, klaar om terug te
slaan zodra ze enige achterdocht tegen een van de twee mannen
koesterden. Of tegen elkaar. Maar die boerenjongen. Een ongeoefende
schaapherder! Ongeoefend, tenzij Asmodean er iets aan ging
doen.
'Hij is de herboren Lews Therin Telamon,' zei
Lanfir even zachtjes, 'en Lews Therin was ongemeen sterk.'
Verstrooid streek Sammael langs het litteken op zijn gezicht. Lews
Therin had hem dat bezorgd. Drieduizend jaar of langer geleden,
lang voor het Breken van de Wereld, vóór de Grote Heer was
opgesloten, lang voor alles wat gebeurd was, maar Sammael zou het
nooit vergeten.
'Nou,' bracht Graendal naar voren, 'zijn we
eindelijk bij het onderwerp beland dat we hier dienen te
bespreken?' Rahvin schrok verontrust op. De twee bedienden stonden
nog steeds stijf bevroren stil - of opnieuw eigenlijk. Sammael
mompelde iets in zijn baard.
'Als die Rhand Altor tenminste echt de
wedergeboren Lews Therin Telamon is,' vervolgde Graendal, terwijl
ze op de man ging zitten die op handen en knieën lag neergeknield.
'Het verbaast me dat je hem nog niet in je bed hebt gelokt, Lanfir.
Of is dat niet zo gemakkelijk?
Ik meen me te herinneren dat Lews Therin jou
aan het lijntje had en niet andersom. Hij snoerde je de mond bij je
woedeaanvalletjes en kon je voor zijn glaasje wijn overal heen
sturen, zogezegd.' Ze zette haar eigen glas terug op het blad dat
roerloos door de nietsziende geknielde vrouw werd opgehouden. 'Je
was zo stapel op hem dat je languit aan zijn voeten ging liggen als
hij "lig" zei.' Lanfirs donkere ogen schitterden kort voor ze weer
kalm werd. 'Mogelijk is hij de herrezen Lews Therin, maar hij is
niet Lews Therin zelf.'
'Hoe weet je dat?' vroeg Graendal, met een
glimlach alsof het allemaal een grapje was. 'Het kan volgens velen
best zo zijn dat allen worden geboren en herboren tijdens het
draaien van het Rad, maar ik heb nooit gelezen dat zoiets als dit
is gebeurd. Een unieke man die volgens de voorspelling wordt
herboren. Wie kan weten wie hij is?' Lanfir toonde een laatdunkende
glimlach, ik heb hem van nabij gadegeslagen. Hij is niet meer dan
hoe hij eruitziet, een herder, nog steeds meer kinderlijk dan
niet.' Hoon verflauwde tot ernst. 'Maar nu heeft hij Asmodean, al
is dat een zwakke bondgenoot. Maar zelfs nog vóór Asmodean zijn
vier Uitverkorenen in de strijd tegen hem gevallen.' 'Laat hem het
dode hout maar sprokkelen,' zei Sammael ruw. Hij weefde stromen
Lucht om een stoel over het tapijt naar hem toe te slepen en
steunde met een arm op de lage rug van houtsnijwerk, waarbij hij
zijn voeten over elkaar sloeg. Wie meende dat hij zich ontspande,
was een dwaas. Sammael hield graag zijn vijanden voor de gek door
de indruk te wekken dat ze hem onverhoeds konden aanvallen. 'Des te
meer zal er zijn voor de overblijvenden op de Dag van de Terugkeer.
Of denk je misschien dat hij Tarmon Gai'don zal winnen, Lanfir?
Zelfs als hij Asmodean enige ruggengraat kan geven, heeft hij
ditmaal geen Honderd Gezellen. Of hij nu samen met Asmodean of
alleen is, de Grote Heer zal hem uitknijpen als kapot zeer
licht.'
Lanfir keek hem vol minachting aan. 'Hoeveel
van ons zullen nog in leven zijn wanneer de Grote Heer eindelijk
wordt bevrijd? Vier zijn er reeds weg. Ben jij de volgende,
Sammael? Dat zou je wel leuk vinden. Als je hem verslaat, kun je
eindelijk dat litteken kwijtraken. Och, dat was ik vergeten. Hoe
vaak heb je tegenover hem gestaan in de Oorlog van Macht? Heb je
weleens gewonnen? Ik meen het me niet te kunnen herinneren.' Zonder
enige hapering richtte ze zich op eens tot Graendal. 'Of misschien
ben jij het wel. Om de een of andere reden weifelt hij als hij een
vrouw moet doden, maar jij krijgt zelfs niet eens een keus zoals
Asmodean. Je kunt hem net zomin iets leren als een steen dat zou
kunnen. Maar misschien wil hij jou als schoothondje houden. Dat zou
eens iets anders zijn, nietwaar? In plaats van te beslissen welk
poppetje jou het best bevalt, zou je kunnen leren hoe je lief voor
anderen moet zijn.'
Graendals gezicht vertrok van woede en Rahvin
bereidde zich voor op alles wat die twee vrouwen elkaar zouden
toeslingeren, bereidde zich zelfs voor om bij enig glimpje van
lotsvuur te reizen. Toen voel de hij hoe Sammael Kracht begon te
verzamelen, voelde het verschil - Sammael zou het een handig
voordeel willen noemen - en boog zich opzij om diens arm vast te
pakken. Sammael schudde zich kwaad los, maar het moment was
voorbij. De twee vrouwen keken nu naar hen, niet naar elkaar. Geen
van beiden kon weten wat er zojuist pre cies was voorgevallen, maar
het was duidelijk dat er iets gebeurd was tussen Sammael en Rahvin.
In hun ogen lag argwaan, ik wil horen wat Lanfir te zeggen heeft.'
Hij keek Sammael niet aan, maar de woorden waren voor hem bedoeld.
'Er steekt meer achter deze domme poging ons angst aan te jagen.'
Sammaels hoofd schoot omhoog met wat een knikje had kunnen zijn of
louter ontstemming, maar voor nu moest het voldoende
zijn.
'O, er steekt ook meer achter, al kan een
klein beetje angst geen kwaad.' Lanfirs donkere ogen stonden nog
achterdochtig, maar haar stem klonk even helder als stilstaand
water, ishamael heeft gepro beerd hem te overheersen en faalde,
heeft ten slotte getracht hem te doden en faalde ook daarin. Maar
Ishamael probeerde dat alles door hem te koeioneren en angst aan te
jagen, en dat maakt niet veel in druk op Rhand Altor.'
ishamael was meer dan half gek,' mompelde
Sammael, 'en minder dan amper menselijk.'
'Zijn wij dat?' Graendal trok een wenkbrauw
hoog op. 'Amper menselijk? We zijn toch wel iets meer. Dit is
menselijk.' Ze liet haar vin ger langs de wang van de geknielde
vrouw naast zich glijden. 'Er zal een nieuw woord voor ons bedacht
moeten worden.' 'Wat we ook zijn,' zei Lanfir, 'waar Ishamael
faalde, kunnen wij slagen.' Ze stond een tikkeltje voorovergebogen,
alsof ze ervoor wilde zorgen dat haar woorden goed tot hen
doordrongen. Lanfir liet nooit iets van spanning merken. Waarom nu
wel?
'Waarom alleen wij vieren?' vroeg Rahvin. Dat
andere 'waarom' moest wachten.
'Waarom meer?' antwoordde Lanfir. 'Als wij op
de Dag van de Te rugkeer de Herrezen Draak voor de Grote Heer
kunnen laten neer knielen, waarom zouden wij die eer - en de
beloning - dan delen, als dat niet nodig is? Misschien kan hij
zelfs gebruikt worden om hoe zei je ook weer, Sammael? - het dode
hout te sprokkelen.'
Zo'n antwoord begreep Rahvin. Natuurlijk
vertrouwde hij haar net zomin als de anderen, maar lust tot macht
begreep hij. De Uitver korenen hadden heel wat tegen elkaar
samengezworen om de hoogste te worden, tot aan de dag dat Lews
Therin hen in de kerker van de Grote Heer had opgesloten, en op de
dag van hun bevrijding waren ze daar vrolijk mee doorgegaan. Hij
diende er alleen zeker van te zijn dat Lanfirs plan zijn eigen
plannen niet doorkruiste. 'Ga verder,' zei hij.
'Allereerst: er is iemand anders die hem
probeert te overheersen en hem misschien wil doden. Ik verdenk
Moghedien of Demandred. Moghedien heeft steeds vanuit de schaduw
willen werken en Demandred heeft Lews Therin altijd gehaat.'
Sammael glimlachte, of grijnsde wellicht, maar zijn haat was maar
gering vergeleken met die van Demandred, al had hij er meer reden
toe. 'Hoe weet je dat het niet een van ons is?' vroeg Graendal
sluw. Lanfirs glimlach toonde evenveel tanden als de glimlach van
de andere vrouw en was evenmin warm. 'Omdat jullie met z'n drieën
liever een schuilplekje voor jezelf zoeken om daar je macht uit te
oefe nen, terwijl de anderen elkaar naar het leven staan. En om
andere redenen. Ik heb al gezegd dat ik Rhand Altor nauwgezet in
het oog houd.'
Wat ze over hen zei, was waar. Rahvin zelf gaf
de voorkeur aan on derhandelingen en listige plannen boven een
openlijk gevecht, hoe wel hij er niet voor zou terugdeinzen als het
nodig was. Sammael had altijd de krijg en verovering gebruikt. Tot
hij zeker van de overwin ning was, zou hij niet in de buurt van
Lews Therin willen komen, zelfs niet nu de man als schaapherder was
herrezen. Ook Graendal volgde de weg van verovering, hoewel bij
haar werkwijze geen krijgs lieden betrokken waren. Ze hield zich
druk bezig met haar speelgoed en zette slechts een voorzichtige
stap vooruit. Openlijk, voor de zekerheid, want de Uitverkorenen
hielden rekening met zulke dingen, maar die ene stap was nooit te
ver.
'Jullie weten dat ik hem ongezien in het oog
kan houden,' ging Lanfir door, 'maar jullie moeten uit zijn buurt
blijven, anders bestaat het gevaar dat jullie ontdekt worden. We
moeten hem terughalen...' Graendal boog zich belangstellend naar
haar toe en Sammael begon tijdens haar verhaal te knikken. Rahvin
wachtte met zijn oordeel. Het zou kunnen. En zo niet... Zo niet,
dan zag hij verschillende mogelijkheden om de gebeurtenissen tot
zijn eigen voordeel om te buigen. Dit zou inderdaad weleens heel
leuk voor hem uit kunnen pakken.