30
Een weddenschap
Door het stadje Eianrod woei even een zacht
nachtbriesje en legde zich toen weer neer. Rhand zat op de stenen
muur van de brede, plat te brug in het midden van de stad en nam
aan dat de bries warm was, maar na de Woestenij voelde hij het niet
meer goed. Misschien warm voor de tijd van de nacht, maar niet zo
warm dat hij zijn ro de jas losknoopte. De rivierbedding onder hem
was breed, maar slechts voor de helft gevuld. Toch keek hij met
genoegen naar het water dat naar het noorden stroomde. De maan
wierp schaduwen van verspreide wolken op het donker glinsterende
oppervlak. Dat was de reden waarom hij hier 's nachts zat: om een
tijdje naar stro mend water te kijken. Hij had zijn ban geplaatst
om de Aielkampen die rond het stadje waren opgetrokken. De Aiel
zelf hielden zo scherp de wacht dat een mus er niet ongezien binnen
kon glippen. Hij kon hier gemakkelijk een uur doorbrengen en zich
door de voorbijstromende rivier laten kalmeren.
Het was hier in ieder geval beter dan de
vorige nacht, toen hij Moiraine had moeten bevelen weg te gaan,
zodat hij weer les kon krijgen van Asmodean. Ze kwam nu zelfs zijn
eten brengen om dan te kunnen praten, alsof ze elk kruimeltje
kennis in zijn hoofd wilde per sen voordat ze Cairhien in zicht
zouden krijgen. Hij wilde geen twee de keer meemaken dat ze smeekte
te mogen blijven, echt sméékte, zoals ze de vorige avond had
gedaan. Voor een vrouw als Moiraine was haar gedrag zo ongewoon dat
hij eigenlijk had willen toegeven om ervan af te zijn. Daarom had
ze het waarschijnlijk ook gedaan. Hij zat veel liever een tijdje
naar het zachte gekabbel van de rivier te luisteren. Als hij geluk
had, zou ze hem vanavond met rust laten. De strook klei tussen het
water en het oeverriet, acht tot tien pas breed, was aan beide
kanten ingedroogd en gebarsten. Hij tuurde omhoog naar de wolken
die voor de maan langs gleden. Hij kon pro beren of ze wat regen
wilden laten vallen. De twee fonteinen van het stadje stonden
allebei droog en het stof lag duimendik in de bron nen, al konden
die schoongemaakt worden. Proberen was echter hét woord. Hij had
het een keer laten regenen, maar de kunst was zich te herinneren
hoe hij dat had gedaan. Als hij dat wist, kon hij voor komen dat
alles half verdronk en bomen omwaaiden. Asmodean kon hem niet
helpen, omdat hij blijkbaar niet veel van het weer wist. Bij elk
ding dat hij van de man leerde, kon hij er twee bedenken waarbij
Asmodean ofwel beide handen in de lucht stak of ze ontweek met een
belofte. Vroeger had hij gedacht dat de Verza kers alles wisten,
dat ze bijna almachtig waren. Maar als de anderen net zo waren als
Asmodean, wisten ze bepaalde dingen ook niet en hadden ze ook hun
zwakheden. Feitelijk was hij misschien al meer van sommige dingen
op de hoogte dan zij. Meer dan sommigen van hen in ieder geval. Het
probleem was te ontdekken wie dat waren. Semirhage was bijna even
slecht met het weer als Asmodean. Hij huiverde alsof het nacht was
in het Drievoudige Land. Asmode an had hem dat nooit verteld. Hij
kon beter naar het water kijken en ophouden met nadenken als.hij
vannacht nog wilde slapen. Sulin kwam naar hem toe, de sjoefa op de
schouders zodat haar kor te witte haren te zien waren, en boog zich
over de brugmuur heen. De tanige Speervrouwe was gewapend als voor
een veldslag, met boog en pijlen, speren, een mes en een schild.
Vannacht had zij het bevel over zijn lijfwacht. Een stuk of twintig
Speervrouwen zaten tien pas verder op de brug ontspannen op hun
hurken. 'Een vreemde nacht,' zei ze. 'We waren aan het dobbelen,
maar opeens gooide iedereen alleen maar zessen.'
'Het spijt me,' zei hij onnadenkend en ze keek
hem bevreemd aan. Ze wist het natuurlijk niet; hij had het niet
rondverteld. De rimpe lingen die zich rond hem als ta'veren
verspreidden, veroorzaakten vreemde toevallige gebeurtenissen.
Zelfs de Aiel zouden minstens tien span van hem vandaan blijven als
ze dat wisten. Vandaag was de grond onder drie Steenhonden
ingezakt, waardoor ze in een slangenkuil waren gevallen, maar alle
giftanden hadden zich alleen in hun kleren vastgebeten. Hij wist
dat hij het toeval beïn vloedde. Tal Nethin, de zadelmaker, had
Taien overleefd, maar was die middag over een steen gestruikeld en
had op vlak gras zijn nek gebroken. Rhand vreesde dat dat ook door
hem was gekomen. Daar stond weer tegenover dat Bael en Jheran de
bloedvete tussen de Shaarad en de Goshien hadden beëindigd toen hij
met hen opliep en ze een middagmaal van gedroogd vlees aten. Ze
mochten elkaar nog steeds niet en leken amper te vatten wat ze
hadden klaargespeeld, maar het was gedaan, met plechtige beloften
en de watereed, waar bij ze uit eikaars beker hadden gedronken.
Voor de Aiel woog de wa tereed zwaarder dan elke andere eed en het
zou nog vele geslachten duren voor de Shaarad en de Goshien weer op
eikaars geiten, scha pen of vee zouden jagen.
Hij had zich al afgevraagd of die
toevalligheden ook in zijn voordeel konden werken en misschien was
dit best mogelijk. Wat er die dag nog meer was gebeurd dat op zijn
kerfstok kon worden bijgeschre ven, wist hij niet. Hij had het niet
gevraagd en wilde het ook liever niet vernemen. De Baels en Jherans
konden de Tal Nethins amper goedmaken.
ik heb Enaila en Adelin al enkele dagen niet
meer gezien,' zei hij om maar wat te zeggen. Vooral die twee waren
erop gespitst als zijn lijf wacht te kunnen dienen. 'Zijn ze
ziek?'
De blik die Sulin hem nu toewierp, was zo
mogelijk nog vreemder. 'Ze zullen terugkeren wanneer ze hebben
geleerd niet meer met poppen te spelen, Rhand Altor.'
Hij deed zijn mond open en sloot hem weer.
Aiel waren vreemd - de lessen van Aviendha maakten hen eerder
vreemder dan vertrouwd maar dit was belachelijk. 'Nou, zeg maar
tegen ze dat ze volwassen vrouwen zijn en dat ze zich ernaar hebben
te gedragen.' Zelfs in het maanlicht kon hij zien dat ze gelukkig
glimlachte. 'Het zal gebeuren zoals de car'a'carn verlangt.' Wat
had dat nou weer te betekenen? Ze nam hem even op en kneep de
lippen nadenkend sa men. 'Je hebt vanavond nog niet gegeten. Er is
nog genoeg eten over voor iedereen en je zult geen maag méér voeden
door zelf honger te lijden. Als je niet eet, zullen mensen vrezen
dat je ziek bent. Je zult ziek worden.'
Hij lachte zachtjes, schor en hees. Het ene
moment de car'a'carn, het volgende moment... Als hij niet iets te
eten haalde, zou Sulin het waarschijnlijk voor hem halen. En het
hem persoonlijk voeren, ik ga eten. Moiraine zal nu wel onder de
wol liggen.' Ditmaal was haar bevreemde blik bevredigend; eindelijk
had hij iets gezegd dat ze niet begreep.
Toen hij zijn voeten omlaag zwaaide, hoorde
hij het getrappel van paardenhoeven op de straatweg naar de brug.
Meteen stond iedere Speervrouwe rechtop, het gezicht gesluierd, de
pijl half aangelegd. Als vanzelf ging zijn hand naar zijn zij, maar
hij droeg geen zwaard. De Aiel vonden het al merkwaardig dat hij
reed en dat ding aan zijn zadel droeg. Zoveel paarden waren het
niet, en ze reden stapvoets. Toen ze verschenen, omringd door een
vijftigtal Aiel, bleken het min der dan twintig ruiters te zijn die
moedeloos in elkaar zaten gezakt. De meesten droegen helmen met
kammen en Tyreense jassen met ruim vallende gestreepte mouwen onder
hun metalen borstplaten.
Het voorste tweetal had fraai vergulde
kurassen en hoge witte ve derbossen aan de voorkant van hun helm
bevestigd, en hun mouw strepen glinsterden als satijn in het
maanlicht. Een handvol mannen in de achterhoede was kleiner en
magerder dan de Tyreners, met twee kleine banieren, koins genaamd,
aan korte staven aan hun rughar nas bevestigd. Ze droegen donkere
jassen en helmen in de vorm van klokken, van voren open om het
gezicht vrij te laten. De Cairhienin gebruikten de banier om hun
aanvoerders en de eigen krijgslieden van een heer in een veldslag
te kunnen vinden. De Tyreners met de pluimen staarden met grote
ogen naar hem en keken elkaar geschrokken aan. Toen klauterden ze
van hun paarden om met de helm onder de arm voor hem neer te
knielen. Ze waren jong, iets ouder dan hij, beiden met donkere
baarden die in spitse punten waren geknipt in de stijl van Tyreense
edellieden. Er zaten deuken in hun kurassen en het verguldsel was
beschadigd. Ergens hadden ze het zwaard met andere moeten kruisen.
Het tweetal keek geen enkele keer naar de hen omringende Aiel,
alsof ze zouden ver dwijnen als zij hen negeerden. De Speervrouwen
ontsluierden zich, hoewel ze zich nog steeds klaar hielden om een
speer of een pijl door de geknielde mannen heen te
jagen.
De Tyreners werden gevolgd door Rhuarc en een
wat jongere en langere Aiel met grijze ogen die zich terzijde
hield. Mangin was van de Jindo Taardad en had aan de verovering van
de Steen van Tyr deel genomen. De Jindo hadden de ruiters
opgevangen. 'Mijn Heer Draak,' zei de gezette jongeheer met roze
wangetjes, 'bloedvuur, houden ze ü ook gevangen?' Zijn metgezel had
flaporen en een aardappelneus, waardoor hij er ondanks zijn baard
als een boer uitzag. Hij bleef zenuwachtig zijn sluike haren van
zijn voor hoofd vegen. 'Ze zeiden dat ze ons naar een kerel van de
dageraad brachten. De car'a'carn. Betekent zoiets als opperhoofd,
als ik me goed herinner wat mijn leraar me vertelde. Vergeef me,
mijn Heer Draak. Ik ben Edorion van Huis Selorna en dit is Estean
van Huis Andiama.'
'Ik ben Hij die komt met de dageraad,'
vertelde Rhand hun kalm. 'En de car'a'carn.' Hij wist weer wie ze
waren: jonge heren die hun tijd al drinkend en dobbelend hadden
doorgebracht en op vrouwen hadden gejaagd toen hij in de Steen was.
Esteans ogen vielen bijna uit hun kassen; Edorion keek heel even
verbaasd en knikte toen lang zaam alsof hij opeens begreep hoe het
in elkaar stak. 'Sta op. Wie zijn jullie Cairhiense metgezellen?'
Het zou belangwekkend zijn Cairhienin te ontmoeten die niet
doodsbang op de vlucht sloegen bij het zien van Shaido of andere
Aiel. Als ze zich in het gezelschap van Ed orion en Estean
bevonden, waren het misschien wel de eerste aan hangers die hij
hier tegenkwam. Als hun twee Tyreense vaders zijn bevelen hadden
opgevolgd. 'Breng ze hier.'
Estean knipperde verbaasd met zijn ogen toen
hij opstond, maar Edorion wachtte amper, draaide zich om en riep:
'Meresin! Daricain! Kom hier!' Alsof hij zijn honden bij zich riep.
De Cairhiense koins wipten op en neer toen ze langzaam afstegen.
'Mijn Heer Draak.' Estean aarzelde en likte zijn lippen af alsof
hij dorst had. 'Hebt u... Hebt u de Aiel bevolen Cairhien aan te
vallen?' 'Hebben ze de stad al aangevallen?'
Rhuarc knikte en Mangin zei: 'Als we hen mogen
geloven, houdt Cairhien stand. Drie dagen geleden tenminste nog
wel.' Ongetwij eld geloofde hij dat het nu niet meer zo was en nog
duidelijker was te horen dat hij geen zier gaf om de stad van de
boomdoders. ik heb ze niet gestuurd, Estean,' zei Rhand toen de
twee Cairhien in zich bij hen voegden, neerknielden en hun helmen
afnamen, waar door twee mannen zichtbaar werden van gevorderde
leeftijd met een haarlijn die gelijk liep met hun oren. Ze hadden
behoedzame don kere ogen. 'De aanvallers van de stad zijn mijn
vijanden, de Shaido. Ik ben van plan Cairhien te redden, als de
stad gered kan worden.' Hij moest de Cairhienin uitdrukkelijk
vertellen dat ze op moesten staan. Na zo lang bij de Aiel te zijn
geweest, was hij bijna vergeten dat ze aan deze kant van de Rug van
de Wereld de gewoonte hadden met een buiging links en rechts van
hem neer te knielen. Hij moest hun ook vragen zich voor te stellen
en de Cairhienin deden dat zelf. Het waren twee onderkapiteins:
heer Meresin van Huis Da ganred en heer Daricain van Huis Annallin.
Meresins koin bestond uit golvende rode en witte lijnen; de koin
van de ander toonde alle maal rode en zwarte vierkantjes. Het was
een verrassing dat ze heren waren. Hoewel in Cairhien heren het
bevel voerden en het leger leidden, schoren ze nooit het hoofd en
deden ze nooit dienst in het leger. Zo was het geweest; er was
blijkbaar veel veranderd. 'Mijn Heer Draak.' Meresin struikelde
bijna over die woorden. Hij en Daricain waren beiden bleke, slanke
mannen met smalle gezichten en lange neuzen, maar hij was de
zwaarste van de twee. Ze zagen er niet uit of ze de laatste tijd
veel te eten hadden gekregen. Meresin sprak snel verder alsof hij
bang was onderbroken te worden. 'Mijn Heer Draak, Cairhien zal
standhouden. Nog enkele dagen miscchien, mogelijk een dag of tien,
twaalf, maar u dient zich te haasten als u Cairhien wilt
redden.'
'Daarom zijn we er weggegaan,' zei Estean, die
Meresin een donkere blik toewierp. Beide Cairhienin betaalden hem
met gelijke munt terug, maar hun verzet had iets onderdanigs.
Estean veegde de haar lokken op zijn voorhoofd opzij. 'Om hulp te
zoeken. Men heeft in alle richtingen mannen uitgezonden, mijn Heer
Draak.' Hij huiver de ondanks het zweet op zijn voorhoofd en zijn
stem werd hol en ijl. 'Onze groep was groter toen we vertrokken. Ik
heb Baran krijsend zien vallen met een speer in zijn buik. Hij zal
nooit meer een kaart bij het hakspel omkeren. Ik zou best een beker
sterke brandewijn lus ten.'
Fronsend draaide Edorion zijn helm in zijn
gehandschoende handen rond. 'Mijn Heer Draak, de stad kan het nog
even volhouden, maar als deze Aiel hier hen willen bevechten,
blijft de vraag: kunt u ze daar bijtijds krijgen? Zelf denk ik dat
tien of twaalf dagen een zeer ruime schatting is. Om u de waarheid
te zeggen, ik ben alleen gekomen om dat ik vond dat de dood door
een speer was te verkiezen boven gevangenschap, als ze over de
muren kwamen. De stad zit vol mensen die zijn gevlucht voor de
Aiel. In de hele stad is geen hond of duif meer te vinden en ik
betwijfel of er nog ratten zijn. Het enige goede is dat niemand
zich zorgen over de opvolger van de Zonnetroon lijkt te maken, nu
die Couladin voor de poorten staat.' 'Hij riep ons op de tweede dag
toe onszelf over te geven aan Hij die komt met de dageraad,' bracht
Daricain naar voren, wat hem een scherpe blik van Edorion
opleverde.
'Couladin speelde met zijn gevangenen,' zei
Estean. 'Net buiten het bereik van de bogen, maar iedereen op de
muren kon het zien. Je kunt ze ook horen gillen. Het Licht brande
mijn ziel, ik weet niet of hij probeert onze wilskracht te
ondermijnen of het gewoon leuk vindt. Soms laten ze boeren naar de
stad ontsnappen en doorboren hen met pijlen wanneer ze het bijna
hebben gehaald. Alsof je in Cairhien nog redding zult vinden.
Slechts boeren, maar...' Zijn stem verflauwde en hij slikte alsof
hij zich net had herinnerd wat Rhand vond van 'slechts boeren'.
Rhand keek hem aan en hij leek ineen te krimpen, bin nensmonds iets
mompelend over brandewijn.
Edorion maakte van de korte stilte gebruik.
'Mijn Heer Draak, het punt is dat de stad stand kan houden als u
vlug kunt komen. We hebben de eerste aanval alleen kunnen afslaan
doordat Voorpoort in vuur en vlam stond...'
'Het vuur breidde zich bijna tot de stad zelf
uit,' kwam Estean tussenbeide. De Voorpoort, een bijna zelfstandige
stad rond de muren van Cairhien, bestond hoofdzakelijk uit houten
gebouwen, wist Rhand nog. 'Het zou een ramp zijn geworden als de
rivier er niet was geweest.'
De andere Tyrener nam het ongevraagd over.
'... maar heer Meilan heeft de verdediging goed opgezet en de
Cairhienin hebben voorlopig eindelijk eens de ruggen gerecht.' Dat
leverde hem fronsende blik ken op van Meresin en Daricain, die hij
ofwel niet zag of verkoos te negeren. 'Met een beetje geluk zeven
dagen, op z'n best acht dagen. Als u...' Een diepe zucht leek
Edorions gezetheid opeens te vermin deren. 'Ik heb geen enkel paard
gezien,' zei hij alsof hij in zichzelf sprak. 'De Aiel rijden geen
paard. U zult te voet nooit in staat zijn in zo'n korte tijd daar
te komen.' 'Hoelang?' vroeg Rhand aan Rhuarc.
'Zeven dagen,' was het antwoord. Mangin knikte
en Estean lachte. 'Bloedvuur, te paard kostte het ons al zeven
dagen om hier te komen. Als jullie denken te voet die afstand even
snel te kunnen afleggen, dan zijn jullie...' Hij besefte opeens dat
de Aiel hem allemaal aankeken en veegde opnieuw het haar van zijn
voorhoofd weg. is er geen brandewijn in de stad?' mompelde
hij.
'Het gaat er niet om hoe snel wij zijn,' zei
Rhand kalm, 'maar hoe snel jullie er kunnen zijn als je enkele
mannen hier achterlaat, zodat je hun paarden als reserve kunt
gebruiken. Ik wil Meilan en Cairhien laten weten dat er hulp
onderweg is. Maar die boodschapper dient in staat te zijn te
zwijgen als de Shaido hem gevangennemen. Ik ben niet van plan
Couladin meer te vertellen dan hij uit zichzelf al te horen
krijgt.' Estean werd nog witter dan de Cairhienin. Meresin en
Daricain vielen op hun knieën neer en beiden grepen Rhands hand
voor een kus. Hij liet het toe, met zoveel geduld als hij kon
opbrengen. Een van Moiraines lessen die hem aansprak, was de
gewoonte mensen niet te schofferen, hoe vreemd of afschuwelijk ze
ook waren, tenzij je niet anders kon en zelfs dan diende je nog
goed na te denken.
'We zullen gaan, mijn Heer Draak,' zei Meresin
ademloos. 'Dank u, mijn Heer Draak. Dank u. Onder het Licht, ik
zweer dat ik eerder zal sterven dan dat ik één woord onthul aan
iemand anders dan mijn vader of hoogheer Meilan.'
'Genade begunstige u, mijn Heer Draak,' voegde
de ander eraan toe. 'Genade begunstige u en het Licht verlichte u
voor altijd. Ik ben uw man, tot de dood.' Rhand hoorde Meresin met
dezelfde betuiging aan, voor hij zijn hand ferm lostrok en hen zei
op te staan. Hij had een hekel aan de manier waarop ze hem
aankeken. Edorion had hen als honden erbij geroepen, maar mannen
hoorden niet iemand aan te kijken zoals een hondje zijn baas
aanziet.
Edorion haalde diep adem, blies zijn wangen op
en zei vervolgens langzaam: ik neem aan dat ik, als ik ongedeerd
naar buiten kon komen, er ook weer binnen kan komen. Mijn Heer
Draak, vergeef me als ik u beledig, maar zou u het erg vinden om...
laten we zeggen... duizend goudkronen in te zetten dat u daar echt
binnen zeven dagen zult zijn?'
Rhand staarde hem aan. Die man was even erg
als Mart. ik heb nog geen honderd zilverkronen, laat staan
duizend...' Sulin onderbrak hem. 'Hij heeft ze, Tyrener,' zei ze
ferm. 'Hij neemt je weddenschap aan als je het tienduizend op het
gewicht maakt.' Edorion lachte. 'Afgesproken Aiel. En het is me
iedere penner waard als ik verlies. Nu ik eraan denk... als ik win
kan ik de winst niet meer levend innen. Kom Meresin, Daricain.' Het
klonk of hij zijn honden gebood hem te volgen. 'We stappen
op.'
Rhand wachtte tot het drietal gebogen had en
de halve afstand naar hun paarden overbrugd had, voor hij de
witharige Speervrouwe aan sprak. 'Wat bedoel je met dat ik duizend
goudkronen bezit? Duizend kronen! Die heb ik van mijn leven nog
nooit bij elkaar gezien, laat staan tienduizend kronen.'
De Speervrouwen keken elkaar aan alsof hij
zwakzinnig was geworden, net als Mangin en Rhuarc. 'Een vijfde deel
van de schat in de Steen van Tyr behoort diegenen die de Steen
innamen en zal op geëist worden wanneer ze hem kunnen vervoeren.'
Sulin deed of ze een kind de alledaagse feitjes van het leven
bijbracht. 'Als hoofd en veldslagaanvoerder behoort een tiende deel
van het vijfde jou toe. Tyr heeft zich op grond van je overwinning
aan jou als hoofd on derworpen, dus behoort je eveneens een tiende
deel van Tyr toe. En je hebt gezegd dat we een vijfde van dit land
mogen nemen, als... belasting, zoals je het noemt.' Ze struikelde
over het woord want de Aiel kenden geen belastingen. 'Als
car'a'carn krijg je nog een tien de.'
Rhand schudde zijn hoofd. Tijdens de vele
gesprekken met Aviendha had hij er nooit aan gedacht of het vijfde
deel ook op hem sloeg; hij was geen Aiel, car'a'carn of niet, en
het had volgens hem niets met hem te maken. Nou ja, het was wel
niet precies belasting, maar hij kon het gebruiken zoals een koning
belastingen aanwendde. Jam mer genoeg had hij geen flauw idee hoe
dat ging. Hij zou het Moiraine moeten vragen, want dat was tijdens
haar lessen nog niet aan de orde gesteld. Misschien lag het volgens
haar zo voor de hand dat hij het behoorde te weten.
Elayne zou hebben geweten waar belastingen
voor waren en het zou zeker veel leuker zijn geweest om van haar en
niet van Moiraine die raadgevingen te krijgen. Hij zou graag willen
weten waar ze nu was. Waarschijnlijk nog steeds in Tanchico. Egwene
had hem weinig meer toevertrouwd dan een stroom van groeten. Hij
wilde graag ergens met Elayne praten om haar te vragen die twee
brieven uit te leggen. Speervrouwe of erfdochter van Andor, vrouwen
waren vreemd. Af gezien van Min natuurlijk. Ze had hem wel
uitgelachen, maar ze had hem nooit laten denken dat hij een of
andere vreemde taal sprak. Nu zou ze niet meer lachen. Als hij haar
ooit weer terug zou zien, zou ze minstens honderd span uit de buurt
van de Herrezen Draak wil len blijven.
Edorion liet al zijn mannen afstappen, nam een
van hun paarden en bond de andere met de teugels aan elkaar vast.
Ongetwijfeld bewaarde hij zijn eigen paard voor de laatste spurt
langs de Shaido. Meresin en Daricain deden hetzelfde met hun
mannen. Hoewel het inhield dat de Cairhienin maar twee paarden in
reserve hadden, le ken ze er niet aan te denken een van de Tyreense
paarden te vragen. Samen reden ze op een draf naar het westen weg,
begeleid door de Jindo's.
Estean vermeed nadrukkelijk naar de Aiel te
kijken en schoof lang zaam in de richting van de soldaten, die niet
op hun gemak in een kring van Aiel stonden bij de oprit van de
brug. Mangin greep hem bij zijn roodgestreepte mouw beet. 'Je kunt
ons vertellen hoe de toe stand in Cairhien is, natlander.' De man
met het dikke gezicht leek flauw te vallen.
ik weet zeker dat hij iedere vraag van je wil
beantwoorden,' zei Rhand scherp en nadrukkelijk.
'We zullen het vragen,' zei Rhuarc, die de
andere arm van de Tyre ner greep. Hij en Mangin leken de veel
kleinere man tussen hen om hoog te houden. 'Dat je de verdedigers
van de stad wilt waarschu wen, is goed en wel, Rhand Altor,'
vervolgde Rhuarc, 'maar we horen verkenners uit te sturen. Als ze
rennen, kunnen ze tegelijk met die ruiters Cairhien bereiken en dan
bij terugkomst ons vertellen hoe Couladin de Shaido heeft
opgesteld.'
Rhand voelde de ogen van de Speervrouwen op
hem rusten, maar hij keek Rhuarc recht aan. 'Donderlopers?' stelde
hij voor. 'Sha'mad Conde,' beaamde Rhuarc. Hij en Mangin draaiden
Estean om - ze hadden hem echt opgetild - en liepen naar de andere
sol daten toe.
'Vraag het!' riep Rhand hen na. 'Hij is jullie
bondgenoot en mijn leenman.' Hij had geen idee of Estean dat
laatste was of niet - dat wilde hij ook aan Moiraine vragen - zelfs
niet eens of hij wel een echte bondgenoot was, want zijn vader,
hoogheer Torean, had vaak tegen Rhand samengezworen, maar hij wilde
niets toestaan wat op Couladins aanpak leek. Rhuarc keek om en
knikte.
'Je zorgt goed voor je mensen, Rhand Altor.'
Sulins stem klonk even vlak als een geschaafde plank.
'Dat probeer ik,' zei hij. Hij was niet van
plan op de uitdaging te rea geren. Hij wist dat sommige verkenners
die hij naar de Shaido zou sturen, nooit terug zouden keren en dat
was dat. ik ga eens kijken of ik wat te eten kan krijgen. En wat
slaap.' Het zou niet lang meer duren of het was middernacht en in
deze tijd van het jaar kwam de zon vroeg op. De Speervrouwen
volgden hem en speurden behoed zaam in de schaduwen, alsof ze een
aanval verwachtten, terwijl hun handen druk met elkaar spraken.
Maar ja, de Aiel leken altijd op een aanval te
rekenen.