44. Onbekende Geuren
Tarwins Kloof is de meest
logische plek!' riep Nynaeve. Zij en Rhand reden over een
overwoekerde weg door het open grasland van Maredo, vergezeld door
een menigte Ai-el. Nynaeve was de enige Aes Sedai. Narishma en
Naeff reden achter aan de groep en keken somber; Rhand had hun Aes
Sedai gedwongen achter te blijven. Hij scheen de laatste tijd
behoorlijk vastbesloten om aan te tonen dat hij niet van hen
afhankelijk was. Nynaeve zat op een sneeuwwitte merrie die
Maanlicht heette, gekregen van Rhands stal in Tyr. Het leek nog
altijd vreemd dat hij zijn eigen stallen had, en dat nog wel in elk
van de grote steden ter wereld.
'Tarwins Kloof,' zei Rhand
hoofdschuddend. 'Nee. Hoe meer ik erover nadenk, hoe meer ik besef
dat we daar niet willen vechten. Lan verleent me een gunst. Als ik
een aanval naast die van hem op touw kan zetten, kan me dat groot
voordeel opleveren. Maar ik wil mijn legers niet afleiden met de
Kloof. Het zou een verspilling van middelen zijn.'
Een verspilling van
middelen? De Kloof, daar ging Lan naartoe, als een pijl afgeschoten
uit een Tweewaterse voetboog. Hij ging daarheen om te sterven! En
Rhand zei dat helpen verspilling was? Stijfkoppige dwaas!
Knarsend met haar tanden
dwong ze zichzelf rustig te blijven. Wilde hij er maar over praten,
in plaats van zo afstandelijk te doen als hij de laatste tijd
deed.
Hij leek zo gevoelloos, maar
ze had het beest los zien komen en tegen haar horen brullen. Het
lag opgekruld binnen in hem, en als hij zijn gevoelens niet snel de
vrije loop liet, zouden die hem van binnenuit opvreten.
Maar hoe kon ze hem rede
laten inzien? Ze had het ene na het andere argument voorbereid -
elk daarvan heel redelijk en rustig uitgelegd - gedurende hun tijd
in Tyr. Rhand had ze allemaal genegeerd en de afgelopen twee dagen
overlegd met zijn generaals om strategieën voor te bereiden voor de
Laatste Slag.
Elke dag bracht Lan een stap
dichter bij een gevecht dat hij niet kon winnen. Elke dag maakte
haar ongeruster; enkele keren had ze bijna Rhand in de steek
gelaten om naar het noorden te rijden. Als Lan een onmogelijke slag
wilde leveren, dan wilde ze aan zijn zijde zijn. Maar ze bleef. Het
Licht hale Rhand Altor, ze bleef. Wat had het voor zin om Lan te
helpen, alleen om de wereld onder de Schaduw te laten vallen
vanwege een koppige schaapherder met zijn koppige...
koppigheid!
Ze gaf een stevige ruk aan
haar vlecht. Haar armbanden en ringen met edelstenen glinsterden in
het waterige zonlicht; de hemel was bewolkt, uiteraard, zoals het
al weken was. Iedereen probeerde te negeren hoe onnatuurlijk dat
was, maar Nynaeve voelde die storm nog altijd broeien in het
noorden.
Nog maar zo weinig tijd
totdat Lan bij de Kloof aankwam! Het Licht geve dat hij werd
vertraagd door de Malkieri die zich bij hem aansloten om hem te
steunen op zijn tocht. Het Licht geve dat hij niet alleen was. Als
ze aan hem dacht, rijdend naar de Verwording, waar hij tegenover
het leger van Schaduwgebroed dat zijn vaderland besmette zou komen
te staan...
'We moeten daar aanvallen,'
zei Nynaeve. 'Ituralde zegt dat het in de Verwording wemelt van de
Trolloks. De Duistere verzamelt zijn legers. Je kunt erop wedden
dat de meerderheid daarvan naar de Kloof zal gaan, waar ze er het
gemakkelijkst door kunnen komen om Andor en Cairhien aan te
vallen!'
'Dat is nou net waarom we
niet aanvallen bij de Kloof, Nynaeve,' zei Rhand met een kille en
gelijkmatige stem. 'We kunnen het slagveld niet door onze vijand
laten bepalen. Het laatste wat we kunnen gebruiken, is dat we
moeten vechten waar zij dat willen of verwachten.' Hij richtte zijn
blik naar het noorden. 'Ja, laat ze zich maar verzamelen. Ze zoeken
me, en ik zal me niet melden. Waarom zouden we vechten bij Tarwins
Kloof? Het is veel verstandiger om de meeste van onze legers
rechtstreeks naar Shayol Ghul te laten springen.' 'Rhand,' zei ze,
en ze probeerde redelijk te klinken. Zag hij dan niet in dat ze
redelijk was? 'Lan heeft nooit een leger kunnen verzamelen dat
groot genoeg is om grootscheepse aanvallen van de Trolloks af te
slaan, vooral nu de meeste legers van de Grenslanders hier het
Licht weet wat doen. Hij zal worden verpletterd, en dan komt er een
invasie van Trolloks!'
Rhands gezicht verstrakte
toen ze de Grenslanders noemde; ze reden nu naar een ontmoeting met
een van hun boodschappers. 'Een invasie van Trolloks,' herhaalde
Rhand.
'Ja!'
'Mooi,' zei Rhand. 'Dat
houdt ze bezig terwijl ik doe wat er moet gebeuren.'
'En Lan?' vroeg
Nynaeve.
'Hij zal zijn aanval goed
plaatsen.' Rhand knikte. 'Hij zal de aandacht van mijn vijanden op
Malkier en de Kloof richten, en daardoor zullen ze denken dat ik
daar ben. Schaduwgebroed kan niet door Poorten reizen, dus kunnen
ze zich niet zo snel verplaatsen als ik. Tegen de tijd dat zij
tegen Lan hebben gevochten, ben ik langs ze heen en val ik
rechtstreeks in het hart van de Duistere aan. Ik ben niet van plan
de zuidelijke landen in de steek te laten, helemaal niet. Als de
Trolloks door de Kloof breken, zullen ze zich voor hun invasie
opsplitsen in vuisten. En dan zullen mijn troepen ze aanvallen,
onder leiding van Bashere, Reizend door Poorten om elke groep
Trolloks in de flanken of van achteren aan te vallen. Op die manier
kunnen wij de beste slagvelden uitkiezen, die ons het beste
uitkomen.'
'Maar Rhand,' zei Nynaeve
terwijl haar woede plaatsmaakte voor afgrijzen, 'dan sterft
Lan!'
'En wie ben ik om hem dat te
ontzeggen?' vroeg Rhand. 'We verdienen allemaal een kans om rust te
vinden.'
Nynaeve merkte dat haar mond
open hing. Hij geloofde dat echt! Of hij overtuigde zich daarvan,
in ieder geval. 'Het is mijn plicht om de Duistere te doden,' zei
Rhand half in zichzelf. 'Ik dood hem, en dan sterf ik. Dat is
alles.' 'Maar...'
'Zo is het genoeg, Nynaeve.'
Rhand sprak zacht, met die gevaarlijke stem van hem. Hij zou zich
niet verder onder druk laten zetten. Nynaeve ging achteroverzitten
en dacht na, probeerde te besluiten hoe ze hem kon overhalen.
Licht! Hij zou de mensen in de Grenslanden laten lijden en sterven
in de invasies van de Trolloks? Het volk daar zou er niet om malen
of de Duistere verslagen was als ze werden gekookt in grote ketels.
Dan zouden Lan en de Malkieri alleen moeten vechten, met een klein
legertje tegenover elk monster dat de Verwording kon
uitbraken.
De Seanchanen zouden hun
oorlog voeren in het zuiden en westen. De Trolloks zouden aanvallen
vanuit het noorden en oosten. De twee zouden elkaar treffen,
uiteindelijk. Andor en de andere koninkrijken zouden in een
gigantisch slagveld veranderen, en de mensen daar -goede mensen,
zoals die in Tweewater - zouden geen kans maken tegen dergelijk
oorlogsgeweld. Ze zouden worden verpletterd. Wat kon ze doen om dat
te veranderen? Ze moest een nieuwe strategie bedenken om Rhand te
beïnvloeden. Alles in haar hart dreef haar aan om Lan te
beschermen. Ze moest zorgen dat hij hulp kreeg! De groep reed over
open grasland waar hier en daar boerderijen stonden. Rechts van hen
stond er een, een eenzame boerenhoeve die wel wat leek op veel
boerderijen in Tweewater. Maar in Tweewater had ze nooit een boer
met zoveel openlijke vijandelijkheid naar reizigers zien kijken.
Een man met een rode baard en een vuile broek, met zijn mouwen
bijna tot aan zijn schouders opgestroopt, leunde tegen een
halfvoltooid hek met zijn bijl achteloos - maar zeer zichtbaar - op
de stammen naast hem.
Zijn akker had betere tijden
gezien; hoewel de aarde netjes was geploegd en geëgd, ontsproten
aan de voren nog maar de kleinste jonge scheuten. De akker zat vol
kale plekken waar zaden om onverklaarbare reden niet waren
ontkiemd, en de planten die er wel groeiden hadden een gelige
kleur.
Een groep jongere mannen was
bezig een stronk uit een naastgelegen akker te trekken, maar
Nynaeves geoefende oog merkte op dat ze niet werkelijk probeerden
werk te verzetten. Ze hadden geen tuig aan hun os bevestigd, en ze
hadden de stronk niet losgemaakt door de aarde eromheen weg te
graven. De stukken hout die op het gras lagen, waren te stevig en
glad om de stelen van gereedschap te zijn. Vechtstokken. Het was
bijna een vermakelijk tafereel - gezien het feit dat Rhand
tweehonderd Aiel bij zich had - maar het zei wel iets. Die mannen
verwachtten problemen. Ongetwijfeld voelden zij de storm
ook.
Dit gebied, dicht bij
handelswegen en binnen bereik van Tyr, was relatief veilig voor
struikrovers. Het lag ook net ver genoeg naar het noorden toe zodat
het niet verstrikt raakte in geruzie tussen Illian en Tyr. Dit had
een plek moeten zijn waar boeren geen goed hout zouden hoeven
veranderen in vechtstokken, of naar vreemdelingen zouden hoeven
kijken met ogen die een aanval verwachtten.
Die behoedzaamheid zou hen
goed dienen wanneer de Trolloks hen bereikten; aangenomen dat de
Seanchanen hen dan inmiddels niet hadden veroverd en bij hun legers
hadden ingelijfd. Nynaeve trok opnieuw aan haar vlecht.
Haar gedachten gingen terug
naar Lan. Ze moest iets doen! Maar Rhand was niet vatbaar voor
rede. Dan bleef alleen Cadsuanes raadselachtige plan over. Dwaze
vrouw, dat ze had geweigerd het uit te leggen. Nynaeve had de
eerste stap gezet door een bondgenootschap aan te bieden, en hoe
had Cadsuane gereageerd? Met hoogdravende hooghartigheid,
uiteraard. Hoe durfde ze Nynaeve bij haar groepje Aes Sedai te
verwelkomen als een kind dat door de bossen zwierf! Hoe zou
Nynaeves taak - ontdekken waar Perijn was - Lan helpen? In de
afgelopen week had ze Cadsuane herhaaldelijk om meer inlichtingen
gevraagd, maar dat was mislukt. 'Voer deze taak goed uit, kind,'
had Cadsuane gezegd, 'dan geven we je misschien in de toekomst meer
verantwoordelijkheid. Je hebt bewezen dat je soms eigenzinnig bent,
en dat kunnen we niet gebruiken.' Nynaeve zuchtte. Uitzoeken waar
Perijn was. Hoe moest ze dat voor elkaar krijgen? De mensen uit
Tweewater waren niet erg hulpvaardig geweest. Veel van hun mannen
reisden met Perijn mee, maar ze waren al enige tijd niet meer
gezien. Ze waren ergens in het zuiden, in Altara of Geldan
waarschijnlijk. Maar dan bleef er nog een groot gebied over.
Ze had moeten weten dat
Tweewater geen eenvoudig antwoord zou bieden. Cadsuane had zelf ook
al geprobeerd Perijn te bereiken, en dat was kennelijk mislukt.
Daarom had ze die taak aan Nynaeve gegeven. Had Rhand Perijn soms
op een geheime missie gestuurd? 'Rhand?' vroeg ze. Hij mompelde
hees in zichzelf.
Ze huiverde. 'Rhand,'
herhaalde ze op scherpere toon. Hij hield op met prevelen en keek
haar aan. Ze dacht dat ze de woede daar verborgen zag zitten, diep
binnen in hem, een flits van ergernis om haar onderbreking. Toen
was het weg, vervangen door een angstwekkend koele beheersing.
'Ja?' zei hij. 'Weet jij... waar Perijn is?'
'Hij heeft taken gekregen,
en die voert hij uit,' zei Rhand terwijl hij zich afwendde. 'Waarom
wil je dat weten?'
Ze kon maar beter niets over
Cadsuane zeggen. 'Ik ben nog steeds bezorgd om hem. En om
Mart.'
'Ah,' zei Rhand. 'Je bent
het echt niet gewend te liegen, wel, Nynaeve?'
Ze voelde dat ze bloosde van
schaamte. Sinds wanneer kon hij mensen zo goed peilen! 'Ik ben
ongerust om hem, Rhand Altor,' zei ze. 'Hij heeft een vreedzame,
bescheiden inslag, en hij liet zich altijd al te veel onder druk
zetten door zijn vrienden.' Zo. Laat Rhand daar maar eens over
nadenken.
'Bescheiden,' zei Rhand
peinzend. 'Ja, ik neem aan dat hij dat nog steeds is. Maar
vreedzaam? Perijn is niet langer zo... vreedzaam.' Dus hij had pas
nog contact gehad met Perijn. Licht! Hoe had Cad-suane dat geweten,
en hoe waren die contacten Nynaeve ontgaan? 'Rhand, als Perijn voor
jou aan iets werkt, waarom heb je dat clan geheim gehouden? Ik heb
het recht om...'
'Ik heb hem niet ontmoet,
Nynaeve,' zei Rhand. 'Rustig maar. Kr zijn gewoon dingen die ik
weet. We zijn verbonden: Perijn, ik en Mart.'
'Hoe dan? Wat hebben
jullie...'
'Dat is alles wat ik erover
kwijt wil, Nynaeve,' viel Rhand haar in de rede, hakkend door haar
zin met zachte woorden. Nynaeve zakte achterover en knarsetandde
nog maar eens. De andere Aes Sedai hadden het over het beheersen
van hun gevoelens, maar kennelijk hoefden zij niet om te gaan met
Rhand Altor. Nynaeve kon ook rustig blijven als ze niet hoefde om
te gaan met de stijf-koppigste dwaas die ooit een paar laarzen had
aangetrokken. Ze reden een tijdje zwijgend verder, en de bewolkte
hemel deed denken aan een akker vol grijsmosveen in de verte. De
ontmoetingsplek die ze met de Grenslanders waren overeengekomen,
was op een kruising vlakbij. Ze hadden er rechtstreeks naartoe
kunnen Reizen, maar de Speervrouwen hadden Rhand zover gekregen om
naar een korte afstand ervandaan te gaan en behoedzaam te naderen.
Reizen was ontzettend handig, maar het kon ook gevaarlijk zijn. Als
je vijanden wisten waar je zou verschijnen, kon je oog in oog komen
te staan met een rij boogschutters zodra je een Poort opende. Zelfs
als je eerst verkenners door de Poort stuurde, was dat niet zo
veilig als Reizen naar een plek waar niemand je verwachtte.
De Aiel leerden snel, en ze
pasten zich ook snel aan. Verrassend, eigenlijk. De Woestenij was
verschrikkelijk ongevarieerd; alle delen zagen er min of meer
hetzelfde uit. Al had ze enkele Aiel eigenlijk datzelfde horen
zeggen over de natlanden.
Deze kruising was al jaren
niet meer belangrijk. Als Verin of een van de andere Bruine zusters
hier was geweest, had ze waarschijnlijk kunnen uitleggen waarom.
Het enige wat Nynaeve wist, was dat het koninkrijk waartoe dit land
ooit had behoord lang geleden ten onder was gegaan, en dat het
enige wat er nog van restte de onafhankelijke stad Far Madding was.
Het Rad des Tijds draaide. De grootste koninkrijken vielen,
vergingen en veranderden uiteindelijk in lome akkers, uitsluitend
nog geregeerd door boeren die vastberaden waren om een goede
gerstoogst binnen te halen. Het was gebeurd bij Manetheren, en het
was hier gebeurd. Grote doorvoerwegen waarover ooit legioenen waren
verplaatst, waren nu afgelegen plattelandswegen die dringend
behoefte hadden aan onderhoud.
Terwijl ze verder reden liet
Nynaeve Maanlicht terugvallen van haar plek naast Rhand. Daardoor
kwam ze vlak bij Narishma terecht, met zijn donkere, gevlochten
haar met tinkelende klokjes aan de uiteinden. Hij droeg zwart, net
als de meeste Asha'man, en het Zwaard en de Draak fonkelden op zijn
kraag. Hij was veranderd in de maanden sinds hij als zwaardhand was
gebonden. Ze kon hem niet langer als een jongen zien. Dit was een
man, met de gratie van een soldaat en de behoedzame ogen van een
zwaardhand. Een man die mensen had zien sterven en tegen Verzakers
had gevochten. 'Jij bent een Grenslander, Narishma,' zei Nynaeve.
'Weet jij waarom de anderen hun posten hebben verlaten?'
Hij schudde zijn hoofd en
tuurde over het landschap. 'Ik ben de zoon van een schoenlapper,
Nynaeve Sedai. Ik ken de gebruiken van heren en vrouwes niet.' Hij
aarzelde. 'Bovendien ben ik geen Grenslander meer.' De betekenis
daarvan was duidelijk. Hij zou Rhand beschermen, ongeacht eventuele
andere bondgenootschappen die aan hem trokken. Echt iets voor een
zwaardhand om zo te denken. Nynaeve knikte langzaam. 'Weet jij waar
we ons in storten?' 'Ze houden zich wel aan hun woord,' zei
Narishma. 'Een Grenslander zou nog liever sterven dan zijn woord
breken. Ze hebben beloofd een afvaardiging te sturen om de
Drakenheer te ontmoeten. Dat zullen ze doen. Ik wou alleen dat we
onze Aes Sedai mee hadden mogen nemen.'
Volgens de verslagen had het
leger van de Grenslanders dertien Aes Sedai. Een gevaarlijk aantal:
het aantal dat nodig was om een vrouw te sussen of een man te
stillen. Dertien vrouwen in een cirkel konden de machtigste
geleiders afschermen. Rhand had erop gestaan dat er bij de
afvaardiging die hem zou ontvangen niet meer dan vier van die
dertien Aes Sedai zouden zijn; in ruil daarvoor beloofde hij niet
meer dan vier geleiders mee te brengen. Twee Asha'man - Narishma en
Naeff - Nynaeve, en Rhand zelf.
Merise en de anderen waren
op hun Aes Sedai-wijze razend geweest - met voornamelijk omlaag
wijzende lippen en vragen als: 'Weet je wel zeker dat je dat wilt
doen?' - toen Rhand hun had verboden mee te komen.
Nynaeve merkte Narishma's
gespannen houding op. 'Je kijkt alsof je ze niet vertrouwt.'
'Een Grenslander hoort de
Grens te bewaken,' zei Narishma. 'Ik ben de zoon van een
schoenlapper, maar ik ben opgeleid met zwaard, speer, boog, bijl en
katapult. Zelfs voor ik me bij de Asha'man aansloot kon ik vier van
de vijf geoefende zuidelijke soldaten in een tweegevecht verslaan.
We leven om te verdedigen. En toch zijn ze vertrokken. En dat nog
wel in deze tijd. Met dertien Aes Sedai.' Hij keek haar aan met die
donkere ogen van hem. 'Ik wil ze vertrouwen. Ik weet dat het goede
mensen zijn. Maar goede mensen kunnen ook verkeerde beslissingen
nemen. Vooral wanneer er mannelijke geleiders bij betrokken
zijn.'
Nynaeve zweeg. Narishma had
gelijk, maar wat voor reden zouden de Grenslanders hebben om Rhand
iets aan te doen? Ze vochten al eeuwenlang tegen het oprukken van
de Verwording en het Schaduw-gebroed, en de strijd tegen de
Duistere was in hun ziel ingebed. Ze zouden zich niet tegen de
Herrezen Draak keren. De Grenslanders hadden een geheel eigen soort
eer. Het kon frustrerend zijn, dat wel, maar zo waren ze. Lans
ontzag voor zijn vaderland - vooral terwijl veel andere Malkieri
hun identiteit waren vergeten - was een deel van waarom ze van hem
hield. O, Lan. Ik zal iemand zoeken om je te helpen. Ik laat je
niet alleen naar de tanden van de Schaduw rijden.
Toen ze een lage groene
heuvel naderden, keerden enkele Aiel terug van hun
verkenningstocht.
Rhand liet de groep tot
stilstand komen en wachtte tot de in cadin'-sor gehulde verkenners
naar hem toe kwamen, van wie enkelen rode hoofdbanden met het oude
symbool van de Aes Sedai erop droegen. De verkenners waren niet
buiten adem, ook al waren ze helemaal vooruit gerend naar de
ontmoetingsplek en weer terug. Rhand boog zich naar voren in zijn
zadel. 'Hebben ze gedaan wat ik vroeg? Hebben ze niet meer dan
tweehonderd man bij zich, niet meer dan vier Aes Sedai?'
'Ja, Rhand Altor,' zei een
van de verkenners. 'Ja, ze hebben zich bewonderenswaardig goed aan
de afspraak gehouden. Ze hebben veel eer.'
Nynaeve herkende het
merkwaardige gevoel voor humor van de Aiel in hoe de man
antwoordde.
'Wat is er?' vroeg
Rhand.
'Eén man, Rhand Altor,' zei
de Aielse verkenner. 'Dat is alles waar hun "afvaardiging" uit
bestaat. Het is een klein kereltje, hoewel hij eruit ziet alsof hij
weet hoe je de speren danst. De kruising ligt voorbij deze
heuvel.'
Nynaeve keek vooruit.
Inderdaad, nu ze wist waar ze moest kijken, zag ze een weg vanuit
het zuiden, die kennelijk net voorbij de heuvel met die van hen
samenkwam.
'Wat is dit voor een
valstrik?' vroeg Naeff, die zijn paard naast dat van Rhand stuurde,
met een bezorgde blik op zijn magere strijdersgezicht. 'Een
hinderlaag?'
Rhand stak zijn hand op om
hem tot stilte te manen. Hij dreef zijn ruin aan, en de verkenners
hielden hem zonder klagen bij. Nynaeve werd bijna achtergelaten;
Maanlicht was een veel makker dier dan ze voor zichzelf zou hebben
uitgekozen. Ze moest een woordje spreken met de stalmeester als ze
terug was in Tyr. Ze gingen om de heuvel heen en kwamen op een
stoffig terrein met de littekens van oude vuurkuilen, waar vroegere
karavanen de nacht hadden doorgebracht. Een weg smaller die dan
waarover zij waren aangekomen liep kronkelend naar het noorden en
zuiden. Een eenzame Shienaraanse man stond in het midden, waar de
wegen bij elkaar kwamen, en keek naar de naderende stoet. Zijn
schouder-lange grijze haar hing los langs een mager gezicht dat
paste bij zijn pezige bouw. Zijn gezicht was getekend met rimpels,
zijn ogen waren klein, en hij leek te turen.
Hurin? dacht ze verbaasd.
Nynaeve had de dievenpakker niet meer gezien sinds hij na de
gebeurtenissen in Falme met haar en een groep anderen naar de Witte
Toren terug was gegaan. Rhand hield zijn paard in en wachtte tot
Nynaeve en de Asha'man hem hadden ingehaald. Aiel waaierden uit als
bladeren voor een windvlaag en namen waakzaam posities in rondom de
kruising. Ze was er vrij zeker van dat beide Asha'man de Bron
hadden gegrepen, en waarschijnlijk gold dat ook voor Rhand.
Hurin verplaatste
onbehaaglijk zijn gewicht. Hij zag er nog ongeveer net zo uit als
Nynaeve hem zich herinnerde. Een beetje meer grijs in zijn haar,
maar gehuld in dezelfde eenvoudige bruine kleding, met een
zwaardbreker en een kort zwaard aan zijn middel. Hij had zijn paard
vlakbij vastgezet aan een omgevallen boom. De Aiel keken er
argwanend naar, zoals anderen zouden kijken naar een roedel
waakhonden.
'Ach, heer Rhand!' riep
Hurin met beverige stem. 'U bent het! Nou, u bent wel
vooruitgegaan, moet ik zeggen. Fijn om...'
Hij brak zijn zin af toen
hij van de grond werd getild. Hij slaakte een 'oef' van
verbazing terwijl hij werd rondgedraaid op ongeziene wevingen
van Lucht. Nynaeve onderdrukte een huivering. Zou ze ooit op
haar gemak zijn bij mannen die geleidden?
'Wie kwamen er achter ons
aan, Hurin,' riep Rhand, 'toen jij en ik vastzaten in dat
verre Schaduwland? Wat voor mensen heb ik geveld met de
boog?'
'Mensen?' vroeg Hurin, en
zijn stem was bijna een piep. 'Heer Rhand, er waren daar geen
mensen! Niet dat wij hebben ontmoet, behalve vrouwe Selene, dan.
Het enige wat ik me herinner zijn die kikkerbeesten, dezelfde
waarvan mensen zeggen dat de Seanchanen erop rijden!'
Rhand draaide Hurin met
Luchtwevingen rond en bekeek hem met kille ogen. Toen stuurde hij
zijn paard dichterbij. Nynaeve en de Asha'man deden
hetzelfde.
'Gelooft u niet dat ik
mezelf ben, heer Rhand?' vroeg Hurin terwijl hij in de lucht
hing.
'Ik ga tegenwoordig nog maar
heel beperkt op eerste indrukken af,' antwoordde Rhand. 'Ik neem
aan dat de Grenslanders jou hebben gestuurd omdat we je
kennen?'
Hurin knikte zwetend.
Nynaeve had medelijden met die man. Hij was volkomen toegewijd aan
Rhand. Ze hadden samen veel tijd doorgebracht, jagend op Fajin en
de Hoorn van Valere. Op de terugtocht naar Tar Valon had ze Hurin
amper kunnen laten ophouden met zijn verhalen over de grootse
prestatie die Rhand had geleverd. Dat de slanke dievenpakker nu zo
werd behandeld door de man die hij op handen droeg, moest erg
onthutsend voor hem zijn. 'Waarom jij alleen?' vroeg Rhand
zacht.
'Nou,' zei Hurin zuchtend.
'Ze hadden u gezegd...' Hij aarzelde en leek ergens door afgeleid.
Hij snuffelde. 'Maar dat... dat is vreemd. Nog nooit zoiets
geroken.' 'Wat?' vroeg Rhand.
'Ik weet niet,' zei Hurin.
'De lucht... Het ruikt hier ineens naar een heleboel sterfte, een
heleboel geweld, maar eigenlijk ook niet. Het is duisterder.
Verschrikkelijker.' Hij huiverde zichtbaar. Hurins vermogen om
geweld te ruiken was een van die merkwaardigheden die de Toren niet
kon verklaren. Het had niet rechtstreeks te maken met de Kracht,
maar was overduidelijk ook niet helemaal natuurlijk.
Rhand scheen er niet om te
geven wat Hurin rook. 'Vertel waarom ze alleen jou hebben gestuurd,
Hurin.'
'Dat wilde ik doen, heer
Rhand. Ziet u, dit hier, we moeten voorwaarden bespreken.'
'Voorwaarden om je legers te
laten terugkeren naar waar ze horen?' vroeg Rhand.
'Nee, heer Rhand,'
antwoordde Hurin onbehaaglijk. 'Voorwaarden voor een ontmoeting met
hen zelf. Dat deel in hun brief was nogal vaag, neem ik aan. Ze
zeiden al dat u misschien boos zou worden als u alleen mij hier
aantrof.'
'Dat hadden ze mis,' zei
Rhand op zachtere toon. Nynaeve merkte dat ze zich moest inspannen
om hem te verstaan, en ze boog zich naar voren. 'Ik voel niet
langer woede, Hurin,' zei Rhand. 'Ik heb er niets aan. Waarom
zouden we "voorwaarden" nodig hebben om elkaar te ontmoeten? Ik nam
aan dat mijn aanbod om alleen een kleine groep mee te nemen
aanvaardbaar zou zijn.' 'Nou, heer Rhand,' zei Hurin, 'ziet u, ze
willen u echt ontmoeten. Ik bedoel, we zijn helemaal hierheen
gekomen, lopend door die rotwin-ter, als u mij wilt
verontschuldigen, Aes Sedai. Maar het was een rot-winter! En een
strenge, hoewel hij pas laat begon. Hoe dan ook, we deden dat om
naar u toe te komen, heer Rhand. Dus u ziet wel, ze willen u
ontmoeten. Heel graag.' 'Maar?'
'Maar, nou, de vorige keer
dat u in Far Madding was, was er...'
Rhand stak zijn vinger op.
Hurin hield zijn mond, en alles werd stil.
Zelfs de paarden leken hun
adem in te houden. 'Zijn de Grenslanders in Far Madding?'
vroeg Rhand.
'Ja, heer Rhand.'
'Willen ze me daar
ontmoeten?'
'Ja, heer Rhand. U zult dan
binnen de bescherming van de Wachter moeten komen, ziet u,
en...'
Rhand wuifde abrupt met zijn
hand en snoerde Hurin de mond. Meteen opende zich een Poort. Die
leek echter niet naar Far Madding te leiden; alleen een kort stukje
terug, naar de weg waarover Rhand en de anderen korte tijd eerder
hadden gereden.
Rhand liet Hurin los,
beduidde de Aiel dat ze de man naar zijn paard moesten laten gaan
en stuurde Tai'daishar door de Poort. Wat was er aan de hand? Alle
anderen volgden. Eenmaal aan de andere kant maakte Rhand een
volgende Poort, en deze gaf toegang tot een kleine, beboste laagte.
Nynaeve dacht dat ze die herkende; hier hadden ze overnacht na hun
bezoek aan Far Madding met Cadsuane. Waarom die eerste Poort? dacht
Nynaeve verward. En toen drong het tot haar door. Je hoefde een
gebied niet te verkennen om er een korte afstand vandaan te Reizen,
en Reizen naar een bepaalde plek maakte je er voldoende vertrouwd
mee om daarvandaan Poorten te maken.
Dus door eerst een kort
stukje te Reizen, had Rhand zich de plek goed genoeg ingeprent om
Poorten te maken waarheen hij wilde, terwijl hij zich daarmee de
tijd bespaarde om de omgeving te verkennen! Het was bijzonder slim,
en Nynaeve bloosde omdat ze die mogelijkheid zelf nooit had
overwogen. Hoe lang kende Rhand die truc al? Was de herinnering
eraan gekomen van die... stem in zijn hoofd?
Rhand stuurde Tai'daishar de
laagte in, en de hoeven van zijn paard brachten afgevallen blad in
beweging terwijl het zich een weg zocht door de ondergroei. Nynaeve
volgde en probeerde haar makke merrie aan te sporen om Rhand bij te
houden. Die stalmeester zou beslist van haar horen. Zijn oren
zouden gloeien als zij met hem klaar was!
Hurin draafde ook door de
Poort, en de Aiel draafden mee en bleven hem onopvallend
omsingelen. Ze hadden sluiers voor en speren of bogen in de hand.
Voorbij de bomen en ondergroei kwam Rhand tot stilstand, en hij
keek over het open weideland naar de oude stad Far Madding.
Hij was niet groot, niet
naar de maatstaven van de grote steden. Hij was ook niet mooi,
wanneer je hem vergeleek met de door Ogier gebouwde wonderen die
Nynaeve had gezien. Maar hij was groot genoeg, en er waren zeker
mooie architectuur en oude relikwieën te vinden. Hij lag op een
eiland in een meer en deed een beetje denken aan Tar Valon. Drie
brede bruggen overspanden het kalme water, en dat waren de enige
wegen de stad in.
Een heel groot leger
kampeerde rondom het meer, misschien wel over meer terrein dan Far
Madding zelf. Nynaeve telde tientallen verschillende vaandels van
tientallen verschillende Huizen. Er stonden vele paarden en tenten
in rijen, als zomergewassen, zorgvuldig aangeplant en ingedeeld en
wachtend op de oogst. Het leger van de Grenslanders.
'Ik heb van deze plek
gehoord,' zei Naeff, die aan kwam rijden. Zijn kortgeknipte
donkerbruine haar werd in beweging gezet door de wind. Hij kneep
zijn ogen samen, met een ontevreden trek op zijn rechthoekige
gezicht. 'Het lijkt op een stedding, maar minder veilig.' De
reusachtige ter'angreaal van Far Madding - die bekendstond als de
Wachter - zorgde voor onzichtbare, beschermende luchtbellen
waardoor mensen niet in staat waren de Ene Kracht aan te raken. Dat
kon worden omzeild door het gebruik van een heel bijzondere
ter'angreaal, waarvan Nynaeve er toevallig een droeg, maar die zou
maar een klein beetje helpen.
Het leger leek dicht genoeg
binnen die bel te kamperen, die zich ongeveer een mijl rondom de
stad uitstrekte, om te voorkomen dat mannen er konden
geleiden.
'Ze weten wel dat we er
zijn,' zei Rhand zacht, met samengeknepen ogen. 'Ze zitten
ongetwijfeld al te wachten. Ze verwachten dat ik hun kist in
rijd.'
'Kist?' vroeg Nynaeve
weifelend.
'De stad is een kist,' zei
Rhand. 'De hele stad en het gebied eromheen. Ze willen me op een
plek hebben waar ze me kunnen sturen, maar ze begrijpen het niet.
Niemand stuurt mij. Niet meer. Ik heb genoeg van kisten en
gevangenissen, van ketens en touwen. Nooit meer onderwerp ik me aan
de macht van een ander.' Nog altijd starend naar de stad reikte hij
in de buidel aan zijn zadel en haalde er het standbeeldje uit van
een man die een bol omhooghield. Nynaeve voelde een diepe kilte.
Moest hij dat ding overal met zich meenemen?
'Misschien moeten ze een
lesje leren,' zei Rhand. 'Aangemoedigd worden om hun plicht te doen
en mij te gehoorzamen.' 'Rhand...' Nynaeve probeerde na te denken.
Ze kon dit niet nog eens laten gebeuren!
De toegangssleutel begon
lichtjes te gloeien. 'Ze willen me gevangennemen,' zei hij zacht.
'Me vasthouden. Me slaan. Dat deden ze al een keer in Far Madding.
Ze...' 'Rhand!' zei Nynaeve scherp.
Hij zweeg en keek haar aan
alsof hij haar nu pas opmerkte. 'Dit zijn geen slaven wier geest is
weggebrand door Graendal. Dat is een hele stad vol onschuldige
mensen!'
'Ik doe de mensen in de stad
niets,' zei Rhand met onbewogen stem. 'Dat leger verdient de
demonstratie, niet de stad. Een regen van vuur, misschien. Of
bliksemschichten.'
'Ze hebben niets anders
gedaan dan vragen of je hen wilde ontmoeten!' zei Nynaeve, die haar
paard dichter naar hem toe stuurde. De ter'angreaal lag als een
adder in zijn hand. Ooit had die de Bron gereinigd. Was hij daarna
maar gesmolten, net als de vrouwelijke versie!
Ze wist niet zeker wat er
zou gebeuren als hij een weving op de beschermende bel van Far
Madding richtte, maar ze vermoedde dat het zou werken. De Wachter
voorkwam niet dat wevingen werden gemaakt; Nynaeve was uitstekend
in staat geweest om wevingen te maken toen ze uit haar Bron had
geput.
Hoe dan ook, ze wist dat ze
moest voorkomen dat Rhand zijn woede - of wat hij dan ook voelde -
tegen zijn bondgenoten richtte. 'Rhand,' waarschuwde ze zacht. 'Als
je dit doet, is er geen weg meer terug.'
'Er is al geen weg terug
meer voor mij, Nynaeve,' zei hij, met intense ogen. Die ogen
veranderden van kleur; soms leken ze grijs, soms blauw. Vandaag
leken ze ijzergrijs. Hij vervolgde op vlakke toon: 'Ik ben deze weg
ingeslagen zodra Tam me huilend op die berg aantrof.' 'Je hoeft
vandaag niemand te doden. Alsjeblieft.' Hij draaide zich om en keek
weer naar de stad. Langzaam hield de toegangssleutel gelukkig op
met gloeien. 'Hurin!' blafte hij. Hij moet op het punt staan te
ontrafelen, dacht Nynaeve. Zijn woede schemert door in zijn
stem.
De dievenpakker reed naar de
voorkant van de groep. De Aiel hielden echter afstand. 'Ja, heer
Rhand?'
'Keer terug naar je meesters
in hun kist,' zei Rhand, die zijn stem weer beheerste. 'Je moet ze
een boodschap voor me overbrengen.' 'Wat voor boodschap, heer
Rhand?'
Rhand aarzelde even en
stopte toen de toegangssleutel terug in de buidel. 'Zeg ze dat het
niet lang meer duurt voordat de Herrezen Draak ten strijde trekt in
Shayol Ghul. Als ze eervol willen terugkeren naar hun stellingen,
zal ik ze vervoer geven naar de Verwording. Anders kunnen ze hier
blijven en zich verstoppen. Laat ze maar aan hun kinderen en
kleinkinderen uitleggen waarom ze honderden roeden van hun post
verwijderd waren toen de Duistere werd gedood en de Voorspellingen
in vervulling gingen.' Hurin zag er ontdaan uit. 'Ja, heer
Rhand.'
Daarmee wendde Rhand zijn
paard en reed terug naar de open plek. Nynaeve volgde, te langzaam.
Hoe mooi Maanlicht ook was, ze zou de mooie merrie in een oogwenk
verruilen voor een gehoorzaam, betrouwbaar paard uit Tweewater,
zoals Bela.
Hurin bleef achter. Hij leek
nog steeds aangeslagen. Zijn weerzien met 'heer Rhand' was
overduidelijk heel anders verlopen dan hij had verwacht. Nynaeve
knarste met haar tanden toen de bomen haar het zicht op hem
benamen. Op de open plek had Rhand weer een Poort geopend, ditmaal
rechtstreeks naar Tyr.
Ze reden het Reisterrein bij
de stalhof van de Steen van Tyr op. Het was warm en bedrukkend in
Tyr, ondanks de bewolkte hemel, en
lawaaiig door de geluiden
van oefenende mannen en krijsende meeuwen.
Rhand reed naar de plek waar
de staljongens wachtten en steeg met een onpeilbaar gezicht
af.
Toen Nynaeve van Maanlicht
stapte en de teugels aan een stalknecht met een rossig gezicht
overhandigde, liep Rhand langs haar heen. 'Zoek naar een
standbeeld,' zei hij. 'Wat?' vroeg ze verbaasd.
Hij keek naar haar om en
bleef staan. 'Je vroeg waar Perijn was. Hij kampeert met een leger
in de schaduw van een gigantisch standbeeld in de vorm van een
zwaard dat in de grond steekt. De wetenschappers hier kunnen je
vast vertellen waar dat is; het is heel opvallend.' 'Hoe... hoe
weet je dat?'
Rhand haalde zijn schouders
op. 'Ik weet het gewoon.' 'Waarom vertel je me dit?' vroeg ze, met
hem meelopend over de harde aarde. Ze had niet verwacht dat hij die
inlichtingen zou verstrekken. Hij had de gewoonte opgevat vast te
houden aan wat hij wist, zelfs als de kennis zinloos was.
'Omdat ik...' zei hij
terwijl hij naar het fort beende, met een stem die bijna te zacht
was om te verstaan, 'een schuld aan je heb omdat jij om dingen
geeft terwijl ik dat niet kan. Als je Perijn gaat opzoeken, vertel
hem dan dat ik hem binnenkort nodig heb.' Daarmee liet hij haar
achter.
Nynaeve bleef op het stalerf
staan en keek hem na. Er hing een vochtige geur in de lucht, de
geur van nieuwe regen, en ze voelde dat ze een buitje had gemist.
Niet voldoende om de lucht te zuiveren of de grond modderig te
maken, maar de stenen in beschaduwde hoeken waren vochtig. Rechts
van haar galoppeerden en oefenden mannen hun paarden onder de
grijsbruine hemel, rijdend over zandige aarde tussen omheiningen.
De Steen was het enige fort dat ze kende met een oefenterrein voor
cavalerie, maar de Steen was dan ook verre van gewoon.
Het gerommel van hoefslagen
leek op het geluid van een onweersbui, en ze merkte dat ze naar het
noorden keek. De storm daar voelde dichterbij dan ooit. Ze had
aangenomen dat hij zich samenpakte in de Verwording, maar nu was ze
daar niet meer zo zeker van. Ze haalde diep adem en haastte zich
naar het fort. Ze kwam langs Verdedigers in hun onberispelijke
uniformen, de delen om de bovenarm geribbeld en bol, de borstplaten
glad en gebogen. Ze liep langs staljongens, die waarschijnlijk
allemaal droomden om op een dag datzelfde uniform te dragen, maar
die nu alleen paarden naar de stallen leidden om ze te voeren en te
borstelen. Ze zag tientallen bedienden gehuld in linnen,
ongetwijfeld veel behaaglijker dan Nynaeves donkerrode wol.
Het fort zelf was een
torenhoge rots van een gebouw, met steile muren waarin slechts een
paar vensters zichtbaar waren. Alleen kon ze nog steeds de plek
zien waar Mart met zijn vuurwerkersmateriaal een deel van het steen
had verwoest toen hij Nynaeve en de anderen kwam redden van hun
gevangenschap. Dwaze jongen. Waar was hij? Ze had hem al... een
hele tijd niet meer gezien. Sinds Ebo Dar was ingenomen door de
Seanchanen. Ergens had ze het gevoel dat ze hem in de steek had
gelaten, hoewel ze dat nooit zou toegeven. Ze had zich al genoeg
beschaamd in het bijzijn van de Dochter van de Negen Manen toen ze
die vlegel verdedigde! Ze wist nog altijd niet wat er toen over
haar was gekomen.
Mart kon voor zichzelf
zorgen. Terwijl zij allemaal werkten aan het redden van de wereld,
zat hij zich waarschijnlijk te vermaken in een of andere herberg,
zich te bedrinken en te dobbelen. Rhand was een andere zaak. Hij
was zoveel gemakkelijker in de omgang geweest toen hij zich net zo
gedroeg als andere mannen: koppig en onvolwassen, maar
voorspelbaar. Deze nieuwe Rhand, met zijn kille gevoel en kille
stem, was echt onrustbarend.
Nynaeve was nog altijd niet
vertrouwd met de smalle gangen in de Steen, en ze verdwaalde
meerdere keren. Haar gevoel van desoriëntatie werd er niet beter op
doordat gangen en muren soms van plek veranderden. Ze had
geprobeerd dergelijke verhalen af te doen als bijgelovige onzin,
maar de vorige dag was ze wakker geworden en had ontdekt dat haar
kamer inderdaad plotseling en op raadselachtige wijze was
verplaatst. Haar deur was uitgekomen op een gladde muur van
dezelfde naadloze stenen als die van de Steen zelf. Ze was
gedwongen geweest te ontsnappen via een Poort, en was geschokt
geweest toen ze ontdekte dat haar raam nu uitkeek van een plek twee
verdiepingen hoger dan de vorige avond!
Cadsuane zei dat het de
aanraking van de Duistere op de wereld was, die zorgde dat het
Patroon ontrafelde. Cadsuane zei heel veel, maar er waren niet veel
dingen bij die Nynaeve wilde horen. Nynaeve raakte twee keer
verdwaald terwijl ze door de gangen liep, maar uiteindelijk kwam ze
bij Cadsuanes kamer aan. Rhand had zijn huismeesters in ieder geval
niet verboden haar onderdak te bieden. Nynaeve klopte aan - ze had
geleerd dat ze dat maar beter kon doen - en liep naar
binnen.
De Aes Sedai van Cadsuanes
groep - Merise en Corele - zaten in de kamer te breien en thee te
drinken, en ze deden hun best om niet de indruk te wekken dat ze
wachtten op de grillen van die ergerlijke vrouw. Cadsuane zelf
sprak op gedempte toon met Min, die ze in de afgelopen dagen zo
goed als ingelijfd had. Min zelf scheen het niet erg te vinden,
misschien omdat het tegenwoordig niet meeviel om bij Rhand te zijn.
Nynaeve voelde een steek van medeleven voor dat meisje. Nynaeve
hoefde alleen om te gaan met Rhand als vriend; dit zou allemaal
veel zwaarder zijn voor degene die zijn hart deelde. Alle ogen
richtten zich op Nynaeve toen ze de deur sloot. 'Ik geloof dat ik
hem gevonden heb,' kondigde ze aan.
'Over wie heb je het, kind?'
vroeg Cadsuane, bladerend door een van Mins boeken. 'Perijn,'
zei Nynaeve. 'Je had gelijk. Rhand wist inderdaad waar hij
was.' 'Prachtig!' zei Cadsuane. 'Goed gedaan; het lijkt erop
dat je toch van nut kunt zijn.' Nynaeve wist niet zeker waar
ze zich meer aan stoorde: de dubbelzinnige loftuiting, of het feit
dat haar hart zwol van trots toen ze die hoorde. Ze was geen meisje
zonder vlecht, dat zich liet strelen door de woorden van die
vrouw! 'Nou?' Cadsuane keek op van het boek. De anderen
zwegen, hoewel Min Nynaeve wel een gelukwensende glimlach schonk.
'Waar is hij?'
Nynaeve opende haar mond om
te antwoorden, maar toen hield ze zich in bedwang. Wat was het toch
aan die vrouw dat haar de wens gaf om te gehoorzamen? Het was niet
de Ene Kracht of iets wat daarmee samenhing. Cadsuane straalde
eenvoudigweg iets uit van een strenge maar eerlijke grootmoeder.
Zo'n grootmoeder die je nooit zou durven tegenspreken, maar die je
met koekjes beloonde als je de vloer had aangeveegd.
'Eerst wil ik weten waarom
Perijn zo belangrijk is.' Nynaeve beende de kamer in en nam plaats
op de enige vrije zitplaats, een beschilderde houten kruk. Toen ze
zat, merkte ze dat ze iets lager zat dan de anderen. Als een
leerling van Cadsuane. Ze stond bijna weer op, maar besefte dat ze
daarmee nog meer aandacht op zichzelf zou vestigen.
'Poeh!' zei Cadsuane. 'Wil
je die kennis voor jezelf houden, zelfs als het om de levens gaat
van degenen die je liefhebt?' 'Ik wil weten waar ik in ben beland,'
zei Nynaeve koppig. 'Ik wil zeker weten dat deze kennis Rhand niet
nog meer zal schaden.' Cadsuane snoof. 'Denk je dat ik die dwaze
jongen iets zou aandoen?'
'Ik ga daarvan uit,' snauwde
Nynaeve, 'totdat je me vertelt waar je mee bezig bent.'
Cadsuane sloot het boek -
Echo's van zijn dynastie - en keek verstoord op.
'Vertel je me dan ten minste
hoe de ontmoeting met de Grenslanders is gegaan?' vroeg ze. 'Of
gijzel je die kennis ook?' Dacht ze dat ze Nynaeve zo gemakkelijk
kon afleiden? 'Het ging slecht, zoals verwacht,' zei ze. 'Ze zitten
bij Far Madding en weigeren Rhand te ontmoeten, behalve als hij
binnen bereik van de Wachter komt en zich laat afsnijden van de
Bron.'
'Vatte hij dat goed op?'
vroeg Corele. Ze zat op een bankje met kussens aan de zijkant van
de kamer en glimlachte flauwtjes; zij was de enige die de
veranderingen in Rhand vermakelijk in plaats van angstaanjagend
scheen te vinden. Maar aan de andere kant, zij was een van de
vrouwen die bijna zodra het kon een Asha'man hadden
gebonden.
'Of hij het goed opvatte?'
herhaalde Nynaeve vlak. 'Dat hangt ervan af. Valt het tevoorschijn
halen van die verdomde ter'angreaal en dreigen om vuur op het leger
te laten regenen onder "het goed opvatten"?'
Min verbleekte. Cadsuane
trok haar wenkbrauw op.'Ik heb hem tegengehouden,' zei Nynaeve. 'Op
het nippertje. Ik weet niet. Het is... misschien al te laat om
hem nog te veranderen.' 'Die jongen zal weer lachen,' zei
Cadsuane zacht maar intens. 'Ik heb niet zo lang geleefd om nu
te falen.'
'Wat maakt het uit?' vroeg
Corele. Nynaeve draaide zich geschokt naar haar
om. 'Nou?' Corele legde haar naaiwerk neer. 'Wat maakt het
uit? Het staat vast dat we zullen slagen.' 'Licht!' zei
Nynaeve. 'Hoe kom je daarbij?'
'We hebben net de hele
middag dat meisje zitten uithoren over haar visioenen.' Corele
knikte naar Min. 'Die komen altijd uit, en ze heeft dingen gezien
die overduidelijk pas na de Laatste Slag kunnen gebeuren. Dus we
weten dat Rhand de Duistere zal verslaan. Het Patroon heeft het al
besloten. We hoeven ons geen zorgen te maken.' 'Nee,' zei Min.
'Daar vergis je je in.'
Corele fronste haar
voorhoofd. 'Kind, wil je zeggen dat je hebt gelogen over de dingen
die je hebt gezien?'
'Nee,' zei Min. 'Maar als
Rhand verliest, dan is er geen Patroon meer.'
'Dat meisje heeft gelijk.'
Cadsuane klonk verbaasd. 'Wat dit kind ziet, zijn weefsels in het
Patroon van een tijd die nog voor ons ligt. Maar als de Duistere
wint, zal hij het Patroon geheel vernietigen. De visioenen kunnen
die mogelijkheid niet voorzien. Datzelfde geldt voor andere
voorzeggingen en Voorspellingen. Onze overwinning staat geenszins
vast.'
Daarop viel er een stilte in
de kamer. Ze waren niet bezig met dorpspolitiek of het bestuur van
een land. De schepping zelf stond op het spel.
Licht. Kan ik deze
informatie achterhouden als er enige kans bestaat dat het Lan
helpt? Ze kreeg pijn in haar hart als ze aan hem dacht, en ze had
weinig keus. In feite leek Lans enige hoop te liggen bij de legers
die Rhand kon verzamelen en de Poorten die zijn mensen konden
maken.
Rhand moest veranderen. Voor
Lan. Voor hen allemaal. En ze had geen flauw benul wat ze kon doen
behalve, helaas, vertrouwen op Cadsuane. Nynaeve slikte haar trots
in. 'Ken je een standbeeld van een heel groot zwaard dat in de
grond steekt?' Corele en Merise keken elkaar verward aan.
'De hand van de
amahn'rukane.' Cadsuane wendde zich met een opgetrokken wenkbrauw
van Min af. 'Het volledige standbeeld is nooit voltooid, voor zover
wetenschappers kunnen bepalen. Het staat vlak bij de
Jehannaweg.'
'Perijn kampeert in de
schaduw ervan.'
Cadsuane tuitte haar lippen.
'Ik nam aan dat hij naar het oosten zou gaan, naar landen die Altor
heeft veroverd.' Ze haalde diep adem. 'Goed. We gaan nu meteen naar
hem toe.' Ze aarzelde en keek naar Nynaeve. 'In antwoord op je
eerdere vraag, kind: Perijn is eigenlijk niet belangrijk in onze
plannen.' 'O nee?' vroeg Nynaeve. 'Maar...'
Cadsuane stak haar vinger
op. 'Er zijn mensen bij hem die van doorslaggevend belang zijn. Eén
in het bijzonder.'