15. Een plek om te beginnen
Rhand werd wakker op de
vloer in een gang. Hij ging zitten en hoorde in de verte het geluid
van water. Het riviertje bij het landhuis? Nee... nee, dat was het
niet. De muren en vloer hier waren van steen, niet van hout. Er
hingen geen kaarsen of lampen aan de muren, en toch was er
omgevingslicht. Hij stond op en trok zijn rode jas recht,
merkwaardig genoeg zonder angst. Hij herkende deze plek van ergens
diep uit zijn geheugen. Hoe was hij hier beland? Het recente
verleden was troebel en scheen bij hem weg te glippen, als
vervagende mistslierten... Nee, dacht hij vastberaden. Zijn
herinneringen gehoorzaamden en sprongen terug op hun plek. Hij was
in het Domaanse landhuis geweest, wachtend op een verslag van
Rhuarc over de eerste paar leden van de Koopliedenraad. Min had in
de donkergroene stoel in hun kamer zitten lezen inhand werd wakker
op de vloer in een gang. Hij ging zitten en hoorde in de verte het
geluid van water. Het riviertje bij het landhuis? Nee... nee, dat
was het niet. De muren en vloer hier waren van steen, niet van
hout. Er hingen geen kaarsen of lampen aan de muren, en toch was er
omgevingslicht. Hij stond op en trok zijn rode jas recht,
merkwaardig genoeg zonder angst. Hij herkende deze plek van ergens
diep uit zijn geheugen. Hoe was hij hier beland? Het recente
verleden was troebel en scheen bij hem weg te glippen, als
vervagende mistslierten... Nee, dacht hij vastberaden. Zijn
herinneringen gehoorzaamden en sprongen terug op hun plek. Hij was
in het Domaanse landhuis geweest, wachtend op een verslag van
Rhuarc over de eerste paar leden van de Koopliedenraad. Min had in
de donkergroene stoel in hun kamer zitten lezen in Kastelen, een
biografie. Rhand was afgemat geweest, zoals zo vaak de laatste
tijd. Hij was even gaan liggen. Dan sliep hij dus. Was dit de
Wereld der Dromen? Hoewel hij daar wel eens was geweest, kende hij
weinig bijzonderheden. Egwene en de Droomlopers van de Aiel spraken
er alleen in bedekte termen over. Deze plek voelde anders aan dan
de droomwereld, en merkwaardig vertrouwd.
Hij keek door de gang; die
was zo lang dat hij in de schaduwen verdween, de wanden hier en
daar onderbroken door deuren van droog, gebarsten hout. Ja... dacht
hij terwijl hij een herinnering vastgreep. Ik ben hier eerder
geweest, maar heel lang geleden.
Hij koos willekeurig een
deur uit - hij wist dat het niet uitmaakte welke hij koos - en
duwde die open. Er lag een kamer van bescheiden afmetingen achter.
Aan de andere kant stond een reeks grijze stenen bogen, met
daarachter een binnenpleintje en een hemel met gloeiende rode
wolken. De wolken dijden uit en sprongen bij elkaar weg als
luchtbellen in kokend water. Het waren de wolken van een naderende
storm, hoe onnatuurlijk ook. Hij keek er wat beter naar en zag dat
elke nieuwe wolk de vorm aannam van een getergd gezicht, de mond
geopend in een geluidloze schreeuw. De wolk zwol vervolgens op, het
gezicht vervormde, de kaak bewoog, de wangen verdraaiden en de ogen
puilden uit. Dan spleet hij open en kwamen er schreeuwend en
kolkend andere gezichten uit naar voren. Het was biologerend en
afschrikwekkend tegelijkertijd. Er bevond zich niets voorbij het
binnenplein. Alleen die verschrikkelijke hemel.
Rhand wilde niet naar de
linkerkant van de kamer kijken. Daar was de haard. De stenen die
vloer, haard en pilaren vormden waren verwrongen, alsof ze waren
gesmolten door een extreme hitte. Langs de randen van zijn
gezichtsveld leken ze te verschuiven en veranderen. De hoeken en
verhoudingen van de kamer klopten niet. Net als de vorige keer dat
hij hier was geweest, lang geleden. Maar er was iets veranderd.
Iets met de kleuren. Veel van de stenen waren zwart, alsof ze waren
verbrand, en er zaten scheuren in. Diep binnenin gloeide een rood
licht op, alsof ze een kern van gesmolten lava hadden. Er had hier
toch ooit een tafel gestaan? Gewreven, van mooi hout, de eenvoudige
lijnen ervan een geruststellend contrast met de verwrongen hoeken
van de stenen?
De tafel was weg, maar twee
stoelen met hoge rugleuningen stonden voor de open haard, naar de
vlammen gewend waardoor degene die daar misschien zat niet te zien
was.
Rhand dwong zichzelf naar
voren te lopen, en zijn laarzen tikten op gloeiende stenen. Hij
voelde geen warmte, niet van de stenen en niet van het vuur. Zijn
adem stokte en zijn hart bonsde terwijl hij die stoelen naderde.
Hij vreesde wat hij zou aantreffen. Hij liep eromheen. Er zat een
man in de linker stoel. Lang en jeugdig, met een vierkant gezicht
en oude blauwe ogen die het haardvuur weerspiegelden, waardoor zijn
irissen bijna paars leken. De andere stoel was leeg. Rhand liep
ernaartoe en nam plaats, probeerde zijn hart te laten bedaren en
keek naar de dansende vlammen. Hij had die man eerder gezien in
visioenen, ongeveer zoals de beelden die verschenen als hij aan
Mart of Perijn dacht.
De kleuren kwamen niet op nu
hij aan zijn vrienden dacht. Dat was vreemd, maar ergens toch niet
onverwacht. De visioenen die hij van de man in de andere stoel had
gezien, waren anders dan die van Pe-rijn en Mart. Ze waren
indringender, echter. Soms had Rhand tijdens die visioenen bijna
het gevoel dat hij de man kon aanraken. Hij was bang geweest voor
wat er zou gebeuren als hij dat deed. Hij had de man slechts
eenmaal ontmoet. In Shadar Logoth. De vreemdeling had Rhands leven
gered, en Rhand had zich vaak afgevraagd wie hij was. Nu, hier,
wist Rhand het eindelijk. 'Jij bent dood,' fluisterde Rhand. 'Ik
heb je gedood.' De man keek niet weg van het vuur toen hij lachte.
Het was een ruwe lach, diep in zijn keel, en er sprak weinig echt
vermaak uit. Ooit had Rhand deze man alleen gekend als Ba'alzamon -
een naam voor de Duistere - en was hij zo dom geweest te denken dat
hij met diens dood de Schaduw voorgoed had verslagen.
'Ik heb je zien sterven,'
zei Rhand. 'Ik heb je in je borst gestoken met Callandor.
Isha...'
'Zo heet ik niet meer,' viel
de man hem in de rede, nog altijd kijkend naar de vlammen. 'Ik sta
nu bekend onder de naam Moridin.' 'Je naam doet er niet toe,' zei
Rhand boos. 'Je bent dood, en dit is maar een droom.'
'Maar een droom,' zei
Moridin grinnikend. 'Ja.' De man was gekleed in een zwarte jas en
broek, en de duisternis ervan werd alleen verlevendigd door rood
borduursel op de mouwen. Moridin keek hem eindelijk aan. Het vuur
wierp een felrood en oranje licht over zijn hoekige gelaat en
starende ogen. 'Waarom jammer je toch altijd zo? "Het is maar een
droom." Weet je niet dat veel dromen waarachtiger zijn dan de
wakende wereld?' 'Je bent dood,' herhaalde Rhand koppig.
'Jij ook. Ik heb je zien
sterven, weet je. Uithalen in een storm, een hele berg scheppen om
je graf te markeren. Wat een hoogmoed.' Lews Therin had - toen hij
ontdekte dat hij alles had gedood wat hem lief was - uit de Ene
Kracht geput en zichzelf vernietigd, waarbij tevens de Drakenberg
was ontstaan. Als er over die gebeurtenis werd gesproken, klonk er
altijd geschreeuw van verdriet en woede in Rhands geest. Maar deze
keer bleef het stil.
Moridin keek weer naar de
warmteloze vlammen. Aan de zijkant, in de stenen van de haard, zag
Rhand beweging. Trillende stukjes schaduw, net zichtbaar door de
barsten in de stenen. De roodgloeiende hitte straalde erachter, als
gesmolten steen, en de schaduwen bewogen koortsachtig. Heel vaag
hoorde Rhand gekrabbel. Ratten, besefte hij. Er zaten ratten achter
de stenen, die werden verteerd door de verschrikkelijke hitte die
vastzat aan de andere kant. Hun klauwtjes schraapten, drongen door
de barsten terwijl ze aan de brand probeerden te ontkomen. Sommige
van die kleine handjes leken bijna menselijk.
Het is maar een droom, hield
Rhand zich koppig voor. Alleen maar een droom. Maar hij wist dat
Moridin de waarheid sprak. Rhands vijand leefde nog. Licht! Hoeveel
anderen waren ook teruggekeerd? Hij greep woedend de armleuningen
van zijn stoel vast. Misschien had hij doodsbang moeten zijn, maar
hij vluchtte al heel lang niet meer voor dit schepsel en zijn
meester. Rhand had geen ruimte meer voor angst. En eigenlijk zou
Moridin juist bang moeten zijn, want de vorige keer dat ze elkaar
hadden ontmoet, had Rhand hem gedood.
'Hoe?' vroeg Rhand.
'Lang geleden heb ik je
beloofd dat de Grote Heer je verloren liefde kon terughalen. Denk
je dan niet dat hij net zo gemakkelijk zijn eigen dienaren weer tot
leven kan wekken?'
Een andere naam voor de
Duistere was Heer van het Graf. Ja, het was waar, ook al wenste
Rhand dat hij het kon ontkennen. Waarom zou hij verbaasd zijn dat
zijn vijanden terugkeerden, terwijl de Duistere de doden weer tot
leven kon wekken? 'We worden allemaal herboren,' vervolgde Moridin,
'steeds opnieuw teruggedraaid in het Patroon. De dood is geen
belemmering voor mijn meester, behalve bij degenen die lotsvuur
hebben gekend. Hen kan hij niet bereiken. Het is al een wonder dat
we hun naam nog kennen.'
Dus enkele anderen waren
echt dood. Lotsvuur was de sleutel. Maar hoe was Moridin in Rhands
dromen beland? Rhand legde elke avond een ban om zichzelf heen. Hij
keek opzij naar Moridin en zag iets merkwaardigs aan diens ogen.
Kleine zwarte vlekjes dreven in het oogwit, heen en weer bewegend
als stukjes as die op een briesje werden gedragen.
'De Grote Heer kan je
geestelijke gezondheid schenken, weet je,' zei Moridin.
'Je laatste geschenk van
geestelijke gezondheid heeft me niet veel gemoedsrust opgeleverd,'
antwoordde Rhand, en daar stond hij zelf van te kijken. Dat was een
herinnering van Lews Therin, niet van hem. Maar Lews Therin was uit
zijn hoofd verdwenen. Vreemd genoeg voelde Rhand zich stabieler
hier op deze plek waar al het andere vloeibaar leek. De delen
waaruit hij bestond pasten beter aan elkaar. Niet volkomen,
natuurlijk, maar beter dan in lange tijd. Moridin snoof zachtjes,
maar bleef zwijgen. Rhand keek weer naar de vlammen, zag ze draaien
en flakkeren. Ze maakten vormen, als de wolken, maar dit waren
onthoofde lichamen, skeletachtig, met ruggen gekromd van pijn,
kronkelend in het vuur, stuiptrekkend voordat ze met een flits in
het niets verdwenen. Rhand keek een tijdje in het vuur en dacht na.
Je zou bijna kunnen denken dat ze twee oude vrienden waren, die
zich koesterden in de warmte van een haardvuur in de winter. Alleen
gaven de vlammen geen warmte af, en Rhand zou deze man op een dag
weer doden. Of door hem worden gedood.
Moridin trommelde met zijn
vingers op de stoelleuning. 'Waarom ben je hier gekomen?'
Hier gekomen? dacht Rhand
geschokt. Had Moridin hem dan niet gehaald?
'Ik ben zo moe,' vervolgde
Moridin, die zijn ogen sloot. 'Komt het door jou, of door mij? Ik
kan Semirhage wel wurgen voor wat ze heeft gedaan.'
Rhand fronste zijn
voorhoofd. Was Moridin waanzinnig? Ishamael had op het eind in
ieder geval wel gek geleken. 'We moeten nu niet vechten,' zei
Moridin, wuivend met zijn hand naar Rhand. 'Ga weg. Laat me met
rust. Ik weet niet wat er met ons zou gebeuren als we elkaar
doodden. De Grote Heer krijgt je snel genoeg. Zijn overwinning is
zeker.'
'Hij heeft al eerder gefaald
en zal dat ook nu weer doen,' zei Rhand. 'Ik zal hem
verslaan.'
Moridin lachte opnieuw,
dezelfde harteloze lach als daarnet. 'Misschien wel,' zei hij.
'Maar denk je dat het uitmaakt? Denk er maar eens over na. Het Rad
draait, steeds opnieuw. De Eeuwen draaien om en om, en de mensen
vechten tegen de Grote Heer. Maar op een dag zal hij winnen, en
wanneer dat gebeurt, zal het Rad stoppen. Daarom staat zijn
overwinning al vast. Ik denk dat het in deze Eeuw zal gebeuren,
maar zo niet, dan in een volgende. Telkens als jullie zegevieren,
leidt dat alleen maar tot een volgende strijd. Als hij zegeviert,
komt alles tot een einde. Zie je niet in dat er geen hoop voor
jullie is?'
'Is dat de reden dat je
partij voor hem hebt gekozen?' vroeg Rhand. 'Je was altijd zo vol
met gedachten, Elan. Je logica heeft je vernietigd, of
niet?'
'Er is geen pad naar de
zege,' zei Moridin. 'Het enige pad is om de
Grote Heer te volgen en een
tijdje te regeren voordat alles eindigt. De anderen zijn dwazen. Ze
zoeken naar grote beloningen in de eeuwigheden, maar er komen geen
eeuwigheden. Alleen het nu, de laatste dagen.' Hij lachte weer, en
deze keer klonk er wel vreugde in door. Oprecht genoegen.
Rhand stond op. Moridin keek
argwanend naar hem, maar bleef zitten.
'We kunnen wél winnen,
Moridin,' zei Rhand. 'Ik ben van plan hem te doden. De Duistere te
vermoorden. Het Rad te laten draaien zonder zijn aanhoudende
besmetting.'
Moridin reageerde niet. Hij
staarde nog altijd in de vlammen. 'We zijn verbonden,' zei hij
uiteindelijk. 'Zo ben jij hier beland, vermoed ik, hoewel ik onze
band ook niet begrijp. Ik denk niet dat jij zelf inziet hoe
ontzettend dom je uitspraak is.'
Rhand voelde een steek van
woede, maar die onderdrukte hij. Hij zou zich niet laten uitlokken
'We zullen zien.' Hij reikte naar de Ene Kracht. Die was ver weg.
Rhand greep hem vast en voelde dat hij werd weggerukt, als aan een
touw van saidin. De kamer verdween, en de Ene Kracht ook, toen
Rhand een diepe duisternis binnenging.
Rhand stopte eindelijk met
woelen in zijn slaap en Min hield haar adem in, in de hoop dat hij
niet weer opnieuw zou beginnen. Ze zat met opgetrokken benen in een
deken gehuld, lezend in haar stoel in de hoek van de kamer. Een
lampje flakkerde en danste op het tafeltje naast haar en verlichtte
een stapel beschimmelde boeken. Vallende schalie, Kenmerken en
indrukken, Monumenten uit het verleden. De meeste waren
geschiedenissen.
Rhand zuchtte zachtjes, maar
hij bleef stilliggen. Min blies haar adem uit en liet zich
achteroverzakken in haar stoel, met haar vinger tussen een
exemplaar van Overpeinzingen van Pelateos op de plaats waar ze was
gebleven. Ondanks de luiken die waren gesloten voor de nacht hoorde
ze de wind nog door de dennen fluiten. Het rook in de kamer nog
lichtjes naar die vreemde brand. Aviendha's snelle handelen had een
mogelijke ramp teruggebracht tot slechts een ongemak. Niet dat ze
daarvoor werd beloond. De Wijzen bleven haar aan het werk zetten
als de laatste muilezel van een koopman. Min had niet dicht genoeg
bij haar in de buurt kunnen komen om met haar te praten, ook al
waren ze nu al enige tijd samen in het kamp. Ze wist niet wat ze
van de andere vrouw moest denken. Ze waren die avond iets meer bij
elkaar op hun gemak geraakt, toen ze samen oosquai deelden. Maar
één dag was niet genoeg om vriendschap te sluiten, en Min kreeg
beslist een onbehaaglijk gevoel bij de gedachte aan delen.
Min keek weer naar Rhand,
die met zijn ogen dicht op zijn rug lag en nu gelijkmatig ademde.
Zijn linkerarm lag op de dekens, de stomp zichtbaar. Ze wist niet
hoe hij kon slapen met die wonden in zijn zij. Zodra ze eraan
dacht, voelde ze de pijn ervan; het maakte allemaal deel uit van de
opgerolde kluwen van Rhands gevoelens achter in haar geest. Ze had
geleerd de pijn te negeren. Ze moest wel. Voor hem zou het veel,
veel sterker voelen. Ze kon zich niet voorstellen hoe hij het
verdroeg.
Ze was geen Aes Sedai - het
Licht zij dank - maar op de een of andere manier had ze hem
gebonden. Het was onvoorstelbaar; ze wist waar hij was, voelde aan
of hij van streek was. Meestal kon ze voorkomen dat zijn gevoelens
die van haar overstemden, behalve tijdens ogenblikken van
hartstocht. Maar welke vrouw zou tijdens die ogenblikken niet
overstelpt willen worden? Het was dankzij de binding een
bijzonder... stimulerende ervaring, waarbij ze zowel haar eigen
harstocht voelde als de razende storm van Rhands verlangen naar
haar. Ze bloosde bij die gedachte en opende Overpeinzingen weer om
zichzelf af te leiden. Rhand had slaap nodig, en ze zou hem met
rust laten. Bovendien moest ze studeren, hoewel ze daarbij werd
geconfronteerd met gevolgtrekkingen die haar niet bevielen. Deze
boeken waren van Herid Fel geweest, de vriendelijke oude
wetenschapper die zich had aangesloten bij Rhands school in
Cairhien. Min glimlachte toen ze terugdacht aan Fels verstrooide
manier van praten en zijn verwarde - maar toch geniale -
ontdekkingen. Herid Fel was nu dood, vermoord, verscheurd door
Schaduwgebroed. Hij had iets in deze boeken gevonden, iets wat hij
aan Rhand had willen vertellen. Iets over de Laatste Slag en de
zegels op de kerker van de Duistere. Fel was gedood net voordat hij
die kennis kon doorspelen. Misschien was het toeval; misschien
hadden de boeken niets met zijn dood te maken. Maar misschien ook
wel. Min was vastbesloten de antwoorden te vinden. Voor Rhand, en
voor Herid zelf. Ze legde Overpeinzingen neer en pakte Gedachten te
midden van ruïnes op, een boek van duizend jaar oud. Ze had er een
stukje papier als bladwijzer in gestopt, hetzelfde nu versleten
briefje dat Herid kort voordat hij werd vermoord aan Rhand had
gestuurd. Min draaide het om en las het opnieuw.
Geloof en orde geven kracht.
]e moet puinruimen voor je kunt bouwen.
Ik leg het uit als ik je de
volgende keer zie. Neem het meisje niet mee. Te mooi.
Ze nam aan - na het lezen
van zijn boeken - dat ze zijn gedachtegang wel kon volgen. Rhand
had meer willen weten over het verzegelen van de kerker van de
Duistere. Kon Fel hebben ontdekt wat zij vermoedde dat hij had
ontdekt? Ze schudde haar hoofd. Waarom probeerde zij een
wetenschappelijk raadsel op te lossen? Aan de andere kant: wie
moest het anders doen? Iemand van de Bruine Ajah zou er mogelijk
geschikter voor zijn, maar waren zij te vertrouwen? Zelfs degenen
die een eed aan hem hadden afgelegd, konden besluiten dat het voor
Rhand beter was om geheimen voor hem te bewaren. Rhand zelf had het
veel te druk, en hij was de laatste tijd hoe dan ook te ongeduldig
voor boeken. Dan bleef Min over. Ze begon enigszins een beeld te
krijgen van wat hij zou moeten doen, maar er was nog meer - heel
veel meer - dat onbekend bleef. Ze had het gevoel dat ze in de
buurt kwam, maar het baarde haar zorgen om dat wat ze ontdekt had
aan Rhand te onthullen. Hoe zou hij reageren? Ze zuchtte en keek
vluchtig in het boek. Ze had nooit gedacht dat juist zij zo dwaas
zou doen om een man. Maar toch was het zo. Ze volgde hem overal
waar hij ging en stelde zijn behoeften boven die van zichzelf. Dat
betekende nog niet dat ze zijn huisdier was, ongeacht wat sommige
mensen in het kamp zeiden. Ze volgde Rhand omdat ze van hem hield,
en ze voelde - letterlijk - dat hij ook van haar hield. Ondanks de
hardheid die stukje bij beetje in hem doordrong, ondanks de woede
en zorgen in zijn leven, hield hij van haar. En dus deed zij wat ze
kon om hem te helpen.
Als ze kon helpen deze ene
puzzel op te lossen, de puzzel van het verzegelen van de kerker van
de Duistere, dan kon ze niet alleen iets bereiken voor Rhand, maar
voor de hele wereld. Wat maakte het uit als de soldaten in het kamp
haar waarde niet kenden? Het was waarschijnlijk zelfs beter als
iedereen aannam dat ze niet veel voorstelde. Elke moordenaar die
het op Rhand had voorzien, zou denken dat hij Min kon negeren. En
dan zou hij snel de messen die in Mins mouwen verborgen zaten
ontdekken. Ze was er niet zo goed mee als Thom Merrilin, maar meer
dan goed genoeg om te doden. Rhand draaide in zijn slaap, maar
daarna werd hij weer rustig. Ze hield van hem. Ze had daar niet
voor gekozen, maar haar hart - of het Patroon, of de Schepper, of
wat het ook was dat dit soort dingen bestuurde - had het besluit
voor haar genomen. En nu zou ze niets aan haar gevoelens veranderen
zelfs als ze het kon. Zelfs niet als het gevaar betekende, zelfs
niet als het betekende dat ze de blikken van de mannen in het kamp
moest verdragen, en zelfs niet als het betekende... dat ze hem met
anderen moest delen. Rhand bewoog zich opnieuw. Deze keer kermde
hij en opende zijn ogen, waarna hij rechtop ging zitten. Hij bracht
zijn hand naar zijn hoofd en zag er om een of andere reden nog
vermoeider uit dan toen hij was gaan slapen. Hij droeg alleen zijn
onderkleding, en zijn borst was ontbloot. Hij bleef een tijdje zo
zitten, toen stond hij op en liep naar het raam met de luiken
ervoor.
Min deed haar boek dicht.
'Wat denk jij te gaan doen, schaapherder? Je hebt pas een paar uur
geslapen!'
Hij opende de luiken en het
raam, dat uitkeek op de donkere nacht. De vlam van haar lamp
flakkerde in een verdwaalde tochtvlaag. 'Rhand?' vroeg Min.
Ze hoorde zijn stem amper
toen hij antwoordde. 'Hij zit weer in mijn hoofd. Hij was weg
tijdens de droom, maar nu is hij terug.' Min weerhield zich ervan
in haar stoel weg te kruipen. Licht, ze vond het vreselijk om te
horen over Rhands waanzin. Ze had gehoopt dat toen hij saidin
genas, hij bevrijd zou worden van de waanzin van de smet. 'Hij?'
vroeg ze, waarbij ze haar stem in bedwang hield. 'Je bedoelt...
Lews Therin?'
Hij draaide zich om, waarbij
de bewolkte nachthemel zijn gezicht omkranste en de ongelijkmatige
gloed van de lamp zijn gelaatstrekken grotendeels in schaduwen
gehuld liet.
'Rhand,' zei ze, terwijl ze
haar boek neerlegde en bij hem voor het raam ging staan, 'je moet
met iemand praten. Je kunt niet alles binnenhouden.' 'Ik moet sterk
zijn.'
Ze trok aan zijn arm,
draaide hem naar zich toe. 'Mij buitensluiten betekent dat je sterk
bent?' 'Dat doe ik...'
'Ja, dat doe je wel. Er zijn
daarbinnen dingen gaande, achter die Ai-else ogen van je. Rhand,
denk je dat ik niet meer van je zal houden vanwege de dingen die je
hoort?' 'Het zou je bang maken.'
'O,' zei ze, en ze sloeg
haar armen over elkaar, 'dus ik ben een kwetsbaar bloempje?'
Hij deed zijn mond open en
zocht naar woorden, net zoals vroeger, toen hij niets meer dan een
schaapherder op avontuur was. 'Min, ik weet dat je sterk bent. Je
weet best dat ik dat weet.' 'Vertrouw er dan op dat ik sterk genoeg
ben om te verdragen wat binnen in je zit,' zei ze. 'We kunnen niet
gewoonweg doen alsof er niets is gebeurd.' Ze dwong zichzelf door
te gaan. 'De smet heeft zijn sporen op je achtergelaten. Dat weet
ik. Maar als je er niet met mij over kunt praten, met wie dan
wel?'
Hij streek met zijn hand
door zijn haar en wendde zich af, waarna hij begon te ijsberen.
'Bloedvuur, Min! Als mijn vijanden mijn zwakheden ontdekken, dan
zullen ze daar gebruik van maken. Ik voel me blind. Ik ren in het
donker over een onbekend pad. Ik weet niet of er gaten in de weg
zitten, of dat het hele verdomde ding eindigt bij een
ravijn!'
Toen hij langskwam legde ze
haar hand op zijn arm en hield hem
staande. 'Vertel.'
'Je zult denken dat ik gek
ben.'
Ze snoof. 'Ik vind je al een
warhoofdige dwaas. Kan het nog veel erger worden?'
Hij keek haar aan, en iets
van de spanning trok uit zijn gezicht weg. Hij ging op de rand van
het bed zitten en zuchtte zachtjes. Maar het was
vooruitgang.
'Semirhage had gelijk,' zei
Rhand. 'Ik hoor... dingen. Een stem. De stem van Lews Therin, de
Draak. Hij praat tegen me en reageert op de wereld om me heen. Soms
probeert hij saidin van me weg te grijpen. En... en soms lukt hem
dat. Hij is wild, Min. Krankzinnig. Maar de dingen die hij met de
Ene Kracht kan, zijn ongelooflijk.' Hij staarde voor zich uit. Min
huiverde. Licht! Liet hij de stem in zijn hoofd de Ene Kracht
hanteren? Wat betekende dat? Dat hij het waanzinnige deel van zijn
geest de macht liet overnemen? Hij schudde zijn hoofd. 'Semirhage
beweert dat het gewoon waanzin is, trucs van mijn geest, maar Lews
Therin weet dingen die ik niet weet. Dingen over de geschiedenis,
over de Ene Kracht. Jij had een visioen van me waarin je twee
mensen zag samengaan tot één. Dat betekent dat Lews Therin en ik
los van elkaar staan! Twee mensen, Min. Hij is echt.'
Ze liep naar hem toe en ging
naast hem zitten. 'Rhand, hij is jou. Of jij bent hem.
Teruggedraaid in het Patroon. Die herinneringen en dingen die je
kunt, dat zijn restanten van wie je voorheen was.' 'Nee,' zei
Rhand. 'Min, hij is waanzinnig, en ik niet. Bovendien heeft hij
gefaald. Ik zal dat niet doen. Ik niet, Min. Ik zal degenen die ik
liefheb geen kwaad doen, zoals hij deed. En als ik de Duistere
versla, zal ik zorgen dat hij niet korte tijd later terugkeert om
ons weer te tergen.'
Drieduizend jaar is een
'korte tijd later'? Ze legde haar armen om hem heen. 'Maakt het
uit?' vroeg ze. 'Of hij nu een andere persoon is of dat het gewoon
herinneringen van vroeger zijn, het is nuttige kennis.'
'Ja,' zei Rhand, en hij leek
weer afwezig. 'Maar ik durf de Ene Kracht niet te gebruiken. Als ik
dat doe, loop ik het gevaar dat hij de macht overneemt. Hij is niet
te vertrouwen. Het was niet zijn bedoeling haar te vermoorden, maar
dat verandert niets aan het gegeven dat hij het heeft gedaan.
Licht... Ilyena...'
Was dit hoe het bij hen
allemaal gebeurde? Gingen ze er allemaal van uit dat hun eigenlijk
niets mankeerde en dat het die ander binnen in hen was die
vreselijke dingen deed?
'Het is nu gebeurd, Rhand,'
zei ze, terwijl ze hem omhelsde. 'Wat die stem ook is, erger zal
het niet worden. Saidin is gereinigd.' Rhand antwoordde niet, maar
hij ontspande zich wel. Ze sloot haar ogen en genoot van zijn
warmte tegen haar aan, vooral nu hij het raam had laten openstaan.
'Ishamael leeft nog,' zei Rhand.
Haar ogen schoten open.
'Wat?' Net nu ze zich op haar gemak begon te voelen!
'Ik ben bij hem geweest in
de Wereld der Dromen,' zei Rhand. 'En voordat je het vraagt, nee.
Het was niet zomaar een nachtmerrie, en het was ook geen waanzin.
Het was echt, en ik kan niet uitleggen hoe ik dat weet. Je zult het
maar gewoon van me moeten aannemen.' 'Ishamael,' fluisterde ze.
'Maar je had hem gedood!' 'Ja,' zei Rhand. 'In de Steen van Tyr.
Hij is terug, met een nieuw gezicht en een nieuwe naam, maar hij is
het. We hadden moeten beseffen dat dit zou gebeuren; de Duistere
geeft dergelijke nuttige hulpmiddelen niet zomaar uit handen. Hij
kan tot voorbij het graf reiken.' 'Hoe moeten wij dan winnen? Als
iedereen die we doden gewoon weer terugkomt...'
'Lotsvuur,' zei Rhand. 'Dat
doodt ze voorgoed.' 'Cadsuane zegt...'
'Het kan me niet schelen wat
Cadsuane zegt,' grauwde hij. 'Ze is mijn raadsvrouwe, en ze geeft
raad. Alleen maar raad. Ik ben de Herrezen Draak, en ik besluit hoe
we vechten.' Hij zweeg even en haalde diep adem. 'Maar goed, het
maakt niet uit of de Verzakers terugkomen, het maakt niet uit wie
of wat de Duistere op ons afstuurt. Uiteindelijk zal ik hem
vernietigen, als het kan. Zo niet, dan zal ik hem in ieder geval zo
stevig opsluiten dat de wereld hem kan vergeten.'
Hij keek haar aan.
'Daarvoor... heb ik die stem nodig, Min. Lews Therin weet dingen.
Of... of ik weet dingen. Wat het ook is, de kennis is er. De
Duistere zal worden vernietigd door zijn eigen smet, want die heeft
me in feite toegang gegeven tot Lews Therin.' Min keek naar haar
boeken. Herids briefje stak nog tussen Gedachten te midden van
ruïnes uit. 'Rhand,' zei ze, 'je moet de zegels op de kerker van de
Duistere vernietigen.' Hij keek haar fronsend aan.
'Ik weet het zeker,' zei ze.
'Ik lees de hele tijd al de boeken van He-rid, en ik denk dat hij
dat bedoelt met "puinruimen". Om de kerker van de Duistere te
herbouwen, moet je hem eerst openmaken. Het lapmiddel weghalen dat
op de Bres is gemaakt.' Ze had verwacht dat hij ongelovig zou
reageren. Schokkend genoeg knikte hij.
'Ja,' zei hij. 'Ja, dat
klinkt logisch. Ik denk alleen niet dat veel mensen het willen
horen. Als die zegels worden verbroken, valt niet te voorspellen
wat er gebeurt. Als ik hem niet kan binnenhouden...' De
Voorspellingen zeiden niet dat Rhand zou winnen. Alleen dat hij zou
vechten.
Min rilde opnieuw - dat
stomme raam! - maar ze keek Rhand in de ogen. 'Je wint wel. Je
verslaat hem wel.' Hij zuchtte. 'Vertrouwen in een waanzinnige,
Min?' 'Vertrouwen in jou, schaapherder.' Plotselinge visioenen
draaiden om zijn hoofd. Ze negeerde die meestal, behalve als ze
nieuw waren, maar nu pikte ze ze eruit. Vuurvliegjes verteerd in
duisternis. Drie vrouwen voor een brandstapel. Flitsen van licht,
duisternis, schaduw, tekens van de dood, kronen, wonden, pijn en
hoop. Een storm rondom Rhand Altor, heftiger dan een natuurlijke
storm. 'We weten nog steeds niet wat we moeten doen,' zei hij. 'De
zegels zijn zo broos dat ik ze met mijn handen zou kunnen breken,
maar wat dan? Hoe hou ik hem tegen? Staat daar iets over in je
boeken?' 'Dat is moeilijk vast te stellen,' gaf ze toe. 'De
aanwijzingen - als ze dat al zijn - zijn vaag. Ik zal blijven
zoeken, dat beloof ik. Ik zal de antwoorden voor je vinden.'
Hij knikte, en ze keek op
van het vertrouwen dat ze door de binding voelde stromen. Dat was
de laatste tijd een angstwekkend zeldzaam gevoel bij hem, maar hij
leek nu milder dan de voorgaande dagen. Nog steeds van steen, maar
misschien met een paar barstjes, de bereidheid om haar binnen te
laten. Het was een begin. Ze verstrakte haar armen om hem heen en
sloot haar ogen weer. Het was een begin, maar er was zo weinig tijd
over. Het zou maar genoeg moeten zijn.
Met een hand zorgvuldig om
haar brandende kaars stak Aviendha de aan een paal gehangen
lantaarn aan. Hij ontbrandde flakkerend en verlichtte het veld om
haar heen. Soldaten lagen te snurken in rijen tenten. Het was een
koude avond met een ijzige lucht, en in de verte ratelden takken.
Een eenzame uil schreeuwde. En Aviendha was doodop.
Ze had het terrein vijftig
keer doorkruist, de lantaarn aangestoken en weer uitgeblazen,
vervolgens terugdravend naar het landhuis om haar kaars aan te
steken en weer behoedzaam - met haar hand om de vlam - terug te
lopen om de lantaarn opnieuw aan te steken. Nog een maand van dit
soort straffen en ze zou waarschijnlijk zo gek worden als een
natlander. De Wijzen zouden op een ochtend wakker worden en zien
dat ze een eindje was gaan zwemmen, of een halfvolle waterhuid
droeg, of zelfs voor de lol op een paard reed! Ze zuchtte, te
uitgeput om nog na te denken, en liep naar het Aielge-deelte van
het kamp om eindelijk te gaan slapen. Iemand stond achter
haar.
Ze schrok en haar hand ging
naar haar dolk, maar ze ontspande zich toen ze Amys herkende. Van
alle Wijzen had alleen zij - een voormalige Speervrouwe - Aviendha
kunnen besluipen. De Wijze stond met haar handen voor haar buik
verstrengeld, en haar bruine stola en rokken wapperden een beetje
in de wind. Avien-dha's huid tintelde toen er een heel koude
windvlaag langskwam. Amys' zilverkleurige haar leek bijna
spookachtig in het avondlicht; er was een afgewaaide dennennaald in
verstrikt geraakt. 'Je benadert je straffen met zoveel...
toewijding, kind,' zei Amys. Aviendha keek omlaag. Als anderen
aandacht besteedden aan haar activiteiten, beschaamde haar dat nog
meer. Raakte haar tijd op? Hadden de Wijzen eindelijk besloten haar
op te geven? 'Alsjeblieft, Wijze. Ik doe alleen mijn
plicht.'
'Ja, dat doe je inderdaad,'
zei Amys. Ze streek door haar haren en voelde de dennennaald, die
ze op het dode gras liet vallen. 'En tegelijkertijd doe je hem ook
niet. Soms, Aviendha, maken we ons zoveel zorgen over de dingen die
we hebben gedaan dat we niet nadenken over de dingen die we hebben
nagelaten.' Aviendha was blij met de duisternis, die haar
schaamtevolle blos verborg.
In de verte sloeg een
soldaat op de avondklok, en het zachte metalen gerinkel klonk elf
keer droefgeestig op. Hoe moest ze reageren op Amys' opmerkingen?
Er leek geen juist antwoord te zijn. Aviendha werd gered door een
lichtflits even buiten het kamp. Hij
was vaag, maar in het donker
was de flikkering toch duidelijk zichtbaar.
'Wat is er?' vroeg de Wijze
toen ze Aviendha's blik opmerkte en zich
omdraaide om die te
volgen.
'Licht,' zei Aviendha. 'Op
het Reisterrein.'
Amys fronste haar voorhoofd,
en toen liepen ze er samen naartoe. Even later ontmoetten ze Damer
Flin, Davram Bashere en een bescheiden wacht van Saldeanen en Aiel,
die het kamp binnenliepen. Wat moest je denken van een schepsel als
Flin? De smet was gereinigd, maar deze man - en veel anderen -
waren al aangekomen met het verzoek om onderwijs voordat dat was
gebeurd. Aviendha zou nog liever Zichtzieder zelf omhelzen dan hen
te onderwijzen, maar de mannen hadden zich bewezen als krachtige
wapens. Amys en Aviendha stapten opzij toen de kleine groep zich
naar het landhuis haastte, alleen verlicht door de flakkerende
toortsen in de verte en de bewolkte hemel boven hen. Hoewel het
grootste deel van het leger dat was gestuurd om de Seanchanen op te
wachten bestond uit Basheres soldaten, waren er ook enkele
Speervrouwen bij de groep. Amys ontmoette de ogen van een van hen,
een oudere vrouw genaamd Corana. Ze bleef wat achter op de rest, en
hoewel het in het donker moeilijk te bepalen was, leek ze ongerust.
Of misschien boos.
'Wat is er voor nieuws?'
vroeg Amys.
'De indringers, die
Seanchanen,' Corana spoog het woord bijna uit, 'hebben ingestemd
met een nieuwe bespreking met de Car'a'carn.' Amys knikte. Corana
snoof echter hoorbaar, en haar korte haar werd in beweging gezet
door de koude wind. 'Spreek,' zei Amys.
'De Car'a'carn dringt te
veel aan op vrede,' antwoordde Corana. 'Die Seanchanen hebben hem
redenen gegeven om een bloedvete uit te roepen, maar hij lacht naar
ze en vleit ze. Ik voel me net een afgerichte hond, die de voeten
van een vreemde moet likken.' Amys keek naar Aviendha. 'Wat vind
jij hiervan, Aviendha?' 'Mijn hart sluit zich aan bij haar woorden,
Wijze. Maar hoewel de Car'a'carn in sommige dingen dwaas is, is hij
dat hierin niet. Mijn verstand is het met hem eens, en in dit geval
zou ik op mijn verstand afgaan.'
'Hoe kun jij dat nou
zeggen?' snauwde Corana. Ze benadrukte het 'jij', alsof ze wilde
aangeven dat Aviendha - tot voor kort een Speer-vrouwe - dit zou
moeten begrijpen.
'Wat is belangrijker,
Corana?' antwoordde Aviendha terwijl ze haar
kin hief. 'De ruzie die jij
hebt met een andere Speervrouwe, of de vete die je stam heeft met
de vijand?'
'De stam komt eerst,
natuurlijk. Maar wat maakt dat uit?' 'De Seanchanen verdienen
tegenstand,' zei Aviendha, 'en je hebt gelijk dat het steekt om hun
om vrede te vragen. Maar je vergeet dat we een grotere vijand
hebben. Zichtzieder zelf heeft een vete met alle mensen, en onze
plicht is groter dan vetes tussen naties.' Amys knikte. 'Er zal op
een ander ogenblik nog tijd genoeg zijn om de Seanchanen het
gewicht van onze speren te tonen.' Corana schudde haar hoofd. 'Je
klinkt als een natlander, Wijze. Wat hebben wij voor boodschap aan
hun voorspellingen en verhalen? Rhand Altors plicht als Car'a'carn
is veel belangrijker dan zijn plicht aan de natlanders. Hij moet
ons naar de roem leiden.' Amys staarde de blonde Speervrouwe streng
aan. 'En jij spreekt als een Shaido.'
Corana hield haar blik even
vast, maar toen bond ze in en wendde zich af. 'Mijn
verontschuldigingen, Wijze,' zei ze uiteindelijk. 'Ik heb toh. Maar
je moet weten dat de Seanchanen Aiel in hun kamp hebben.'
'Wat?' vroeg
Aviendha.
'Ze zaten aan de leiband,'
zei Corana, 'net als hun tamme Aes Sedai. Ze werden tentoongesteld
als geplunderde waar toen wij aankwamen. Ik herkende vele Shaido
onder hen.' Amys siste zachtjes. Shaido of niet, Aiel die als
damane werden gehouden, waren een grove belediging. En de
Seanchanen liepen te koop met hun gevangenen. Ze greep haar dolk
vast. 'Wat zeg je er nu van?' Amys wierp een blik op Aviendha.
Aviendha knarste met haar tanden. 'Hetzelfde, Wijze, hoewel ik
bijna liever mijn tong zou uitsnijden dan dat toe te geven.' Amys
knikte en keek weer naar Corana. 'Denk niet dat we deze belediging
zullen vergeten, Corana. Er zal wraak komen. Zodra deze oorlog
voorbij is, zullen de Seanchanen een storm van pijlen en de punten
van onze speren voelen. Maar niet eerder. Ga de twee stamhoofden
vertellen wat je mij hebt verteld.'
Corana knikte - ze zou haar
toh later onder ogen zien, als ze met Amys alleen was - en vertrok.
Damer Flin en de anderen waren al bij het landhuis aangekomen;
zouden ze Rhand wekken? Hij sliep nu, hoewel Aviendha gedwongen was
geweest de binding tijdens haar nachtelijke straf te onderdrukken,
omdat ze anders gevoelens onderging die ze liever vermeed. Althans,
ze had ze liever tweedehands vermeden.
'Hierover zullen gevaarlijke
woorden worden gewisseld onder de speren,' zei Amys peinzend. 'Er
zal ook worden geroepen om een aanval, worden geëist dat de
Car'a'carn zijn pogingen om vrede te sluiten opgeeft.'
'Zullen ze bij hem blijven
als hij weigert?' vroeg Aviendha. 'Natuurlijk,' zei Amys. 'Het zijn
Aiel.' Ze keek Aviendha aan. 'We hebben niet veel tijd, kind.
Misschien moeten we eens ophouden je in de watten te leggen. Ik zal
vanaf morgen betere straffen voor je bedenken.'
In de watten leggen?
Aviendha keek Amys na toen die wegbeende. Ze konden onmogelijk
nuttelozere of vernederender taken verzinnen! Maar ze had lang
geleden al geleerd dat ze Amys niet moest onderschatten. Met een
zucht draafde Aviendha terug naar haar tent.