22. Het laatste dat kon gebeuren
Semirhage zat alleen in het
kamertje. Ze hadden haar stoel meegenomen en haar geen lantaarn of
kaars gegeven. Deze vervloekte Eeuw met dat vervloekte volk! Ze zou
een lief ding overhebben voor gloeibollen aan de muur. In haar tijd
werden gevangenen geen licht ontzegd. Ze had natuurlijk enkele van
haar proefpersonen opgesloten in volslagen duisternis, maar dat was
anders. Het was belangrijk te ontdekken wat een gebrek aan licht
met hen zou doen. Die zogenaamde Aes Sedai die haar vasthielden,
hadden geen zinnige reden om haar in het donker te laten zitten. Ze
deden het alleen maar om haar te vernederen.
Ze trok haar armen tegen
haar lichaam en dook ineen tegen de houten wand. Ze huilde niet. Ze
was een Uitverkorene! Wat maakte het uit dat ze was gedwongen zich
te verlagen? Ze was niet gebroken. Maar... die dwaze Aes Sedai
bezagen haar niet meer zoals voorheen. Semirhage was niet
veranderd, maar zij wel. Op de een of andere manier, in één klap,
had die vervloekte vrouw met dat net in haar haren Semirhages gezag
bij het hele stel om zeep geholpen. Hoe? Hoe waren de touwtjes zo
snel uit haar handen gerukt? Ze huiverde toen ze terugdacht aan het
ogenblik dat de vrouw haar over haar knieën had getrokken en een
pak slaag had gegeven. En de achteloosheid ervan. Het enige wat in
de stem van de vrouw had doorgeklonken was lichte ergernis geweest.
Ze had Semirhage - een Uitverkorene! - behandeld alsof ze amper het
opmerken waard was. Dat had erger gestoken dan de klappen.
Het zou niet nog eens
gebeuren. Semirhage zou de volgende keer klaar zijn voor de
klappen, en ze zou er geen waarde aan hechten. Ja, dat zou werken.
Toch?
Ze huiverde opnieuw. Ze had
honderden, misschien wel duizenden mensen gefolterd in naam van het
begrip en de rede. Folteren was verstandig. Je zag werkelijk hoe
iemand was, in meerdere opzichten, als je hun vlees begon te
kerven. Dat was een frase die ze bij talloze gelegenheden had
gebruikt. Meestal glimlachte ze erom. Deze keer niet.
Waarom hadden ze haar geen
pijn gedaan? Gebroken vingers, messen in haar vlees, gloeiende
kooltjes in de holten van haar ellebogen. Ze had zich in gedachten
voorbereid op elk van die dingen, zich ertegen gewapend. Een klein,
gretig stukje van haar had ernaar uitgekeken.
Maar dit? Gedwongen worden
om van de vloer te eten? Worden behandeld als een kind in het
bijzijn van vrouwen die haar voorheen met zoveel ontzag
bezagen?
Ik vermoord haar, dacht ze
niet voor het eerst. Ik verwijder haar pezen, een voor een, en ik
gebruik de Kracht om haar te Helen zodat ze blijft leven om de pijn
te ondergaan. Nee. Nee, ik ga iets nieuws bij haar doen. Ik zal
haar pijn laten beleven die niemand in wat voor Eeuw dan ook ooit
heeft gekend! 'Semirhage.' Een fluistering.
Ze verstijfde en keek op in
de duisternis. Die stem was zacht geweest, als een kille wind, maar
toch scherp en bijtend. Had ze het zich ingebeeld? Hij kon toch
niet hier zijn?
'Je hebt verschrikkelijk
gefaald, Semirhage,' vervolgde de stem, heel zacht. Een vaag licht
scheen onder de deur door, maar de stem kwam uit haar cel. Het
licht leek helderder te worden, verkleurde naar dieprood en
bescheen de zoom van de zwarte mantel van de gestalte die voor haar
stond. Ze keek op. Het rossige licht onthulde een bleek gezicht,
met de kleur van dode huid. Het gezicht had geen ogen. Ze knielde
onmiddellijk neer, drukte zich op het oude hout. Hoewel de gestalte
voor haar op een Myrddraal leek, was hij veel langer en veel, veel
belangrijker. Ze huiverde terwijl ze terugdacht aan de stem van de
Grote Heer zelf die tot haar sprak. Als je Shaidar Haran
gehoorzaamt, gehoorzaam je mij. Als je ongehoorzaam bent... 'Je
moest die jongen gevangennemen, niet doden,' fluisterde de gestalte
sissend, als stoom die ontsnapte door een spleet tussen pan en
deksel. 'Je hebt zijn hand genomen, en bijna zijn leven. Je hebt je
onthuld en waardevolle pionnen verspeeld. Je bent gevangen door
onze vijanden, en nu hebben ze je gebroken.' Ze hoorde de glimlach
om zijn lippen. Shaidar Haran was de enige Myrddraal die ze ooit
had zien glimlachen. Maar aan de andere kant, ze dacht niet dat dit
wezen echt een Myrddraal was.
Ze reageerde niet op de
beschuldigingen. Je loog niet, of maakte zelfs geen uitvluchten,
tegenover deze figuur.
Plotseling verdween het
schild dat haar blokkeerde. Haar adem stokte. Saidar was terug!
Zoete kracht. Maar toen ze ernaar reikte, weifelde ze. Die
zogenaamde Aes Sedai buiten zouden het voelen als ze
geleidde.
Een koude hand met lange
nagels raakte haar kin aan. De huid voelde aan als dood leer. Hij
draaide haar gezicht omhoog naar zijn oogloze blik. 'Je krijgt nog
één laatste kans,' fluisterden de made-achti-ge lippen. 'Faal.
Niet.'
Het licht vervaagde. De hand
onder haar kin verdween. Ze bleef geknield zitten, vechtend tegen
haar angst. Eén laatste kans. De Grote Heer beloonde falen altijd
op... vindingrijke wijze. Ze had zelf dergelijke beloningen
uitgedeeld, en ze had niet de wens die te ontvangen. Daarbij
vergeleken zou elke foltering of straf die deze Aes Sedai konden
verzinnen er kinderachtig uitzien. Ze dwong zichzelf te gaan staan
en liep op de tast door de cel. Ze kwam bij de deur en probeerde
met ingehouden adem de klink. De deur ging open. Ze glipte de kamer
uit zonder de scharnieren te laten piepen. Buiten lagen drie lijken
op de vloer, van hun stoelen gegleden. De vrouwen die haar schild
in stand hadden gehouden. Er was nog iemand anders, die op de vloer
voor de drie knielde. Een Aes Sedai. Een vrouw in het groen, met
bruin haar in een paardenstaart en haar hoofd gebogen.
'Ik leef om te dienen, hoge
meesteresse,' fluisterde de vrouw. 'Er is me opgedragen u te
vertellen dat er Wilsdwang in mijn geest zit, die u moet
verwijderen.'
Semirhage trok haar
wenkbrauw op; ze had niet beseft dat er Zwarte Zusters onder de Aes
Sedai hier waren. Wilsdwang verwijderen kon een heel... akelige
uitwerking op iemand hebben. Zelfs als de Wilsdwang zwak of
verfijnd was, dan nog kon het de hersenen ernstig aantasten als het
werd weggenomen. Als de Wilsdwang sterk was, nou, dat was nogal
bijzonder om te zien. 'En,' zei de vrouw, die iets wat in een doek
was gewikkeld uitstak, 'ik moest u dit geven.' Ze verwijderde de
doek en onthulde een matglanzende metalen halsband en twee
armbanden.
De Beheersingsband.
Hij was gemaakt tijdens het
Breken, en hij leek verbazingwekkend veel op de a'dam waar
Semirhage zo lang mee had gewerkt. Met deze ter'angreaal kon een
mannelijke geleider worden beheerst. Eindelijk brak er een glimlach
door Semirhages angst heen.
Rhand had de Verwording
slechts eenmaal bezocht, hoewel hij zich kon herinneren dat hij
hier bij meerdere gelegenheden was geweest voordat de Verwording
het land besmette. Lews Therins herinneringen. Niet die van
hem.
De waanzinnige begon boos te
sissen en mompelen terwijl ze door de Saldeaanse struiken reden.
Zelfs Tai'daishar werd schichtig naarmate ze verder naar het
noorden koersten.
Saldea was een bruin
landschap met struiken en donkere aarde, bij lange na niet zo kaal
als de Aielwoestenij, maar zeker geen zacht of weelderig land.
Boerenhoeven stonden hier vrij veel, maar ze leken bijna op forten,
en jonge kinderen gedroegen zich als ervaren strijders. Lan had hem
eens verteld dat een jongen bij de Grenslanders een man werd zodra
hij het recht verdiende om een zwaard te dragen.
'Heb je eraan gedacht,' zei
Ituralde, die links van Rhand reed, 'dat wat wij hier doen zou
kunnen worden opgevat als een invasie?' Rhand knikte naar Bashere,
die door de struiken rechts van Rhand reed. 'Ik heb soldaten van
hun eigen bloed bij me,' zei hij. 'De Saldeanen zijn mijn
bondgenoten.'
Bashere lachte. 'Ik
betwijfel of de koningin het zo zal zien, mijn vriend! Het is vele
maanden geleden dat ik voor het laatst naar haar bevelen heb
gevraagd. Ik zou er zelfs niet van opkijken als blijkt dat ze
inmiddels mijn hoofd al heeft geëist.'
Rhand richtte zijn blik naar
voren. 'Ik ben de Herrezen Draak. Het is geen invasie als we
oprukken tegen de krachten van de Duistere.' Verderop rezen de
uitlopers van de Dhoembergen op. Ze hadden een donkere kleur, alsof
de berghellingen waren bedekt met roet. Wat zou hij zelf doen als
een andere monarch een Poort gebruikte om bijna vijftigduizend
soldaten binnen zijn grenzen af te leveren? Het was een
oorlogsdaad, maar de troepen van de Grenslanders waren weg, het
Licht mocht weten wat aan het doen, en hij zou deze landen niet
onverdedigd laten. Slechts een uur rijden naar het zuiden hadden
Ituraldes Domani een versterkt kamp opgezet bij een rivier die
ontsprong in de hooglanden van Wereldrand. Rhand had hun kamp en
soldaten geïnspecteerd. Daarna had Bashere geopperd dat Rhand eens
in de Verwording moest gaan kijken. De verkenners waren verbaasd
geweest te zien hoe snel de Verwording oprukte, en Bashere vond het
belangrijk dat Ituralde en Rhand dat zelf ook zagen. Rhand was het
daarmee eens. Kaarten konden de waarheid niet overbrengen zoals
wanneer je iets met eigen ogen zag. De zon zakte naar de horizon
als een dichtzakkend oog dat verlangde naar slaap. Tai'daishar
stampte met zijn hoef en gooide met zijn hoofd. Rhand stak zijn
hand op om de groep te laten halt houden: twee generaals, vijftig
soldaten en een gelijk aantal Speervrouwen, met Narishma achteraan
om Poorten te weven. Ten noorden, op de glooiende helling, wuifden
breedbladig gras en kleine struikjes golvend in de wind. Er was
geen duidelijke lijn waar de Verwording begon. Een vlekje op een
grasspriet hier, een ziekelijke kleur van een stengel daar. Elk
afzonderlijk vlekje was onschuldig, maar het waren er te veel, veel
te veel. Boven aan de heuvel was geen enkele plant vrij van de
vlekken. De pokken leken zich voor zijn ogen te verspreiden.
Er hing een vettig gevoel
van sterfte over de Verwording, van planten die amper standhielden,
in leven gehouden als gevangenen die bijna de hongerdood stierven.
Als Rhand zoiets als dit had gezien op een akker in Tweewater, dan
zou hij de hele oogst hebben verbrand en er verbaasd over zijn
geweest dat niemand anders dat al had gedaan.
Bashere wreef met zijn
knokkels over zijn lange, donkere snor. 'Er staat me bij dat het
pas over een paar span begon,' merkte hij op. 'Dat is nog niet eens
zo lang geleden.'
'Ik heb al verkenners langs
de buitenranden gestuurd,' zei Ituralde. Hij staarde uit over het
ziekelijke landschap. 'Alle verslagen zijn hetzelfde. Het is hier
stil.'
'Dat zou genoeg waarschuwing
moeten zijn dat er iets mis is,' vond Bashere. 'Er zijn altijd
soldaten of bendes Trolloks om tegen te vechten. En anders wel iets
ergers, dat hen verjaagt. Wormen of bloed-wespen.'
Ituralde leunde met zijn arm
op het zadel en schudde zijn hoofd terwijl hij naar de Verwording
bleef staren. 'Ik heb geen ervaring met vechten tegen zulke dingen.
Ik weet hoe mensen denken, maar plun-dertroepen van Trolloks hebben
geen proviandaanvoer, en ik heb alleen maar verhalen gehoord over
waar wormen toe in staat zijn.' 'Ik zal enkele van Basheres
officiers hier bij je laten om je met raad bij te staan,' bood
Rhand aan.
'Dat zou helpen,' antwoordde
Ituralde, 'maar ik vraag me af of het niet beter zou zijn Bashere
gewoon hier te laten. Zijn soldaten kunnen dit gebied bewaken, en u
zou mijn soldaten goed kunnen gebruiken in Arad Doman. Ik zeg het
niet graag, heer, maar vindt u het niet vreemd dat we in eikaars
koninkrijken werken?' 'Nee,' zei Rhand. Het was niet vreemd, het
was gezond verstand. Hij vertrouwde Bashere, en de Saldeanen hadden
Rhand goed gediend, maar het zou gevaarlijk zijn om hen in hun
eigen thuisland achter te laten. Bashere was een neef van de
koningin zelf, en hoe zat het met zijn mannen? Hoe zouden ze
reageren als hun eigen volk vroeg waarom ze Draakgezworenen waren
geworden? Hoe vreemd het ook was, Rhand wist dat hij een veel
kleinere brand zou stichten door buitenlanders op Saldeaans
grondgebied achter te laten. Zijn redenering ten aanzien van
Ituralde was even rechtlijnig. De man had aan hem gezworen, maar
bondgenootschappen konden veranderen. Hierbuiten, in de buurt van
de Verwording, zouden Ituralde en zijn soldaten heel weinig kans
hebben zich tegen Rhand te keren. Ze waren op vijandig gebied en
Rhands Asha'man waren hun enige snelle weg om terug te komen naar
Arad Doman. Als hij Ituralde echter in zijn eigen land achterliet,
dan zou hij soldaten kunnen rekruteren en misschien besluiten dat
hij de bescherming van de Herrezen Draak niet nodig had.
Het was veel veiliger om de
legers op vijandig terrein te laten. Rhand vond het verschrikkelijk
dat hij zo dacht, maar dat was een van de belangrijkste verschillen
tussen de man die hij was geweest en de man die hij was geworden.
Slechts één van die mannen kon doen wat er nodig was, hoe erg hij
het ook vond. 'Narishma,' riep Rhand. 'Poort.'
Hij hoefde zich niet om te
draaien om te voelen dat Narishma de Ene Kracht greep en begon te
weven. Het was een prikkelend gevoel voor Rhand, verlokkelijk, maar
hij verzette zich ertegen. Het werd voor hem steeds moeilijker om
de Kracht te grijpen zonder over te geven, en hij was niet van plan
dat te doen in het bijzijn van Ituralde.
'Tegen het eind van de week
krijg je honderd Asha'man,' zei Rhand tegen Ituralde. 'Ik vermoed
dat je die goed zult kunnen gebruiken.' 'Ja, die zullen goed van
pas komen.'
'Ik wil dagelijks verslag,
zelfs als er niets gebeurt,' zei Rhand. 'Stuur de boodschappers
door een Poort. Ik breek over vier dagen het kamp op en trek dan
verder naar Bandar Eban.'
Bashere gromde; dit was de
eerste keer dat Rhand iets over een verhuizing had gezegd. Rhand
wendde zijn paard naar de grote, open
Poort achter hen. Enkele
Speervrouwen waren er al doorheen gegaan, als eerste, zoals altijd.
Narishma stond aan de zijkant, met zijn haar in twee donkere
vlechten met klokjes. Hij was ook een Grens-lander geweest voordat
hij Asha'man werd. Te veel vertroebelde banden van trouw. Wat zou
er op de eerste plaats komen voor Narishma? Zijn vaderland? Rhand?
De Aes Sedai van wie hij zwaardhand was? Rhand was er vrij zeker
van dat de man trouw was; hij was een van degenen die naar hem toe
was gekomen bij Dumais Bron. Maar de gevaarlijkste vijanden waren
degenen van wie je dacht dat je ze kon vertrouwen.
Ze zijn geen van allen te
vertrouwen! zei Lews Therin. We hadden ze nooit zo dicht bij ons
moeten laten. Ze zullen zich tegen ons keren!
De waanzinnige had altijd
moeite met andere mannen die konden geleiden.
Rhand dreef Tai'daishar naar
voren en negeerde het gebazel van Lews Therin, hoewel het horen van
die stem hem wel terugvoerde naar die nacht. De nacht dat hij had
gedroomd over Moridin en er geen Lews Therin in zijn geest had
gezeten. Rhands maag verkrampte bij de wetenschap dat zijn dromen
niet langer veilig waren. Hij was erop gaan rekenen als een
toevluchtsoord. Nachtmerries konden hem overvallen, dat wel, maar
het waren zijn eigen nachtmerries. Waarom was Moridin Rhand komen
helpen in Shadar Logoth, tijdens de strijd tegen Sammael? Wat voor
verwrongen webben weefde hij? Hij had beweerd dat Rhand zijn droom
was binnengedrongen, maar was dat gewoon weer een leugen?
Ik moet ze vernietigen,
dacht hij. Alle Verzakers, en deze keer voorgoed. Ik moet hard
zijn.
Alleen wilde Min niet dat
hij hard was. Hij wilde juist haar geen angst aanjagen. Er waren
geen spelletjes bij Min; ze noemde hem misschien een dwaas, maar ze
loog niet, en daarom wilde hij de man zijn die zij wenste dat hij
was. Maar durfde hij dat? Kon een man die lachte ook een man zijn
met voldoende moed om onder ogen te zien wat er in Shayol Ghul
moest gebeuren?
Om te leven, moet je
sterven, het antwoord op één van zijn drie vragen. Als hij slaagde,
zou zijn herinnering - zijn nalatenschap - doorleven na zijn dood.
Het was niet erg geruststellend. Hij wilde niet sterven. Wie wel?
De Aiel beweerden dat ze niet op de dood uit waren, maar dat ze die
wel zouden omarmen als hij kwam. Hij ging de Poort door en keerde
terug naar het landhuis in Arad Doman, met de kring van dennenbomen
rondom het vertrapte bruine terrein en de lange rijen tenten. Je
moest een hard man zijn om je dood tegemoet te gaan, te vechten
tegen de Duistere terwijl je bloed op de rotsen werd vergoten. Wie
kon daar nu bij lachen? Hij schudde zijn hoofd. Lews Therin in zijn
geest hebben hielp niet bepaald.
Ze heeft gelijk, zei Lews
Therin ineens. Ze? vroeg Rhand.
Die knappe. Met dat korte
haar. Ze zegt dat we de zegels moeten verbreken. Ze heeft
gelijk.
Rhand verstijfde en hield
Tai'daishar in, waarbij hij de verzorger negeerde die was
aangekomen om het paard over te nemen. Lews Therin die het ergens
mee eens was... En wat doen we daarna? vroeg Rhand. Dan sterven we.
Je had beloofd dat we mochten sterven! Alleen als we de Duistere
verslaan, zei Rhand. Je weet dat als hij wint, er niets meer voor
ons is. Zelfs niet de dood. Ja... niets, zei Lews Therin. Dat zou
fijn zijn. Geen pijn, geen spijt. Niets.
Rhand verkilde. Als Lews
Therin zo begon te denken... Nee, zei Rhand, dan is er zelfs geen
niets meer. Dan heeft hij onze ziel. De pijn zou erger worden, veel
erger. Lews Therin begon te huilen.
Lews Therin! snauwde Rhand
in zijn hoofd. Wat moeten we doen? Hoe heb je de vorige keer de
Bres verzegeld?
Het lukte niet, fluisterde
Lews Therin. We gebruikten saidin, maar de Duistere raakte het aan.
Het was de enige manier! Iets moest hem aanraken, iets om de kloof
te dichten, maar hij wist het te bezoedelen. Het zegel was
zwak!
Ja, maar wat moeten wij dan
anders aanpakken? dacht Rhand. Stilte. Rhand bleef nog even zitten,
toen gleed hij van Tai'daishar af en liet de zenuwachtige verzorger
het paard wegleiden. De rest van de Speervrouwen kwam door de grote
Poort, met Bashere en Na-rishma achteraan. Rhand wachtte niet op
hen, hoewel hij Deira Bashere - Davram Basheres vrouw - aan de rand
van het Reisterrein zag staan. De lange, statige vrouw had donker
haar met strepen grijs bij de slapen. Ze keek Rhand schattend aan.
Wat zou ze doen als Bashere sneuvelde in dienst van Rhand? Zou ze
hem blijven volgen, of zou ze de soldaten wegvoeren, terug naar
Saldea? Ze had een even sterke wil als haar echtgenoot. Misschien
nog wel sterker. Rhand liep met een knik en een glimlach langs en
ging vervolgens door het kamp naar het landhuis. Dus Lews Therin
wist niet hoe hij de kerker van de Duistere moest verzegelen. Wat
had hij dan aan die stem? Het Licht brande hem; Lews was een van
Rhands weinige strohalmen!
De meeste mensen hier waren
zo verstandig om aan de kant te gaan wanneer ze hem zo over het
terrein zagen benen. Rhand kon zich nog een tijd herinneren waarin
hij dergelijke buien nooit had, toen hij nog een eenvoudige
schaapherder was. Rhand de Herrezen Draak was een heel andere man.
Hij was een man met verantwoordelijkheden en plichten. Hij moest
wel.
Plicht. De plicht was net
een berg. Nou, Rhand had het gevoel dat hij vastzat tussen een stuk
of tien verschillende bergen, die allemaal naderden om hem te
vernietigen. Tussen die krachten leken zijn gevoelens onder druk
aan de kook te raken. Was het dan een wonder als ze naar buiten
barstten?
Hij schudde zijn hoofd toen
hij het landhuis naderde. Ten oosten lagen de Mistbergen. De zon
ging bijna onder, en de bergen baadden in een rood licht.
Daarachter, zuidwaarts, zo merkwaardig dichtbij, lagen Emondsveld
en Tweewater. Een thuis dat hij nooit meer zou terugzien, want een
bezoek zou zijn vijanden alleen maar wijzen op zijn genegenheid
ervoor. Hij had erg zijn best gedaan om hun te laten denken dat hij
een man zonder genegenheid was. Af en toe vreesde hij dat zijn
misleiding werkelijkheid was geworden. Bergen. Bergen van plicht.
De plicht van de eenzaamheid in dit geval, want ergens ten zuiden
van die te dichtbij liggende bergen, was zijn vader. Tam.
Rhand had hem al zo lang
niet meer gezien. Tam was zijn vader, had Rhand besloten. Hij had
zijn echte vader nooit gekend, het stamhoofd van de Aiel genaamd
Janduin, en hoewel dat kennelijk een man van eer was geweest, had
Rhand niet de wens hem vader te noemen.
Soms verlangde Rhand naar
Tams stem, naar zijn wijsheid. Dat waren de tijden wanneer Rhand
wist dat hij het hardst moest zijn, want een ogenblik van zwakte -
een ogenblik waarin hij naar zijn vader rende voor hulp - zou alles
verwoesten waar hij voor had gewerkt. En het zou waarschijnlijk ook
het einde van Tams leven betekenen. Rhand ging het landhuis binnen
door het verbrande gat in de voorgevel, waarbij hij de dikke lap
canvas opzij duwde die nu de ingang vormde, en keerde de Mistbergen
de rug toe. Hij was alleen. Hij moest alleen zijn. Als hij op
iemand bouwde, liep hij het gevaar zwak te zijn wanneer hij in
Shayol Ghul aankwam. Bij de Laatste Slag zou hij op niemand anders
dan zichzelf kunnen rekenen.
Plicht. Hoeveel bergen moest
één man dragen? Het stonk nog steeds naar rook in het landhuis.
Heer Tellaen had aarzelend - maar hardnekkig - over de brand
geklaagd, totdat Rhand had bevolen de man te vergoeden, hoewel die
bel van kwaad niet Rhands schuld was geweest. Of toch wel? Zijn
ta'veren-aard veroorzaakte vele vreemde verschijnselen, van mensen
die dingen zeiden die ze doorgaans niet zouden zeggen tot de trouw
van degenen die aan hem hadden getwijfeld. Hij was een richtpunt
voor problemen, inclusief bellen van kwaad. Hij had er niet voor
gekozen dat richtpunt te zijn, maar hij had wel zelf besloten in
het landhuis te verblijven. Hoe dan ook, Tellaen had een
schadevergoeding gekregen. Het was een schijntje vergeleken met wat
Rhand aan zijn legers besteedde, en zelfs dat was weinig als je het
afzette tegen het geld dat hij had toegewezen voor voedsel voor
Arad Doman en andere onrustige gebieden. Met dit tempo, zo waren
zijn klerken bezorgd, zou hij weldra zijn fondsen in Illian, Tyr en
Cairhien uitputten. Rhand had niet tegen hen gezegd dat hem dat
niet kon schelen. Hij zou de wereld naar de Laatste Slag helpen. En
is dat dan je enige nalatenschap? fluisterde een stem achter in
zijn geest. Niet Lews Therin, maar zijn eigen gedachte, een klein
stemmetje, het deel van hem dat hem ertoe had bewogen scholen op te
richten in Cairhien en Andor. Wil je leven na je dood? Zul je al
die mensen die je volgen overlaten aan oorlog, hongersnood en
chaos? Is dat dan hoe je doorleeft, in de vernietiging? Rhand
schudde zijn hoofd. Hij kon niet alles oplossen! Hij was maar één
man. Voorbij de Laatste Slag kijken was dom. Hij kon zich geen
zorgen maken over de wereld erna; dat kon hij gewoon niet. Dan zou
hij zijn blik van het doel moeten afwenden. En wat is het doel?
leek dat stemmetje te vragen. Is het overleven, of is het gedijen?
Zul jij de basis leggen voor een volgend Breken, of voor een
volgende Eeuw der Legenden?
Hij had geen antwoorden.
Lews Therin roerde zich een beetje, babbelde onsamenhangend.
Rhand beklom de trap naar de
bovenverdieping van het landhuis. Licht, hij was moe.
Wat had de waanzinnige ook
alweer gezegd? Toen hij de Bres in de kerker van de Duistere had
verzegeld, had hij saidin gebruikt. Dat was omdat zoveel van de Aes
Sedai in die tijd zich tegen hem hadden gekeerd en hij alleen nog
de Honderd Gezellen had gehad; de machtigste mannelijke Aes Sedai
van zijn tijd. Geen vrouwen. De vrouwelijke Aes Sedai hadden zijn
voornemen te gevaarlijk gevonden.
Merkwaardig genoeg had Rhand
het gevoel dat hij zich die gebeurtenissen bijna kon herinneren.
Niet wat er feitelijk was gebeurd, maar de woede, de wanhoop, de
beslissing. Was de fout dan geweest dat naast de mannelijke helft
van de Kracht niet ook de vrouwelijke was gebruikt?
Was dat wat de Duistere de
mogelijkheid had geboden een tegenaanval te doen en saidin te
bezoedelen, waardoor Lews Therin en de nog levende mannen van de
Honderd Gezellen waanzinnig waren geworden?
Kon het zo eenvoudig zijn?
Hoeveel Aes Sedai zou hij nodig hebben? Had hij hen wel nodig? Er
waren meer dan genoeg Wijzen die konden geleiden. Maar er moest
toch meer aan vastzitten? Er bestond een spel voor kinderen,
slangen-en-vossen. Men zei dat je het alleen kon winnen door de
regels te overtreden. En zijn andere plan dan? Kon hij de regels
overtreden door de Duistere te doden? Was dat iets wat zelfs hij,
de Herrezen Draak, durfde te overwegen? Hij liep over de krakende
houten vloer van de gang en duwde de deur naar zijn kamer open. Min
lag tegen de kussens op het balken-bed, met haar geborduurde groene
broek en een linnen hemd aan, en ze bladerde weer eens door een
boek bij het licht van een lamp. Een oudere bediende was er bezig
de borden van Mins avondmaal weg te halen. Rhand deed zijn jas uit,
zuchtte en strekte zijn vingers. Hij ging op de rand van het bed
zitten terwijl Min haar boek opzij legde, dat de lange titel Een
uitvoerige bespreking van relikwieën van voor het Breken droeg. Ze
ging overeind zitten en wreef met haar hand over zijn nek. Kommen
rinkelden terwijl de bediende ze oppakte, en ze maakte een
verontschuldigende buiging en werkte sneller door om alles in haar
draagmand te zetten. 'Je vergt weer te veel van jezelf,
schaapherder,' zei Min. 'Ik moet wel.'
Ze kneep hard in zijn nek,
en hij gromde en deinsde achteruit. 'Nee, dat moet niet,' zei ze,
met haar lippen vlak bij zijn oor. 'Heb je niet naar me geluisterd?
Wat hebben we aan je als je jezelf uitput voordat de Laatste Slag
aanbreekt? Licht, Rhand, ik heb je al maanden niet horen
lachen!'
'Is dit dan een tijd om te
lachen?' vroeg hij. 'Wil je dat ik blij ben, terwijl kinderen
verhongeren en mannen elkaar afslachten? Moet ik lachen terwijl ik
hoor dat er nog steeds Trolloks door de saidinwegen komen? Moet ik
vrolijk zijn omdat de meeste Verzakers nog steeds ergens daarbuiten
zijn en nadenken over hoe ze mij het beste kunnen vermoorden?'
'Nou, nee,' zei Min. 'Natuurlijk niet. Maar we moeten ons niet de
das om laten doen door de problemen in de wereld. Cadsuane zegt
dat...' 'Wacht,' snauwde hij, en hij draaide naar haar toe. Ze zat
op haar knieën op het bed, met haar korte donkere haar krullend
onder haar kin. Ze leek geschokt door zijn toon. 'Wat heeft
Cadsuane hiermee te maken?' vroeg hij. Min fronste haar voorhoofd.
'Niets.'
'Zij draagt je op wat je
moet zeggen,' zei Rhand. 'Ze gebruikt jou om tot mij door te
dringen!' 'Doe niet zo stom,' zei Min. 'Wat heeft ze over me
gezegd?'
Min haalde haar schouders
op. 'Ze is bezorgd om hoe hard je bent geworden, Rhand. Wat is er
toch?'
'Ze probeert me te raken, me
te manipuleren,' zei hij. 'Ze gebruikt jou. Wat heb je haar
verteld, Min?'
Min kneep hem opnieuw. 'Die
toon bevalt me niet, pummel. Ik dacht dat Cadsuane je raadsvrouw
was. Waarom moet ik bij haar oppassen met wat ik zeg?'
De bediende bleef rammelen
met schalen. Waarom kon ze niet gewoon vertrekken! Dit was geen
gesprek dat hij wilde voeren in het bijzijn van vreemden.
Min werkte toch zeker niet
samen met Cadsuane? Rhand vertrouwde Cadsuane helemaal niet. Als ze
Min voor zich had gewonnen... Rhand voelde zijn hart verkrampen.
Hij was toch niet argwanend ten opzichte van Min? Zij was altijd
degene geweest tot wie hij zich kon wenden voor eerlijkheid, iemand
die geen spelletjes met hem speelde. Wat zou hij doen als hij haar
kwijtraakte? Bloedvuur! dacht hij. Ze heeft gelijk. Ik ben te hard
geworden. Wat moet er van me worden als ik wantrouwig word ten
opzichte van degenen van wie ik weet dat ze van me houden? Dan ben
ik niet beter dan de waanzinnige Lews Therin.
'Min,' zei hij, nu met
mildere stem. 'Misschien heb je gelijk. Misschien ben ik te ver
gegaan.'
Ze keek hem aan en ontspande
zich. Toen verstijfde ze, en haar ogen werden groot van
schrik.
Iets kouds klikte om
Rhands nek.
Rhand hief onmiddellijk zijn
handen naar zijn hals en draaide zich met een ruk om. De bediende
stond achter hem, maar haar gestalte trilde. Ze verdween en werd
vervangen door een vrouw met een donkere huid en zwarte ogen, haar
scherpe gezicht triomfantelijk. Semirhage.
Rhands hand raakte metaal.
Ijskoud metaal drukte op zijn huid. Woedend probeerde hij zijn
zwaard uit de zwarte, met een draak beschilderde schede te trekken,
maar hij merkte dat het niet lukte. Zijn benen spanden zich alsof
er een verschrikkelijk gewicht op drukte. Hij krabbelde over de
halsband - zijn vingers konden nog bewegen - maar het metaal leek
uit één massief stuk te bestaan. Op dat ogenblik voelde Rhand
doodsangst. Hij keek in Semirhages ogen, en ze glimlachte breed.
'Ik heb heel lang gewacht om een Be-heersingsband om je heen te
krijgen, Lews Therin. Vreemd, hoe de zaken soms lopen,
niet...'
Er flitste iets door de
lucht, en Semirhage had amper tijd om een kreet te slaken voordat
iets het lemmet afketste; een weving van Lucht, kon Rhand alleen
maar aannemen, hoewel hij de wevingen van saidar niet kon zien.
Toch had Mins mes een snee in Semirhages wang gemaakt voordat het
langs vloog en zich in de houten deur begroef.
'Wachters!' riep Min.
'Speervrouwen, te wapen! De Car'a'carn is in gevaar!'
Semirhage vloekte, wuifde
met haar hand, en Min verstomde. Rhand draaide zich ongerust om en
probeerde - tevergeefs - saidin te grijpen. Iets blokkeerde
hem.
Min werd van het bed
gesmeten door wevingen van Lucht, haar mond dichtgeklemd. Rhand
wilde naar haar toe rennen, maar wederom merkte hij dat het niet
lukte. Zijn benen weigerden dienst. Op dat ogenblik ging de deur
open. Een andere vrouw kwam met haastige passen binnen. Ze keek
speurend achterom, en toen sloot ze de deur achter zich. Elza.
Rhand voelde de hoop opvlammen, maar toen ging de kleine vrouw bij
Semirhage staan en pakte de andere armband waarmee de a'dam om
Rhands nek werd bestuurd. Ze keek naar Rhand met rode, verdoofde
ogen, alsof ze een harde klap op haar hoofd had gekregen. Maar toen
ze hem zag knielen, glimlachte ze. 'En zo ontmoet je eindelijk je
lot, Rhand Altor. Je wordt voor de Grote Heer geleid. En je zult
verliezen.'
Elza. Elza was een Zwarte
zuster! Rhands huid tintelde toen hij voelde dat ze saidar
omhelsde, staand naast haar meesteres. Ze keken allebei naar hem,
elk met een armband, en Semirhage leek volkomen
zelfverzekerd.
Rhand gromde naar Semirhage.
Hij zou zich niet zomaar laten vangen!
De Verzaker raakte de
bloedende schram op haar wang aan en klakte met haar tong. Ze droeg
een eenvoudig bruin gewaad. Hoe was ze ontsnapt? En hoe was ze aan
die vervloekte halsband gekomen? Rhand had die aan Cadsuane gegeven
om erover te waken. Ze had gezworen dat hij veilig zou zijn!
'Er komen geen wachters,
Lews Therin,' zei Semirhage verstrooid, met de arm met de armband
erom omhoog; de armband die paste bij de halsband die hij droeg.
'Ik heb de kamer afgeschermd tegen afluisteren. Je zult merken dat
je niet eens kunt bewegen als ik het niet toesta. Je hebt het al
geprobeerd, dus je zult wel inzien hoe zinloos het is.'
Wanhopig reikte Rhand weer
naar saidin, maar hij vond niets. In zijn hoofd begon Lews Therin
te grauwen en te jammeren, en Rhand had bijna zin om met hem mee te
doen. Min! Hij moest naar haar toe. Hij moest sterk genoeg
zijn!
Hij dwong zichzelf naar
Semirhage en Elza toe, maar het leek net alsof hij probeerde de
benen van iemand anders te bewegen. Hij zat gevangen in zijn eigen
hoofd, net als Lews Therin. Hij opende zijn mond om te schelden,
maar er kwam alleen gekraak naar buiten. 'Nee,' zei Semirhage, 'je
kunt ook niet spreken zonder toestemming. En ik raad je aan niet
opnieuw naar saidin te reiken. Je zult het een onplezierige
ervaring vinden. Toen ik de Beheersingsband beproefde, constateerde
ik dat het een veel verfijnder middel is dan die Seanchaanse a'dam.
Hun a'dam staan de drager nog enige mate van vrijheid toe, en ze
vertrouwen op misselijkheid als rem. De Beheersingsband vereist
veel meer gehoorzaamheid. Je zult uitsluitend doen wat ik wens.
Bijvoorbeeld...'
Rhand stond op van het bed
doordat zijn benen tegen zijn wil ineens in beweging kwamen. Toen
kwam zijn eigen hand met een ruk omhoog en begon vlak boven de
halsband in zijn keel te knijpen. Hij hijgde en wankelde. In paniek
reikte hij weer naar saidin. Hij vond pijn. Het was alsof hij zijn
hand in een vat brandende olie had gestoken en de vurige vloeistof
zijn aderen in werd gezogen. Hij schreeuwde van schrik en pijn en
viel op de houten vloer, waar hij kronkelend bleef liggen en het
hem zwart voor de ogen werd. 'Je ziet het.' Semirhages stem klonk
ver weg. 'Ach, ik was vergeten hoeveel voldoening dat
schenkt.'
De pijn voelde alsof er een
miljoen mieren door zijn huid groeven, tot op het bot. Hij
kronkelde terwijl zijn spieren schokten. We zitten weer in de kist!
riep Lews Therin.
En plotseling was het zo.
Hij zag het voor zich: de zwarte wanden die hem pletten. Zijn
lichaam was beurs van de herhaaldelijke afranselingen, zijn geest
in paniek van de angst om gek te worden. Lews
Therin was zijn enige
metgezel geweest. Het was een van de eerste keren dat Rhand met de
waanzinnige had gesproken; Lews Therin was slechts kort voor die
dag op hem gaan reageren. Rhand was niet bereid geweest Lews Therin
als deel van zichzelf te beschouwen. Het waanzinnige deel van
zichzelf, het deel dat foltering kon verdragen, al was het maar
omdat het al zo gefolterd was. Meer pijn en leed deden er niet toe.
Je kon een kom die al begon te overstromen niet verder
vullen.
Hij hield op met schreeuwen.
De pijn was er nog, zijn ogen traanden ervan, maar de schreeuwen
wilden niet komen. Alles werd stil. Semirhage keek fronsend op hem
neer, en er droop bloed van haar kin. Een volgende pijnscheut trok
door hem heen. Wie hij ook was. Hij staarde naar haar op. Zwijgend.
'Wat doe je?' vroeg ze dwingend. 'Spreek.' 'Er kan me niet nog meer
worden aangedaan,' fluisterde hij. Een volgende vlaag van pijn. Die
schokte hem, en iets binnen in hem jammerde, maar vanbuiten liet
hij geen reactie zien. Niet omdat hij zijn schreeuwen binnenhield,
maar omdat hij niets voelde. De kist, de twee wonden in zijn zij
die zijn bloed vergiftigden, afranselingen, vernedering, verdriet
en zijn eigen zelfmoord. Zichzelf ombrengen. Hij kon zich dat
plotseling en rauw herinneren. Wat kon Semirhage na dat alles nog
bij hem doen?
'Hoge meesteresse,' zei Elza
tegen Semirhage, hoewel haar ogen nog glazig stonden, 'misschien
moeten we nu...'
'Stil, worm,' snauwde
Semirhage haar toe, en ze veegde het bloed van haar kin. Ze keek
ernaar. 'Dat is nu al de tweede keer dat die messen mijn bloed
hebben geproefd.' Ze schudde haar hoofd, toen draaide ze zich om en
glimlachte naar Rhand. 'Je zegt dat je niet nog meer kan worden
aangedaan? Je vergeet, Lews Therin, wie je tegenover je hebt. Pijn
is mijn specialiteit, en jij bent nog steeds amper meer dan een
jongen. Ik heb mannen gebroken die tien keer zo sterk waren als
jij. Sta op.'
Hij deed het. De pijn was
niet weg. Ze was overduidelijk van plan die tegen hem te blijven
gebruiken totdat ze een reactie kreeg. Hij draaide zich om,
gehoorzamend aan haar woordeloze bevel, en zag Min bungelen aan
onzichtbare touwen van Lucht. Haar ogen stonden wild van angst,
haar armen waren op haar rug gebonden en haar mond was gevuld met
een prop van geweven Lucht. Semirhage grinnikte. 'Meer kan ik niet
doen, denk je?' Rhand greep saidin; niet omdat hij het wilde, maar
omdat zij het beval. De brullende kracht beukte tegen hem aan en
bracht de misse-
hing jammerend in de lucht,
haar ogen glazig van schok en pijn. Rhand draaide zich om naar
Semirhage en de kleinere gestalte van Elza naast haar. De Zwarte
zuster leek doodsbang, alsof ze zich iets op de hals had gehaald
waar ze niet op voorbereid was geweest. 'Zo,' zei de Verzaker, 'nu
begrijp je dat je altijd voorbestemd was de Grote Heer te dienen.
We verlaten deze kamer en rekenen af met die zogenaamde Aes Sedai
die me gevangen hadden genomen. We reizen naar Shayol Ghul en
leiden je voor aan de Grote Heer, en dan kan dit allemaal worden
afgesloten.'
Hij boog zijn hoofd. Er
moest een uitweg zijn! Hij kon voor zich zien hoe ze hem zou
gebruiken om door zijn eigen mannen heen te razen. Hij kon zich
voorstellen dat zij bang zouden zijn om aan te vallen, voor het
geval ze hem kwaad zouden doen. Hij zag het bloed, de doden en de
vernietiging die hij zou veroorzaken. En het verkilde hem,
veranderde hem vanbinnen in ijs. Ze hebben gewonnen.
Semirhage keek naar de deur,
en toen draaide ze zich naar hem om en glimlachte. 'Maar ik vrees
dat we eerst met haar moeten afrekenen. Vooruit dan maar.'
Rhand draaide zich om en
liep naar Min toe. 'Nee!' riep hij. 'Je had beloofd dat als ik zou
smeken...'
'Ik heb niets beloofd,' zei
Semirhage lachend. 'Je smeekt heel fraai, Lews Therin, maar ik heb
besloten je smeekbeden te negeren. Je mag saidin nu wel loslaten.
Dit moet wat persoonlijker worden aangepakt.' Saidin verliet hem,
en Rhand voelde spijt bij het wegtrekken van de Kracht. De wereld
om hem heen leek matter. Hij stapte naar Min toe, en haar smekende
blik ontmoette de zijne. Toen legde hij zijn hand om haar keel,
greep die vast en begon te knijpen. 'Nee...' fluisterde hij vol
afgrijzen toen zijn hand, tegen zijn wil, haar de adem benam. Min
struikelde, hij dwong haar willoos tegen de grond en negeerde haar
verzet met gemak. Hij torende boven haar uit, drukte zijn hand op
haar keel, grijpend en wurgend. Ze keek hem met uitpuilende ogen
aan. Dit kan niet waar zijn. Semirhage lachte.
Ilyena! jammerde Lews
Therin. O, Licht! Ik heb haar vermoord! Rhand kneep harder, boog
zich naar voren om meer gewicht op haar te zetten, zijn vingers
knepen in Mins huid en duwden op haar keel. Het leek alsof hij in
zijn eigen hart kneep, en de wereld om hem heen werd zwart; alles
verduisterde behalve Min. Hij voelde haar hartslag onder zijn
vingers.
Die prachtige donkere ogen
van haar keken hem aan, hielden van hem zelfs terwijl hij haar vermoordde.
Dit kan
niet waar zijn!
Ik heb haar
vermoord!
Ik ben
waanzinnig!
Ilyena!
Er moest een uitweg zijn!
Rhand wilde zijn ogen sluiten, maar dat kon hij niet. Ze stond het
hem niet toe; niet Semirhage, maar Min. Ze hield zijn blik vast,
met tranen op haar wangen en haar donkere krullen in de war. Zo
mooi.
Hij grabbelde naar saidin,
maar kon het niet pakken. Met elk beetje wilskracht dat hij bezat
probeerde hij zijn vingers te ontspannen, maar ze bleven
knijpen.
Hij voelde afgrijzen, hij
voelde haar pijn. Mins gezicht werd paars, haar oogleden
trilden.
Rhand jammerde, dit kan
niet waar zijn! ik doe dit niet nog eens! Binnen in hem knapte
iets. Hij kreeg het koud; toen verdween die kou en voelde hij niets
meer. Geen gevoel. Geen woede. Op dat ogenblik werd hij zich bewust
van een vreemde kracht. Het was net een ketel vol water die kookte
en kolkte net buiten zijn gezichtsveld. Hij reikte er met zijn
geest naar.
Een troebel gezicht dook
voor hem op, waar hij de gelaatstrekken niet goed van kon
onderscheiden. Even later was het weer weg. En Rhand voelde dat hij
werd vervuld van een uitheemse kracht. Geen saidin, geen saidar,
maar iets anders. Iets wat hij nog nooit had gevoeld.
O, Licht, schreeuwde
Lews Therin ineens. Dat kan niet! We kunnen het niet gebruiken!
Werp het weg! Dat is de dood in onze handen, dood en
verraad, HIJ is het.
Rhand sloot zijn ogen
terwijl hij over Min heen knielde, en toen geleidde hij die
vreemde, onbekende kracht. Energie en levenskracht stroomden door
hem heen, een kolkende kracht zoals saidin, maar tien keer zo zoet
en honderd keer zo gewelddadig. Het deed hem beseffen dat hij nooit
echt had geleefd. Het gaf hem een kracht die hij zich nooit had
kunnen indenken. Het kon zelfs wedijveren met de Kracht die hij had
vastgehouden toen hij uit de Choedan Kal putte.
Hij schreeuwde van
vervoering en woede tegelijk en weefde reusachtige speren van Vuur
en Lucht. Hij liet de wevingen tegen zijn halsband beuken, en de
band ontplofte in vlammen en stukken gesmolten metaal, elk ervan
duidelijk zichtbaar voor Rhand. Hij voelde elke scherf van metaal
van zijn nek wegschieten, de lucht vervormen door de hitte ervan en
een staart van rook meeslepen toen het een muur of de vloer raakte.
Hij opende zijn ogen en liet Min los. Ze hijgde en snikte.
Rhand stond op en draaide
zich om, met witheet magma in zijn aderen; zoals toen Semirhage hem
had gefolterd, maar dan tegenovergesteld. Hoe pijnlijk dit ook was,
het was ook regelrechte extase. Semirhage leek volkomen geschokt.
'Maar... dat is onmogelijk...' zei ze. 'Ik heb niets gevoeld. Je
kunt niet...' Ze keek op en staarde hem met grote ogen aan. 'De
Ware Kracht. Waarom hebt u me verraden, Grote Heer? Waarom?'
Rhand stak zijn hand op en,
vervuld van de kracht die hij niet begreep, maakte een enkele
weving. Een balk van puurwit licht, een louterend vuur, barstte uit
zijn hand en raakte Semirhage tegen de borst. Ze verdween in een
flits en liet een vaag nabeeld op Rhands netvliezen achter. Haar
armband viel op de vloer. Elza rende naar de deur. Ze verdween in
een volgende balk van licht, haar hele gestalte even opgloeiend.
Haar armband viel ook op de vloer, en de vrouwen die ze hadden
vastgehouden waren geheel uit het Patroon gebrand.
Wat heb je gedaan? vroeg
Lews Therin. O, Licht. Je had beter weer kunnen doden dan dit te
doen... O, Licht. We zijn gedoemd. Rhand genoot nog even van de
kracht en toen liet hij die - met spijt - los. Hij zou het liefst
hebben vastgehouden, maar hij was te uitgeput. Hij bleef verdoofd
achter toen het verdween. Of... nee. Die verdoving had niets te
maken met de kracht die hij had gehanteerd. Hij draaide zich om en
keek naar Min, die zachtjes hoestte en over haar hals wreef. Ze
keek naar hem op en leek bang. Hij betwijfelde of ze ooit nog zoals
vroeger naar hem zou kijken. Hij had het mis gehad; er was
inderdaad nog iets anders wat Semirhage hem kon aandoen. Hij had
gevoeld hoe hij degene van wie hij zoveel hield vermoordde.
Voorheen, toen hij het had gedaan als Lews Therin, was hij buiten
zinnen geweest en niet in staat zich te beheersen. Hij kon zich
amper herinneren dat hij Ilyena had gedood, alsof het een troebele
droom was. Hij besefte pas wat hij had gedaan toen Ishamael hem
wekte. Nu wist hij eindelijk precies hoe het voelde om toe te
kijken terwijl hij degene van wie hij hield vermoordde. 'Het is
gebeurd,' fluisterde Rhand. 'Wat?' vroeg Min hoestend.
'Het laatste wat me kon
worden aangedaan,' zei hij, verrast over zijn eigen kalmte.
'Nu hebben ze me alles afgenomen.'
'Wat bedoel je, Rhand?'
vroeg Min. Ze wreef weer over haar hals. Er begonnen blauwe plekken
op te verschijnen. Hij schudde zijn hoofd terwijl er -
eindelijk - stemmen klonken in de gang. Misschien hadden de
Asha'man hem voelen geleiden toen hij Min
folterde.
'Ik heb mijn keus gemaakt,
Min,' zei hij, terwijl hij zich omdraaide naar de deur. 'Je hebt om
meegaandheid en lachen van me gevraagd, maar die dingen kan ik niet
langer geven. Het spijt me.' Ooit, weken geleden, had hij besloten
dat hij sterker moest worden. Waar hij ijzer was geweest, had hij
besloten staal te worden. Het leek erop dat staal te zwak was. Hij
zou nu nog harder worden. Hij begreep hoe. Waar hij ooit staal was
geweest, werd hij iets anders. Van nu af aan was hij
cuendillar.
Hij was een plek
binnengegaan zoals de leegte die Tam hem zo lang geleden had
geleerd op te zoeken. Maar binnen in die leegte had hij geen
gevoelens. Helemaal niets. Ze konden hem niet breken of buigen. Het
was gebeurd.