10

Eerst dachten ze dat het een reusachtig zeebeest was, geknipt met de nachtlens van een onbeweeglijke camera en ternauwernood zichtbaar, de rottende geschubde klomp die zich dieper in het zand nestelde, dieper in de duisternis. Maar toen het geprojecteerde beeld scherper en helderder werd gesteld, werd het ding kenbaar als de machine die het was, ietwat scheef op de oplopende zeekust gelegen. De oceaan was een glinsterende deken van beweging in de verte. Een gedaante liep dwars voor het vage rode beeld op het scherm langs. Hij bewoog zich van rechts naar links door het gezichtsveld en verdween; toen kwam hij weer terug; verder van de fietscamera vandaan en bleef stilstaan, draaide zijn hals waarbij hij zijn hoofd opzij en achterover wendde, terwijl hij het gevaarte van alle kanten bekeek. ‘Is dat ‘em? Dat is Dojaan, ja?’ De stem uit het niets deed Leo Faulcon schrikken. Hij voelde Lena opschrikken naast zich, haar ogen gericht op het zo goed herinnerde toneel van hun ontdekking. Faulcon zei hardop: ‘Dat klopt. Hij was vergeten een brok te pakken als amulet en Lena – aanvoerster Tanoway – had hem naar buiten gestuurd. We waren boos en nogal overstuur en hij maakte dat hij de tent uitkwam.’

Al sprekend keek Faulcon om zich heen en zag bij het geprojecteerde licht van de filmcabine even de rijen witte onaangedane gezichten achter zich. Onmogelijk daaruit aan te wijzen wie er iets had gezegd. Ze bevonden zich diep in het hart van Staalstad, ergens onder de grote plaza, ten minste achthonderd meter voorbij de slagboom op verdieping vier, waar je alleen onder bepaalde voorwaarden langs mocht. Hier lag een bestuurscentrum waar Faulcon tevoren slechts naar had kunnen raden; prima bewaakt en onbehaaglijk schoon. De mensen die hij hier had zien werken, hadden allemaal duidelijk zichtbare identiteitsplaatjes gedragen. Hij had er niet veel amuletten gezien. Dezelfde stem zei achter hem: ‘Hij is zich niet van de camera bewust? Daar ben je zeker van?’

‘Vrijwel zeker,’ zei Lena geprikkeld. ‘Hij was op dat moment nog niet vertrouwd met de gebruikelijke gang van zaken.’

‘Bovendien,’ voegde Faulcon eraan toe, ‘is het zo makkelijk om de gebruikelijke gang van zaken gewoon te vergeten – ik was zelf ook vergeten dat we gefilmd werden, tot we weer terug waren.’ Op het scherm werd de schimmige gestalte die zich overdreven rukkerig voortbewoog, nog waziger toen de jongen kennelijk naar het strand afdaalde en om de machine heen liep. Een paar seconden lang was het stil voor hun ogen; de vreemde trage beweging van de zee viel moeilijk te volgen en riep verwarring op – was dit soms een foto? Plotseling leek er een snelle beweging te ontstaan voor het oog van de camera. De wind was krachtiger geworden en nu stoof in korte wervelingen zand rond het wrak. Het oog van de camera beefde licht. Faulcon kon zich niet herinneren of de fietsen soms waren omgevallen in de loop van de nacht, maar hij was vrijwel zeker van niet.

‘Is hij nou naar binnen gegaan?’ klonk er een vrouwenstem. ‘Waar zitten we in jezusnaam naar te kijken?’ Faulcon wisselde een spottende blik met Lena. Commentaar was overbodig, vonden ze. Eindelijk verscheen Kris weer, moeilijk te ontwaren tegen de donkere hoogopgaande buitenwand van de machine, en kwam voetje voor voetje, zich vasthoudend aan de metalen wand, verder het beeld in. Zijn lichaam leek ijler, dunner, spookachtiger door het rosse licht en de zandnevel. Heel lang bleef hij daar naar het gevaarte staan staren, heel ergerlijk vlak aan de rand van het blikveld van de camera. Toen leek hij even te scharrelen met iets wat hij in zijn hand had; hij keek ernaar, maar wierp ook voortdurend heel duidelijk blikken in de richting van de tent. Hij hief zijn hand op en het scherm werd heel even felwit toen hij een straal energie op het wrak afvuurde. De kiel versplinterde en spatte uit elkaar; een kortstondige rookwolk werd snel weggevaagd door de wind. Kris schuifelde naar voren en hurkte om naar binnen te kijken door de bres die hij geslagen had.

‘Kijk nu goed. Heel nauwlettend. De film wordt hier erg donker en we willen er volkomen zeker van zijn dat we het eens zijn over wat daar gebeurt.’ De stem, die Faulcon niet kende, baarde hem zorgen, omdat uit het gezegde op te maken viel dat het brein dat eraan vastzat dit stukje film al heel vaak had bekeken. Op het scherm zag hij Kris Dojaan naar binnen buigen, het wrak in, maar het lichaam van de jongen en de machine waren nu moeilijk nog uit elkaar te houden door de woedende storm van zand en wind. Faulcon herkende de gedaante aan het korte doffe weerkaatsen van het licht in de facetbril als hij blikken op de tent wierp, en zo nu en dan aan duidelijker uitkomende bewegingen, wanneer hij achterover leunde om langs de wand van het wrak omhoog te kijken. Plotseling was hij verdwenen. ‘Daar,’ zei dezelfde stem. ‘Hij is naar binnen gegaan. Hebben julllie het gezien? Hij is naar binnen gegaan.’

Faulcon werd er koud van. Hij had instinctief geweten dat Kris gelogen had, toen hij zei dat hij het gevaarte niet binnen was gegaan, maar hier voor zijn ogen lag het harde, zij het wazige bewijs. Maar toen Lena tegen hem fluisterde: ‘Waar maken ze zich nou zo druk om. Dan zal-ie naar binnen zijn gegaan. Nou en?’ moest hij toegeven dat zijn bezorgdheid onredelijk was. Gedurende een paar minuten was de kamer vervuld van de zwijgende concentratie van degenen die er zaten (afgezien van het gekuch, het geschuifel en het zenuwachtig gefluister van de mensen die maar zijdelings belangstelling voor het gebeuren hadden); het scherm bleef het beeld vertonen van een oceaan, een winderig strand en een buitenaardse machine, die hoe langer je er de blik op gevestigd hield, des te meer leek te vervormen. Faulcon kreeg het warm. Lena, die naast hem zat legde haar hand op zijn hand, maar de betekenis daarvan, het delen, het medeleven, ontging hem. Na verloop van tijd toonde het scherm een snelle verrassende beweging, een enorm iets dat vlak voor de camera langsging, buiten camerabereik raakte en toen weer terugkwam. Faulcon zelf, die ging kijken wat er van zijn jonge ploeggenoot was geworden. Hij tornde tegen de wind op rondom het gevaarte, kwam weer te voorschijn, en tuurde naar binnen door het gat in de zijkant van de machine. ‘Heeft iemand tot nu toe enige ingaande of uitgaande activiteit waargenomen bij die bres?’ Het was de stem van de vrouw en Faulcon wierp een snelle blik achterom en zag haar zitten, op haar eentje. Er klonk een gemompel dat ‘nee’ beduidde. Faulcon keek en zag zichzelf een stap achteruit doen bij het gat, en om zich heen kijken, naar de tent, de oceaan, de nachtelijke hemel, en dan weer naar de machine. En heel plotseling was Kris er weer; hij kwam omhooggelopen vanaf het water, een donkere schim, heel onbeduidend, die liep en bleef stilstaan en een betekenis verkreeg van de eerste orde. De gedaante slenterde op Faulcon toe, die hem plotseling gewaar werd en zichtbaar een luchtsprong maakte van schrik – hetgeen enige vrolijkheid ontlokte aan diegenen die de film misschien nog niet eerder hadden gezien – waarop hij de jongen een paar passen tegemoet liep. Een paar seconden van geluidloze, roerloze communicatie en toen stak Kris Faulcon iets toe. Fel blauw licht spoelde over het scherm, en verdween plotseling weer, een intens nabeeld op Faulcons netvlies achterlatend, hoewel de Faulcon op het scherm – een paar dagen tevoren – zich absoluut niet bewust geweest was van enige uitstraling van het stervormige voorwerpje dat Kris hem had laten zien. De film werd op dit beeld stilgezet. De lichten in het vertrek gingen weer aan en Faulcon en Lena draaiden zich om in hun kuipfauteuiltjes. Nu zaten ze weer zoals daareven, aan één zijde van een vierkant tegenover een bureau, waarachter twee mannen zaten en een vrouw, die aantekeningen maakten en zachtjes zaten te fluisteren met elkaar. De kamer zat vol academici, psychologen, geologen, sectiecommandanten (Ensavlion was er niet bij) en de twee in donker pak gehulde Galaktische Bevelhebbers, de toezichthouders op alle planetaire koloniën. Deze twee zeiden geen woord, en zouden daar waarschijnlijk wel mee doorgaan. Ze waren erbij als waarnemers en de enige functie die ze hier vervulden, was het verzamelen van gegevens om terug te spelen naar de Federatie. Maar ze werkten nauw samen met de driezijdige structuur die VanderZandes Wereld bestuurde, waarvan de drie ijzig uitziende figuren tegenover Faulcon de vertegenwoordigers waren. De vrouw kwam van het kantoor van de Magistar Colona; ze zag er vrij jong uit, met een fijn besneden gezicht en een met zorg gevlochten kapsel; ze las een tijdje in haar aantekeningen voor ze vroeg: ‘Gaf Dojaan je de indruk dat hij loog?’

‘Dat hij niet in de machine geweest was?’ Faulcon dacht na, probeerde zich precies te herinneren wat het geweest was, waardoor hij zich onbehaaglijk had gevoeld door de houding van Kris Dojaan aan de rand van de zee. ‘Ja, dat geloof ik wel. Hij aarzelde. Hij deed schuldbewust. En ik vond het ook onlogisch dat hij niet binnen zou zijn geweest.’

‘Maar zelf ben je niet naar binnen gegaan,’ zei de man met het grauwe gezicht, die rechts van de vrouw van de Magistar Colona zat. Hij was afkomstig van het kantoor van de Provinciaal Secretaris; kijkend naar het hele gebeuren verroerde hij vrijwel geen spier van zijn gezicht en Faulcon kon hem er maar met moeite op betrappen dat hij met zijn ogen knipperde. ‘Ik was bang,’ zei hij. ‘En ik zocht Dojaan eerder buiten.’

‘Schuldbewust? Of in de war. Dojaan.’ Deze bijdrage kwam van de tweede man, ouder, grijs, en veel te dik; Faulcon had hem wel eens eerder gezien: Marat Inhorts, adviseur van de Magistar Militar. ‘Kan het dat hij in de war was? Suf? Niet wetend wat er nu precies met hem gebeurd was?’

‘Ja... ja, dat zou wel kunnen, denk ik.’ Een naamloze psycholoog zei: ‘Dat zou aansluiten bij het conversatie- en gedragspatroon waarover Faulcon verslag heeft gedaan. Mogelijk is hij wel met opzet de machine binnengegaan en is hij daarna ergens door in de war geraakt, of mogelijk is zelfs zijn geheugen gewist.’

Faulcon zei: ‘Hij deed in elk geval niet bezitterig over de amulet, dat voorwerp dat met zijn naar binnen gaan te maken schijnt te hebben. Hij was volkomen bereid om het aan commandant Ensavlion te geven om het te laten analyseren.’

‘Maar Ensavlion heeft hem ervan weerhouden het af te doen,’ zei Lena. ‘Ik meen dat het in situ geanalyseerd is.’

De raad knikte als één man en de vrouw tilde een blad papier op en tuurde naar wat daar geschreven stond. Ze drukte op een knopje en achter haar verscheen een doorlichtfoto van de ster, waarop een warboel te zien was van kleine buizen, cirkelvormige structuren, en geometrische – mogelijk kristallijne – formaties. Na verdere uitvergroting viel op dat de binnenkant van de ster letterlijk overdekt was met kleine krasjes, die elkaar raakten en kruisten; misschien een microcircuit, maar dan wel heel primitief en grof. Inhorts zei: ‘Zoals u ziet bezit het voorwerp een gedetailleerd en voornamelijk onbegrijpelijk binnenwerk. Het is op het oog verre inferieur aan onze eigen technologie – een primitief mechanisme dat energie produceert op alle golflengten, door een soort van warmte- en drukbesturing van buitenaf; dergelijke circuits zijn ons niet vertrouwd, maar ze zijn wel erg grof; de kristallen vervullen een soort kanaliserende en versterkende functie, maar ze zijn onnodig groot. Het is een stuk speelgoed. Een dom voorwerp, zonder functie.’ De vrouw zei: ‘Kort na de ontmoeting tussen de ploeg en het wrak verscheen de machine weer. Vrij algemeen neemt men aan dat hij weer terug is gekropen, de oceaan in, en daarna in de tijd is verdwenen, ofwel door een onderzeese tijdbeweging, een vlaag, of mogelijk ook uit eigen vrije wil. Het ontbreken van een spoor en het feit dat de navolgende uren niet de geringste storing in de oceaan is waargenomen, suggereren tevens de mogelijkheid dat de machine rechtstreeks vanaf zijn ligplaats aan de oever verdwenen is. Er is ook alweer nauwelijks enige aanduiding van storingen aan het strand. We moeten rekening houden met de mogelijkheid dat dit een gezocht contact is geweest, waarvan wij het doel vooralsnog niet begrijpen.’ Ze stak een foto omhoog; van de amulet van Kris, meende Faulcon. ‘Toch zeker niet om dit, dit prulding. Hoewel...’ Ze haalde haar schouders op, legde de foto neer en keek opeens Faulcon recht aan, terwijl haar gezicht zich verhardde. ‘Een vraag die ons intrigeert, en ook de werkelijke reden voor jouw aanwezigheid, Faulcon, is de vraag of het toeval was: het feit dat jij, Faulcon, de enige ons bekende persoon bent die klaarblijkelijk tot tweemaal toe aan de levensvorm die ons gadeslaat, bent blootgesteld geweest.’

Met haar woorden was de hoofdpijn bij Faulcon opgekomen, en leek de kamer hem aan alle kanten in te sluiten. De aanwezigheid van Lena naast hem nam buiten proportie toe. Hij hoorde elke ademtocht, elke hartslag, elke fronsrimpel, elke stilzwijgende vraag, elke blos van boosheid, van verwarring. Toen hij vanuit zijn ooghoeken naar haar keek, zag hij dat ze recht voor zich uit zat te staren naar de raad, maar dat haar wangen vuurrood waren en dat haar borst snel op en neer ging, ten teken van de gevoelens die ze onderging. Faulcon probeerde Lena te negeren en zei, met een stem die niet vast klonk, maar die hij hopelijk toch redelijk in bedwang had: ‘Ik begrijp niet helemaal wat dat betekent... Waar doelt u op?’ De vrouw lachte, maar zonder vrolijkheid, alsof ze Faulcons verdedigende houding alleen maar kon minachten. ‘Wij doelen feitelijk nog helemaal nergens op, slenker. We hebben hier een satellietopname van de route die jullie met z’n drieën hebben gereden, die laatste tocht. We hebben hier tevens jullie instructies. Een aantal dagen lang hebben jullie de bergen verkend, en een deel van de woestijn, gaande in de richting van de noordelijke oceaankust; abrupt zijn jullie toen van route veranderd, namelijk in zuidwestelijke richting, door het bos heen, wat een forse koersverandering betekent, en één die jullie in kaarsrechte lijn bij het buitenaardse wrak bracht, hoewel jullie dat toen nog met geen mogelijkheid konden zien, en hoewel het gevaarte voor zover wij uit verspreide en weinig betrokken satellietopnamen weten, tot een paar dagen voor jullie komst niet ter plaatse was. Het schijnt regelrecht uit zee te zijn komen kruipen om jullie te begroeten. Wiens idee was het om van koers te veranderen?’

Het was vrijwel doodstil in de kamer. Aller ogen waren op Faulcon gericht, de gezichten stonden plechtig, en aller plechtigheid loochende de diepe achterdocht en de nieuwsgierigheid die leefde in de borst van de dertig lichamen om hem heen in het vertrek. ‘Dat weet ik niet,’ zei Faulcon zacht. ‘We hebben het geloof ik impulsief in een opwelling gedaan.’ Voor daarop een reactie kon komen, zei Lena, fel en scherp: ‘Het was feitelijk Kris Dojaans idee. Hij wilde de oceaan zien, en we wisten dat je vanuit het noorden uitkeek over de zoutvlakte. In de bergen zijn we toen van richting veranderd en zijn verder de zon achterna gegaan. Toen we die ontdekking deden, hebben we dat toegeschreven aan ons geluk, het geluk dat ons door Kris Dojaan was aangebracht.’ De raad praatte even zachtjes onderling en tijdens die korte pauze probeerde Faulcon Lena’s aandacht te trekken. Het was ergerlijk en ook zorgwekkend dat ze hardnekkig pal voor zich uit bleef kijken, maar ze was zich van Faulcons ongerustheid best bewust, dat zag hij wel. Ze negeerde hem straal, en hij wist precies waarom.

‘Slenker Faulcon?’ Hij sleurde zijn aandacht terug naar de raad, naar de vrouw die hem al een tijdje dringend zat te roepen.

‘Neem me niet kwalijk. Ik was even weg.’

‘Wij hebben besloten dat wij jullie iets dienen uit te leggen; jullie beiden, zowel gezien jullie relatie als gezien de bestaande geheimklassering van aanvoerster Tanoway. Deze wereld, deze tijd van ons, deze hele installatie, wordt gadegeslagen. Wie of wat ons gadeslaat, daar kunnen we slechts naar raden. Waarom ze ons gadeslaan: alweer iets waar we op dit moment geen antwoord op kunnen geven. Het ziet er echter naar uit dat ze wel contact maken; en wel op heel verschillende manieren, althans dat veronderstellen we. De amulet kan heel wel een voorbeeld van een dergelijke vorm van contact zijn, een onderbewuste oproep naar een bepaalde plaats, en dan een soort ‘behandeling’... in dit geval van Kris Dojaan, hoewel jullie vrijwel zeker allebei grondig zijn doorgelicht toen jullie er waren. De visuele waarnemingen zijn een andere vorm van contact; daarvan gaan we althans uit. En dan zijn er nog andere vormen die gesuggereerd zijn, waarop we hier en nu niet hoeven in te gaan. We weten natuurlijk dat je officieel ontkent dat je de reizigers gezien hebt...’ Ze richtte zich nu persoonlijk tot Faulcon. ‘Of zelfs maar hun machine. Op het tijdstip dat je sectiecommandant ze beide waarnam, en andere leden van jouw ploeg, die nu dood zijn of krankzinnig, ook visueel contact maakten, beweer je bewusteloos te zijn geweest. Het feit dat je niet met obsessies loopt, of dood bent of in een inrichting zit, zou erop wijzen dat je de waarheid spreekt. Wij weten natuurlijk dat je liegt; de schouw die we bij het afmelden na het incident van je hebben afgenomen, vertelde ons precies wat we weten wilden, namelijk dat je evenveel gezien hebt als Ensavlion.’ Weer stokte Lena’s adem hoorbaar; ze vroeg zich natuurlijk af wat er nu weer zou komen, wat voor leugens en nieuw bedrog nu weer te voorschijn zouden komen. Faulcon bleef in verhit, beangst stilzwijgen zitten; hij kon niet anders. Hij had niet eens geweten dat ze hem geschouwd hadden toen hij rapport uitbracht. Hij was boos, wrokkig over de inbreuk op zijn privé-leven. ‘... Ensavlions obsessie en zijn openbaar geraaskal zijn gênant, maar ook wel nuttig. Er bestaat de indruk dat alleen hij die structuur en de reizigers heeft gezien, deze bezoeking, terwijl het in de grond een goed gedocumenteerd en vaak waargenomen verschijnsel is. Of de reizigers nu fantasie of werkelijkheid zijn, kunnen we nog niet beoordelen...’

‘Waarom schouwt u hem niet, net als mij?’ Bitter, met het bloed brandend in zijn wangen. Inhorts schudde zijn hoofd. ‘Jij hebt op je aankomstformulier ingevuld dat je toestemming gaf om je te schouwen als je een contact zou maken. Wij maken geen misbruik van onze technologie en onze verantwoordelijke positie, slenker! Al kan ik wel zien dat je me niet gelooft.’

De man had gelijk! Hij had inderdaad ingestemd in naschouw als hij na een opdracht buiten bewustzijn of onbekwaam zou zijn.

‘Bovendien,’ zei de vrouw, ‘gaat het ons er niet zozeer om wat je zag, als wel om de vraag of het werkelijk was, wat je zag.’

Lena zei met doffe stem, bijna mechanisch: ‘Hebt u Kris ook geschouwd? Hebt u ook in zijn hoofd gegluurd om te zien wat hij zag?’

Inhorts knikte nadenkend en keek haar aan. ‘Hij heeft er ook toestemming voor gegeven. Maar niets dan intense en heel scherpe beelden van zijn broer, en de oceaan... de Paluberionzee. We konden er met geen mogelijkheid uit opmaken of hij het wrak is binnengegaan of niet. We hadden niet veel aan die beelden.’

‘Wat deze meneer bedoelt,...’ zei de vrouw in het midden haast sarcastisch, ‘is dat Kris Dojaan opzettelijk van een breinblok schijnt te zijn voorzien.’ Wat vóert u toch in uw schild, meneer Dojaan? ‘Wij vertellen jullie, slenker Faulcon en aanvoerster Tanoway, dit allemaal, omdat jullie vanaf nu deel uitmaken van een groter project.’ Inhorts ging gaandeweg steeds langzamer praten en sprak zijn woorden bijna komiek duidelijk uit, alsof hij met alle geweld wilde dat de volle omvang van zijn woorden door zou dringen tot de hersens van het domme volk tegenover hem. ‘Jullie zetten jullie werk in sectie 8 voort. Hoewel jullie bevelvoerend officier de juiste geheimklassering heeft, ontvangen jullie voortaan je orders van ons; commandant Ensavlion zal hier niet vanaf weten.’ Faulcon was zich ervan bewust dat het geen zin had, maar protesteerde toch zwakjes: ‘Maar ik ben helemaal geen militair; ik ben los medewerker, min of meer.’

‘Nu niet meer. De wet verbiedt ons jullie privé-leven te bewaken en gade te slaan, tenzij jullie toestemming geven. Nee, dat dacht ik al – maar in het openbaar zullen jullie voortdurend worden gadegeslagen. Jullie kennen de procedure: als jullie bezwaren hebben dan dienen die op de band gezet binnen vijf dagen bij de Centrale Rechtspleging te zijn ontvangen, gesteund door een vertegenwoordiger van sectie 8. Tussen twee haakjes, het is jullie verboden hierover te spreken met enige vertegenwoordiger van sectie 8.’ Gevoel voor humor, dacht Faulcon, en hij moest er zelf om glimlachen. ‘Wat jullie hier vandaag vernomen hebben, wat jullie nu bekend is over Kamelios, en het dal, is allemaal strikt geheim. Als jullie erover zouden praten, of als zelfs maar vermoed zou worden dat jullie erover hebben gerept, dan lopen jullie de kans op verbanning en eenzame opsluiting. Ik hoop dat dat duidelijk genoeg is. Als jullie vertrekken, kunnen jullie een grijs geheimklasseplaatje ophalen. Draag dat te allen tijde op een verborgen plaats bij je.’

Faulcon knikte stom, terwijl hij naar de onaangedane gezichten van de raad keek. De vrouw zei: ‘Dit is de eerste maal dat jullie voor de raad verschijnen. Het is tevens de laatste maal. Maar ver weg zijn we nooit.’ Faulcon stond op en liep achter Lena aan naar de deur. ‘Dat is een troostende gedachte,’ zei hij, terwijl hij de koele gang instapte.