Mei

Midden onder het uitleveren van de bestellingen - Hartelust, dat was het. Ik moest de uitzendkracht die nu mijn werk deed, nog zeggen de order van Hartelust te controleren - diende Adri zijn ontslag in. Ons bedrijf was te klein voor hem geworden, of hij te groot voor ons, dat liet hij in het midden. Peter had verschrikkelijk de pest in. Hij had niets zien aankomen, en we hadden fiks in Adri geïnvesteerd, geen mogelijkheid tot bijscholing was ooit aan zijn neus voorbijgegaan.

Ik wilde mijn geplaagde man steunen, maar had er amper de energie voor. Ik sliep slecht. De droom over het gesmokte jurkje was teruggekomen. Nacht na nacht schrok ik wakker op het moment dat mijn moeder het over mijn hoofd uittrok. Maar als ik een slaappil innam, voelde ik me de volgende dag helemaal gebroken.

Toen ik 's nachts op een keer uit ons lege bed opstond om wat melk te gaan opwarmen, trof ik Peter in de keuken boven een handboek over veredelingstechnologie. Ik ging naast hem aan tafel zitten. Zonder op te kijken zei hij: Jij hoort in bed, meisje.

Jij ook.

Hij wreef over zijn voorhoofd en mompelde: Had ik al die cursussen nou maar zelf gedaan, dan zou die kennis tenminste in huis zijn gebleven.

Zit je er erg over in?

Ach, breek jij je er het hoofd nu maar niet over.

Hij sloeg de pagina om. Hoopte hij dat ik snel zou opkrassen? Terug zou gaan naar bed, waar ik in mijn eentje moest zien uit te rusten, beter te worden?

Mezelf overvallend vroeg ik: Vind je mij nog steeds gestoord?

Bedachtzaam sloot hij het boek: Waarom slaap je niet?

Ik droomde over mijn moeder.

Hij legde zijn handen voor zich op tafel en vouwde zijn vingers.

Dit was de man met wie ik twee kinderen had. Dit was de man die mij, al doende, had laten weten dat het brandgat in mijn borst voor hem nog minder dan een bijzaak was. Nu hij, op zijn beurt, mijn bijstand nodig had, nu ik zijn zorgen moest verlichten, nu zat ik alleen maar over mezelf te wauwelen. Ik zei: Ik wou dat ze dood was.

In je droom?

Nee, in het echt. Ik wou dat ze in dat infarct gebleven was.

Ja, dat zou beter zijn geweest, zei hij na een moment. Maar zo is het niet gegaan.

Zonder overgang sprongen de tranen me in de ogen.

Ik wrong me langs de tafelrand en ging bij hem op schoot zitten. Ik kon zijn hart voelen kloppen.

Het zijn even barre tijden, Heleentje, zei hij terwijl hij me als een klein kind in zijn armen wiegde, maar ze gaan weer voorbij.

Ja, dat zegt Francien ook altijd.

Zie je wel, je bent omringd door verstandige mensen.

Behalve mijn moeder dan.

Behalve je moeder, zei hij.

Nee, hem hoefde ik niets uit te leggen.

Toen ik uit het ziekenhuis was gekomen en zij zelf voor het eerst mijn verband had moeten verschonen, had ze zo gehuild dat de buurvrouw het door de muur heen had gehoord en geschrokken bij ons had aangebeld. In mijn slaapkamer had ik mijn moeders gierende uithalen opgevangen, beneden in de gang: Ik vergeef het me nooit, ik maak me van kant, ik kan het niet aanzien, ik maak me van kant.

Al begreep ik niet wat ze zei, ik grabbelde beschaamd naar het aan stukken geknipte verband, om het voor de grote lelijke plek op mijn borst te houden. De plek die zo ontzettend zeer deed dat ik alleen nog maar daaruit leek te bestaan, ik was geen meisje meer, ik was louter pijn. Francien kwam mijn kamer binnen.

Waarom schreeuwt mama zo? vroeg ze.

Gespannen fluisterde ik: Ze moet even stoom afblazen. Dat zei onze vader immers ook altijd, stoom afblazen.

Voor Francien was het meteen een uitgemaakte zaak. Ze ging op de rand van mijn bed zitten. Met een waarderend gezicht wipte ze heen en weer. Jazeker, ik had het lekkerste bed van de wereld. Het was fijn er weer in te liggen.

Waarom hou je die lapjes zo raar vast? vroeg mijn zusje.

Omdat het dááronder zit.

O, zei Francien. Ze dacht even na. Ten slotte vroeg ze: Mag ik het dan niet zien?

In het ziekenhuis was er zo'n aardige zuster geweest, of eigenlijk was het geen zuster, ze had tenminste geen witte jurk aan, maar ze kwam wel heel vaak langs. En iedere keer ging ze met me voor de spiegel staan. Kijk nu toch, zei ze dan, wat zie ik daar een lief gezichtje, wat zie ik mooie ogen! Kon ik haar nu maar vragen wat het betekende dat mijn moeder zich van kant wilde maken als ze me zag.

Francien duwde mijn hand weg en keek naar mijn borst. Na een moment zei ze: Dat ziet er eng uit, zeg. Ze ging er met haar neus bovenop hangen: Is dat wel echt vél?

Ja, het zit toch helemaal dicht?

Maar het glimt zo. Is het niet te strak?

Ja, dat wel.

Zullen we met de barbies spelen? vroeg mijn zusje.

Op dat moment kwam mijn moeder de kamer weer binnen. Ze deinsde even achteruit. Heleen, zei ze toen met trillende lippen, bedek je!

Ze rukte Francien van het bed en drukte het gezicht van mijn zusje tegen haar dijen.

Eenmaal volwassen was het een sport voor me geworden. Kon ze het niet verdragen me te zien? Nou, daar was wel een mouw aan te passen. Maar als kind had ik er verschrikkelijk onder geleden dat mijn moeder vanaf dat moment haar blik van me had afgewend. Alleen door me voor haar zoveel mogelijk onzichtbaar te maken, kon ik haar goedkeuring nog verdienen. Heleen is erg zelfstandig, zei ze tegen anderen, die gaat het liefst haar eigen gang, net zoals Dick.

Mijn vader vond het geloof ik wel leuk dat ik opeens zo op hem begon te lijken. Wij zijn nu eenmaal eigenheimers, zei hij, net zo waarderend als aanmoedigend.

Maar ja, als ware eigenheimer zocht je per definitie de eenzaamheid, je vormde samen geen gezelschap en je deelde geen clubhuis of boomhut met elkaar. Waarschijnlijk nam hij voetstoots aan dat ik er precies zo over dacht.

Vaak kroop ik, in die eerste tijd na het ziekenhuis, 's avonds bij Francien in bed, met het sprookjesboek dat nu van Lizzy was. Fluisterend las ik mijn zusje voor over dappere prinsen en goede petemoeien die iedere vorm van onrecht in een handomdraai ongedaan wisten te maken. Ik wilde dat zij terdege begreep, net zo goed als ik ervan doordrongen was, dat het zó hoorde te gaan en dat je daar altijd gerust op kon zijn.

Met het verstrijken van de tijd werd mijn vertrouwen beproefd. Hadden we thuis maar een spinnewiel gehad: waarschijnlijk kenden mijn helden helemaal geen strijkbouten, daar moest het aan liggen. Toch sloop ik, als Francien in slaap was gevallen, hoopvol terug naar mijn eigen kamer en zette het raam wijd open om zo Finist de Wakkere Valk te lokken. Zodra ik op zijn rug zou zijn gestapt, met mijn voeten stevig tussen zijn veren geplant, zou ik weer ongeschonden zijn. Maar hij kwam niet, hij kwam nooit, al dacht ik hem soms te zien wanneer mijn vader schuchter in het donker binnenkwam om te controleren of ik wel sliep.

Vanaf enige afstand keek hij naar me en verdween dan weer stilletjes. Ik was immers niet een kind dat getroost moest worden omdat het uit de gratie was geraakt, ik was gewoon een meisje dat het liefst alleen was. Een kwestie van de meest wenselijke woorden kiezen. En merkwaardig hoe groot de kracht daarvan was, als van een toverspreuk: ik geloofde het op het laatst bijna zelf. Pas toen ik Peter leerde kennen, kwam ik erachter dat ik alleen maar eenzelvig werd genoemd. Zo ongeveer zoals mijn moeders regenkapje door haar 'het condoom' werd genoemd. Ze had een betekenis aan me gegeven die ik helemaal niet bezat.

En toen ik zelf kinderen kreeg, begreep ik er nog minder van dan voorheen. Natuurlijk, het verpletterende schuldgevoel snapte ik heel goed, maar dat ze het in haar onmacht zo had opgelost, getuigde wel van een zeldzame armoede. Heleen, bedek je, je bent een onsmakelijk gezicht. Voor wie? Zij was het geweest wie mijn aanblik bespaard moest blijven. Was het alleen wroeging, of belichaamde ik ook een smet op het blazoen van haar moederschap? Want wat had zij, ondanks al haar stoere verhalen, op haar naam staan behalve het feit dat ze moeder was, iemands moeder, de mijne?

Vooruit, deze ene verzachtende omstandigheid gunde ik haar: het hoorde bij haar generatie dat vrouwen geen kant op konden en vaak dol van frustratie moesten zijn geweest. 'Als moeder heb je veel venijn, hoor.' Maar wat kwamen wij dochters in een pijnlijke spagaat terecht wanneer de bordjes werden verhangen.

Dat het noodlot haar en mij nu in een situatie had ge-bracht waarin zij van mijn zorg en aandacht afhankelijk was, vond ik bijna niet te verkroppen. Ergens in dat demente hoofd van haar moest toch ook het onaangename besef huizen dat de zaak op z'n zachtst gezegd niet in balans was. Wie weet was dat zelfs de reden waarom ze zo onrustig was dat ze met paardenmiddelen moest worden verdoofd.

En dus was het misschien ook wel de reden waarom ik het al die tijd had volgehouden. Om haar met terugwerkende kracht alles in te peperen waarin zij zelf tekort was geschoten. Ben ik niet een engel van liefde voor je, moedertje? En, hoe bevalt het je? Vind je het welverdiend?

Op mij kon ze rekenen.

Zeker, het was waar dat kinderen machteloos tegenover hun ouders stonden omdat zij zo wanhopig naar hun liefde verlangden. Alleen was het kind in kwestie, ik, allang een volwassen vrouw, met volwassen middelen tot haar beschikking. Dat ik het nog niet eerder zo had bekeken.

Het werd een kille meimaand, met grauw, onbestendig weer. Het bezorgde me een uitgerangeerd gevoel om de hele dag maar wat rond te hangen (Aantal televisieprogramma's overdag bekeken: als Lizzy het zou weten, zou ze jaloers op me zijn), terwijl op de kwekerij het werk Peter en Willem boven het hoofd groeide. Na een ruzie over iets onbenulligs had Adri zich ziek gemeld en hij zou zich vast niet meer vertonen voordat zijn opzegtermijn was verstreken.

En dat kan allemaal maar in dit land, zei ik tegen Corinne. Als MKB'ers onder elkaar veroorloofden we ons soms rechtse praatjes.

Op de zaterdagen, en een enkele keer ook doordeweeks na schooltijd, moest Lizzy bijspringen in de verkoop. Mokkend stond ze bij de varens. Arme schat, ze vatte het vast op als een complot om haar uit het asiel weg te houden. Het was mijn schuld dat ze de kans niet meer kreeg om Arend te zien, net zo goed als het, door de opeenvolging van gebeurtenissen, uiteindelijk mijn moeders schuld was dat mijn dochter nog steeds naar me keek alsof ik een ontoerekeningsvatbare idioot was, en zo stapelde de boel zich maar op. Was dit nu wat Francien een karmische knoop noemde? Hoe moest ik die ooit ontwarren?

Meteen na Lizzy's verjaardag had ik mijn excuses aan-geboden aan bullebak Arend. Het was een onwerkelijk gesprek geworden. Waarom bestond er niet een simpele, koro-achtige term die je op vragende toon kon uitspreken wanneer je vermoedde dat iemand onzuivere bedoelingen met je kind had, vermoedens die je evenwel niet hardop kon verwoorden omdat a. je daarmee haar eigen, wellicht nog verborgen verlangens aan het licht zou brengen, b. de naarling in kwestie daardoor op ideeën kon worden gebracht en c. waar bemoeide je je überhaupt mee, het was een vrij land, dit land.

In plaats daarvan moest ik me door een brij van woorden werken die nu eens te vaag en dan juist weer te be-schuldigend klonken, en die er bovendien stuk voor stuk om schreeuwden om te worden weersproken. Het gaf me het gevoel dat ik over onbetrouwbaar ijs schuifelde. Ik kon elk moment in een wak verdwijnen.

Slaagde er niet in ook maar het geringste deukje in

Arends zelfgenoegzaamheid te slaan. Onaangedaan hoorde hij me aan, één wenkbrauw spottend opgetrokken, alsof ik me maar wat in het hoofd haalde en Lizzy niets onzedelijks in hem inspireerde, dat nooit had gedaan en het ook nooit zou doen. Maar toch bedankt voor de boodschap.

Een paar dagen later stuurde hij me de rekening van de stomerij.

Ik schaam me dood voor jou, mama, zei Lizzy met een wit gezichtje. Jij kunt maar aan één ding denken, weet je dat, komt dat soms door die opvliegers, je ziet overal seks in, seks, seks, seks. Ik wilde alleen maar gewoon met Paco en de andere honden spelen, en van Arend mocht dat tenminste.

Het was, geloof ik, in dezelfde week dat ik me er eindelijk toe kon zetten mijn moeders papieren uit te zoeken, op een dag waarop ik me zonder enige verklaring wat minder futloos voelde. Aangezien er een bleek zonnetje scheen, richtte ik de tuintafel 's ochtends vroeg in met een pot thee en een pond amandelkrullen, en ging aan de slag, me koesterend in de hoopvolle gedachte dat ik blijkbaar herstellende was.

Het fluitenkruid langs ons slootkantje zat vol zoemende insecten. Hier hadden Storm en Lizzy vroeger kikkerdril en stekelbaarsjes verschalkt, en op deze plek hadden Peter en ik honderden keren na het werk in voldane, woordloze saamhorigheid een borrel gedronken: dit was waar ik thuishoorde, dat moest ik niet vergeten, dit was wat ik geleidelijk zou terugveroveren op de chaos.

Er lag een flinke stapel paperassen voor me, want bij het uitruimen van de flat in Nieuwegein was ik geleidelijk aan zo moedeloos geworden dat ik op het laatst alles wat op persoonlijke papieren leek, blindelings in een verhuisdoos had gegooid.

Hier: een stel oude schoolrapporten van Francien en mij. 'Francien blinkt uit in gym', had een allang vergeten meester aardig onder een verder hopeloos rapport van mijn zusje geschreven. Ofschoon zij altijd veel slimmer was geweest dan ik, had ze geen leerhersens gehad. Ik was degene die thuiskwam met achten en negens. Zie je wel, Heleen, zei mijn moeder dan, jij bent echt een kind van je vader.

Hier: een mapje foto's van zijn afscheid op de bibliotheek. Een receptie met blokjes kaas en leverworst, een groot bloemstuk, een nog onuitgepakt cadeau. Hij verlegen, maar ook zichtbaar verwarmd door de attenties van zijn collega's. Zij trots ernaast. Toch had ze de foto's blijkbaar niet de moeite waard gevonden om in een van haar officiële albums te plakken.

Hier: een schrift met een spiraalband. Er waren recepten uit tijdschriften in geplakt, met verleidelijke afbeeldingen van ongeblakerde paprika's en frisse courgettes. Dat het tijdperk anderlands eten maar kort had geduurd, bleek uit het feit dat het schrift voor nog geen kwart was gevuld. Op de pagina naast het laatste plaatje van een quiche had mijn moeder in haar slordige handschrift zelf een recept neergekalkt. 'Becky's pannekoeken' stond erboven.

Becky was onze buurvrouw geweest.

Ik keek op mijn horloge. Nee, het was nog veel te vroeg om Francien te bellen.

Hier: een envelop met 'Zorgverklaring' erop.

Op dat moment kwam Willem aangelopen: Hé, Heleen, zit je te genieten van het goede leven?

Is het nu al koffietijd? Want dan kom ik meteen in actie, hoor.

Nee joh, ik moet alleen maar even pissen.

Ga je gang, zei ik. Na het gooi-en-smijtwerk had ik in Noordwijk voor hem een leuk overhemd gescoord, met een lichtgeel ruitje. Was iedereen maar zoals Willem.

Ik maakte de envelop 'Zorgverklaring' open, haalde er een velletje papier uit en ontvouwde het. Het was een langwerpig voorbedrukt formulier, zorgvuldig door mijn moeder ondertekend. Ik begon het te lezen.

'ARTIKEL I. Als ik, door de gevolgen van een ongeval of een ziekte of om welke andere reden dan ook, in de toekomst niet in staat mocht zijn om zelfstandig besluiten te nemen omtrent mijn verzorging en medische behandeling...' Mijn keel werd droog. Mijn ogen vlogen over het papier. Sommige zinnen had mijn moeder, zoals haar gewoonte was, dik onderstreept.

'Dat er geen pogingen zullen worden ondernomen om mij te reanimeren.'

'Dat er geen intraveneuze of andere kunstmatige voedingsmethoden zullen worden gestart.'

'Dat er geen medicamenteuze behandelingen meer zullen plaatsvinden.'

'Dat er geen chirurgische of andere ingrepen meer zullen plaatsvinden.'

In de marge van ARTIKEL 7 had ze drie uitroeptekens gezet: 'Zo mogelijk wil ik de laatste fase van mijn leven doorbrengen in mijn eigen huis of op een plaats waar een vergelijkbare sfeer kan worden gecreëerd.'

Het formulier sloot af met de zinsnede: 'Op deze Zorgverklaring is het Nederlands Recht van toepassing.'

Met het gevoel dat ik droomde, vouwde ik het weer in tweeën. Het duurde een paar tellen voordat de mokerslag van het besef aankwam. Nu lag haar lot in mijn hand. Nu kwam het op mij aan, en op mijn mededogen. Elke dag dat zij nog in de Zonneheuvel verbleef, waar ze niet wilde zijn en waar er voorbereidingen gaande waren voor een levensverlengende operatie aan haar spataderen, was nu officieel en onomwonden mijn verantwoordelijkheid.

Hai, zei Bill, met Bill, ik bel u even om te zeggen dat de uitvaart van mevrouw Van Dam aanstaande maandag om twaalf uur is. O, sorry, u wist toch al dat ze is overleden, hè?

De dochter had het me eergisteren zelf verteld, op de gang, het gezicht gevlekt van het huilen, haar moeders breitas in de ene hand, in de andere een koffertje met wat kleren. Dat er van een heel mensenleven alleen maar een koffertje overbleef dat de inhoud van een enkel nachtkastje bevatte, had ik nog wel aangekund, maar die tas, met breiwerk dat honderden keren was uitgehaald, die had me om een of andere reden zwaar aangegrepen. De dochter had gezegd: Ze genoot nog zo van alles, van een lekker stukje fruit, van samen een beetje zingen, o, ik weet me gewoon geen raad, u boft maar dat u uw moeder nog hebt.

Uw moeder wil er graag heen, zei Bill, ze is er helemaal vol van.

Maar Bill, ik heb nooit gemerkt dat mevrouw Van Dam en zij...

Rekent u maar! Bij de koffie zaten ze altijd naast elkaar aan tafel.

Perplex legde ik neer. Nu dit weer. Hield mijn moeder er in de Zonneheuvel soms een heel leven op na waarvan ik geen weet had? Mij op m'n gemoed werken zodra ik een voet over de drempel zette, maar ondertussen. Het zou net iets voor haar zijn, die komediante.

Toen ik haar die maandag ging ophalen, schaamde ik me voor mijn gedachten. Door de versuffende werking van de Haldol zat ze erbij als een slecht gestorte pudding. Ze had moeite haar hoofd rechtop te houden. Haar ogen stonden glazig. Ze reageerde niet op mijn groet.

Het leek me een zinloze onderneming om haar naar het crematorium te slepen, alleen maar omdat ze daar in een helder moment klaarblijkelijk iets over had gezegd. Wellicht had ze het even als een verzetje beschouwd, want van de doden eren had ze bij mijn weten nooit veel werk gemaakt: dat waren maar saaie pieten. Maar ja, de rolstoeltaxi was al besteld.

Eenmaal achterin zonk ze nog verder in zichzelf weg, de benige handen om haar tasje geklampt.

We waren er bijna, toen er ergens een brug openging en we voor de slagbomen moesten wachten. De chauffeur zette de motor af en luisterde achterovergeleund naar de nieuwsberichten op de radio. Plotseling kwam het me als volstrekt onwaarschijnlijk voor dat de wereld nog steeds draaide en dat het kennelijk ook nog eens van belang werd geacht daarvan verslag te doen. Moedeloos keek ik uit het raampje om te zien wat er zo interessant was aan het bestaan.

In de auto die naast ons stond te wachten, zaten twee vrouwen. De jongste zat achter het stuur, ze leek nog geen dertig, de ander was iets ouder dan ik. Ze waren in een geanimeerd gesprek verwikkeld, vertrouwelijk naar elkaar gebogen. Opeens begonnen ze allebei om het hardst te lachen. Van plezier sloeg de dochter met haar vlakke hand op het stuur.

Wanneer had ik mijn moeder ooit ergens heen gereden? Ik kon me niet heugen samen met haar in een auto te hebben gezeten behalve nu, in deze rolstoeltaxi die, op weg naar een crematorium, stilstond voor een open brug. (Aantal keren een voertuig gedeeld: één.)

O, waarom, waarom bezorgde het me plotseling zo'n schrijnend gevoel dat we al die jaren op onze verschillende planeten waren blijven zitten? Al die tijd had ik per slot van rekening alleen maar geprobeerd... Allemachtig, wat was ik het zat om te proberen het juiste te doen en daarin alleen maar te falen.

We mogen weer, zei de chauffeur. Hij startte de motor.

Toen we tien minuten later bij de aula aankwamen, was de uitvaartdienst al begonnen. Een kraai keek afkeurend toe terwijl mijn moeder met het liftje uit de taxi zakte. Ze was in slaap gevallen, haar hoofd opzij geknikt. Met een afgemeten gebaar opende hij de deur voor ons.

Het was maar een klein gezelschap dat bijeen was ge-komen om mevrouw Van Dam uitgeleide te doen. De dochter met haar man en kinderen, een paar broze ouderen, familieleden misschien, of kennissen van vroeger. Er klonk muziek in mineur. Terwijl ik mijn moeders stoel zo geruisloos mogelijk achter in de aula stalde, herkende ik de melodie: 'Tulpen uit Amsterdam', het lievelingslied van mevrouw Van Dam, in een begrafenisarrangement.

Ik dacht: Misschien bestaat er ook wel zo'n versie van Carmen.

Op hetzelfde moment schrok mijn moeder wakker. Ze schoot overeind en wierp paniekerige blikken om zich heen: Waar ben ik?

Ssst, mama.

Wat doe ik hier? Wat doe ik?

Voor in de zaal keek de dochter over haar schouder. Ofschoon ze zichtbaar verbaasd was ons te zien, wierp ze me een dankbaar lachje toe. Toen keek ze weer voor zich.

Wat doe ik? Mijn moeders stem was zowat een octaaf omhooggegaan.

Stil nou, ma. Je bent hier om afscheid te nemen van mevrouw Van Dam. Dat wilde je zelf zo graag.

Vreemd genoeg bedaarde ze. Er verscheen een denkrimpel tussen haar wenkbrauwen.

De muziek was afgelopen. Een van de kleinkinderen, een meisje met een door acne geteisterd gezicht, liep met onzekere tred naar het spreekgestoelte. Ze had een boek bij zich dat ze trillend opensloeg: Lieve oma... Haar stem stierf weg en haar schouders begonnen te schokken.

Vooruit, meiske, dacht ik. Het geeft niet dat je moet huilen. Wat zouden onze levens waard zijn geweest als ze op dit moment geen tranen waard waren?

Mijn moeder trok aan mijn mouw: Wat zegt Lizzy?

Sssh! Dat is Lizzy niet. Dat meisje wil iets voorlezen voor haar eigen oma, mevrouw Van Dam.

Waar is Lizzy dan?

Thuis. We zijn bij de uitvaart van mevrouw Van Da- ham.

Vuil keek ze me aan: Maar die zegt niks meer!

Nee, die zegt niks meer, siste ik, die is namelijk dood en daarom zijn we hier.

Pah, zei mijn moeder na een ogenblik nuffig.

Het kleinkind worstelde zich door de tekst van 'De mensen van weleer' heen.

Vervolgens kwam de tweede kleindochter op, met een arm vol witte rozen. Ook zij had het zo te kwaad dat ze amper uit haar woorden kwam: Als u nu allemaal naar voren wilt komen, dan kunt u... dan kunt u op oma's kist... Onzeker hield ze de rozen omhoog.

Wat waren ze aandoenlijk, die kids. Ik bukte me en trok mijn moeder aan beide kanten van de rem.

Wat doe je met me? stotterde ze, terwijl ik haar naar voren duwde.

Had ik Bill maar om een extra Haldolletje gevraagd. Stil nou, zei ik uit mijn mondhoek.

Help! gilde ze opeens zo hard als ze kon. Help!

Stil, mam!

Bij de kist hield de kleindochter op met het uitreiken van de rozen. Hulpzoekend keek ze naar haar ouders.

Kijk, wat mooi, mama, suste ik werktuiglijk. Je krijgt een roos om op de kist van mevrouw Van Dam te leggen, en daarna gaat ze door die gordijntjes, en dan...

Niet voor haar! krijste mijn moeder. Niet voor haar!

Ik pakte haar bij de schouders om haar te kalmeren.

Help! Brand! Brand!

Ik bevroor. Nu begreep ik het pas. Ze dacht dat ik haar regelrecht de oven in wilde duwen. Ze dacht: Heleen heeft nog een appeltje met me te schillen en ze is tegenwoordig tot alles in staat.

Door de vrijwel lege aula kwam de schoonzoon van mevrouw Van Dam op ons af, een wat gepijnigde uit-drukking op zijn gezicht. Met zachte stem vroeg hij: Zou u het heel erg vinden om alvast naar de koffiekamer te gaan?

Het spijt me, stamelde ik. Ik wilde de rolstoel in het middenpad keren, maar draaide hem door mijn schielijke beweging klem tegen een van de banken. Mijn moeder loeide het uit. Met een ruk die haar zowat van de zitting katapulteerde, kreeg ik de hele zaak weer vlot. Ik haastte me naar buiten.

De chauffeur van de rolstoeltaxi bood aan dat hij wel even op ma kon letten, ontzettend aardig van hem, maar wat had ik verder bij de familie Van Dam te zoeken? Zij had hier zo nodig heen gewild. Dus aanvaardden we de terugtocht.

Achterin ontbrak het niet aan gejammer en gesputter.

Voorin zat ik met mijn handen tot vuisten gebald. Na-tuurlijk, wantrouwen hoorde erbij, bij demente mensen. Als je het allemaal niet meer kon overzien, moest het hele bestaan wel één grote samenzwering lijken. Zelfs je eigen dochter kon het dan op je gemunt hebben. Of zat het anders, en had mijn moeder toch besef van de rekening die sinds mijn zevende tussen ons beiden openstond, zoals ook haar onrust leek te verraden?

Stel dat het waar was. Stel dat zij hier op een of ander niveau van haar ziel niet mee in het reine was. Stel dat zij na meer dan veertig jaar alsnog bezig was de pijnlijke feiten onder ogen te zien.

De taxi draaide het terrein van de Zonneheuvel op.

O nee! riep mijn moeder uit. O nee, o nee! Wat moet zij daar beginnen?

Ja, u bent weer thuis, mevrouw, zei de chauffeur.

Ze greep zich vast aan de deurpost toen ze werd uitgeladen: Niet hier, zij moet naar de fluit!

In plaats van het uit te gillen van frustratie zei ik: Maar we gaan hier alleen maar een kopje koffie drinken.

Opgelucht begon ze in haar tas te rommelen: O, dat verdelf ik dan, dat weet je toch wel.

Dat is goed, mam.

Bij mij kom je niks te krap. Te kort. Ik kan zo wat voor je kokelen. Wat je maar wilt. Voor Zilly en hoe heet hij, Wind, heb ik toch ook altijd...

Ik duwde haar de koffiebar in de hal binnen. Anita kwam net langsgelopen, haar dienst zat erop, ze had een spijkerbroek aan die alarmerend rond haar grote billen spande: ze ging vast iets avontuurlijks doen. Ze zwaaide naar ons, maar mijn moeder reageerde niet. Ze had zich alweer helemaal uitgeput.

Ik zette haar aan een tafeltje. Haalde bij de counter twee kopjes koffie. Ging tegenover haar zitten. Kon ik maar in haar hoofd kijken. Kon ik maar zien of het waar was dat haar innerlijk oog niet langer in staat was zich voor me te sluiten.

Als kind had Francien een keer gevraagd hoe hersenen er eigenlijk uitzagen. Prompt had mijn moeder gezegd: Als lettervermicelli.

Mijn vader had zich zo verslikt dat we hem op zijn rug moesten slaan.

Je lacht me uit, zei zij verbolgen. Het is altijd hetzelfde liedje met jou, Dick. Jij maakt je overal van af door stil-water-diepe-grond uit te hangen. Ik doe tenminste mijn best.

Ik dronk mijn koffie op, en daarna de hare. Al zou ik in haar hoofd kunnen kijken, de vermicelliletters lagen daar hopeloos door elkaar. Ik zou de woorden bij elkaar moeten puzzelen, en wellicht zou ook ik ze vurig naar me toe puzzelen, zou ik dezelfde fout begaan als zij. 'He- leen is een eenzelvig kind.' 'Mijn moeder heeft spijt.'

Zelfs als ze nu genoeg bij zinnen zou zijn om hardop te zeggen: 'Ik heb je te kort gedaan.' Zou ik dan grootmoedig genoeg zijn om haar te vergeven? Had ik hier dan zonder wrok met haar gezeten? Ziezo, en nu de Nobelprijs voor de vrede? Chapeau, Heleen.

Ik wist het niet. Ik wist het werkelijk niet.

Onverhoeds zei ze slepend: En van dat braden werd ik helemaal gek.

Wat bedoel je, mam?

Sloom stak ze imaginaire breipennen onder haar oksels en mimede insteken-omslaan-doorhalen-en-af-laten-gaan.

Ik bracht de koffiekopjes terug naar de counter. Waar-schijnlijk werd het tijd om onder ogen te zien dat het te laat was, definitief te laat om iets op te helderen. En hoog tijd om eindelijk volwassen te worden.

Ik wou dat ze dood was, had ik tegen Peter gezegd. En een paar dagen daarna had ik haar zorgverklaring gevonden. Als je geloofde dat toeval niet bestond, of dat het woord het vermogen bezat werkelijkheid te worden, dan had je hier een bewijs te pakken.

Het document lag nog steeds vervaarlijk in mijn hoofd te smeulen. 'Zorgverklaring', wat een schimmige term trouwens. Mag ik uw zorgverklaring even zien? Is uw zorgverklaring deze maand al afgestempeld? Bij aankoop van een magnetron nu gratis 1 zorgverklaring. Het suggereerde heel iets anders dan het betekende. Typisch ma.

Laten we eerlijk zijn. Iemand van wie je levenslang met enige regelmaat had gedacht: zonder haar was ik beter af geweest, die moest het niet flikken je uitgerekend met haar zorgverklaring op te zadelen.

Stel dat het anders was geweest, peinsde ik tijdens mijn doorwaakte nachten, stel dat ik zielsveel van haar had ge-houden, wat zou die vondst dan voor me hebben betekend? Welk besluit zou ik in dat geval hebben genomen?

Peter vond dat er niets te besluiten of te kiezen viel. Ooit, nog geheel bij zinnen, had ma zich voorgenomen dat haar levenseinde zo prettig mogelijk moest zijn. Waardig en humaan. Het stond zwart op wit in het document. Haar wens moest worden gerespecteerd. En dat kon, in dit land kon dat. Zo simpel was het.

Of wil je haar lijden soms opzettelijk verlengen, Heleen?

De afgelopen maanden hadden vragen over de kwaliteit van haar bestaan me vaak genoeg bij de keel gegrepen. Maar toen had ik nog niet de mogelijkheid gehad de zaak te beïnvloeden. Het hele punt was: nu had ik de macht. Om haar af te danken, net als haar meubels.

Wel tien keer had ik op het punt gestaan Francien te bellen. En haar al doende medeplichtig aan moord te maken. Ja, dat was de term die telkens bij me bovenkwam. Moord. Vergeet niet dat ik onder het rechtschapen mom van het respecteren van mijn moeders wensen in feite mijn eigen wens in vervulling kon zien gaan. Akelig scherp zag ik voor me hoe Francien en ik het aan de telefoon roerend met elkaar eens zouden zijn, zij koos immers altijd mijn kant: nee, het gaat zo echt niet langer met ma, de arme ziel. Hoe we elkaar zouden opjutten. Hoe we het ene plausibel klinkende argument na het andere zouden oplepelen. En hoe we elkaar daarna nooit meer helemaal recht in de ogen zouden kunnen kijken.

Hoe ik het ook wendde of keerde, het voelde faliekant verkeerd. Met het triomfantelijk op de proppen komen met het formulier zou ik immers net zo'n agressieve daad plegen als met het moedwillig verdonkeremanen ervan: in dat geval zouden haar miserabele dagen, precies zoals Peter zei, door mijn toedoen nog eindeloos voortduren.

Staalman loste het dilemma op door me in de Zon- neheuvel te ontbieden om knopen door te hakken over ma's operatie.

Dag dokter, zei ik. Ik ging tegenover hem aan zijn bureau zitten.

Hij zette zijn bril af, kneep zijn ogen even samen en zette de bril weer op.

Verpleeghuisarts. Wie had er zin in zo'n hondenbaan? En bij die gedachte was het alsof ik de geur van gestoomde aarde rook en ik mijn eigen vlugge vingers planten zag dieven, rits, rats, met Willem snuivend van plezier naast me: kijken wie van ons tweeën het eerst een vak klaar heeft.

Terwijl hij een dossier opensloeg, zei Staalman: Uw moeder heeft goed op de Haldol gereageerd, zoals u ook wel zult hebben gemerkt. Nu ze haar loopdwang kwijt is, stel ik voor zo snel mogelijk te opereren.

En ik zag Peter voor me, in slow motion zijn modderige handen aan zijn broek afvegend, en onze Storm en Lizzy, die schaterend rondspetterden onder de sproeiers die hij had aangezet. Onder hun voetjes vertrapten ze de tot knikkers gestolde waterdruppels die over de droge, zanderige bodem rolden.

Staalman zei: Als ze dan straks bij ons vertrekt, is ze in goede conditie om aan het volgende deel van haar leven te beginnen.

Ik dacht: Is dat dan de vierde fase? Hoeveel waren er eigenlijk? Kreeg een mens nooit rust? Schor zei ik: Mijn moeder mag niet geopereerd worden.

Hij stond op, verstelde iets aan de luxaflex en keek naar buiten. Na een tijdje zei hij, op de toon van iemand die alles al duizend keer heeft meegemaakt: Nee? En waarom zegt u dat?

Ik was me ervan bewust dat ik, als een middelbare muts in de tram, mijn tas met zijn kostbare inhoud op schoot hield. Maar zelfs terwijl hij met zijn rug naar me toe stond, kon Staalman dwars door die tas heen kijken. Hij zag de envelop erin zitten.

Volstrekt overbodig zei ik: Ik heb bij het opruimen van haar huis een document gevonden. Een zorgverklaring.

Hij draaide zich om: En?

Ze wil per se niet dat er... dat er nodeloos... Wat zat ik nou te stotteren. Opeens wist ik niet goed meer hoe ik het onder woorden moest brengen.

Maar ik heb het u al eerder gezegd: het wordt voor uw moeder heel onaangenaam als we niet ingrijpen. Dan krijgt ze veel pijn en ongemak, en zal ze bovendien blijvend vastgebonden moeten worden.

Al mijn spieren aanspannend zei ik: Eigenlijk geloof ik dat die zorgverklaring nog wat verder gaat.

Hij ging weer zitten. Op droge toon vroeg hij: U denkt zeker aan euthanasie?

Ja. Nee. Ik bedoel, door middel van die zorgverklaring heeft mijn moeder toch duidelijk gemaakt dat ze... En onderaan staat dat het Nederlandse recht erop van toepassing is.

Opnieuw ging de bril af en op. Geduldig zei hij: Maar volgens het Nederlandse recht is euthanasie in het geval van dementiepatiënten niet toegestaan. De wetgeving vereist, en terecht, dat men geestelijk in staat is een zo ingrijpende beslissing zelf ten volle af te wegen. Er doen veel indianenverhalen de ronde, maar in de praktijk is euthanasie ingewikkelder dan u denkt. Ook bij niet- dementen. De wettelijke voorschriften en protocollen zijn eindeloos.

Ik keek naar de luxaflex, waardoor banen bleek zonlicht naar binnen lekten.

Mevrouw, u dacht toch niet in alle ernst dat we uw moeder zomaar een dodelijk middel zouden kunnen toe-dienen?

Ik kromp ineen. Zo onomwonden geformuleerd klonk het wel heel barbaars.

Maar wat is zo'n zorgverklaring dan waard? vroeg ik.

Onder deze omstandigheden niet zoveel, naar ik vrees.

Dokter, maar mijn moeder lijdt.

Denkt ze daar zelf ook zo over?

Ik aarzelde. Opeens vertrouwde ik mezelf niet meer. Staalman blijkbaar ook niet, hij klonk tenminste alsof hij weinig fiducie in mijn bedoelingen had. Misschien dacht hij wel: dat is er zo een die het lot graag een handje helpt. Je hoorde weleens van radeloze mensen die hun demente familielid in arren moede slaappillen gaven en dan een plastic zak over het hoofd trokken. Nou, slaappillen had ik genoeg, dankzij de ijverige huisarts. En bovendien had ik thuis twee hectare helleborussen staan. Wist Staalman hoe giftig die planten waren? Hij zat beslist naar me te kijken alsof hij me in staat achtte op mijn keukenfornuis een dodelijk drankje te brouwen en het bij mijn moeder naar binnen te gieten.

Laat ik het als haar arts zó zeggen, zei hij. Ik bespeur bij uw moeder geen enkel doodsverlangen. Dementie heeft in mijn ervaring zijn eigen wijsheid. Als dementen klaar zijn met het leven, houden ze meestal uit zichzelf op met eten en drinken. Dat noemen we versterven, misschien hebt u die term weleens gehoord. Ik kan u met de hand op mijn hart beloven dat we bij uw moeder, als ze zover is, niet tot dwangvoeding zullen overgaan. Maar vooralsnog is zij nog niet klaar met het leven, dat is voor ons heel duidelijk.

Ik zweeg. Er was een vaag gevoel van claustrofobie over me gekomen.

Hij zei: Misschien helpt het u als u wat minder focust op haar beperkingen.

Dat zijn er anders nogal wat!

Ja, maar wat er in haar hart of in haar ziel speelt, weten we niet. We kunnen deze levensfase niet op voorhand afdoen als zinloos.

Hij sloeg het dossier dicht: Slaapt u nog maar een nachtje over mijn voorstel voor uw moeders operatie. Praat u het nog eens door met uw man. En belt u mij dan morgen.

Hij stond op, liep naar de deur en hield die voor me open. Bij wijze van afscheid zei hij: Levensbeëindiging zou in haar geval een strafbaar feit zijn. Daar zult u straks in haar definitieve woonomgeving ook tegenaan lopen. U kunt de feiten echt beter onder ogen zien.

Als ik niet wat kleiner ga schrijven, is mijn schrift straks vol voordat alles op papier staat. En hier kan ik nu eenmaal niet even naar een kantoorboekhandel gaan om een nieuw schrift te kopen.

Met een leeg gevoel reed ik terug naar huis. Staalman hoefde heus niet bang te zijn dat ik vergiftigde etenswaren mee naar binnen zou smokkelen, nu mijn moeder nog zo lekker at. Wat had ik geprobeerd mezelf wijs te maken, na de uitvaart van mevrouw Van Dam? Jij denkt te veel voor een ander, zou Peter zeggen. Natuurlijk was mijn moeder nog niet klaar met het leven. Of preciezer gezegd: natuurlijk was ze niet bereid voor mij naar de hel te gaan! Net zomin als ik bereid was voor haar de gevangenis in te draaien, vanwege een helleboruscocktail.

Ja zeg, ik zag me zeker al zitten in het Pieter Baan Centrum, of in een van die andere justitiële oorden waar zware gevallen werden geobserveerd en aangespoord hun motieven te onderzoeken. De ontoerekeningsvatbaren, zeg maar. Ook zij hadden, afgaande op wat je er soms in de krant over las, als kind altijd wel een paar nare ervaringen gehad. Zonder moeilijke jeugd werd je geen gevaar voor de samenleving.

Maar geen nood, ik had pas nog uit een televisieprogramma opgestoken dat gedetineerden in de regel beter af waren dan bejaarden in verpleeg- en verzorgingstehuizen. Ze hadden meer begeleiding, ze hadden meer vierkante meters tot hun beschikking, meer uren geestelijke of levensbeschouwelijke verzorging, meer afwisseling in hun programma, meer momenten buitenlucht, meer privacy. Zelfs het eten in de bajes was lekkerder. Het gevangeniswezen zou ook wel beter verdienen.

Maar daarom wilde ik de bak nog niet in. Nee, mijn moeder zou het tot de laatste snik moeten uitzitten.

Toen ik thuiskwam, liep Peter me bij de verkoopbedden glunderend tegemoet. Hij had een verrassing voor me, verklaarde hij. Je raadt het nooit, Heleen. Het lijkt misschien een verkeerd moment, nu met dat gedoe met Adri, maar dat kunnen we juist ook uitbuiten. Als we straks een nieuwe kracht moeten inwerken...

We werden onderbroken door een klant die advies over vermeerdering wilde hebben. Zou hij het aandurven om al te beginnen met verspenen, of was het beter nog een paar weken te wachten?

Terwijl hij de man uitvoerig antwoord gaf, hield Peter me bij mijn pols vast. Ik keek naar zijn hand met de altijd gruizelige nagels en ik dacht, onlogisch, aan hoe hij daar onbeholpen mee aan de boord van zijn trui had zitten plukken tijdens onze ruzie over het telefoontje van Sabine. En aan hoe ik toen bits had gezegd dat Sabine haar mobiel best nog even kon missen omdat ze immers op vakantie was, een luxe verwenvakantie op een grote witte boot. Zo'n vakantie die voor ons vanzelfsprekend niet was weggelegd.

De herinnering maakte me weer beschaamd en korzelig. Om niet onaardig over te komen gaf ik, terwijl ik mijn hand lostrok, Peter een vluchtige kus op zijn wang.

Ik ging naar binnen om thee te zetten. Misschien zou ik Lizzy tot een kopje weten te verleiden. Het was een heel project om haar weer ontdooid te krijgen, maar ik was vastbesloten. Zij en ik konden het tenminste nog uitpraten, wij wel. Ik zou het blijven proberen, ik zou geen stommetje spelen, ik zou niet met mijn rug naar haar toe gaan staan, ik zou een oplossing vinden.

Onder aan de trap riep ik haar naam. Er kwam geen antwoord. Ook op mijn kantoor, waar ze soms huiswerk maakte, was ze niet. De uitzendkracht, die op de computer razendsnel een vleeskleurige internetsite wegklik- te, zei dat ze tien minuten geleden was weggegaan.

Ze zou toch niet, moedwillig en achter mijn rug om... Maar waarom ook niet, ik was haar overspannen moeder maar, haar gekke moeder die spoken zag. Peter had ook al een paar keer gezegd dat ik moest ophouden me onzin in het hoofd te halen. Tijdens een van de inspraakvergaderingen die hij trouw bijwoonde, was in het kader van het herbestemmingsplan onlangs nog uitgebreid over Arend gesproken: de beheerder van het asiel was kostwinner voor een gezin met drie jonge kinderen, dat vereiste een zorgvuldige aanpak.

Zo was Peter. Geen idee van het kwaad van de wereld.

Maar ik, als Lizzy's moeder, zou geen knip voor de neus waard zijn als ik nu niets deed. Ik ging mijn fiets halen. Achter op het erf schalde Willems lach.

Ik trapte zo hard dat ik steken in mijn zij kreeg.

Toen ik bij het asiel aankwam, blaften in de eeuwige modder de honden me tegemoet. Smeet mijn fiets aan de kant en ging een van de containers binnen.

Twee jongens in een vuile overall waren bezig de hokken schoon te spuiten. Ze sloegen geen acht op me, zelfs niet nadat ik luid goedemiddag had geroepen. Dat had ik laatst in een winkel ook al gemerkt: op een zekere leeftijd hield je als vrouw op voor anderen zichtbaar te zijn. Je werd een vage omgevingsfactor, iets ondefinieerbaars in het decor waar men net zomin van opkeek als van een lantaarnpaal of een prullenbak. Mijn agitatie nam nog toe. Wat moest ik doen om de rest van de wereld ervan te overtuigen dat ik nog steeds bestond?

Hebben jullie Lizzy gezien?

Ongeïnteresseerd keek de ene knul ten slotte enigszins mijn kant op. Vandaag niet, zei hij.

Zonder een woord draaide ik me om, sloeg de deur achter me dicht en sjorde mijn fiets overeind. Mijn hoofd bonkte. Zou Arend ergens met haar hebben afgesproken? In het asiel moest hij natuurlijk op zijn tellen passen. Ik had geen telefoon bij me en kon haar dus ook niet opbellen met een smoesje: We eten vanavond vroeg, Lizzy, kom je gauw naar huis?

Wat moest ik beginnen? Op goed geluk rondrijden? Cafés afgaan? Ze konden overal en nergens zijn. Ten einde raad stapte ik op. Ik ging kijken of Corinne tijd voor me had, dat ging ik doen. Ze zou een espresso voor me maken, naar me luisteren en me kalmeren. Daar kon ik van op aan.

Maar zodra ik in Hillegom haar straat binnenreed, was het alsof ik van opluchting zowat uit elkaar knapte: naast de kapsalon stond Lizzy's knalblauwe fiets tegen de pui van de dierenwinkel geleund. Dat was waar ook, Corinne had het me laatst zelf verteld, Ben had daar sinds kort een baantje. Zou Lizzy gezellig even bij hem zijn gaan buurten? Een Ben die plotsklaps zogezegd óók in het dier was, dat bood perspectieven. Ik dacht: Als het wat wordt tussen die twee, dan zal ik nooit meer iets vragen, god, echt niet, dit is wat ik haar gun, gelijkwaardigheid, iemand die haar niet beschadigt.

Ik wrong me langs een bestelauto die met de achterklep open hinderlijk op de stoep was geparkeerd, zette mijn fiets tegen die van Lizzy en ging naar binnen.

In de winkel hing de stoffige geur van parkietenzaad en kattenbakkorrels. Het was een onoverzichtelijk geheel, hier een stelling met aquariums, daar een hoog opgetaste stapel hondenmanden, schappen vol blikken voer en rubberen speeltjes, en vogelkooien die aan het plafond bungelden.

Ik hoorde Lizzy lachen. Moet je net hém hebben, zei ze.

Daar stond ze, bij de houten toonbank, met erop een ouderwetse kassa, waar Ben met veel vertoon van non-chalance zijn elleboog op liet rusten.

Hij zag me aankomen en stak zijn hand op: Yo, Heleen.

Met een ruk draaide mijn dochter haar hoofd om.

Ik zag dat ze lipgloss op had. Onder haar spijkerjack droeg ze een gebloemd bloesje. Mijn hart sprong op: ze had er werk van gemaakt.

Haar ogen werden groot van de schrik. Met een angstig gebaar greep ze naar haar keel. Wat kom je doen? vroeg ze met een piepstem.

Niks. Ik reed toevallig langs en zag je fiets staan, zei ik. Ocharme, ze dacht natuurlijk dat ik iedere jongen die zij leuk vond, terstond zou bekogelen met het eerste het beste dat ik binnen handbereik had. Ze zag me al naar de blikken Bonzo kijken. Zo vrolijk mogelijk zei ik: En toen bedacht ik me opeens dat Ben hier tegenwoordig werkt. Het leek me leuk even te gaan horen hoe het hem bevalt.

Het is best gaaf, zei Ben.

Oké, mama? klonk Lizzy's stem gespannen.

Dat is fijn om te horen, Ben. En Liz, we eten vanavond Iaat, dus je hoeft je niet te haasten. Tot straks. Dag Ben, doe de groeten aan Corinne.

Jaja, Lizzy's moeder kende haar plaats, ze wist precies wanneer ze te veel was. Haastig maakte ik me achter de aquariums uit de voeten. Ik deed de winkeldeur open, de bel rinkelde, en net toen ik naar buiten wilde stappen, hoorde ik Ben roepen: Hé, Arend! Lukt het met die... Shit, in dat pokkenmagazijn kan niemand ooit iets vinden. Gaat het, Arend, of heb je hulp nodig?

De deurkruk schoot uit mijn hand. Waarom toch ver-trouwden we zo zelden op onze instincten? Waarom lieten we ons zo graag en zo gemakkelijk zand in de ogen strooien en op een dwaalspoor brengen?

Verderop in de winkel klonk geklos. Ja hoor, zei Arend op zijn barse manier, ik heb alles. Kom op Lizzy, we gaan inladen.

Dus hiervoor had mijn dochter zich zo mooi gemaakt. En als dank voor haar gesjouw zou die engerd straks vast niet te beroerd zijn om haar met zijn begerige klauwen te bepotelen. Het zou haar voor de rest van haar leven tekenen, als een brandmerk. Alles aan haar was nu nog fonkelnieuw en gaaf.

Ik hoorde hun voetstappen en het knarsende geluid van een aftandse steekwagen snel dichterbij komen. Ik wist niet of ze me nog konden zien, achter de muur van aquariums. Ik vroeg het me eerlijk gezegd ook niet eens meer af. Er was opeens een grote vissenkom in mijn handen beland. Wat kwam hij me merkwaardig bekend voor. Ja, zo een had er ook in het ziekenhuis gestaan. En meteen rees het beeld van mijn moeder voor me op, terwijl ze pets, pets, de goudvissen op de balie doodsloeg, ziezo, helemaal zonder botjes, en ik zag mezelf, zeven jaar oud, mijn armen vol vertrouwen geheven, terwijl zij het gesmokte jurkje over mijn hoofd uittrok, en iedereen zou het beamen, Lizzy zelf in de eerste plaats, dat ik niét iemand was die haar blik afwendde, niét iemand die haar kind de rug toekeerde omdat dat de simpelste oplossing was, ik lette verduveld goed op, ik waakte over haar. Ik beschermde haar.

Nog maar een paar stappen.

Ik was haar moeder, ik wist tenminste wat dat betekende: iemands moeder zijn.

Het gerinkel van het brekende glas was oorverdovend.

En nu zit ik hier, en schrijf steeds priegeliger in mijn schrift. Je wilt per slot van rekening begrijpen hoe bepaalde dingen hebben kunnen gebeuren, en door er dag in dag uit woorden voor te zoeken lukt dat misschien.

Als ik niet schrijf, denk ik na. Over hoe het allemaal óók had kunnen aflopen bijvoorbeeld. Of over de wonderlijke gedaantes die liefde kan aannemen. Nu ik opeens zoveel tijd heb, moet ik die goed zien te gebruiken.

Alleen als ik een partijtje pingpong speel, staan mijn hersens even stil.

(Ik heb een verrassing voor je, had Peter gezegd. Nou, dat was zacht uitgedrukt. Het was volslagen onverantwoordelijk en super-liefdevol.)

Mama! riep Lizzy uit. Het viel niet op te maken waarvan ze het meest was geschrokken: van het feit dat ik nog in de winkel was, of van de ravage die ik had aangericht. Het glas lag overal.

Arend duwde de hoog opgetaste steekwagen er snel overheen en verdween naar buiten. Ben kwam aanzetten met stoffer en blik.

Ik stond te trillen op mijn benen. Sorry, Ben, stamelde ik, ik zal het vanzelfsprekend betalen.

Wat moest jij nou met een vissenkom? vroeg Lizzy schel.

Ik had haar de stuipen op het lijf gejaagd. En mezelf niet minder.

Voor oma, bracht ik uit, nu haar schildpad dood is wil ze misschien...

Lizzy herademde zichtbaar. Een moeder die voor oma vissen wilde kopen, dat was niet iets waarvoor je je van schaamte hoefde in te kuilen. Maar waarom liet je hem vallen? vroeg ze.

Zomaar, zei ik verloren.

Het zijn zware, gladde dingen, zei Ben al vegend. Maar we hebben er in het magazijn nog wel zo eentje staan, geloof ik. Wat voor vissen wil je erin?

Arend verscheen in de deuropening. Dan ga ik maar, zei hij in het algemeen. Hij wierp me een schichtige blik toe waaruit bleek dat hij slecht genoeg was om de enig juiste conclusie te kunnen trekken. Als ik de kans had gekregen, had ik dat ding op zijn kop stukgeslagen.

De gedachte deed de adem in mijn keel stokken. Wat ik had kunnen aanrichten, tartte alles. Ik zou Lizzy's ver-trouwen nooit, nooit meer hebben kunnen herwinnen.

Misschien had zij nu het liefst achter Arend aan gewild, maar dat kon ze in mijn bijzijn allicht niet laten blijken. Met veel vertoon van behulpzaamheid nam ze het blik vol glassplinters van Ben aan, terwijl ze tegen me zei: Je bent een complete sukkel, mama.

Het is vast maar tijdelijk, zei Ben troostend, mijn moeder laat op het moment ook alles uit haar handen vallen.

Gezamenlijk namen ze me op alsof de derde levensfase het enige was dat er met me aan de hand was, maar in hun ogen was dat, zo te zien, al erg genoeg. Toen liepen ze, verbonden in het vreselijke lot een moeder in de overgang te hebben, enigszins tegen elkaar aan hangend naar het magazijn.

Ja, het gaat me lukken: ik heb nog drie pagina's.

Vanavond passeren we de evenaar. Dan is er feest aan boord. We krijgen live salsamuziek en een van die geweldige exotische buffetten waar ze hier zo goed in zijn. Er zal tot diep in de nacht onder de wolkeloze sterrenhemel worden gedanst. Bij het zwembad, aan de rand waarvan ik de hele dag zit te schrijven, zijn gekleurde lampjes opgehangen.

Kijk, Peter komt net het water uit. Hij is bruin geworden, en door al het geluier ook wat dikker. Zodra hij het trappetje op is, grist hij zijn handdoek van de grond en slaat die om zijn middel, zich bewust van de plooien in zijn buik. Als hij zich naast me in een dekstoel laat vallen, spatten de druppels op mijn schrift.

Ha, Moby Dick, zeg ik zonder op te kijken. Ik ben er bijna. Nog maar een paar regels, en ik heb mijn reconstructie voltooid. Het was min of meer Corinnes idee, het stond in elk geval in dat boek van haar: dat je een dagboek moest bijhouden over je mood-swings en dergelijke. Als ik dat niet deed, Heleen, dan had ik vast al tien keer gedacht dat ik onherstelbaar gek aan het worden was.

Verbrand je niet? vraagt Peter.

Mm.

Hij stoort me niet verder.

Straks gaan we op het bovenste dek naar de cocktailbar. De kaart met drankjes is zo lang dat we op de eerste dag besloten dat ik bij de A zou beginnen en hij bij de Z, en dat we elkaar dan hopelijk voor het einde van de vakantie zouden bereiken. De barkeepers zijn strakke jonge gasten die alle talen van de wereld spreken. Peter kletst onbekommerd met ze, in zijn steenkolenengels.

Wat mij betreft, ik heb me voorgenomen om voortaan alleen nog maar de taal van mijn hart te spreken. En daarom kan ik nu dit opschrijven: het was mijn moeder die mij die middag in de dierenwinkel voor een fatale en onherstelbare daad heeft behoed. Daarvan ben ik overtuigd. Als ik toen niet had gedacht dat ik beter voor mijn dochter zorgde dan zij voor mij, en als ik niet op hetzelfde moment de ironie van de situatie had beseft, hoezo, ik, een betere moeder, ik die met wijd opengesperde ogen klaarstond om...

Ik ga de kids even mailen, zegt Peter.

Vraag niet hoe het kan, maar geniet ervan: er is zelfs een internetcafé aan boord. We hoeven geen dag verstoken te blijven van nieuws over hoe het Storm en Carli in Australië vergaat, Francien en Nell in Saugatuck, of Lizzy, die bij Corinne logeert. Ook Willem weet ons, met behulp van onze uitzendkracht, te bereiken. Hij mist ons, schrijft hij aandoenlijk, er is nu niemand op het bedrijf die weet wat het verschil is tussen een frikadel en een dom blondje, aangezien de tuinlui die Frans en Helma Bax ons zo genereus hebben uitgeleend, geen enkel gevoel voor humor hebben.

Ik aarzel nog wat over mijn laatste zinnen. Als ik opschrijf dat mijn moeder me die middag heeft gered, wordt het wel erg sentimenteel. Maar toch heeft ze me beschermd, zonder het zelf te weten, louter door op te duiken in mijn gedachten.

Geen nieuws, zegt Peter, terwijl hij weer naast me komt zitten.

Dat is meestal het beste, antwoord ik.

Hij strekt zijn armen en slaat de handen achter zijn nek in elkaar.

Ik kan gewoon zien aankomen wat er nu gaat volgen.

Inderdaad - op Peter kun je de klok gelijkzetten - zegt hij genietend: Dit is het verstandigste besluit van mijn leven geweest, om jou lekker mee te nemen op een cruise.

Hij zegt het minstens zes keer per dag.

Ik verdien je niet, heb ik laatst geantwoord.

Ik hou nu eenmaal van je, zei hij daarop bijna verontschuldigend.

Misschien verdraagt hij daarom nog steeds zonder noemenswaardig morren mijn libidineuze ijstijd. Hij heeft domweg geen keuze. Het is ontzagwekkend, als je er even bij stilstaat. Het lijkt iets uit Het dagboek van Bridget Jones: Ware Liefde.

Maar Bridget Jones en haar liefdes zijn niet echt, en Peter en ik zijn dat wel. Wij doen ons best, met vallen en opstaan. Al decennia.

Ik wil er nog niet aan denken, maar als we thuiskomen, zullen we vroeg of laat mijn moeder moeten verhuizen. Ze is al geopereerd, en het is nu louter een kwestie van tijd voordat ze ergens boven aan de wachtlijst staat. Als het zover is, zal ik de goudvissen in een plastic zakje doen en de kom voorzichtig in een doos zetten. Op haar nieuwe kamer zal ik er een mooie plek voor uitkiezen. De aanblik ervan zal me iedere keer herinneren aan hetgeen waarvoor zij me heeft behoed. En dat zal ik wel kunnen gebruiken ook.

(Aantal jaren met haar nog voor de boeg: wie zal het zeggen.)