Januari

Iedere ochtend ging ik eerst even kijken hoe het met Bingo gesteld was, in zijn kist met houtwol in de schaduwkas. Hij reageerde niet op de fijngehakte sierkool die ik hoopvol bleef verversen. Volgens Lizzy kon ik hem beter met rust laten dan hem telkens zachtjes door elkaar te schudden. Hij was vast in winterslaap.

Ik had niet de gelegenheid me er verder in te verdiepen, want vanaf half januari kregen we het druk. In het weekend waren we nu open voor het publiek en doordeweeks ontvingen we op afspraak groepen en tuinclubs (kopje koffie, thee of warme chocolademelk bij de excursieprijs inbegrepen). Het weer was koud en guur, maar het bleef boven nul. Het was een roezige tijd, met van de vroege ochtend tot tic late avond mensen op het erf. Peter was in zijn element. Al moest hij duizend keer hetzelfde verhaal houden, hij bleef het aanstekelijk doen: Aangezien wij de helleborussen hier met de hand bestuiven en de varens vegetatief vermeerderen, uit bladstek, is rasechtheid gegarandeerd. Bij ons geen slappe aftreksels van de oorspronkelijke cultivars.

Ik zat meestal op kantoor, vanwege de niet-aflatende stroom telefoontjes en e-mails. De nieuwe catalogus was goed gevallen, ik kon aan de lopende band orders schrijven. Soms, als mijn blik even naar buiten dwaalde, zag ik hoe fraai gekapte vrouwen in Burberryjassen vol belangstelling luisterden naar Peters uiteenzetting over het stomen van bladaarde, een onderwerp waarin zij onmogelijk geïnteresseerd konden zijn. Kijkt u eens, wat een prachtig organisch materiaal, je vindt er soms nog hele stukken wortel en tak in.

Vrouwen vonden hem leuk, ja. Hij had ze bij wijze van spreken voor het uitkiezen. Als ik hem bezig zag, zo geestdriftig en ook zo aantrekkelijk, met een blos van de kou en zijn springerige haar verwaaid om zijn hoofd, dan was het alsof een onzichtbare hand me in de ribben porde en ik ma's gedecideerde stem van vroeger hoorde, wanneer Francien en ik probeerden ergens onderuit te komen: Heb je geen zin? Dan maak je maar zin!

Hij had destijds uit alle vrouwen van de wereld ook een onbeschadigd exemplaar kunnen kiezen, maar hij had mij gewild. Het was ongelooflijk: in zijn ogen was ik altijd gaaf en intact geweest. Wie zou mij anders ooit sexy hebben gevonden, getekend als ik was?

Onze eerste keer was die keer geweest dat ik op een goedkope Drentse camping, in een verregende zomer, zomaar opeens mijn T-shirt over mijn hoofd had durven trekken. Onwennig en met stotende knieën waren we op onze luchtbedden beland, kleren overal, er viel vaal licht door het tentdoek, ik ademde en wachtte en toen omvatte zijn hand de purperen vlek op mijn borst. Net een helleborus, zei hij. Jezus, Heleen, weet je wel dat dat de mooiste, meest mysterieuze plant op aarde is?

Toen hij in slaap was gevallen, keek ik naar hem. Zelfs zijn rustige ademhaling was vastberaden.

Hij had nooit anders dan zijn best voor me gedaan. Hij had me zelfvertrouwen gegeven. Hij had het leven veilig voor me gemaakt. Hij steunde me en stond me bij. Hij was de bodem onder mijn bestaan. En toch ontliep ik hem en wist ik het kunstig telkens zo te draaien dat we amper meer met elkaar alleen waren.

Op internet stond dat het veel voorkwam. En dat het in het ergste geval twaalf jaar kon duren.

Nee, met een paar opvliegers was je er nog niet, als je in de overgang zat.

Maar alles is een overgang, Heleen, zou Francien vredig zeggen.

Waar ging je heen, dat was een vraag die mij kwelde. (Ja, naar de staat van ouwe bes, natuurlijk.) Tot dusverre had ik nog op geen enkele site kunnen vinden of je na die maximaal twaalf jaar je libido weer terugkreeg. Ik k wam alleen maar zwaar bedreigende praatjes tegen over uitdrogende en dunner wordende vaginawanden, zonder enig opbeurend woord of een toekomstgerichte visie. Als ik aan mijn vagina dacht, zonk de moed me in de schoenen. Sinds mijn vijftiende had ik niet meer zo obsessief bij dat lichaamsdeel stilgestaan. Je dacht dat je gewoon zoals altijd rustig achter je bureau zat, maar ondertussen was je bezig vanbinnen te verschrompelen. Wie zou daar niet van huiveren? Eigenlijk deed ik het nog best aardig, want je kon in deze levensfase blijkbaar ook nog ten prooi vallen aan wat ze moodswings noemden, of van pure depressie niet meer uit je stoel komen, met je droge vagina, of ten onder gaan aan angst, twijfel en onzekerheid.

Zin maken. Hoe kon ik dat eens aanpakken? Waarschijnlijk moest je daarbij fantaseren, nooit mijn sterkste kant. Ik zou op z'n hoogst Adri op mijn netvlies krijgen, zoals die hier de hele dag met zijn platte maag en zijn smalle kont tussen het publiek achter zijn kruiwagen liep te paraderen, zonder dat ik er koud of warm van werd.

Arme Peter. Ooit was geilheid een taal geweest die ik vloeiend had gesproken, maar ik kon de woorden niet meer terugvinden, ze hadden hun betekenis verloren.

Dagelijks naar de Zonneheuvel gaan was nu geen haalbare kaart meer. Zelfs om de dag redde ik niet altijd. Op z'n hoogst drie keer per week stoof ik bezweet bij ma naar binnen, beladen met de spullen waarover de afdeling me had gebeld: Uw moeder is de hele tijd van alles aan het zoeken, dat hoort nu eenmaal bij het ziektebeeld.

Meestal hadden ze haar niet goed begrepen en kwam ik met het verkeerde aanzetten, tot haar immense frustratie. Een langbeen met een hapsnoet! riep ze getergd uit. Zo'n gele! Haal die nou even voor haar!

En vanuit flat 6B te Nieuwegein liet Elly zich evenmin onbetuigd: Heleen, je moet ophouden er misbruik van te maken dat ik Margriet altijd zo toegedaan ben geweest. Ik ben zesentachtig, besef je dat wel? Als ik nog langer word belast met haar planten en de post, dan wordt het mijn dood. Trouwens, volgens mij heb je zelfs nog niet eens de moeite genomen de koelkast even uit te ruimen. We kunnen hier in het hele gebouw wel ongedierte krijgen!

Ik moest natuurlijk zeggen dat ze die planten kon weg-doen of op haar eigen vensterbank zetten, dat ze uit de koelkast alles mocht halen wat nog eetbaar was, en dat ik zo snel mogelijk zou beginnen ma's abonnementen op te zeggen... Alleen zou dat betekenen dat ik erkende dat mijn moeder nooit meer naar huis zou komen. Als ik die gedachte toeliet, waren haar kansen op een of andere duistere manier definitief verkeken. Er kon misschien nog een wonder gebeuren, maar uitsluitend als ik bereid was daarin te geloven. Ik mocht de handdoek niet in de ring gooien.

Ma legde me het vuur na aan de schenen. Negen van de tien keer dat ik bij haar in de Zonneheuvel binnen- kwam, zat ze me geheel reisvaardig op te wachten, gereed om naar huis te gaan, de kast uitgepakt, kleren en ondergoed in stapeltjes op het bed, de foto's van de muren gehaald, haar toilettas dichtgeritst. O god, riep ze onbeheerst uit zodra ze me zag, eindelijk, eindelijk! Er bungelde een lange draad kwijl aan haar kin, haar haar was niet gekamd, maar dat maakte haar niet minder een vrouw met een doel. Wild gebarend brabbelde ze: Naar de flap. Terug naar de flap.

Het maakte me wanhopig.

Mama, luister nu eens even rustig. Je kunt op dit moment niet voor jezelf zorgen. (Op dit moment, voorlopig uitsluitend op dit moment.)

Jawel, kermde ze, in de fluit wel, daar heb ik mijn eigen mensen.

Ze zag het helemaal voor zich. De buren zouden bood-schappen voor haar doen en soep voor haar koken. Ze had geen idee van haar beperkingen, of die van Elly. Hoe moest ik voorkomen dat ik op een dag, vermurwd door haar gejammer, ineens zou uitvallen: Mens, hou toch op, je kunt helemaal niks meer!

Ik kreeg er kramp van in mijn maag en vroeg op een middag de verpleeghuisarts om advies. Prettige, reële man, trouwens.

Hij was van mening dat mijn moeder alle grond onder de voeten zou verliezen als we open kaart met haar speelden. Met de wrede waarheid op de proppen komen kon veel beter pas gebeuren als de zorgindicatie gereed was. Op dat moment immers ontstond er voor patiënten weer een welomschreven toekomstperspectief. Er kon dan concreet worden aangegeven hoe en waar ze voortaan zouden wonen en dat voorkwam een hoop angst, gepieker en verwarring.

Oké. Dit strookte in elk geval met mijn eigen agenda. Gewapend ging ik terug naar mijn moeders kamer.

Ze had inmiddels haar jas aangetrokken, scheef dichtgeknoopt: Gaan we nou?

Je moet hier nog een tijdje blijven. (Een tijdje maar.)

Maar dat hou ik niet op! Wie zegt dat?

De dokter.

Welnee! Stuif is hier niet geweest. Die heb ik helemaal niet gelezen!

Ik bedoel de dokter van hier. Dokter Staalman.

Slaper?

Staalman. Met die bril, weet je wel.

Waarom komt Stuip niet?

Omdat je nu dokter Staalman hebt. Dat heeft met de verzekering te maken. In een verpleeghuis...

Stuip kent mij al mijn hele jaar. Al van toen!

Dat is waar, maar hier in huis heb je...

En nu is hij mij vergeten! Tranen begonnen over haar wangen te stromen.

Hulpeloos pakte ik een papieren zakdoekje voor haar. Allicht dat ze dacht dat de wereld haar aan het vergeten was. Haar kennissen waren allemaal broze oude mensen, net bij machte hun eigen bestaan bij elkaar te houden. Autorijden deden ze bijna geen van allen meer, en met het openbaar vervoer naar de Zonneheuvel gaan was vanuit Nieuwegein een hele onderneming. Maar nog los daarvan, wat een spookbeeld moest ma niet voor hen zijn. Zij belichaamde wat er op je oude dag met je kon gebeuren. Geen wonder dat de meesten niet veel meer opbrachten dan af en toe een kaartje sturen. Zó had je nog een normaal functionerend leven, en zó was er niets meer van over.

Weet je wat, mam? Ik zal Struik vanavond wel even bellen. Misschien heeft hij gewoon nog geen tijd gehad. Goed?

Met betraande ogen knikte ze, van narigheid in zichzelf wegzinkend. Ze protesteerde niet toen ik de op het bed uitgestalde spullen in de kast teruglegde, de foto's weer ophing, haar toiletartikelen op de wastafel zette. Dit moest ik uitbuiten, nu moest ik wegwezen, binnen twee minuten kon ik in mijn auto zitten, vrij om te gaan en te staan waar ik wilde, vrij om de draad van dit of dat weer op te pakken of juist aan iets nieuws te beginnen, vrij om naar huis te gaan, vrij om mijn leven te vervolgen.

Snel sloeg ik mijn sjaal om. (Niet vergeten bij de kapsalon een afspraak voor haar te maken. Haar haren waren in geen tijden gewassen.)

Ga je nu alweer? vroeg ze, ineens helemaal bij de les.

Ja, ik moet eten gaan koken voor Lizzy en Peter.

Nee, dat kan niet, dat kan niet voor haar.

Ik ging weer zitten, verlamd van schuldgevoel.

Zuchtend liep ze naar de kast, opende de deur en in-specteerde haar bezittingen. Wat bunnik ik nou, mompelde ze na een moment. Onzeker pakte ze een slipje van de stapel en legde het op haar nachtkastje. Legde het, na onduidelijke beraadslagingen, maar weer terug op de plank.

Straks kreeg ze de avondboterham, en daarna zou ze aan zichzelf zijn overgeleverd totdat iemand de gelegenheid vond haar in bed te stoppen. Minstens vijf lege uren strekten zich nog voor haar uit. Ze had geen enkel mid- del om zichzelf te vermaken. Iedere minuut moest haar wel een jaar toeschijnen. Ik kon niet weglopen. Ik kon het echt niet.

Ze stond nog steeds bij de kast, de armen slap langs haar zijden afhangend, de schouders krom. Ineens ging haar een licht op: Dan zal ik maar gaan inpakken, hè?

Nee, mama, nee...

Ze had de bloesjes alweer van de hangertjes getrokken en op het bed gegooid. Op haar wangen brandden twee vurig rode plekken.

Het is al donker, zei ik, het is nu veel te laat.

Dan ga ik wel naar een boot, naar een botel.

Alle hotels zijn al dicht, mama, en alle mensen zijn allang op de plek waar ze vanavond slapen. Jij ook. Kijk maar, je nachtpon ligt onder het kussen. En daar op de wastafel staat je tandenborstel.

Is het dan al nacht? Achterdochtig liep ze naar het raam en keek naar buiten.

Vlug hing ik haar kleren terug in de kast, mijn rug klam van ellende.

Ze draaide zich om: Blijf jij dan ook hier?

Nee, want ik heb mijn tandenborstel niet bij me.

Jij vergeet ook altijd alles! Verslagen liet ze zich in een stoel zakken. Na een moment prevelde ze: Wat was ik nou aan het bunniken?

Er klonk een klopje op de deur. Een keukenhulp droeg een dienblad met het avondeten naar binnen en zette het voor mijn moeder op tafel. Op slag was zij zich niet meer van mijn aanwezigheid bewust. Met de tong tussen de tanden begon ze een plakje kaas uit het cellofaan te pulken. Twee bruine boterhammen had ze, en één witte. Ze krulden aan de randen, alsof ze al uren op het bord hadden liggen uitdrogen.

Kon ik het maken? Ik stond op, glipte als een dief in de nacht de kamer uit en stevende naar de lift.

Op de parkeerplaats keek ik nog even omhoog naar de verlichte vensters van de eerste etage. Ik verwachtte bijna mijn moeder achter een van de ramen te zien opdoemen, kippig in het duister turend. De schaarse keren per jaar dat ik haar op de flat had opgezocht, had ze zich bij mijn vertrek altijd bij het hoekraam geposteerd. Ze schoof de vitrage opzij en wuifde me uit. Dag Heleen. Dag mam. Het was een van onze weinige rituelen. Veilig op een afstand.

Een koude windvlaag rukte aan mijn kleren, maar ik bleef staan en hief mijn hand. Als ze me zo meteen toch nog opeens miste, zou ze me zien staan.

Een paar dagen later stonden Willem en ik te ginnegappen bij de hazelaars. Met Willem had je altijd plezier. Hij was een van die zeldzame mensen zonder een dubbele bodem.Hij vroeg me net wat het verschil was tussen een frikadel en een dom blondje, toen Lizzy met grote schrikogen naar buiten kwam hollen: Mama! Mam! Oma heeft gebeld!

Hoe krijgt ze dat nou voor elkaar? vroeg ik. Is ze nog aan de lijn?

Lizzy schudde haar hoofd. Ze zag spierwit.

Ging met haar naar binnen voor een geruststellend kopje thee.

Mijn dochter had aanvankelijk geen touw kunnen vastknopen aan ma's geraas. Maar gaandeweg was de stortvloed van woorden ingedamd tot één eindeloos gedruppel: Liever dood, liever dood, liever dood.

Ik sloeg mijn arm om Lizzy's schouders. Ach, zei ik ongelukkig, misschien moeten we het niet letterlijk nemen. Ze probeert alleen maar uit te drukken dat het leven haar op het moment (alleen nu!) heel zwaar valt. Als wij ons naar voelen, kunnen we altijd nog proberen aan iets anders te denken. Maar oma kan dat niet meer, en dan wordt ieder verdrietig ogenblik tien keer zo erg.

Ze fluisterde: Ik vind het zo zielig.

Ja, dat is het ook.

Ik trok haar even tegen me aan. Dat goede hartje, dat had ze van haar vader. En, eerlijk is eerlijk, als grootmoeder was ma altijd een succes geweest, excentriek en extravagant als ze was.

Kan ze dan niet gewoon worden ingeslapen?

Liz, je oma is geen hond.

Nou, als ik haar was, zou ik dat best willen zijn. Als hond laten ze je tenminste niet lijden, zei ze. Met een bezorgd gezicht nam ze me op, alsof ik iemand was die haar familieleden moedwillig liet creperen.

Zal ik wat mooie kaarten kopen? stelde ik voor. Dan kun jij er elke dag een naar oma sturen, om haar op te monteren.

Ze kroop onder mijn arm uit: Goed. Nou, doei, mama. Arend vroeg of ik vanmiddag nog even met een paar honden wil gaan lopen.

Heerlijk, zo'n kind waarvoor je alles nog in een handomdraai kon oplossen. Dertien, maar in de grond nog helemaal mijn kleine hummel. Als ik me ontoereikend en machteloos voelde, op die vage, maar knagende manier van de laatste tijd, hoefde ik me er alleen maar aan te herinneren dat ik in haar leven nog altijd het belangrijkste baken was.

Ik ruimde de theeboel op. Toen ik de kopjes stond om te spoelen, ging de telefoon. Werktuiglijk liep ik naar de woonkamer. Zag in de display van het toestel iets wat op het nummer van ma's afdeling leek. Nee, twee andere eindcijfers. Help, ze moest het zelf zijn: naar de flap, terug naar de flap.

In een opwelling draaide ik me om, gooide de deur achter me dicht, greep in de gang mijn jas van de kapstok en ging naar buiten. Het motregende.

Terwijl ik naar de schuur liep om mijn fiets te pakken, maakte Peter zich los uit het gezelschap van een clubje kleumerige tuiniers met paraplu's en kwam me tegemoet: Als je toch boodschappen gaat doen, kun je dan even neusdruppels voor me meenemen? Hé joh, is er wat? Je kijkt zo...

Mijn moeder heeft gebeld, zei ik.

Hij niesde, wreef toen in zijn handen: Kijk eens aan, het werkt dus. Toen ik gisteren bij haar was, heb ik haar telefoon even voor haar geprogrammeerd. Ons nummer staat onder 1, dat leek me het makkelijkst. Jouw mobiel heb ik onder 2 gezet. Wat had ze te vertellen?

Ik aarzelde. Toen zei ik: Niks bijzonders.

Stapte op mijn fiets en reed naar Hillegom. Misschien kon ik ergens ook nog een gele langbeen met een hap- snoet vinden.

Terwijl ik even later bij de drogist op mijn beurt stond te wachten, dacht ik aan de lawine van telefoontjes die nu onafwendbaar op me afkwam. Ik werd wee van onmacht. Iedere dag zou ik mezelf ontelbare keren hetzelfde horen zeggen. Maar als ik ma was, dan zou ik me ook aan iemand vastklampen. Ze bofte maar dat Peter die telefoon voor haar in orde had gemaakt. Typisch Peter. Er altijd zonder enige bombarie op uit om andermans leven te veraangenamen.

Ik voelde even een tinteling van vertedering. Als hij naast me had gestaan, had ik hem een zoen gegeven. Ik zou zijn hoofd hebben beetgepakt, en onder het zoenen zouden mijn vingers zijn afgedwaald naar het zachte plekje achter zijn oor en ik zou... Wat overkwam me nou, tussen de bruistabletten en het maandverband? Stond ik doodleuk een partijtje opgewonden te raken! Vasthouden, Heleen, hou het vast, en thuis meteen toeslaan, Lizzy zit in het asiel, Willem kan de volgende groep wel rondleiden, dus hou het vast en grijp je vent.

Ha, Heleen, zei de drogist, wat kan ik voor je doen?

Van die... druppels, bracht ik uit. Verdorie, nu was ik vergeten hoe ze heetten, je kon geen tijdschrift openslaan of je zag die advertentie.

Voor jezelf? vroeg hij, zich omdraaiend naar een kast vol potjes en flesjes.

Vergat bijna adem te halen, zo moest ik me inspannen om mijn lust niet weg te laten sijpelen. Keek waarschijnlijk scheel van concentratie.

't Is de tijd van het jaar, iedereen loopt te snotteren, zei de drogist. Hij schoof me een flaconnetje toe.

Het waas voor mijn ogen trok op. Neusdruppels.

Blozend pakte ik mijn portemonnee en rekende af.

Groeten thuis, Heleen.

Dank je, zal ik doen. (Ho, vergeet ik bijna iets: een flesje van dat spul voor een droge vagina, graag. Peter en ik hebben het al eeuwen niet meer gedaan, dus je begrijpt, haha.) Tot kijk, hè.

Buiten was het opgehouden met zachtjes regenen, het plensde nu werkelijk. Dat was de nekslag. Voelde me direct weer zo sexy als een platte fietsband.

Enigszins grimmig gestemd ging ik naar de sigarenboer, die ook tijdschriften verkocht, pakte daar een Margriet uit het schap en begon te bladeren. Niemand verplichtte me mijn zelfhulpmiddelen te kopen bij de enige drogist in het land die Peter en mij bij naam en toenaam kende. De volgende keer dat ik ook maar de geringste animo bespeurde, zou ik het spul thuis in de kast klaar hebben staan. Hier, daar was die advertentie al: bioactieve Lubricare voor de intieme delen. Prentte me de naam goed in, sloeg het blad dicht en zette het terug. Ziezo.

Mijn oog viel op de nieuwe Yes. Ja, die nam ik mee voor Lizzy. Misschien zou daardoor haar belangstelling worden gewekt voor iets buiten de wereld van het dier. Popmuziek, glitternagellak, computergames, het maakte me niet uit. Het ging om de verbreding, om de interessesfeer van haar leeftijdgenootjes. Soms was ik bang dat ze eigenlijk vooral zoveel in het asiel rondhing omdat ze, sinds ze in de brugklas zat, op haar nieuwe school nog weinig aansluiting had gevonden. Er kwamen maar zelden vriendinnetjes mee naar huis. Ik wist het wel, Peter vond dat ik er te veel bovenop zat, dat ik als een soort Barbamama over haar heen hing te bulken, maar hij was van nature nu eenmaal meer ontspannen dan ik. Ik wilde alleen maar het beste voor haar.

Ik pakte het tijdschrift en ging ermee naar de toonbank. De verkoopster stond net afwachtend te kijken naar een meisje dat in een mandje aanstekers rommelde. Jammer toch, die jonge kinderen die rookten. Maar misschien had haar moeder haar om een boodschap gestuurd.

Ik zoek eigenlijk zo'n langwerpige, zei het meisje, en die dan in het geel.

Mijn hersenen begonnen te ratelen.

Even later fietste ik terug naar huis, met een wegwerp-aansteker op zak.

(Aantal naar tevredenheid afgeronde zaken vandaag: al twee.)

Ik zat 's avonds op de bank verstrooid met de aansteker te spelen, aan, uit, aan, uit, terwijl ik door de telefoon met mijn moeder praatte, urenlang. Zodra ze had opgehangen, was ze telkens meteen weer kwijt dat ze me net al had gebeld en begon ze weer van voren af aan. (Aantal keren dat ze opbelde: veertien.) Ze was ontvoerd, snapte ik pas bij het zesde of zevende telefoontje. Onverlaten hadden haar opgesloten in een kamer waar niets anders stond dan een bed, een kast en een ronde tafel. Fluisterend bracht ze me op de hoogte van de feiten, na elke zin luidruchtig overtollig speeksel opslurpend.

Nee hoor, mama, je bent gewoon veilig in de Zonneheuvel. Je...

Maak je nou maar geen zorgen, mam. Ik kom morgen weer en dan zal ik...

Maar dat is geen ontvoerder, mama, dat is Bill.

Had tijdens het veertiende gesprek eindelijk de tegenwoordigheid van geest om te zeggen: Lieve help! Ik bel meteen de politie! Ze komen eraan!

Werd daarna beroerd van het idee dat ze nu vast, met haar jas aan en haar condoom op haar kop, de hele nacht op de rand van haar bed op redding zou zitten wachten. Waarschijnlijk had ze zelfs al een fooi in haar zak gestoken (Stik! Ik had er nog steeds niet aan gedacht te condoleren hoeveel geld ze bij zich had); op fooien geven was ze zeer gesteld. Ze zei altijd voldaan: Dan herinneren ze zich je de volgende keer tenminste nog.

Peter was al vroeg naar bed gegaan, met een waterig, verstopt hoofd. Ook Lizzy lag allang onder de wol. Zelf was ik nog te opgedraaid om een punt achter de dag te kunnen zetten. Beducht op hernieuwd gerinkel van de telefoon zat ik naar het vlammetje van de gele langbeen met hapsnoet te staren. Zeg nou zelf, het was een heel wat poëtischer omschrijving dan aansteker.

Aansteker: het klonk logisch en functioneel. Theepot ook. Maar waar begon die logica, waarom heette een tafel een tafel, een boom een boom, bloed bloed of angst angst? Aan wie of wat dankten de dingen hun naam? Waar kwamen de woorden vandaan?

Toen Storm in de eindexamenklas zat, was hij een keer thuisgekomen met een in zijn ogen hilarische lijst van onvertaalbare woorden uit diverse talen. Koro vond hij het vetst. Dat was een Chinees zelfstandig naamwoord dat betekende: de hysterische overtuiging dat je penis steeds kleiner wordt. De andere voorbeelden waren trouwens ook niet mis. In het Jiddisch bleek er één enkel woord te bestaan voor een voorwerp dat je hebt geprobeerd te repareren en dat daardoor juist volledig onbruikbaar is geworden. In het Russisch voor je gevoelens jegens iemand van wie je vroeger hebt gehouden, maar nu allang niet meer. In het Vuurlands voor de situatie dat een man en vrouw elkaar aankijken, weten dat ze hetzelfde willen, maar geen van beiden de eerste stap durft te zetten. Enzovoort, enzovoort.

Peter en hij hadden zich er gezamenlijk krom om gelachen.

Maar al ging het om woorden die in het Nederlands niet voorkwamen, ze omschreven wél verschijnselen die net zo herkenbaar waren als de gewaarwording van bedauwd gras onder je voetzolen, of het op je rug in de wei liggen en een landkaart zien in een voorbijdrijvende wolk. Als je het adequate woord voor iets ontbeerde, wilde dat nog niet zeggen dat je bepaalde gevoelens of ervaringen niet had.

Dat moest ik goed onthouden.

Peters verkoudheid nam griepachtige vormen aan. Op kousenvoeten en met een dikke sjaal om zat hij rillend op kantoor. Ziek zijn ging hem slecht af, hij werd er opvliegend en onhebbelijk van.

Goedlachse Willem en ik deden beurtelings de rond-leidingen, terwijl Adri de bedden bijhield en de bloeiende planten ontdeed van het dode blad. Misschien kreeg ik hem wel zover dat hij op een rustig moment de sierkolen verving voor iets beschaafders.

De koffieautomaat ging stuk, en aangezien de servicemonteur ook griep bleek te hebben, moest er dagenlang worden geïmproviseerd met inderhaast opgeduikelde thermoskannen en ketels. Ik sjouwde af en aan met bladen dampende kopjes, waaronder altijd één te veel chocolademelk of drie te weinig koffie.

Het weekend bracht geen respijt, want ook dan waren we open. Ik zette Adri achter de kassa, wat hij me nogal kwalijk nam, maar hij had nu eenmaal niet het geduld om honderd keer dezelfde vragen te beantwoorden: Ja, de bloemen van de niger staan mooi zijwaarts gericht. Nee, als buurplant kunt u beter arum of galanthus nemen. Inderdaad, de plantafstand is vijfenveertig tot zestig centimeter.

We hebben ieder jaar maar twee maanden om driekwart van onze omzet te draaien. Is het in die periode altijd al buffelen, nu was het echt erop of eronder. Normaal gesproken was Storm natuurlijk bijgesprongen, dat scheelde ook. Hij had zo vaak weekends lang geholpen met inpakken, hij had karrenvrachten planten naar de parkeerplaats gereden, hij was een paar extra handen geweest. Het had altijd vanzelfsprekend geleken, Peter en ik hadden het de gewoonste zaak van de wereld gevonden, en de tuinlui niet minder.

Zat onze zoon zich nu, aan de voet van Ayers Rock, te verkneukelen van leedvermaak: zo, nu merken ze eindelijk eens hoe ze me hebben uitgebuit en afgebeuld?

Misschien waren wij wel een van de redenen waarom hij na zijn eindexamen op zijn fiets was gestapt en naar de andere kant van de wereld was vertrokken. Moet je horen, Storm, zei ik in gedachten, maar verder kwam ik niet, want een klant vroeg me juist of het waar was dat de wortels van de helleborus giftig zijn. Ja mevrouw, en de bladeren ook, maar dat betekent niet dat u...

Heleen, riep Adri, het wisselgeld is op!

Opeens had ik het gevoel dat ik in een verkeerde ver-snelling stond. Storm! dacht ik tot mijn schande, Storm, sos!

Hij was toch zeker alleen maar op reis gegaan omdat mijn moeder hem daarvoor het geld had gegeven? Vanaf de dag dat ze de honderdduizend had gewonnen, had ze mijn kinderen voorgehouden dat zij later op haar kosten de wijde wereld in konden. Reizen, zei ze, dat heb ik zelf mijn hele leven moeten missen.

Ze had zichzelf het winnende staatslot voor haar vijfenzeventigste verjaardag cadeau gedaan. Tegenwoordig kun je bij de Postcodeloterij miljoenen winnen, maar honderdduizend gulden (je had toen nog guldens) was ook niet niks. Ma kocht zich stante pede helemaal klem aan glimmers. Ze viel voor opzichtige tassen en sjaals. Ze sleepte nepantiek en vergulde herderinnen naar huis. Dat ik me dit nu pas kan veroorloven, zei ze soms verbolgen. Er was haar namelijk niet iets in de schoot gevallen, nee, ze had precies gekregen wat haar toekwam, maar ze had er verdorie wel haar hele leven op moeten wachten. Eindelijk kon ze de wereld laten zien wie zij was: een vrouw met de smaak van een ekster. Wat gaf het dat haar koortsachtige pogingen tot tooi en opsmuk soms niet uitvielen zoals ze had gedacht, of dat haar aankopen haar achteraf teleurstelden: ze kon altijd terug naar het winkelcentrum, om met rode konen opnieuw toe te slaan.

We vierden dat jaar kerst met de hele familie, hoogst ongebruikelijk, aangezien ma van haar buit vliegtickets voor Francien en Nell had gekocht. Voordat we aan tafel gingen, deelde ze onze cadeaus uit. Ik kreeg een draak van een armband, waaraan zestien ivoren pagodes bungelden. Ze deed hem zelf om mijn pols. Naar adem snakkend zei ik: Zoiets... heb ik nog nooit gezien.

In onze met proppen glinsterend papier bezaaide woonkamer zaten we aan de warme wijn, mijn moeder het middelpunt, in een knalrood mantelpak met koperen knopen en bijpassende, wagenwielgrote oorbellen die vonkten in het licht. Oma, zei Storm innig, je bent net de kerstboom.

Er viel een korte stilte.

Toen zei ma, met onbeholpen vertoon van stoerheid: En waarom ook niet?

Zo is dat, zei Peter.

Ik mompelde: Even naar mijn pannen kijken.

In de warme keuken verliep alles volgens plan. Ik had er in feite niets te zoeken. Zinloos verschoof ik een schaal op het fornuis. Meteen bleef achter het handvat een van de pagodes van de armband haken, mijn pols tegen het hete glas drukkend. Met een vloek rukte ik me los. Stak mijn arm onder de kraan, maakte tegelijkertijd het slotje open en smeet het onding in de vensterbank.

Ik stond nog geen twee tellen onder het stromende water toen mijn moeder de keuken binnenkwam. Kan ik iets doen? vroeg ze.

Ik draaide de kraan dicht, trok mijn mouw omlaag en zei over mijn schouder: Nee hoor, alles is onder controle.

Maar ze ging niet weg. Ze posteerde zich op een kruk en keek zwijgend toe hoe ik aan het pureren van de kastanjes begon, wat me allengs het gevoel bezorgde dat ik dit uitgebreide menu speciaal had bedacht om haar gloeiende kolen op het hoofd te stapelen. In de woonkamer zei Francien iets onverstaanbaars, gevolgd door gierend lachen van de kinderen.

Francien doet weer een eland na, zei mijn moeder. Ze bracht haar handen naar haar oren en trok de bellen eruit. Dat is een nadeel van clips, hè, zei ze als terloops. Ze gaan pijn doen.

Daarmee was haar missie blijkbaar voltooid, want ze kwam overeind, weer helemaal blakend van zelfvertrouwen: Je geeft er straks toch wel appelmoes bij? Daar was je als kind al zo gek op, weet je nog, Heleen, je vroeg voor je verjaardag altijd een potje, om helemaal alleen op te eten, en natuurlijk kreeg je dat dan ook... Haar stem slokte. Ze keek naar mijn pols.

Ik heb hem even afgedaan, zei ik.

Vind je hem niet mooi, dan?

Jawel, maar in de keuken... Als hij ergens achter blijft haken en ik trek hem per ongeluk stuk...

Met gekwetste stem zei ze: Ik dacht dat je er blij mee zou zijn. Maar je kunt hem natuurlijk altijd gaan ruilen.

Maak er nou niet meteen een heel drama van, mam.

En dat zeg jij! Jij wilt gewoon niet dat ik je een plezier doe. Zelfs met Kerstmis mag ik je niet een beetje verwennen.

De binnenkant van mijn pols gloeide nog na. Waarom toch moest ik haar zo nodig ontzien, wat was dat voor iets dwangmatigs van me? Om haar de mond te snoeren hoefde ik alleen maar te zeggen dat ik die rotarmband van haar had afgedaan omdat ik me erdoor had gebrand. En bij die gedachte zag ik voor me hoe ze bleek zou worden van de schrik, hoe ze dankzij mijn woorden door de tunnel van de tijd zou tuimelen; en ik zei heel kalm en evenwichtig: Kom, we gaan de soep opscheppen.

Dinsdag belden er drie groepen af, wegens voorspelde winterse buien. Ik bezweek zowat voor de verleiding me bij de kachel te installeren en een paar uur helemaal niets te doen, of iets leuks te ondernemen. Hoe lang was het niet geleden dat ik een vriendin had gesproken, of bij iemand een kopje koffie had gedronken? Alleen was dit de eerste gelegenheid in dagen om naar de Zonneheuvel te gaan. Nu het zo koud begon te worden, had mijn moeder een paar extra truien nodig, en misschien ook een andere jas.

Het hagelde toen ik vertrok, en er waren zware windstoten. Het verkeer reed stapvoets. Na een uur was ik nog niet eens halverwege. Ik stopte bij een benzinestation om een broodje te kopen, want nu Peter ziek was, lagen er geen krentenbollen of andere versnaperingen in mijn dashboardvakje. Het was druk bij de Shell. Mensen stonden er gevulde koeken en saucijzenbroodjes te eten, met een wat gelaten uitdrukking op hun gezicht: het weer was te slecht om te kunnen pretenderen dat je je vandaag aan je drukke schema zou houden. Ik was vast de enige voor wie het noodweer geen excuus was, maar juist een reden om me weer haastig op weg te begeven.

In Nieuwegein trof ik ma's flat in troosteloze staat aan. Natte post, folders en slappe kranten puilden uit de brie-venbus. De kamerplanten stonden er verdord bij. De vensterbank lag vol met verschrompelde orchideeën- bloesems. Geen van de klokken tikte meer. Het hele huis rook naar bederf.

Ik deed in de keuken de koelkast open en wilde hem meteen weer dichtgooien. Dit was geen klusje meer, dit was een operatie. Maar goed, dan konden de planten ondertussen mooi in een dompelbad. Ik mestte de hele zooi uit, inclusief de keukenkastjes, bracht vier volle vuilniszakken naar de container, sorteerde de post op zaken waarvan ik werk moest maken - alsof er thuis op mijn bureau niet al een grote stapel lag - gemerkt 'ma', zocht in de overvolle kleerkast een mooie trui en een vestje uit, pakte een warme jas van de kapstok en vloog er weer vandoor.

Maar toen ik langs het winkelcentrum reed, bedacht ik me, en sloeg af.

Terwijl ik me even later op zoek naar een drogisterij tussen de winkels begaf, vroeg ik me onwillekeurig af of Peter het misschien ook zo deed. Of hij heimelijk bij een onbekende drogist condooms kocht voor als hij... jezus, daar ging ik weer, was dit nou zo'n gevreesde moodswing of was het gewoon malen? Wat haalde ik me toch in het hoofd? Al snakte hij er inmiddels misschien wel naar, hij had niet eens de tijd om vreemd te gaan, laat staan de gelegenheid!

Behalve natuurlijk wanneer ik bij mijn moeder was.

Genoeg. Stoppen! Het kwam alleen maar door mijn eigen onzekerheid, mijn eigen gevoel dat ik hem tekort deed, alsof mijn lichaam niet gewoon van mij was maar van hem... Maar waarom hóórde ik hem niet over de winterslaap van mijn libido?

Alsof Peter zo'n prater was.

Jij wilt altijd maar praten, Heleen. Woorden, woorden, woorden! Wat verwacht je daar toch van? Ze vertroebelen de zaak alleen maar. Hoe meer je wilt uitpraten, hoe ingewikkelder het juist wordt!

Je leefde decennia samen en je wist dat je man van Miles Davis hield en van de zwart-witfilmpjes van Buster Keaton, dat hij principieel was zonder ooit rechtlijnig te worden, dat hij engelengeduld had waar het z'n kinderen betrof, niet om auto's gaf en zich ergerde aan nodeloze verspilling. Maar kénde je elkaar? Je bleef toch zitten met het onuitroeibare gegeven dat je als man en vrouw niet helemaal dezelfde taal sprak. Als Peter zei: Ik heb een probleem, dan bedoelde hij dat hij al bezig was het op te lossen. Als ik het zei, bedoelde ik dat ik behoefte had eerst eens een uur of zeven bedachtzaam over de situatie heen en weer te praten.

Hij was ogenschijnlijk open en gemakkelijk, maar zoals Nell eens terecht opmerkte: Peter is essentially a deeply private person. Ik hoorde het meestal pas achteraf als hij ergens mee had gezeten. Eigenlijk vond ik dat zelfstandige, dat onafhankelijke, dat onverstoorbare, nu ook juist zo heerlijk aan hem. Stel dat hij een klampende kwal was die als een molensteen om mijn nek hing: daar zou ik niets mee kunnen. Maar dat veranderde niets aan het feit dat ik er geen hoogte van kreeg hoe hij het vond dat ik als door een wesp gestoken reageerde wanneer hij een vinger naar me uitstak. En het zelf op de agenda zetten, dat was ook weer zoiets. Dat maakte het alleen maar nadrukkelijker tot een probléém, dat in zijn ogen steeds harder zou schreeuwen om een oplossing.

Nu was het echt genoeg. Ik hing mezelf de keel uit.

Hij het Kruidvat stond er voor de geneesmiddelentoonbank een lange rij. Hippend van ongeduld sloot ik aan. Als je alle tijd terug zou krijgen die je in je leven verdeed met wachten... Ik schrok op.

Doe nu maar niet alsof je me niet ziet, Heleen, zei Elly. Zo'n geruit boodschappenkarretje voor bejaarden achter zich aan trekkend kwam ze op me af. Ze zag er oud en verloren uit onder haar bontmuts.

Ha, Elly. Sorry, ik stond te dromen. Hoe is het?

Hm. Ik was net van plan je eens te bellen. Weet je wel dat ik je moeder om de haverklap helemaal van streek aan de lijn heb? Wordt er daar wel behoorlijk voor haar gezorgd? Uit wat ik uit haar woorden opmaak, is er niet eens een dokter, en laten ze haar de hele dag in haar sop gaarkoken.

Dat is zoals zij het ervaart, maar in werkelijkheid...

O, dus volgens jou verzint ze maar wat?

Nee, maar ze overziet de dingen op het moment (alleen nu!) niet zo goed, dus zodra een arts of therapeut zijn hielen heeft gelicht, is ze vergeten dat er iemand bij haar is geweest.

Dat vind ik anders niks voor haar.

En toch is het zo, zei ik met strakke lippen. Had de bijna onbedwingbare neiging om uit te barsten: Ze heeft immers een varken in haar hoo-hoofd!

Niet dat het mijn zaak is, vervolgde Elly, maar als ik jou was zou ik haar daar onmiddellijk weghalen. Er was laatst op tv nog een reportage over hoe ze die stakkers niet op tijd verschonen en vaak niet eens aankleden. Dat wens je je eigen moeder toch niet toe? Peter en jij hebben alle ruimte, waarom nemen jullie haar niet in huis?

Ken pyjamadag, dat vind ik helemaal niks voor Margriet.

Met moeite bracht ik uit: We moeten wachten op de zorgindicatie. Trouwens, ik ga zo naar haar toe. Ik zal haar de groeten van je doen.

Heleen, het zal wel ouderwets zijn, maar ik vind dat mensen een plicht hebben jegens hun ouders. Een dure plicht. Je dankt je bestaan aan Margriet. En die flat kan ook niet leeg blijven staan. Een onbewoond huis trekt allerhande narigheid aan. Straks zitten we met z'n allen met de brokken. Ik heb het al aangekaart bij de woning-bouwcorporatie, hoor.

Nu begon mijn bloed pas echt te koken. Maar dat kon ik me niet veroorloven. We moesten Elly te vriend houden. Ze was zo ongeveer mijn moeders enige connectie met de buitenwereld. Peter had haar vast onder de 3 geprogrammeerd. Het was trouwens een wonder dat het ma lukte op de juiste toetsen te drukken. Ik kon niet verhinderen dat ik dacht: Moet je nagaan, als het maar in haar eigen belang is.

Maar ja, zei Elly, ik kan de huur natuurlijk niet voor haar opzeggen. Dat valt buiten mijn competentie. Maar laat ik je dit vertellen, Heleen...

Ineens kon ik niet langer voor mezelf instaan. Sidderend van zelfbeheersing stapte ik uit de rij, dan maar geen Lubricare voor een dr.v., snauwde: Dag Elly, en stampte toen de winkel uit.

Het was alweer bijna donker tegen de tijd dat ik bij de Zonneheuvel arriveerde. In de hal liep ik de logopediste tegen het lijf, een lief blond meisje met het gezicht van een engelbewaarder op een bidprentje. Ze leek opgelucht me te zien. We gingen samen in de al gesloten koffiebar zitten.

Enigszins aarzelend kwam ze ter zake. Ma werkte niet erg mee aan de revalidatie van haar afasie.

Ik verbeet een zucht. Nee, dat zou ook wel niet. Het was natuurlijk mijlenver beneden haar stand om naar gekleurde plaatjes te kijken en dan 'bal' te moeten zeggen, of 'bel'.

Zachtaardig zei de logopediste: Ze schaamt zich, ze vindt het vreselijk dat ze zo slecht praat. Maar doordat ook haar begrip vrij ernstig gestoord is, snapt ze niet dat ze alleen met oefenen en nog eens oefenen verder zal komen.

O jee, zei ik, en laat ze nou net allergisch zijn voor herhaling.

Ja, dat maakt haar erg prikkelbaar. Maar wellicht kunt u proberen regelmatig samen met haar wat te lezen? Via het schrift worden soms heel verrassende resultaten bereikt.

Ik beloofde het.

Boven, op de afdeling, klampte Bill me aan: Niet schrikken van uw moeder, ze heeft een slechte dag. We hebben haar kast wel tien keer opnieuw moeten inruimen. Hier, vijftig euro. Die had ze aan Anita gegeven om een koffer te gaan kopen.

O Bill, zei ik, jullie zijn keien, echt waar.

Bescheiden keek hij langs zijn neus omlaag, maar het compliment deed hem zichtbaar plezier. Ik nam me voor de volgende keer bonbons of taart voor de hele afdeling mee te nemen. Als ze hier hun geduld met ma verloren, dan waren de rapen gaar voor haar.

Op haar kamer zat mijn moeder in het schelle neonlicht aan de ronde tafel. Ze dronk water uit een vierkant plastic bakje waarin sinaasappelschillen dreven. Toen ze me zag, verscheen er een schuldbewuste uitdrukking op haar gezicht. Kleintjes zei ze: De televisie doet het niet meer.

Dag mama. Ik zal zo naar de televisie kijken, eerst even dit ophangen.

Ik deed de kast al open om haar vest en trui op te bergen, maar besefte toen dat er nog geen merkjes in zaten. Hoe had ik die nu kunnen vergeten? En op hetzelfde moment viel mijn blik op de rij kleren aan de rail. Ze waren bij de boord allemaal stuk. Onthutst haalde ik een blouse van de hanger: Wat is dit nou?

Ze trok een pruillip.

Nee toch! Je hebt alle merkjes eruit geknipt! Nu weten ze bij de wasserij niet meer dat het jouw kleren zijn en dat ze terug moeten naar G12. G, dat is jouw afdeling, en 12 is je kamer. Kan ik weer helemaal van voren af aan beginnen!

Nee, zei ze verontrust. Ze griste de blouse uit mijn hand en begon hem aan te trekken, over haar andere kleren heen.

Ik kon me wel voor het hoofd slaan dat ik eigenhandig een nagelschaartje voor haar had ingepakt. Wat voor stoms had ik nog meer gedaan? De gele langbeen! Welke idioot gaf zijn demente moeder nou een aansteker? Als Bill erachter kwam, zou hij me kielhalen. Het was niet voor niets dat ma alleen maar onder begeleiding mocht roken, buiten op het terras.

Mijn moeder had de blouse tot onder haar kin dichtgeknoopt.

Jezus, ma! Ik begrijp best dat je het niet leuk vindt om merkjes in je kleren te hebben, maar we moeten wel een beetje praktisch blijven. Ik neem al je spullen mee naar huis, en ik zet er nieuwe labels in. Daar moet je maar even (het is per slot van rekening maar tijdelijk!) mee zien te leven.

Met bittere volharding schudde ze het hoofd, terwijl ze de blouse bij de kraag vasthield.

Dan niet, zei ik, van wanhoop bijna uit mijn vel springend. Dan los je het zelf maar op.

Ze fronste gealarmeerd. Ze begon iets onverstaanbaars te stamelen.

Allemensen, wat een naarling was ik.

Jij bent nu de moeder, hè? Angstig keek ze me aan.

Ach, mama toch.

Langzaam knoopte ze de blouse los. Ze zei: Als moeder heb je veel venijn, hoor.

Venijn? Zei je dat?

Ze reageerde niet. Ze deed de blouse uit en spreidde hem uit op het bed. Zo raak ik hem niet kwijt, zei ze hardop tegen zichzelf.

Gekke mensen spraken de waarheid, zo luidde het gezegde. Alleen dwaalden ze ook ontzettend snel van het onderwerp af. Venijn? vroeg ik nogmaals.

Ja, fijn, zei ze vaag.

Ik gaf het op.

Ze pakte haar tas: Gaan we nu naar huis?

Nee, mama. Mag ik trouwens even in je tas kijken?

Even stond ze in tweestrijd. Toen gaf ze me de tas, met zichtbare tegenzin.

In haar portemonnee vond ik drie biljetten van vijftig euro, netjes opgevouwen. Langs mijn neus weg vroeg ik: Zal ik die voor je in kleinere briefjes wisselen? Dat is veel handiger.

Je hoorde weleens dat mensen de complete bankrekening van een hulpbehoevende verwant leegroofden, dus wat ik deed, kon er nog best mee door. Haalde drie tientjes uit mijn eigen beurs en stopte die met pontificaal vertoon in mijn moeders portemonnee, waarna ik de andere briefjes snel in de mijne deed.

O, heerlijk, zei ze dankbaar, anders gaat het maar verzinken, en dan kan ik je niet meer mee uit nemen, hè? We

gaan toch samen uit eten? Alleen kon ik het rest niet breulen omdat de televisie kapot is. Maar ze hebben vast wel een bord voor ons. Ze kennen haar daar, ze mag er altijd bij.

Ik begreep haar prima. Maar ik kon best doen alsof dat niet het geval was. Een dement persoon was alles toch meteen weer vergeten. En bovendien moest ik die aansteker nog wegwerken.

Alsof ze mijn gedachten kon lezen, trok ze me de tas uit handen, ineens bevend van emotie. Achteruitdeinzend sloop ze ermee naar een hoek van de kamer.

Ik deed een paar van de diepe buikademhalingen die ik van Francien had geleerd. Rustig aan. Het ging maar over een tas. Een tas die bevatte wat er nog van haar leven over was. Of misschien was het zelfs nog erger dan dat, en bevatte de tas louter de schaduwen van dingen die ooit zo vanzelfsprekend hadden geleken. Haar adresboekje: alsof ze nog steeds een rijk sociaal leven had. Haar kam en haar lippenstift: alsof er nog een reden was waarom ze zich mooi zou maken. Haar brillenkoker: alsof ze ooit nog een boek zou lezen. Haar sleutelbos: alsof ze nog naar huis kon.

Ik kon haar die aansteker niet afpakken. Dan ging de hele Zonneheuvel maar in vlammen op. Dit was toch waar het op neerkwam? Dat ik moest proberen haar leven een schijn van waardigheid te geven?

Om haar ervan te verzekeren dat ik geen kwaad in de zin had, pakte ik de afstandsbediening van de televisie en knipte het toestel aan. Het beeld verscheen na enkele seconden. Ook het geluid was in orde. Zonder problemen zapte ik langs de kanalen. Waarschijnlijk had ze gewoon op de verkeerde knoppen gedrukt. Al die apparaten waren ook zo ingewikkeld.

Heleen? zei ze.

Ja? Mijn ogen waren vastgezogen aan een commercial waarin een lachend gezin aan de hutspot zat. Ergens builen beeld had dit gelukkige gezelschap natuurlijk een zilvergrijze oma die competent sjaals breide en appeltaarten bakte. Zo'n oma op wie iedereen dol was en die gezellig meeging naar CenterParcs. Ik zag het aan de smaak waarmee de gezinsleden hun Maggischotel verorberden: hun geweten was brandschoon, zij hadden niemand in een instelling gestopt.

Ik zette de televisie uit.

Heleen, zei mijn moeder opnieuw, hij is stuk.

Hij doet het prima, zei ik ongeduldig, er is niets mee aan de hand.

Bedremmeld stond ze voor me, met de telefoon in haar handen. Er bungelde een los stuk draad aan.

Nee, zeg! Je hebt toch niet...

Ze liet haar hoofd hangen.

Waarom doe je zoiets nou? Daar heb je toch alleen maar jezelf mee?

Ik was aan het inpakken, zei ze bedeesd.

Dan hoef je de telefoondraad toch niet door te knippen? En hou verdomme ook eens op met dat inpakken!

Nee, want ik ging naar huis, maar mijn kobbel kwam niet, ik heb er het hele jaar op gewacht, ze zei dat ze er een ging betalen, maar ze zeggen hier maar wat, je hebt er geen idee van hoe dat is, je bestelt een bokkel, en...

Ik plantte mijn handen in mijn zij: En hoe zie je het nu verder voor je? Nou zit je zonder telefoon! (O wee, wat een verleidelijke fata morgana rees er op slag voor me op: geen avonden meer waarop ze me veertien of drieëntwintig keer achter elkaar zou opbellen.)

Ongelukkig haalde ze haar schouders op.

Mama, zei ik inbindend, in draden knippen is heel gevaarlijk, dat weet je best. En meteen bezorgden mijn eigen woorden me een schok. Daarom hadden ze hier op de afdeling tl-bakken in het plafond en geen gezellige schemerlampjes! Wie zei dat mijn moeder (liever dood, liever dood) bij het doorknippen van die draad niet ergens op had gehoopt?

Ze begon te huilen.

Ik liep naar de wastafel, schudde haar toilettas leeg en stak haar nagelschaartje in mijn zak.

Die avond klopte ik op Lizzy's deur, die behangen was met posters van aandoenlijke pony's en pups. In een uit- gelubberde zwarte trui zat mijn dochter met gekruiste benen op haar bed, ingespannen lezend in een dikke klapper.

Heb jij dat oude sprookjesboek nog? vroeg ik. Dat wil ik samen met oma gaan lezen.

Zonder op te kijken prevelde ze: Mit, nach, nebst, dat zijn kleuterverhalen.

Maar oma is ook weer een soort kleutertje.

Krijg jij dat later nou ook, mama? O, wacht even. Ze grabbelde naar haar mobiele telefoontje, dat bliepte ten teken dat ze een sms'je had ontvangen.

Ik bestudeerde haar geamuseerd terwijl ze het bericht las. Haar lange donkere haar glansde in het lamplicht. Onze onschuldige Lizzy, die zelf nog niet eens in de galen had hoe mooi ze was.

Moet je nou zien wat Storm schrijft! Gierend van het lachen wierp ze zich achterover op het bed.

Ik keek naar het bericht, sooo MUCH IN LOVE, had Storm geschreven.

Hm, zei ik.

Lizzy kwam overeind en begon met soepele vingertjes een antwoord in te toetsen, daarbij heftig grinnikend. Vertrouwelijk zei ze tegen mij: Dat is al de derde keer, hoor.

Wat? Dat Storm verliefd is?

Medelijdend nam ze me op. Sukkeltje, zei ze.

Met een beduusd gevoel ging ik voor haar boekenplank staan. Probeerde me Storm op zijn fiets voor te stellen, maar zag hem met een meisje in bed liggen. Zeventien, wat wilde je ook. Dat gold vandaag aan de dag waarschijnlijk zelfs al als laat. Begon in mijn hoofd aan een verwarde e-mail, met als enig doel die te kunnen afsluiten met een zogenaamd terloops PS: En veilig vrijen, hè?

Hij zag me aankomen. Dat was iets wat Peter maar moest doen.

Met het boek onder mijn arm liep ik terug naar beneden. Onze zoon had een vriendin en een seksleven en ik ging mijn moeder Roodkapje voorlezen. Kon het nog gekker? Jawel, want tegen de tijd dat wij over Sneeuwwitje en de Zeven Dwergen gebogen zaten, was Lizzy misschien ook net toe aan een seksleven. Toe maar, waarom niet. Het feit dat je zelf op dat terrein was uitgerangeerd (Alleen nu! Het was vast maar tijdelijk!), hoefde je kinderen per slot van rekening niet te verhinderen eens goed aan het experimenteren te slaan.

In de woonkamer zat Peter onder een handdoek over een stoombad gebogen. Hij proestte en snoof, hij niesde en brieste.

Ik wilde zeggen: Arme schat, gaat het een beetje?

En dan zou hij zeggen: Het moet maar. Of: Nee, ik voel me belazerd.

En dan ik weer: Maar ik moet je nou toch iets sterks vertellen! Weet je wel dat Storm...

Hè, verdorie, viel ik uit, neem daar nou niet elke keer de slakom voor.

Hij liet de handdoek een fractie zakken en keek me met rode oogjes zielig aan: Wat heb jij nou ineens?