Februari
Het werd februari en de dagen begonnen zichtbaar te lengen. Op zonnige momenten floten de merels soms alsof het al voorjaar was.
In Saugatuck moest Francien nog elke dag sneeuwruimen, vertelde ze als ze trouw belde om te informeren of ik het nog redde met ma. Over de mail stuurde ze winterse foto's. En ook een keer, trots, een foto van een taart waarmee Nell de show had gestolen op een plaatselijke bake & sale: een marsepeinen gevaarte in de vorm van een hart. De aanblik herinnerde me aan een gesprek dat we jaren geleden in Michigan hadden gevoerd, in een cafeetje onder de vuurtoren, waar we chili aten terwijl de wind spiralen van zand over het strand joeg. Nell vertelde toen dat haar vader, afkomstig uit een familie met een geschiedenis van hartdefecten, uit voorzorg levenslang zijn best had gedaan alle zaken van het hart te vermijden. Ze was heel emotioneel geworden. Haar mooie groene ogen liepen vol tranen toen ze fel zei: Love is never a mistake. Not even when it's unanswered.
Stelde tot mijn spijt vast dat ik tussen toen en nu behoorlijk verzuurd moest zijn geraakt, want die optimistische woorden zeiden me momenteel geen klap. Zou het nog zwaar te verduren krijgen, want 'hartkloppingen' leek wel het thema van de maand.
Op Valentijnsdag verraste Lizzy me door thuis te komen met een grote papieren roos, waarvan ik automatisch aannam dat hij voor mij was bestemd. Maar ze had hem zelf gekregen. Ze deed geheimzinnig over de herkomst. Peter begon haar er meteen mee te plagen. Bij onze mail zat die dag een elektronisch kaartje van Storm (van een mondharmonica spelende koalabeer), die er nu ook tegenover ons geen doekjes om wond dat hij op vrijersvoeten was. Ze heette Carli. Carli ongetwijfeld met op de i een hartje in plaats van een punt.
De vrijdag erna trouwde Adri, op een stralende ochtend. Op het feest, in een van de bollenschuren van onze buren Frans en Helma Bax, werd Peter de hele avond ten dans gevraagd door vriendinnen van de bruid, uitdagende meiden in glittertopjes, strak in het glanzende vel. Na elke derde of vierde dans moest hij even gaan zitten, maar hij hield vol.
Een week later kwam Adri enigszins wijdbeens lopend terug op het werk.
Alleen op Bingo en mij leek de naderende lente geen vat te hebben. Bingo rook inmiddels naar beschimmeld hooi. Als ik hem oppakte, was het net alsof zijn ingetrokken poten los onder zijn schild rondrammelden. En ik had hem nog wel speciaal in de kas gestald, veilig ver weg van de helleborussen: die konden immers dodelijk zijn voor het beest.
Wat mijzelf betreft, op een middag ging ik weliswaar vol spijkerharde voornemens naar Noordwijk om bij de drogist aldaar eindelijk de druppels voor een dr.v. te kopen, maar net toen ik erom wilde vragen, kwamen er twee giebelende klasgenootjes van Lizzy's streekschool binnen. Dag mevrouw! Ha, meiden. In plaats van uit te wijken naar de zoute drop of de nagellak bleven ze stokstijf staan. Ik kreeg het paranoïde gevoel dat ze benieuwd waren naar .wat de moeder van Lizzy hier kwam kopen. Misschien wel iets ranzigs! Ging dus weg met een overbodig doosje tandenstokers. Maar wist je veel: wellicht moesten ze zelf voor het eerst tampons hebben, en voelden ze zich net zo opgelaten als ik.
(Aantal tevergeefse expedities: drie, tot dusverre.)
Met mijn moeder las ik ondertussen Doornroosje, Sneeuwwitje, Assepoester, De Gelaarsde Kat, Hans en Grietje, De Bremer Stadsmuzikanten. We ploeterden van 'Er was eens' naar 'En ze leefden nog lang en gelukkig'. De Kleine Zeemeermin en Het Meisje met de Zwavelstokjes sloeg ik over. Ik had geen behoefte aan zielige verhalen. Ik wilde trouw en doorzettingsvermogen beloond zien, beproevingen met vlag en wimpel doorstaan, en ogenschijnlijk onuitvoerbare opdrachten toch geklaard.
De ene keer stootte ma de overbekende woorden zonder enig begrip uit, alsof haar een vergiftigde appel in de keel was geschoten. De andere keer was de lectuur ver beneden haar stand en weigerde ze zich in 'kinderachtige verzinsels' te verdiepen. Mijn geduld werd behoorlijk op de proef gesteld. En toen kregen we ook nog de kwestie van de broek.
Dat kwam ervan als je de prinses op de erwt uithing en de labels uit je kleren knipte: bij de wasserij van de Zonneheuvel raakte een van ma's broeken kwijt. Het was een beige oudedamesbroek, een kledingstuk dat naar haar eigen maatstaven flets en saai was, maar dat dankzij zijn vermissing prompt de status van lievelingsbroek kreeg. Zonder deze broek had het leven van mijn moeder geen enkele zin meer. Tot vijf keer toe daalde ik af in de catacomben van het gebouw en doorzocht daar de rekken, bits gadegeslagen door de cheffin, een vrouw met ontstoken, bloeddoorlopen ogen, die me ten slotte te verstaan gaf dat ik er wijzer aan deed een nieuwe broek voor mijn moeder aan te schaffen.
Geen probleem. De winkels hingen vol met beige oudedamesbroeken. Ik kocht maar meteen de duurste, indachtig ma's motto dat de duurste dingen meestal ook de beste zijn. Die regel bleek helaas niet langer geldig: ze vond de stof 'te stroef. Ik ging hem ruilen voor een exemplaar dat zij al even snel afkeurde vanwege een splitje in de pijpen, dat de oorspronkelijke broek niet had gehad. (Stom van mij.) De derde broek 'smaakte naar vleermuis', de vierde zat te strak om haar middel en had een te laag kruis, de vijfde had een ontoelaatbaar 'speng' gespje, de zesde 'ribbelde', en wat er met de zevende mis was, weet ik al niet meer. In elk geval had ook die niet het benodigde je ne sais quoi waarnaar mijn moeder op haar schaarse goede momenten zo vurig verlangde. Of hij joeg haar, als nieuw kledingstuk, de existentiële angst aan die bij haar slechte momenten hoorde.
Terwijl ik eigenlijk orders had moeten schrijven of Lizzy in een gezellig onderonsje aan de tand had moeten voelen over haar roos, sleepte ik broek na broek aan. Aan het rek in de winkel leken het stuk voor stuk onschuldige beige oudedamesbroeken, maar zodra mijn moeder ze uit het fleurige plastic tasje haalde en ze aantrok, gebeurde er iets vreemds mee. In de ene broek leek ze op Clint Eastwood, in de volgende was ze net Katrien Duck.
Echt waar, zei ik thuis wanhopig tegen Peter.
Liefje, antwoordde hij, laat je toch niet gek maken door zoiets futiels.
Dat was verstandig gesproken, maar inmiddels had ik van diverse modezaken tegoedbonnen op zak aangezien ik er het hele assortiment had uitgeput. Op een nacht droomde ik dat ik op de gesloten deur van de wasserij van de Zonneheuvel stond te bonken, waarachter de cheffin onder satanisch gelach bezig was nog meer kleren van mijn moeder te verdonkeremanen. Ik vroeg me bij het ontwaken onthutst af of gekte soms besmettelijk was. Na het ontbijt ging ik resoluut met mijn tegoedbonnen op pad, kocht een nette grijze broek, reed weer het hele klere-eind naar de Zonneheuvel en leverde hem daar af bij de balie. Ik vond het welletjes. (Aantal broeken dat ik had heen en weer gesleept: zeventien.)
Op de terugweg trakteerde ik me op een knipbeurt bij de kapper. Dat was een goeie zet. Alleen al het wassen van mijn haar voelde zo weldadig dat ik haast hardop kreunde. Het bezorgde me een lichtzinnig gevoel om vervolgens onder een frisroze kapmantel, met een kopje espresso binnen handbereik, op mijn gemak bij te kletsen met mijn kapster. Haar jongste zoon, Ben, is al vanaf de peuterspeelzaal met Storm bevriend, we kennen elkaar al ons halve leven. Het was op dat moment rustig in de salon, Corinne had alle tijd voor me. Al pratend kamde ze met haar vingers mijn natte haar heen en weer, totdat mijn hele hoofdhuid tintelde.
Ik zuchtte van ontspanning.
Zal ik het dit keer wat korter knippen? vroeg ze ten slotte. Je haar wordt de laatste tijd zo dun.
Vertel me niet dat ik nu ook nog kaal ga worden, zeg.
Nou ja, alles wordt wat slapper en minder, hè? Moet je bij mij zien, hier, die pluk... Als ik die niet elke dag met een ronde borstel föhn, dan ben ik net een zieke kalkoen.
Gezamenlijk staarden we naar haar spiegelbeeld. Nu je 't zegt, zei ik, je haar leek vroeger inderdaad... meer.
Met een kritisch gezicht trok ze aan de pluk.
Ik boog me voorover en bestudeerde mezelf. Hoe bestond het dat ik niet eerder had opgemerkt dat er linksboven bij de haarlijn een hele inham aan het ontstaan was? Ik wist nog net een gil van afgrijzen binnen te houden.
Stuitend, hè? zei ze. Maar wat kunnen we eraan doen? Moslima worden en onderduiken onder een boerka? Begint jouw schaamhaar trouwens ook al grijs te worden? Zal ik je een flaconnetje met een kleurtje meegeven? Red- ken, twaalf vijfennegentig.
En wat doen we hiermee? vroeg ik, met vlakke hand tegen mijn onderkin petsend.
Prompt zei ze: Driemaal daags een kwartier met je tong tegen je boventanden drukken. Doe eens, je ziet het effect meteen.
Warempel, het werkte.
Zo doet Monique van de Ven het ook. Daarom blijft ze zo mooi. Dat is haar vak, hè.
En de bovenarmen? Heb je daar ook nog een tip voor?
Het enthousiasme verdween van haar gezicht: Nee. Bedekken is de enige oplossing. Tegen inzakkend bindweefsel begin je niks. Daar krijg je die lellen van, Heleen. En ook dat hondenkopperige. Zie je wat ik bedoel? Wij hadden vroeger geen van tweeën zulke hangwangen. De hele boel stort gewoon in elkaar.
Onze spiegelbeelden bekeken elkaar zorgelijk. Onbegrijpelijk, maar ooit waren wij heus kekke jonge vrouwen geweest. We wisten toen niet eens dat we bindweefsel hadden. Ouderen namen we op met een mengeling van weerzin en wantrouwen: dat iemand het zo ver kon laten komen! Dat zou ons niet gebeuren. We dachten dat onze frisse jeugd onze eigen verdienste was. We pronkten ermee op familiefeesten en verjaardagen, en dansten daar uitdagend met de betreurenswaardige echtgenoten van stokoude tantes. Dat zou een opkikkertje voor ze zijn.
Gek toch, hè? zei ik tegen Corinne. Gek toch dat alles, nou ja, uiteindelijk gewoon maar is zoals het is, terwijl je er ergens zoveel meer van verwachtte.
Ze keek me berustend aan. Ach, kind, zei ze.
Als Lizzy zou weten dat er op aarde mensen rondliepen die mij kind noemden, zou ze omvallen.
Corinne begon mijn haar te knippen. Na een tijdje zei ze: Van pubers vindt iedereen het gewoon dat ze door hun hormonen van de kaart zijn. Er verandert zoveel voor ze, nietwaar. Maar moet je ons dan eens zien. Is dat geen verandering: totaal verval, zeg nou zelf, Heleen, de muiterij op de Bounty is er niks bij. Ik kan wel gillen, af en toe.
Dat zijn vast moodswings, zei ik.
En dan vindt Joop het raar dat ik hem soms om niks een mes tussen zijn ribben wil steken. Hoe zou jij het vinden, vraag ik hem dan, als je het meest vertrouwde dat je bezit, je eigen lichaam, voor je ogen uit elkaar zag vallen? Wat voor zekerheden heeft een mens dan nog? Hoe moet ik onder die omstandigheden mijn oude zelf zien te blijven? Ga toch weg, man. Opeens ben ik te uitgezakt voor een blouse zonder mouwen, maar ik voel me toch bepaald nog niet rijp voor een rollator.
Ja, we zitten weer overal tussenin.
Straks krijgen we ook nog van die pigmentvlekken in ons gezicht. Of baardharen. Het is de loop van de natuur, je weet het van tevoren, maar als het gebeurt, ondermijnt het je toch.
Corinne, je weet het niet van tevoren. Je denkt dat je de eeuwige jeugd hebt.
Ja, misschien is dat ook wel zo. Kijk, als ik het hier nou in laagjes knip, dan zie je die kale plek bijna niet meer.
Een halfuur later zat ik weer in de auto. Onder het rijden betastte ik mijn hoofd. Om de haverklap keek ik even in de spiegel. Ik was geen vrouw met een inham meer. Ik voelde me opgepept. Op een wonderlijke manier was ik helemaal bijgekomen van het gesprek. Zo kon je het ook bekijken: als je hormonen je voor de tweede keer in je leven vloerden, viel er niet aan te ontkomen dat je daardoor opnieuw grond onder de voeten kwijtraakte. En daar bleef het niet bij. Want terwijl jij oog in oog stond met je eigen verval, werden je kinderen net ook nog eens zelfstandig en je ouders juist hulpbehoevend. Alles stond op z'n kop. Veel dingen zouden opnieuw bevraagd, opnieuw uitgevonden moeten worden. Dat had wel iets uitdagends.
Gek alleen dat je in de ogen van de buitenwereld als vrouw van vijftig iemand was die er niet veel meer toe deed, een suf schepsel zonder noemenswaardig interessante bezigheden of gedachten. Terwijl je nog nooit eerder in je leven zoveel turbulentie tegelijk had meegemaakt.
Thuis moest ik helemaal achter op het terrein parkeren, zo druk was het. Vlak voordat ik naar binnen ging, kruiste Willem mijn pad. Hij had een groep schoolkinderen in zijn kielzog, die luidkeels een rellerig liedje zongen. Goedmoedig liet hij zich links en rechts stompen en slaan. In het voorbijgaan riep hij tegen mij: Leuk haar, Heleen.
Tevreden kroop ik achter mijn bureau. Maar ik zat nog niet of Bill belde, hai, met Bill, om te zeggen dat mijn moeder bij het zien van de grijze broek die ik die ochtend had afgeleverd, zo ongeveer catatonisch was geworden. Ze was op haar knieën op de grond gezonken en zo zat ze er nog steeds bij, terwijl ze zonder ophouden koortsachtig prevelde: Verlos mij van Heleen! Moeder Maria, verlos mij van Heleen!
Tja, zei Bill, nu bent u de boosdoener, hè?
Voelde me na dat telefoontje opeens volkomen murw. Hoe lang kon ik nog doorgaan mijn kop in het zand te steken en de zaak op de lange baan te schuiven? Afgezien van haar incidentele praatjes was mijn moeder ontegenzeglijk knetter. Al maanden geleden, in het ziekenhuis, was vastgesteld dat haar zelfstandige leven voorbij was. Ik moest de realiteit onder ogen zien en in actie komen. Straks kwam die zorgindicatie af en dan zou ze niet langer kunnen blijven waar ze nu zat. Er moest een definitieve woonplek voor haar worden gevonden.
Onder knarsend protest van al mijn tandwielen gooide ik mezelf weer in stand twaalf.
Eén telefoontje naar het maatschappelijk werk van de Zonneheuvel en ik had een lijst met verpleeginstellingen in de omgeving van Nieuwegein te pakken, waar ma weer een stuk dichter bij haar meiden zou zitten. Erbij kreeg ik het advies inderdaad maar vast zoveel mogelijk voorwerk te doen en mijn keuze te bepalen.
Het eerste huis waar ik ging kijken, was in een blinkend wit flatgebouw gevestigd, in een nieuwbouwwijk pal langs de snelweg. Het had ook een investeringsmaatschappij of een ander bedrijf kunnen zijn. Met een beetje fantasie kwam ik hier een overbruggingskrediet aanvragen.
Ik was enigszins buiten adem toen ik in de hal stond. Waar moest ik op letten? Wat mocht ik niet vergeten? Francien had gezegd: Als het maar een beetje gezellig is. Misschien was dat ook wel het enige waar het om ging.
De receptioniste verwees me naar een kantoor op de achtste verdieping. Op weg naar de lift passeerde ik de recreatiezaal. Lichtblauw zeil op de vloer, zachtgroene gordijnen, en bijpassend blauwgroen meubilair. Op ieder tafeltje stond een vetplant. Keukenhulpen waren bezig koffiekopjes klaar te zetten. Ik hield me voor dat het er keurig en verzorgd uitzag, maar het was alsof ma's ogen in mijn rug prikten.
Boven werd ik opgewacht door iemand van de opname. Het was een vrouw van een jaar of veertig, die me aan Elly deed denken, ook zo opgeblazen en druk. Ze stelde zich voor als Thea en nam me mee naar haar kantoor, onderwijl aan één stuk door rebbelend over het weer dat zo mooi was voor de tijd van het jaar en de krokussen die je overal al zag. Om haar gunstig te stemmen zei ik: Mijn man en ik hebben een kwekerij. Toen was ze helemaal niet meer te stuiten. Het duurde minstens tien minuten voordat we aan de reden van mijn bezoek toekwamen.
O ja, uw moeder. Afwachtend keek ze me aan.
Ik begon de situatie uit de doeken te doen, terwijl ik al pratend probeerde te besluiten of ik ermee voor de dag zou komen dat ma telefoondraden en kleren kapotknipte. Ik had geen idee of ik haar moest afschilderen als iemand die er nog best mee doorging of juist als een kwijlend, in haar broek pissend, wartaal uitslaand wezen dat vergeten was hoe ze haar schoenveters strikte. Stel dat Thea in het laatste geval zou zeggen: Nee hoor, daar beginnen we niet aan.
Had ik Peter maar kunnen meenemen. Zo'n aardige man, zou ze dan hebben gedacht, had vast ook wel een hebbelijke schoonmoeder. Maar Peter wist niet eens dat ik hier zat. Om discussies te vermijden had ik speciaal afgesproken op een ochtend dat hij naar de veiling zou zijn. Zelfs over mijn telefoontje met de maatschappelijk werkster van de Zonneheuvel had ik hem nog niets verteld. Iets zei me dat we over dit onderwerp hooglopende ruzie zouden kunnen krijgen. En ruzie met Peter, dat was het laatste dat ik op dit moment wilde. Een opvlieger van jewelste overviel me, terwijl ik op de automatische piloot doorpraatte.
Herseninfarct. Vasculaire dementie. Afasie. Tegenover me schreef Thea het allemaal op een formulier. Ze zei: Dus het spreken is ook een probleem?
Bij de vertrouwde verstikkende warmte voegde zich een ijl gevoel in mijn hoofd. Hoe moest ik mijn moeders toestand beschrijven? Ze was beland in een soort prehistorisch duister waarvoor geen woorden bestonden, waar de taal zelf nog niet eens bestond. Ze was als de holbewoners die op een plaatje uit een ouderwets geschiedenisboek op de vlucht sloegen voor een onweersbui of voor het vallen van de nacht, omdat 'onweer' en 'nacht' nog onverklaarbare begrippen voor hen waren. Je kon alleen begrijpen wat je kon benoemen. Zonder dat bleef alles onbezweerbaar, onbeheersbaar.
Het was een ontzagwekkende gedachte dat de mensheid erin was geslaagd woorden te munten voor alle verschijnselen in en om zich heen, zelfs voor de hysterische angst dat je penis steeds kleiner werd. En even moeilijk te bevatten was het dat je dat vermogen zomaar kon kwijtraken en dat alles dan betekenisloos voor je werd.
Thea noteerde nog wat gegevens. Toen zei ze: De zorg- indicatie zal wel uitkomen in de buurt van twaalf tot vierentwintig uur PG. Zal ik u die afdeling even laten zien?
We namen de lift naar de vierde verdieping. Ik zag nu pas dat er een lijst met activiteiten aan de wand van de cabine hing. Op woensdagmiddag was er zangkoor. Op vrijdagavond een borrel met hapjes, in de recreatiezaal, 's Zondags was er bingo. Automatisch dacht ik: Leuk voor ma. Alsof het nog in haar vermogen lag om in rap tempo lange reeksen cijfers te herkennen en aan te kruisen. Ze zou nooit meer een schildpad winnen, of zelfs maar een rookworst.
Eerst gingen we kijken in een net vrijgekomen bewo-nerskamer. Zou het straks nog tot mijn moeder doordringen dat er eerst iemand had moeten overlijden, om plaats voor haar te maken? Gelukkig was de kamer lang niet zo naargeestig als ik had gevreesd. Alles zat fris in de verf, en al zou ma's dressoir er niet in passen, er was genoeg plaats voor een heel stel van haar geliefde bijzettafeltjes. (Elders in het gebouw - ik durfde er niet naar te vragen - hadden ze natuurlijk zaaltjes waar bewoners met doorligplekken bij elkaar gepakt lagen. Het was zaak dat mijn moeder mobiel bleef en geestelijk niet verder afzakte. Dan kon ze best nog een hele tijd plezierig op zo'n kamer wonen, temidden van een deel van haar eigen spullen.)
Daarna was de huiskamer aan de beurt, een rechthoekig vertrek met grote ramen. Ik bolsterde mezelf tegen de aanblik van de bejaarde dwaallichtjes die er zwijgend voor zich uit zaten te suffen. Je moest ook wel vreselijk moe worden als alles continu onbekend op je overkwam. Een mager oud kereltje was de enige die naar me keek. Luid zei hij: Donder op met die rotkop.
Dag meneer Van Velzen, zei Thea onaangedaan.
Dag meneer Van Velzen, zei ik terwijl ik even aan mijn haar voelde.
Omdat hij met passie in zijn neus begon te pulken, wendden Thea en ik de blik als op afspraak af. Op de vensterbanken stonden margarinekuipjes met stekjes van Kaapse viooltjes erin. Zo'n heerlijk gewas, het Kaapse viooltje, zeiden we tegen elkaar, je hoefde er maar een blaadje van af te breken en in de aarde te steken, en je had binnen twee weken een nieuwe plant. Gewoon ideaal.
Ik moest een kalme, competente indruk maken. Thea moest denken: dit is een vrouw die absoluut het beste met haar moeder voorheeft. Maar mijn eigen stem klonk me eigenaardig schel en hard in de oren. Misschien kwam dat doordat er weinig akoestische dempmiddelen in de huiskamer aanwezig waren: er was geen vloerbedekking, er waren geen overgordijnen. Zo was het wel hygiënischer, maar niet erg gezellig voor mensen van een generatie die levenslang in een huis vol pluchen tafelkleedjes, geborduurde kussens en Perzische traplopers had gewoond. Zoiets gewoons als roeren in je kopje thee werd hier onder het systeemplafond waarschijnlijk al een onbekende auditieve ervaring. Thuis had dat vroeger natuurlijk heel anders geklonken. En thuis had het vast ook anders geroken: naar suddervlees, pijptabak, zweetvoeten, zeepsop, verwelkte rozen, naar de volheid van het leven.
Waar vonden arme, verwarde zintuigen hier nog houvast?
Geroutineerd stond Thea inmiddels een lijst praktische zaken op te sommen. Zorgminuten, dieetvoorzie- ningen, AWBZ-voorvaarden. Achter ons pruttelde meneer Van Velzen iets onverstaanbaars. Zou die oude baas nog iemand op de wereld hebben die hem af en toe kwam opzoeken? Ik zag al voor me hoe ik hier mijn aandacht tussen hem en mijn moeder zou moeten verdelen. Dat zou bij ma niet in goede aarde vallen.
Hebt u nog vragen?
Nee, zei ik bedrukt.
We maakten net aanstalten de huiskamer te verlaten, toen er een verpleegkundige in een wit broekpak binnenkwam. Astrid! riep meneer Van Velzen verheugd uit. Hij haalde zijn vingers uit zijn neus en dribbelde op haar af.
Dit is Maja, het hoofd van de afdeling, stelde Thea voor.
Dag mevrouw, zei Maja. U komt kijken voor uw moeder, is het niet?
Ik knikte.
Binnenkort hebben we een open dag. Dan kunt u samen met haar nog een keer terugkomen. Dat raden we de familie altijd aan. Anders wordt er zo over het hoofd van de mensen heen beslist, hè?
Ik voelde dat ik een kleur kreeg. Maar ja, menigeen had een ander soort moeder dan ik. Die van mij moest je beslist niet meenemen naar de open dag hier. Ze zou ogenblikkelijk rechtsomkeert maken als ze doorkreeg wat de bedoeling was.
Heeft Thea u alles verteld wat u wilde weten? Ook over onze wachtlijst? Die is momenteel maar drie maanden, dus dat valt nogal mee.
Het rookbeleid, zei ik, dat was ik nog vergeten. Mijn moeder...
Daar hoeft u zich geen zorgen over te maken. Het hele gebouw is rookvrij.
Ik bedoel, zij rookt.
Ja, dat wordt dan even lastig. Maar in een rookvrije omgeving vergeten de meeste mensen snel dat ze zin in een sigaret hadden. Tot binnenkort dan maar? Met een vriendelijke glimlach stak ze me haar hand toe.
Ik dacht: Maar zonder juffrouw kan mijn moeder niet schrijven, Maja.
Astrid, zei meneer Van Velzen dringend, duurt de dag nog lang?
De dag is net begonnen, meneer Van Velzen. Kom, laten we samen even de vogeltjes gaan voeren.
Meteen zei Thea enthousiast tegen me: O, dat hebt u nog niet gezien. Dat is leuk.
Gevieren gingen we de huiskamer uit. Op de brede gang was het drukker dan daarnet: er schuifelden heel wat mompelende bejaarden rond.
Dames, dames, zei Maja, de koffie komt zo, gaat u maar vast gezellig zitten.
Rotkoppen, zei meneer Van Velzen. Hij hees zijn broek op, keek kwaadaardig om zich heen en hernam op verontwaardigde toon: En daar zit ik de hele dag tussen.
U boft juist, zei Maja, u bent de enige haan in het kippenhok, toch? U hebt de vriendinnen voor het uitkiezen.
En pas toen drong het tot me door. Aantal mannen op de afdeling: één. Ja, zo waren de bevolkingsstatistieken nu eenmaal. Maar hoe moest mijn behaagzieke moeder daar ooit genoegen mee nemen? Thuis had ze zich tenminste nog regelmatig kunnen trakteren op een bezoekje van een loodgieter of elektricien. Stuk voor stuk, zei ze altijd triomfantelijk, aten ze uit haar hand.
Zou onze Willem ervoor te porren zijn, tegen betaling uiteraard, haar een paar keer per maand op te zoeken? Hij was nu nog vrijgezel, straks had hij een meisje, met wie hij de weekends zou willen doorbrengen.
Thea stootte me aan: Kijk, leuk hè?
We waren aanbeland bij een nis in de gang waarin een grote volière stond. Felgekleurde vogeltjes vlogen kwetterend heen en weer of hingen ondersteboven aan takken en schommels. Het waren er minstens een dozijn.
Maja pakte een doos zaad van de vensterbank en vulde de voederbakjes.
Met de vingers in het gaas gehaakt keek meneer Van Velzen toe. Eruit kunnen ze niet, lispelde hij, maar ze krijgen wel goed te eten, heel goed.
Thea zei tegen me: Zo halen we toch nog wat natuur in huis. En huisdieren, weet u, dragen bij aan de kwaliteit van het bestaan.
Mijn moeder heeft een schildpad, zei ik onbesuisd, zou die hier...
O, dat is geen probleem, hoor. Daar rekenen we dan gewoon op.
Fijn, zei ik. Nu zat ik eraan vast. Wat als Bingo onder mijn zorg bezweek en het voorjaar niet haalde? Ik zag mezelf al, op zoek naar een lookalike, van dierenwinkel naar dierenwinkel gaan, met jaszakken die allengs uitpuilden van de tegoedbonnen. Ma zou het beest waarschijnlijk toch alleen maar als asbak gebruiken, wanneer ze stiekem zat te roken. Ik moest ineens denken aan de goudvissen op de neurologie-polikliniek. Met hetzelfde gemak zou ze de parkieten hier de nek omdraaien. Geen levend wezen was bij haar in veilige handen. Was ik daar zelf niet een bewijs van?
Ik zei dat ik alle indrukken even moest laten bezinken en binnenkort contact zou opnemen. We namen afscheid. Terwijl ik naar de lift liep, begon in mijn tas mijn mobieltje te bellen. Drie keer raden! We hadden die onklaar gemaakte telefoon nooit moeten vervangen. Daar was ze natuurlijk weer, met de mededeling dat ze op me zat te wachten om naar huis gebracht te worden. Ik kende het hele verhaal uit mijn hoofd, van voren naar achteren en weer terug. Ik kon net zo goed niet opnemen.
Thuis bleek Peter terug van de veiling. Hij was bezig een groep rond te leiden. Het was geen stijl van me om er uitgerekend nu tussenuit te knijpen, maar aan de andere kant, op het moment had hij het te druk om bij te houden waar ik uithing. Zelfs voor een pauze nam hij meestal niet eens de tijd, er gingen dagen voorbij zonder dat hij tussendoor even naar binnen kwam: een mooie gelegenheid voor me om op onderzoek uit te gaan, alle mogelijkheden te inventariseren en argumenten te verzamelen. Als ik alles straks netjes op een rij had, zou hij in elk geval moeten beamen dat ik het gewetensvol had aangepakt.
Ik ging naar kantoor, pakte een nieuw orderboek van de plank en installeerde me achter mijn bureau. Zekerheidshalve zette ik mijn computer aan, voor het geval ik pottenkijkers zou krijgen. Toen sloeg ik het boek open en noteerde de datum en de naam van het huis waar ik zojuist vandaan kwam, zoals Francien me had aangeraden. Om een eerlijke afweging te bevorderen trok ik midden over de pagina een verticale streep en noteerde links ervan VOOR en rechts TEGEN. Schoon, nieuw en verzorgd, schreef ik aan de linkerkant. Vriendelijke bejegening. Ruime eigen kamers. Vaste wekelijkse activiteiten voor de bewoners. Planten in de woonkamer. Schildpadden toegestaan.
Toen kauwde ik een tijdje op mijn pen. Meneer Van Velzen, was dat een VOOR, qua man? Of zou ik hem maar verdonkeremanen? TEGEN was ook weer zo hard. De parkieten waren eveneens een twijfelgeval, gezien ma's dispositie. Besloot ze toch maar onder VOOR te rubriceren, als sfeerbeeld. Niet-roken was absoluut TEGEN.
Mijn armzalige opsomming correspondeerde niet helemaal met de gemengde gevoelens die ik aan mijn bezoek had overgehouden en daarom schreef ik onder TEGEN nog: 'Geuren en geluiden: checken hoe elders.'
Terwijl ik aan het schrijven was, had mijn computer regelmatig gebliept ten teken dat er e-mail binnenkwam. Het werk hoopte zich op. Snel raadpleegde ik het lijstje met instellingen dat ik van de Zonneheuvel had opgekregen. Ik zou mijn bezoeken goed moeten spreiden. Te vaak op pad gaan was vragen om problemen thuis.
Ik pakte de telefoon en werkte één voor één de opnameafdelingen af. Legde de situatie uit, maakte een afspraak en noteerde in mijn agenda nauwgezet datum, uur en adres, met een pijltje erbij. Het had iets rustgevends om zo efficiënt in de weer te zijn. Ik zei net samenvattend tegen de laatste van mijn gesprekspartners: Mooi, dus dan zien we elkaar op de... toen Peter binnenkwam.
Met de armen over elkaar geslagen stelde hij zich op voor mijn bureau.
Snel hing ik de telefoon op. Ik klapte mijn agenda dicht.
Geïrriteerd zei hij: Adri loopt te zeiken dat je zijn overwerk niet goed hebt bijgehouden.
Pas na een moment kon ik uitbrengen: Ik heb hem maandag zijn bijgewerkte kaart gegeven, hoor.
Heb je een kopie?
Ja, allicht! Ik hou de personeelsadministratie al twintig jaar keurig bij. Wil je me soms ergens op betrappen?
Wat bedoel je? Hij begon de brug van zijn neus te masseren.
Precies wat ik zeg!
Adri heeft de hele ochtend lopen mokken en jij was in geen velden of wegen te bekennen. Mag ik nou die kopie?
Ik trok de hangmappenlade onder het bureau open en haalde Adri's kaart te voorschijn. Boos zei ik: Hij heeft nooit moeilijk gedaan over een paar extra uren, maar nu hij getrouwd is, moeten we blijkbaar elke minuut verantwoorden, anders krijgt hij problemen met mevrouw Adri.
Opeens schoot Peter in de lach. Ach Heleentje, zei hij, zo waren wij vroeger vast ook.
Mijn computer bliepte weer.
Hij liep om mijn bureau heen en pakte me bij mijn schouders. Hij zei: Ieder jaar om deze tijd gebeurt hetzelfde, we beginnen er gewoon doorheen te zitten. Hier, moet je zien, jij verdrinkt ook in het werk.
Het scherm zag zwart van de nieuwe berichten.
Hij bukte zich en gaf me een kus op mijn kruin: Hoe was het vanochtend bij je moeder?
Ik leunde even tegen hem aan, om een antwoord te ontwijken.
Hij zei: Ik ga van de week ook nog wel een keer naar haar toe, als ik de kans zie. Je moet je niet over de kop hollen.
Je bent een schat, zei ik met geknepen stem. Stuur Adri maar naar mij toe, als hij nog iets te klagen heeft.
We waren er geen van beiden goed in om de boeman uit te hangen tegen het personeel, maar Peter had er een nog grotere hekel aan dan ik. Het minste dat ik kon doen, was hem van die vervelende taak ontlasten. Ik was toch al iemand over wie werd gedacht: Moeder Maria, verlos mij van Heleen.
Tegen het eind van de middag begon het, net toen ik terugkwam van een boodschap in Lisse, hard te regenen. Om ook eens een daad te verrichten waaraan iemand genoegen zou beleven, besloot ik Lizzy een natte fietstocht te besparen en haar met de auto uit het asiel op te halen.
Het geluid van geblaf kwam me tegemoet toen ik het modderige terrein op reed. Het was alweer een tijdje geleden dat ik hier voor het laatst was geweest, en de hele bedoening kwam me nog armetieriger voor dan ik me herinnerde. Het asiel was gehuisvest in drie afgedankte bouwcontainers die haaks op elkaar geschakeld stonden en streperig donkerrood waren geschilderd. Erachter was een stukje weiland, waar de honden bij mooi weer de dag doorbrachten.
Ik vond Lizzy in de voorste container, waar ze tussen de hondenhokken op haar knieën over een poedel gebogen zat die zich verzaligd over zijn buik liet krabben. Mijn dochter ging zo in haar bezigheid op dat ze me pas opmerkte toen ik haar naam noemde. Glazig keek ze me aan: Wat doe jij nou hier?
Het giet, dus ik kom je met de auto ophalen.
Maar ik heb Paco net uit zijn hok gehaald. Zo zielig, mama, hij kan helemaal niet wennen.
Ik ging op mijn hurken zitten en klopte het beest, met enige reserve, op zijn flank.
Hij moest het huis uit omdat hij de nieuwe baby heeft gebeten, zei Lizzy met een grafstem.
O jee, dat zal een hele schrik zijn geweest.
Ja, erg hè? Hij was helemaal gewend aan zijn eigen dingetjes en nou zit hij hier, waar niets hem bekend voorkomt. Hij snapt er niks van. Hij heeft hartstikke heimwee.
Ongemakkelijk zei ik: Zo gaan die dingen soms, Liz. Als de toestand onhoudbaar wordt...
Maar Paco was daarvóór altijd een braafje. Dat zeiden ze zelf. Dan kijk je het toch nog even aan?
Alleen, zei ik, is het natuurlijk de vraag hoeveel risico je kunt nemen. (Moest ik soms ook wachten totdat ma iemand beet? Kreeg op slag een lichtelijk overspannen gevoel. Je oude moeder van huis en haard beroven nog voordat zij zelfs maar iemand had gebeten, dat was pas misdadig.)
Lizzy! Lizzy! riep iemand buiten. Waar zit je?
Mijn dochter schrok op: Dat is Arend! Met de poedel tegen haar borst gedrukt kwam ze overeind. Ze had een kop als een boei gekregen.
De deur ging open en de beheerder van het asiel stak zijn hoofd om de hoek: O, ben je hier. Hij kwam naar binnen. Het was een gedrongen man van onbestemde leeftijd, met een nors, ontevreden gezicht. Mij gaf hij niet meer dan een terloops knikje. Hij zei tegen Lizzy: Jij zou de katten toch voeren?
Ik was even met Paco aan het spelen, zei mijn dochter gespannen.
Maar ga je de katten nou nog doen, of moet ik het aan iemand anders vragen?
Ik kwam tussenbeide: Ik neem Lizzy zo mee naar huis.
Nee hoor, mama, ik moet eerst...
Papa zit vast al met het eten op ons te wachten. We gaan.
Lizzy klemde haar lippen op elkaar. Met vlammende ogen liep ze met de poedel in haar armen naar de wand met hokken. O hemel, ik zette haar voor schut. Tot morgen, zei ze amper hoorbaar tegen Arend.
Terwijl we haar fiets achter in de auto legden, zei ik: Je komt hier voor je plezier, hoor, en niet om je door die bullebak te laten afblaffen.
Hij is best aardig, zei ze verdedigend. Ze kreeg opnieuw een kleur.
Ik stapte in, mezelf verbijtend. Het kind verzette gratis en voor niets een hoop werk in dat pokkenasiel. Dan kon die Arend toch wel een beetje aardig tegen haar doen? Die man bevestigde mijn ergste vermoedens: wie een carrière met dieren verkoos, deed dat vooral omdat die stomme stumpers nooit wat terugzeiden. Het was een roeping uit onvermogen. Er liepen bij het asiel louter autisten rond, en types zo morsig en onaangepast, dat geen normaal mens met ze te maken wilde hebben.
Ik wierp een blik opzij. Naast me zat Lizzy in elkaar gedoken op een haarlok te kauwen. De manchetten van haar spijkerjack waren gerafeld.
Het is vanavond koopavond, zei ik. Zullen we straks nog even naar Haarlem gaan?
Ze haalde haar schouders op.
Wil je niet een leuk jurkje voor het voorjaar? probeerde ik. En dan laten we Corinne je haar meteen even bijpunten.
Mijn dochter reageerde niet. Ze popelde waarschijnlijk om een sms'je naar Storm te sturen: Mama zette me vandaag in het asiel helemaal voor gek.
Ja, zo zat het leven in elkaar: je was hulpeloos aan je moeder overgeleverd.
Lizzy? En dan nemen we op de Grote Markt nog een ijsje.
Nors zei ze: Ik heb veel te veel huiswerk.
Ach, stakker.
Op school denken ze er niet aan dat wij ook nog een léven hebben.
Ik vond haar aandoenlijk. Wat was alles toch slecht geregeld. Uitgerekend in een periode waarin je in totaal andere dingen was geïnteresseerd, moest je elke dag naar school. Het was een volstrekt verkeerd moment. Maar ja, wat kwam ooit wél goed uit of prima van pas?
Thuis brandde er geen licht, nergens. Ik parkeerde de auto, opeens verontrust, en ging op een holletje naar binnen. Op de keukentafel lag een briefje.
Het stortregende nog steeds toen ik weer in de auto stapte. De ruitenwissers konden het zelfs op de hoogste stand amper aan. Het gaat wel, zei ik hardop tegen mezelf, het gaat wel. Vreemd dat ik niet erger in paniek was. Dit was het begin van het einde, dat kon haast niet anders, zo ging dat, dat was alom bekend.
'Sorry dat het via een briefje moet, Heleen, maar je mobiel staat uit.'
Zo iemand was ik: iemand die haar telefoon uitzette om te voorkomen dat haar hulpbehoevende moeder haar bereikte. Iemand die dacht dat ze de zaak te slim af was. God, wat pathetisch.
Nog ruim een uur rijden en ik was nu al verkrampt van het door de voorruit turen. Ik minderde vaart. Gelukkig kon ik de route dromen.
Het was twintig over acht toen ik bij het ziekenhuis arriveerde. Het gewone bezoekuur was al afgelopen. De gangen en de liften waren leeg.
'Eerste etage, verkoeverkamer,' had Peter opgeschreven.
Zodra ik door de glazen deuren stapte, zag ik hem. Achter de balie keek een verpleegkundige me vragend aan, maar ik gebaarde dat ik al wist waar ik moest zijn. Ik passeerde bliepende monitoren, waaraan patiënten vastgekoppeld lagen, maar ik hield mijn blik al die tijd op mijn man gevestigd.
Hij sliep. Hij zat, zijn vermoeide hoofd met een vuist stuttend, naast mijn moeders bed. 'Ik ga er maar vast met een taxi heen.'
Honderdtwintig euro, schatte ik. Ik raakte zijn schouder aan.
Heleen, zei hij, meteen klaarwakker, waar was je nou?
In Lisse, weet je wel, om het bindmateriaal op te halen. En omdat het opeens zo ging regenen, ben ik daarna doorgereden naar het asiel om Lizzy...
Ik wist niet waar je was of wanneer je thuis zou komen. En je telefoon stond uit.
Ik boog me over mijn moeder: Is ze al bij geweest?
Ze heeft geen narcose gehad, ze hebben het met een ruggenprik gedaan. Ze was wakker toen ik binnenkwam, maar ze begreep helemaal niet waar ze was, of waarom. Ze hebben haar iets kalmerends moeten geven. De chirurg is ook al langs geweest. Hij zei dat het een gave breuk was. Hij heeft een pin in haar heup gezet.
Mijn moeder lag er roerloos bij. Haar gezicht was ingevallen. Ze had een nare, gelige kleur, maar misschien kwam dat door het groene operatiehemd, dat trouwens ook veel te groot voor haar leek. Onhandig trok ik het dek wat hoger op. O, waarom, waarom telde het voor het opperwezen blijkbaar niet dat je als doorsneemens al een heel leven lang je tegenslagen had geïncasseerd, je teleurstellingen had verbeten, je best had gedaan er wat van te maken? Aan het einde wachtte geen fanfare, geen feestelijke inhuldiging. In plaats daarvan werd je op de drempel nog eens opgescheept met nieuwe opdrachten. Je werd invalide, dement, of wat je verder allemaal nog meer kon worden, en anders kreeg je op z'n minst vreselijk veel pijn. Het was niet eerlijk, het was zelfs ronduit obsceen.
Mijn moeder sloeg haar ogen op. Lodderig zei ze: Ha, Francien.
Dag mama. Hoe voel je je?
Zo raar gedroomd.
Wat droomde je dan?
Dingen kwijt, zei ze. In haar mondhoeken zaten witte proppen slijm.
Gelukkig was het maar een droom, hè?
Nu wist ik het zeker: ze was gaan zoeken en dolen en dwalen toen ze mij vanochtend niet aan de lijn had kunnen krijgen; ze was misschien vergeten dat ze me had willen bellen, maar ze wist nog verdraaid goed dat ze iets had gewild, en daarnaar was ze op zoek gegaan, ze had rondgestierd, steeds woedender, steeds ongelukkiger, totdat ze van ellende niet meer had kunnen zien waar ze haar voeten neerzette en was gevallen en haar heup had gebroken omdat ik achter haar rug om bezig was geweest haar in een instelling onder de pannen te krijgen, en bejaarde mensen die een heup braken en daardoor langdurig het bed moesten houden, kregen problemen met hun bronchiën en slijmvliezen, met een longontsteking als gevolg, en dan gingen ze de pijp uit. (Aantal steken van zelfverwijt: niet meer te tellen.)
Ineens lachte ze samenzweerderig naar me: Die man was er net ook, spamzeel die ene.
Peter? Die is er nog, kijk maar, ja, speciaal voor jou.
Zo, Margriet, zei Peter, dichterbij schuivend.
Aan het hoofdeinde van haar bed las een verpleegkundige net de waarden van het infuus af. Ze schreef iets op een clipboard. Ze zag er niet uit alsof ze zich zorgen maakte.
Och ja, zei mijn moeder innig tegen mijn man, jou vergeet ik nooit, Teep. Echt, dat was helemaal in de actualiteit. En wat zagen je billen rood.
Ma! zei ik.
En je keek zo zalig, net een paasei, zei mijn moeder. Ze giechelde even.
Heb je pijn? vroeg ik in het wilde weg.
Verstoord keek ze me aan: Wat kom jij hier doen?
Ik ben gekomen omdat jij je heup hebt gebroken.
Welnee. Dat heb je gedroomd.
Nou, ze hebben je anders net geopereerd. Daarom lig je...
Ze wendde zich af. Treurig zei ze tegen Peter: En altijd haar weer. Je had met die andere moeten trouwen, hoe heet ze.
Ik ben een tevreden man, Margriet.
Mijn moeder schoot in een wild lachsalvo. Ze maakte dat onuitstaanbaar guitige gebaar van haar dat wilde zeggen: Loop toch heen, mij maak je niets wijs. Toen viel ze zonder overgang in slaap, gebroken heup en al.
Terwijl we naar huis terugreden, viel ook Peter naast me in slaap. Van tijd tot tijd keek ik even naar zijn vertrouwde profiel. Het moest die keer in Saugatuck zijn geweest, waarop mijn moeder had gedoeld.
Francien, dizzy van verliefdheid, was net met Nell de stoeterij begonnen. Mijn zusje was alleen niet voorbereid geweest op de homofobie van haar nieuwe vaderland. Zo had ze bijvoorbeeld de onuitroeibare neiging om Nell midden op de openbare weg lekker beet te pakken. Op een nacht werden de ramen van hun trailer ingegooid.
Ze vertelde het me pas maanden later, toen Peter en ik voor het eerst bij hen op bezoek waren. Als jullie zo gezellig gearmd over straat lopen, zei ze, dan ben ik gewoon jaloers. Als wij dat doen, zijn we de hoeren van Babyion.
Het was een naar verhaal, en ik wist om haar op te vrolijken niets anders te verzinnen dan: Als je je weer eens respectabel wilt voelen, kun je Peter wel van me lenen, hoor.
O, de tijd heelt alle wonden. Kwetsuren kunnen onoverkomelijk lijken, maar dat zijn ze in werkelijkheid zelden. Wederzijds doet men knarsetandend wat water bij de wijn, en zand erover. Al is het maar uit luiheid, mensen leggen zich vroeg of laat bij de dingen neer, dus uiteindelijk kwam het goed tussen Saugatuck en die twee vrouwen.
Maar die zomer dat Peter en ik er waren, was het nog niet zover. Ik zag de blikken waarmee mijn zusje en haar geliefde werden gadegeslagen, ik voelde de sluimerende agressie. Het deed me verdriet, terwijl ik er terzelfdertijd een zekerheid aan ontleende die helemaal nieuw voor me was: zelf voldeed ik wel aan de norm, ik maar liefst. Simpel door heteroseksueel te zijn.
Het was een verbluffende gedachte, die ik telkens opnieuw gretig voor mezelf wilde bevestigen door met Peter te vrijen. We logeerden in een klein pension tegenover de stoeterij, met verschoten behang en een nep-Picasso aan de muur, en alleen al bij de aanblik van het grote houten bed had ik zin.
Overdag picknickten we met Nell en Francien op het strand, alle vier halfgaar van seksuele uitputting.
Mijn moeder zou ook een week overkomen. Het was nog maar kort na de dood van mijn vader, misschien zou ze wat bijtrekken van een verzetje. Peter en Francien gingen haar op een zaterdagmiddag van de luchthaven bij Detroit ophalen. Terwijl Nell en ik thuis een taart bakten, die we garneerden met overrijpe, mierzoete peren, gaf ik mijn schoonzusje een spoedcursus ma. Ik hoopte dat ze elkaar aardig zouden vinden. Ik was zo gelukkig dat ik iedereen het beste gunde.
Het werd een moeizame week. Ma was ongeïnteresseerd en afwezig, wat we ook met haar ondernamen. Een boottocht op de Kalamazoo, het geweldige uitzicht vanaf Mount Baldhead, de ouderwetse, charmante dorpswinkeltjes in Main Street: het deed haar allemaal niets. Ze klaagde over het onbekende eten en over het feit dat alle dollarbiljetten er hetzelfde uitzagen. Ze zeurde over de zandvlooien en over het licht dat de vuurtoren 's nachts rondstrooide. Ze vertoonde geen grein belangstelling voor het bedrijf dat Francien en Nell aan het opzetten waren.
Ze was bang, denk ik nu. Zij die altijd had gesnoefd dat ze de zuidpool wilde zien, was nog nooit buiten Europa geweest. Ze zocht haar toevlucht in haar spataderen. Ze wilde maar één ding en dat was op haar pensionkamer zitten, met haar benen omhoog. Jullie hebben geen idee, zei ze beschuldigend, hoe het is om zulke benen te hebben.
Het warme weer hielp ook niet mee. Daar hoorden we eveneens veel over.
Nell gaf ma dagelijks voetzoolmassages. Ze deed erg haar best, die goeie Nell, maar ik geloof niet dat mijn moeder ooit opmerkte dat zij bestond.
Vreemd toch, Heleen, zei Francien op de derde dag, dat we dat mens nooit hebben gewurgd, of dat iemand anders dat niet heeft gedaan.
Op ma's laatste avond had Nell spareribs gemaakt, op de barbecue die bij de trailer stond. Toen we die in het halve duister, gezeten op kratten en omgekeerde emmers, bijna hadden opgepeuzeld, suisde er een bierblikje langs onze hoofden. We hoorden gelach uit een open autoraampje. We staarden naar het blikje, dat met een doffe plof in het zand was beland zonder enig doel te treffen. Even was het vreselijk, ontzagwekkend stil, maar toen zei mijn moeder dat je mensen met een kunstgebit geen plezier deed met vlees dat ze met hun tanden van het bot moesten schrapen, en Francien stoof overeind en zei tegen me: Mag ik je man even lenen, en Peter zei: Ja, op naar de sheriff.
Mijn moeder zei: Nou, gezellig! Aan niets was te merken dat ze in de gaten had dat er iets onaangenaams aan de hand was.
Nell begon af te ruimen.
Je man uitlenen, zei ma humeurig, dat moet je volgens mij nooit doen. Dat is de kat op het spek binden.
Doe niet zo idioot. Francien is lesbisch.
Ja, dat denkt ze nú.
Ga alsjeblieft naar bed, mam, daar zijn je benen vast aan toe.
Leuk dat jullie zo van mijn gezelschap genieten, zei ze. Met een boos gezicht stond ze op en stak de weg over naar ons pension, de schouders militant hoog opgetrokken, maar de knieën knikkend. Ach, wat ging mijn hart ineens naar haar uit, zo ver van huis, en wat zou ik het haar toch hebben gegund om zich eens te kunnen verbinden met de rest van de wereld, met andere mensen die soms ook zo hun tegenslagen hadden, maar helaas vond ze andermans leed altijd in het niets zinken bij haar eigen lot.
Nell en ik klungelden wat rond bij de barbecue, we zetten alvast koffie, we deden de afwas. Pas na uren kwamen Peter en Francien terug. Ze zagen er verbeten maar voldaan uit. Er was proces-verbaal opgemaakt.
Hij was in topvorm, zei Francien met een klap op Peters schouder, hij bleef maar zeggen: It is certain against the law.
Thanks, Batman, zei Nell.
We maakten een fles wijn open om te toasten op het zegevieren van het recht. We zongen 'I shot the sheriff'. Iedere keer als ik me voorstelde hoe Peter in zijn onbeholpen Engels van leer was getrokken, werd ik van verliefdheid zowat onmachtig. Mensen vonden hem een rustige, vriendelijke man, maar ik wist wel beter: hij kon een ware tijger zijn, hij had een wilde kant, een gevaarlijke kant.
Die nacht vreeën we zo heftig dat ik er dagenlang beurs van zou zijn. We hadden de televisie aangezet om het geluid van ons gestommel te maskeren: Ma's kamer was pal naast de onze. Er was een of ander muziekprogramma en we neukten op het trage, broeierige ritme van 'Ri- ders on the storm' van The Doors, waarbij we al doende van het bed op de vloer belandden en daar onze zoon verwekten, al wisten we dat toen nog niet. Ik was zo opgewonden dat ik tweemaal klaarkwam. Bij de tweede keer keek ik over Peters schouder recht in het gezicht van mijn moeder.
Ze stond in de deuropening. Ze droeg een glimmend roze peignoir die ze bij de hals met één hand dichthield. Haar mond hing halfopen, verstard in een klaaglijke trek die haar missie verraadde: Kan die televisie niet wat zachter, ik probeer te slapen!
Van de schrik slaakte ik een kreet, Peter draaide zijn hoofd om, het keyboardriedeltje van 'Riders on the storm' ebde langzaam weg in het geruis van wind en water, en nog altijd bewoog mijn moeder zich niet.
Het was de manier waarop ze keek. Vol verbazing en ongeloof.
Met een zwiep trok Peter het dek van het bed en wierp het over ons heen. In de schemerige tent waarin we ons nu bevonden, voelde ik zijn lichaam zachtjes schokken: hij grinnikte op de besmuikte manier van een stoute kleine jongen. Hij fluisterde iets in mijn oor wat ik niet verstond. In mijn kruis bonkte en klopte het nog na, de spieren in mijn dijen trilden, mijn adem kwam met horten en stoten. Lieve help, was het enige dat ik kon denken, LIEVE HELP. Toen begon ook ik hulpeloos te lachen, ofschoon ik tevens een vage razernij voelde, te diffuus om te kunnen benoemen.
's Ochtends verscheen ma met een uitgestreken gezicht aan het ontbijt. Ze had het over niets anders dan koffers inpakken en op tijd op het vliegveld zien te komen. Ze had zoveel haarlak op dat haar kapsel als een helm om haar hoofd zat, en met haar geliefde wenkbrauwenpotlood had ze boven haar ogen twee messcherpe dakjes getekend: ze was op en top zichzelf, klaar om stewardessen om haar vinger te winden en haar vriendinnen thuis te vertellen hoe gesmeerd haar dat was afgegaan.
Alleen toen Peter haar langs zijn neus weg vroeg of ze lekker had geslapen, kwam er een barstje in haar wapenrusting. Uit haar hals kroop een vage blos naar boven. Ach jongen, zei ze, slapen is nooit mijn sterkste kant geweest. Dick heeft je vast weleens verteld hoe ik 's nachts kan spoken. Het schijnt zelfs dat ik soms slaapwandel! Dat is toch zo'n apart fenomeen.
Later die dag brachten we haar weg en zwaaiden we haar uit. Toen ze bij de gate nog even omkeek, zag ik opnieuw die rare blik in haar ogen. Verwonderd nam ze me op, maar het was waar, ze had het zelf gezien: het was mogelijk dat iemand van mijn verwoeste lichaam kon genieten.
En misschien, hoop ik nu, vond ze dat ergens ook wel fijn.
De plassen op de weg blonken donker in het licht van de koplampen. Naast me in de auto was Peter wakker geworden. Hij legde zijn hand op mijn knie: Wat zit je te piekeren?
Ik wilde hem niet herinneren aan die nacht in Saugatuck. Nonchalant zei ik: Niks, gewoon, ik denk aan wat Lizzy de hele avond zal hebben gedaan.
O, ik dacht dat je over je moeders heup tobde. Over wat dat nu weer voor consequenties zal hebben, en zo.
Eigenlijk wil ik er nog niet eens aan denken.
Na een moment zei hij: Lizzy is anders geen vijf meer, hoor.
Nee, zei ik kortaf.
En jij doet het óók goed als je wat minder je best doet. Als je wat...
Weet je, alleen omdat Storm zo zelfstandig en ondernemend is, verwacht jij dat ook van Lizzy. Maar zij zit anders in elkaar. Storm was in de box al stoer.
Ach, wat een leuke tijd was dat toch, zei hij afleidend, ik zie hem nog bij me in de bakfiets zitten, twee turven hoog.
Storm bij Peter in de bakfiets, Storm in de zandbak, Storm hollend op zijn stevige blote beentjes, lachend, altijd lachend. Wat een makkelijk, onverstoorbaar kind was hij geweest. Dat had hij van zijn vader. Of misschien was het wel gewoon onderdeel van het mannelijk chromosoom, dat vermogen om je door niets en niemand uit de koers te laten slaan.
Als het ooit mijn lot zou zijn om dement te worden, zou mijn zoon daar dan wakker van liggen? Zou hij zich om mij bekommeren, zou hij voor me heen en weer rijden met inlegkruisjes en gele hapsnoeten, of zou hij het aan Lizzy overlaten? Daar zou zij dan wel raad mee weten: Kan mama niet gewoon worden ingeslapen? Ho, Heleen, zei ik tegen mezelf, kappen. Maar het lukte me niet. Levendig zag ik voor me hoe Storm en Lizzy hoofdschuddend tegen elkaar zouden zeggen: Dat niemand dat mens nog heeft gewurgd, het is echt een wonder.
Francien en ik hadden het per slot van rekening ook de gewoonste zaak van de wereld gevonden om zo over ma te praten. Je eigen moeder was vanzelfsprekend een monster, maar welke kwetsuren bracht je zelf niet toe aan je kinderen? Hoe vaak had je niet, bij wijze van spreken, een gloeiend strijkijzer op hun kleine zielen gezet, zonder het zelf te merken, of juist weloverwogen 'voor hun eigen bestwil'?
Tot aan je dood zaten ze met je opgescheept. Zij hadden nooit om jou gevraagd. Jij had ze zonodig willen hebben. Ze beseften domweg niet hoeveel hun moeder van ze hield en niet anders kon dan van ze houden.
Hopelijk was het waar wat Nell beweerde: dat
liefde nooit een vergissing was.