April

O ja, er viel een hoop goed te maken. En wilde ik eindelijk evenwicht in mijn derde levensfase krijgen, dan moest ik vast en zeker ook als een haas beginnen aandachtig te rouwen om alles wat voorgoed achter me lag.

Maar mijn evenwicht zou moeten wachten, want het seizoen van de garden fairs en beurzen was begonnen. De eerste was altijd Het Goede Leven, op landgoed Drevelstein. Zoals gebruikelijk lootten we om wie erheen zou gaan. Ditmaal waren Adri en ik de klos.

Op zondagochtend laadden we al vroeg de aanhangwagen in. Ik besloot Adri te laten rijden, dat leek me beter voor zijn ego.

We waren de hoek nog niet om of hij begon, met zijn elleboog losjes op de stijl van het open raam, op te snijden over zijn 'hortoculaire kennis'. Hij smeet met Latijnse soortnamen en stelde me strikvragen: Weet jij welke plant ze de paardendoder noemen?

Vermoeid dacht ik: De taxus, Adri, dat weten zelfs leken, dat een paard maar drie happen van een taxus hoeft te nemen en hij sterft een zekere, pijnlijke dood. Ik hield echter mijn mond. Het was niet te hopen dat onze eerste hovenier bezig was een basis te leggen voor onderhandelingen over zijn salaris. Of erger nog, misschien was dit wel de opmaat voor het indienen van zijn ontslag. Zeg nou zelf, wat had zo'n getalenteerde jonge gozer bij ons te zoeken?

Bij de gedachte brak het zweet me al uit. Ofschoon ik Adri soms wel kon schieten, was hij een ervaren kracht die aan een half woord genoeg had. Als hij vertrok, zouden we met de handen in het haar zitten. Gesteld al dat we snel iemand anders van zijn niveau zouden vinden, dan zouden we die langdurig moeten inwerken. Hoe en waar haalde ik daar de tijd voor vandaan?

Het was druk op de weg, nu de bollenvelden er in hun volle luister bij lagen, knetterend oranje, rood, geel, lila en blauw. Auto's met buitenlandse nummerborden stonden scheef in de berm geparkeerd; overal werden kleine kinderen en mooie meisjes door hun ouders of hun geliefde tussen de tulpen en hyacinten gefotografeerd. Langs de ventweg werden bloemenslingers verkocht. Zo te zien had iedereen het prima naar z'n zin en absoluut geen haast.

Al die uitbundigheid stemde me neerslachtig. De afgelopen week hadden we eindelijk de rapportage van de zorgindicatie gekregen. Mijn moeder zou de rest van haar leven in een gesloten afdeling moeten doorbrengen.

In het uitgestrekte park van Drevelstein was het de gebruikelijke ratjetoe van barbecues, motormaaiers, regentonnen, vogelhuisjes en konijnenhokken, zonnewijzers, hakselaars, sfeervolle houtkachels voor op het terras, verzinkte gieters gegarandeerd afkomstig uit het Engelse graafschap Kent, rieten manden, kruiwagens, terracotta sierpotten, authentieke teilen met eendjes op de zijkant, nog betere snoeischaren, ligbedden op wieltjes, schoppen en harken, smeedijzeren plantentrappen, grintsoorten naar wens, windorgels, regenmeters, bladzuigers, diverse uitsmijters en tosti's, stormlichten, hanging baskets, hek-werken ook op maat, decoratieve takkenbossen, kussens en kaarsen, en waterspuwende dolfijnen voor in de vijver. Wat ik ook meteen zag, was dat de vierkante parasol het de komende zomer zou gaan afleggen tegen linnen draperieën in twee contrasterende kleuren.

Wij stonden naast Tuinboekerij Hameien uit Middelburg, een oude bekende.

Snel richtten we de kraam in. Je deed het allemaal voor het promoten van je naam op het gebied van winterbloeiers, maar daar konden we nu vanzelfsprekend nog maar een paar voorbeelden van laten zien, exemplaren waarvan we de bloei opzettelijk hadden vertraagd. En dan maar hopen dat de mensen op basis daarvan ons handgewonnen zaad zouden kopen, of de catalogus mee naar huis zouden nemen. Het zag er wel erg bescheiden uit, toen we klaar waren. We hadden meer varens moeten meenemen, om een beetje massa te maken. Ik was op voorhand al enigszins ontmoedigd. Als dit maar geen verloren dag werd.

Adri verwachtte er blijkbaar evenmin veel van: hij had zich met een computertijdschrift op een klapstoel neer-gelaten en keek op noch om.

Verderop, bij de elektrische terrasgrills en de buitenverlichting, begon het al druk te worden. Ik ging eerst maar eens even koffie halen.

Bij de hanggeraniums liep ik Marga van kwekerij Harte-lust uit Schoorl tegen het lijf. Ze had een pauwblauwe sjaal om haar blonde krullen geknoopt en zag er kwiek en on-dernemend uit. Hoi Heleen, zei ze, alles goed in De Zilk?

Wat stak ik vaal bij haar af, in mijn oude pullover en een spijkerbroek zonder veel model. Hopelijk zat er een lippenstift in mijn tas. Ik moest een beetje meer mijn best doen. Daar kikkerde je per slot van rekening zelf als eerste van op.

Zonder mijn antwoord af te wachten vervolgde ze: Wat had je dit jaar trouwens weer een topcatalogus.

Leuk om te horen, zei ik dankbaar.

Maar dat had je toch zeker al begrepen uit onze be-stelling?

Schaapachtig lachte ik met haar mee. Met geen macht ter wereld kon ik me herinneren welke soorten Hartelust had besteld, en hoeveel stuks. Had ik hun order soms over het hoofd gezien? Normaal gesproken hoefde ik maar aan een klant te denken, of de aangekruiste tabellen van de prijslijst stonden me voor de geest. Vanavond meteen even nakijken.

Heb jij nog nieuws? vroeg ik.

Marga keek tersluiks om zich heen, pakte me bij de arm en begon vol animo aan een roddel over een van onze collega's uit Noord-Holland. Ze kon heel geestig vertellen, en al snel stond ik onverwachts te schudden van het lachen. Heerlijk om je samen zo harteloos vrolijk te maken over andermans misstappen. Meer lachen, dat moest ook op de agenda.

Geheel gesticht vervolgde ik na een kwartier mijn weg. Op een mobiele wc deed ik lippenstift op. Bij een snacktent kocht ik twee bekertjes koffie. Voor Adri nam ik er een saucijzenbroodje bij.

Hij was net met iemand aan het afrekenen toen ik bij onze stand terugkwam.

Zit de loop er een beetje in? vroeg ik.

Nee, niet om over naar huis te schrijven.

Hier, koffie.

Hij ging weer op zijn stoeltje zitten: Ik snap niet waarom we ons nog op dit soort kermissen vertonen. Het wordt elk jaar erger.

Het is goed voor de pr.

Dat maak je mij niet wijs. Hier komt geen plantenpu- bliek. Moet je al die geruite broeken zien. Dat zijn D66- stemmers.

Adri, wat krijgen we nou?

Die zijn hier voor Het Goede Leven, de naam zegt het al. Borrelen op het terras, onder zo'n warmtekanon, dat is het enige waarin die lui zijn geïnteresseerd.

Met een gezicht als een donderwolk beet hij in het saucijzenbroodje.

Ik wist even niet wat ik moest zeggen. Op dat moment passeerde er net iemand die een grote stenen gans onder haar arm torste, gevolgd door een man met een barbecue in een kruiwagen. Oké, zei ik, het is zot. Maar daar kunnen we toch ook om lachen?

Ik vind anders dat je je als serieuze kwekerij alleen op serieuze tuinbeurzen moet presenteren.

Kortaf zei ik: Dat bepaalt de baas wel. (Moeder Maria, verlos ons van Heleen.)

Ja zeg, als je zó begint! Ik probeer alleen maar een constructieve bijdrage te leveren.

En ik leg je uit dat Peter en ik dit soort beslissingen niet voor niets nemen.

Peter en jij! Opeens klonk hij zo brutaal dat hij er zelf zichtbaar van schrok.

Ik barstte uit: Ga jij maar even je benen strekken, Adri. Misschien zie je ergens een serieuze collega, met wie je lekker wat kunt kankeren. Schiet op. Neem je koffie mee, en ga ergens anders stoom afblazen.

Enigszins besmuikt droop hij af.

O, verdikkeme. Op het werk deden Peter en ik wel alsof onze neus bloedde, maar blijkbaar was het toch te merken dat er spanningen waren. Al hadden we geprobeerd het af te kussen, of beter gezegd, het uit te praten, na onze ruzie was er toch iets stroefs tussen ons in blijven hangen. Misschien lag dat aan het feit dat hij Sabines mobieltje direct naar de Zonneheuvel had gebracht. Zonder verder commentaar had hij het daar afgegeven, alsof hij het zelf net op de parkeerplaats had gevonden. Heel pragmatisch opgelost. Het had me moeten opluchten dat ik het ding kwijt was, maar op een vreemde manier voelde ik me ook van iets onbenoembaars bestolen. Het was alsof er een weg voor me was afgesloten, wéér een, alsof me de pas was afgesneden, en het viel me moeilijk hem dat niet kwalijk te nemen. Ze is nog niet eens thuis, hoor, had ik bits gezegd, ze is nog op vakantie, ze komt zaterdag pas terug van haar cruise.

Hij had me een beetje raar opgenomen.

Mevrouw, wat hebben we hier nu precies? vroeg een man in een corduroy jasje, terwijl hij zich over mijn povere uitstalling boog. Er stond een kritisch kijkende vrouw naast hem, met een plastic draagtas waaruit een sinaasappelboompje stak.

Een dubbelbloemige variëteit, zei ik. Een mooie plant, hoor, en heel gemakkelijk.

Dus hij hoeft geen speciale dingen?

Nee, alleen kunt u in het najaar het beste wat as of kalk in de grond werken, en voor en na de bloei natuurlijk altijd...

Veel te bewerkelijk voor ons, zei de vrouw.

Zonder groet liepen ze verder.

Ik dronk mijn koude koffie op. Voor sommige mensen waren alleen afrikaantjes geschikt, en andersom. Maar Adri had gelijk: van dat slag liepen er hier wel erg veel rond, beladen met prullen en peperdure lawaai- planten. Peter zei altijd dat het bij tuinieren niet ging om hebben, maar om zijn. Je moest zorgzaam, geduldig en aandachtig zijn, zonder dat kreeg je nooit resultaten.

Het doffe klang-kleng-klong van de bamboe windorgels in de stand schuin achter me begon het folterende effect van een Chinese waterkuur te krijgen. Kwart over twee was het pas, dat werd nog even doorbijten. Ik ging zitten, bedwong de aanvechting mijn hoofd in mijn armen op tafel te leggen, en staarde voor me uit. Er passeerden twee zinken emmers, een schoffelset, een compleet tuinameublement, een giraf van kippengaas die je met klimop kon laten begroeien, zowaar een tray begonia's, en een met raffia bespannen sierpot. Wat zou mijn moeder op Drevelstein in haar element zijn geweest.

Peter had van de week gezegd: Ik begrijp iets niet. Je hebt steeds geroepen dat je onder geen voorwaarde de zorg voor haar op je neemt, maar ondertussen...

Tou nou, Peet, aan die zorgindicatie zie je zelf toch ook dat het niet anders kan? Ze moet nota bene naar een gesloten afdeling!

Oké. Het is ons uit handen genomen. Maar dat bedoel ik niet. Ik bedoel dat jij intussen wél al een halfjaar bezig bent je voor haar zowat overspannen te werken. Die twee dingen vind ik moeilijk met elkaar te rijmen.

Na een moment zei ik: Ik voel me constant zo schuldig. Wat ik ook doe, ik schiet tekort.

Wacht even, Heleen. Niemand heeft er iets aan als jij jezelf uit schuldgevoel uitput. En bovendien slaat het nergens op. Je doet veel meer dan er van je wordt gevraagd.

Jajaja, allemaal waar, maar dan wel volgens de mannenlogica, hoor.

Die is vaak de beste, zei hij. Hij had me aangekeken met een blik die ik niet goed kon thuisbrengen. Het leek wel alsof hij me niet helemaal geloofde en me heel andere motieven toedichtte waarom ik me zo het vuur uit de sloffen holde voor mijn moeder. En aan zijn gezicht te oordelen vervulde die gedachte hem niet alleen van bezorgdheid, maar ook, onmiskenbaar, van enige afschuw.

Ter compensatie voor Het Goede Leven had ik Adri de keuze geboden tussen een vrije dag of uitbetaling van het overwerk. Op maandagochtend was hij om kwart over acht alweer present. Hm. Dus hij maalde niet meer om extra vrije uren. Dat zag er niet goed uit. En ook niet dat hij meteen al uitdagend een sigaretje stond te rollen, bij de schaduwkas.

Het beloofde opnieuw een zonnige dag te worden.

Bloesjesweer, had Lizzy met ongewone geestdrift uitgeroepen. Enfin, geen mens zou mij ooit meer raar aankijken omdat ik op zo'n heerlijke ochtend niet iets bloters had aangetrokken. Ze zouden het op mijn uitlubberen- de armen gooien. Dat was ook wat waard.

Ik liep naar de kas om Bingo te checken. In het voorbijgaan zei ik tegen Adri: Niet naar binnen met die sigaret, hè?

De schildpad lag nog steeds bewegingloos in de kist. Zijn voer was onaangeraakt. Zachtjes tikte ik op het bolle schild. Hallo, hallo, mompelde ik dwaas. Maar Bingo stak zijn kop niet naar buiten.

Vanuit de deuropening zei Adri: Gooi dat dooie ding toch weg.

Maar hoe weet ik nou zeker of hij dood is?

Hij greep een emmer, kloste ermee naar de kraan, vulde hem en kwam ermee naar binnen. Zijn peuk hing in zijn mondhoek. Met een bons zette hij de emmer op de grond. Ze hebben longen, zei hij. Dus zinken ze als ze dood zijn. Ik heb het gisteravond op internet opgezocht.

Verbaasd keek ik hem aan.

Ja, het is toch niet om aan te zien hoe jij hier elke ochtend tegen dat lijk staat te praten?

Onverwachts begonnen mijn ogen te prikken. Die Adri. Je wist het ook nooit, met hem.

Nou, kan ik hem te water laten?

Maar stel dat hij nog leeft?

Dan wordt hij wel wakker, zei Adri met gezag. Hij pakte Bingo bij zijn schild.

Pas op, hij bijt, ontviel me.

Als een baksteen zonk de schildpad naar de bodem van de emmer. Gespannen keken we toe. Buiten konden we de bijen boven de planten horen zoemen. In de verte ratelde een tractor voorbij. Adri nam een trek van zijn sigaret. Toen gooide hij hem op de grond en trapte hem uit. Nou, adieu, zei hij, op naar de eeuwige slavelden. Wat doen we ermee? In de container?

Ja, doe maar. Wat zou hij hebben gehad? Weet jij dat?

Jazeker. Op die site stond dat je ze niet op houtwol of stro moet laten overwinteren. Daar krijgen ze stoflongen van, en dan stikken ze.

Na deze woorden rechtte hij voldaan zijn schouders, pakte de emmer op en liep de kas uit.

Zak, zei ik zodra hij uit het zicht was verdwenen.

Bills voorspelling bleek te kloppen: met miraculeuze snelheid herstelde mijn moeder van haar gebroken heup. Zodra ze haar been weer mocht belasten, liep ze met fanatieke, scheve stappen achter de rollator, overal tegenaan bonkend, alsof ze dwars door de muren heen wilde. Als je haar zo bezig zag, ging je vrezen voor een poging tot uitbraak. Op een dag, wanneer Bill en Anita in beslag werden genomen door iets anders, zou ze de deur uit stieren, met haar tas, haar alles, om de nek. De Zonneheuvel, met zijn tijdelijke, revaliderende bewoners, had geen gesloten afdelingen.

Mijn verwarde, hobbelend voortstappende moeder zou op straat door kinderen worden nagejouwd. Hangjongeren zouden er een verzetje in zien om haar de rollator af te pakken en steeds net buiten haar bereik te houden, terwijl ze zogenaamd behulpzaam deden. Lachen! Om elke hoek zou een junk klaarstaan om haar te beroven. En Willem had me eens heel emotioneel verteld dat zijn oma, die altijd oud brood opspaarde voor de eenden in het park, op een doodgewone doordeweekse dag en bij daglicht, bij de vijver in de bosjes was getrokken door een... Nee, nee, vergeet het, Heleen, vergeet het.

Wat moet ik nou beginnen? vroeg ik de maatschappelijk werkster van de Zonneheuvel.

Haar overal inschrijven, zei ze prompt. Overal waar ze haar veiligheid kunnen bieden.

Met een beklemd gevoel verliet ik haar kantoor. Het ging helemaal niet om Kaapse viooltjes of aantrekkelijk lijkende dagprogramma's. Ik kon mijn VOORS en TEGENS net zo goed weggooien. Al mijn houvast zakte in het drijfzand. Het enige dat ik nog scherp op de kijker had, was dat ma niet naar dat tehuis met de parkieten kon, want daar verwachtten ze ook een schildpad. Logisch denken, ik moest logisch blijven nadenken.

Mijn moeder was niet op haar kamer. Ik vond haar in de recreatiezaal, waar ze bezweet en met wegdraaiende ogen achter de rollator van links naar rechts zwoegde. Loopdwang, noemde Bill het.

Mama, waarom ren je toch zo heen en weer?

O, bent u de sippoteruit? Eindelijk. Ik zweem hier nooit iemand.

Zullen we samen even gaan zitten?

Nee, nee, dan krijg ik sullige spieders. Als ik prak en prak en prak, dan mag ik van die mensen terug.

Terug?

Naar de fluit, zo gauw ik alles zelf weer kan verdikken.

Ik kon praten als Brugman, maar dit waanidee kreeg ik niet uit haar hoofd en zou ik ook nooit uit haar hoofd krijgen. Toen ik een halfuur later uitgewrongen weer buiten stond, realiseerde ik me dat er maar één oplossing was. Het moest mijn moeder duidelijk worden dat ze geen huis meer had om naar terug te gaan. Ik moest, eindelijk, de huur van de flat opzeggen.

Francien bood meteen aan om te komen. Maar het was een dure reis en ik wist bovendien dat ze zich zorgen maakte over een paar dampige veulens. Ze kon beter thuis blijven. Zo'n karwei was het nu ook weer niet. Het ging per slot van rekening niet over het ontruimen van ons ouderlijk huis. En dus reed ik een paar dagen later in mijn eentje met een stapel verhuisdozen naar Nieuwegein.

Ik kreeg de deur van de flat bijna niet open, zoveel drukwerk lag er op de mat. Op het ladekastje in de hal flonkerde nog altijd de ene Swarovski-oorbel die ik op de avond van het infarct onder een tafeltje had gevonden.

Mijn plan was simpel. Inboedel en meubilair schiften op wat er mee zou kunnen naar het toekomstige verpleeghuis. De rest uitkammen op zaken van materiële of emotionele waarde. En wat er overbleef, het meeste dus, ging naar een opkoper.

Ondanks de mistroostige, onbewoonde sfeer was alles in huis nog steeds net zoals het was geweest toen mijn moeder hier de scepter zwaaide. Op de salontafel lag een opengeslagen puzzelboekje, de laatste getuige van haar toen nog kiene verstand. De tinnen kan op het dressoir, de verjaarskalender die aan de wc-deur hing, de kussens op de bank met het theeroosmotief: allemaal hadden ze haar meegemaakt als iemand die voor geen kleintje vervaard was. Door de hele boel hier te ontmantelen zou ik haar nog verder uitwissen dan nu al het geval was.

Lukraak trok ik een la van het dressoir open. Boven op het zwart geworden tafelzilver waarop ze zo trots was geweest, lag een boekje: SCHILDPADDEN en hun verzorging. Dat had ik niet van haar verwacht, dat ze de zaak zo gewetensvol had aangepakt. Ze had zich er blijkbaar helemaal in verdiept. Zij zou Bingo nooit op houtwol hebben laten overwinteren.

Wat voelde ik me amechtig, en ik had nog niets gedaan.

Ik ging met het boekje aan de eettafel zitten. Het viel vanzelf open op een kennelijk vaak geraadpleegde pagina. De vierteenlandschildpad. Het beest op de foto vertoonde grote gelijkenis met Bingo, het had z'n broer kunnen zijn. De tekst behandelde het dieet van de vierteen. Onder sommige zinnen was met rode balpen een streep gezet: Bied groenten en fruit zo droog mogelijk aan. Regelmatig bijvoeden met tot poeder gemalen eierschalen. Geef nooit appelpitten of avocado's. Hondenbrokken altijd eerst in koud water weken. Drinkwater mag niet ontbreken.

Krijg het nou! zei ik hardop. Mijn moeder had serieus bestudeerd wat ze haar schildpad te eten moest geven. Dit moest ik Francien vertellen, dit was een goeie. Voor dat nurkse reptiel had ze eierschalen staan malen, uit eigen beweging en zonder enige aansporing, bemoediging of woord van dank.

Een soort manische energie nam bezit van me, ik sprong op en trok de andere lades en de kasten van het dressoir open. Wat, wat zouden we hier nog meer over ma te weten komen?

Op dat moment ging de bel.

Het was Elly die voor de deur stond. Ze stapte langs me naar binnen op een manier die vreemd genoeg zowel bedeesd als plompverloren was, wees naar de verhuisdozen en zei: Ik zag je daarmee aan komen lopen. Dus het is zover. Als je aan de box begint, moet je maar even een seintje geven, want daar heb ik laatst wat spullen van mezelf in gestald. Zo deden Margriet en ik dat, we stonden altijd voor elkaar klaar. Ach, wat heb ik het toch vreselijk gezellig met haar gehad.

Het bloed vloog naar mijn hoofd. Stel dat mijn moeder weer een van haar telefoonaanvallen zou krijgen en dat Elly haar dan zou vertellen dat ik bezig was haar huis te ontruimen. Dat kon eenvoudig niet. God, waarom was alles zo gecompliceerd? Hoe deden andere mensen dat? Sprakeloos van onmacht keek ik naar de vloer.

Elly zei: Oud worden is niet gemakkelijk, Heleen. Ik kijk er erg naar uit om weer een beetje aanspraak van een buurvrouw te hebben. Je wilt je verhaal kwijt, hè, dat is menselijk, maar op onze leeftijd heb je daar de gelegenheid niet zo vaak meer voor. Ik vraag me soms af waaróm we oud moeten worden als niemand in ouderen is geïnteresseerd, op die manier heeft lang leven eigenlijk amper functie, dat heb ik zo vaak tegen Margriet gezegd, en het lijkt af en toe ook wel alsof wij een andere taal spreken dan de rest van de wereld, je verstaat elkaar niet meer helemaal, ik weet niet precies hoe dat komt, kind, maar dat was wat ik je even wilde zeggen.

Ik maakte mijn blik los van de vloer waarop Elly's verrassend kleine voeten zenuwachtig heen en weer schuifelden, de vloer waarop de kapstok stond waaraan nog altijd mijn moeders sjaals en mutsen hingen, de vloer waarover Bingo wellicht had rondgekropen, en ik zei: De schildpad is dood.

Nee! zei Elly. Haar ogen werden groot.

Ja, echt, ik had dat boekje van mijn moeder niet waarin staat hoe je...

Dat vind ik nou weer zo apart! Ik denk weleens: als God maar niet vergeet me ooit te halen, en moet je nou zien, de eerste de beste schildpad... Ze schudde haar hoofd: Die Dick.

Dick?

Ja, ze had hem toch naar je vader vernoemd? Dat trage, hè. Maar kom, ik zal je niet langer ophouden.

Ik greep haar bij haar mouw: Elly, als je haar spreekt, moet je het niet vertellen, hoor. Ze vraagt nooit naar dat beest, ze is hem vast allang vergeten. En zeg ook nog maar niets over het huis.

Na een moment zei ze: Je gaat me toch niet vertellen dat je dit niet in overleg met Margriet doet.

Er valt niks meer te overleggen! We moeten haar voor een voldongen feit plaatsen. Helderheid, dat is het enige waar ze wat aan heeft.

Dus jij bent eigenmachtig bezig om hier alles... Het stond op haar gezicht geschreven dat haar dit nooit zou overkomen, dit zou zij niet laten gebeuren, zij zou tot in de kist de regie weten te behouden.

Iemand zal het moeten doen, zei ik.

Nadat ze met blossen van verontwaardiging was vertrokken, begon ik eindelijk aan mijn naargeestige karwei. Eerst de meubels maar, dat was het gemakkelijkst. Ik maakte een lijstje van wat er moest worden opgeslagen. Door het zo aan te pakken hoefde ik in elk geval niet al te uitvoerig stil te staan bij wat er overbleef en voorbestemd was door mij te worden weggedaan. Vooruit, de secretaire kon vast ook wel mee. Daaraan hadden Francien en ik vroeger nog huiswerk gemaakt. Je hoorde altijd dat demente mensen zich dingen van lang geleden het best herinnerden.

In de slaapkamer stond ik besluiteloos voor de uitpuilende kleerkast. Bij na alles was gloednieuw, amper gedragen. Niet op letten. Handelen. Effen spullen konden direct weg: daarop zag je het kwijl zo erg. En tweeëntwintig paar schoenen had mijn moeder ook niet meer nodig.

Op de kaptafel stond een bijouteriedoos van drie verdiepingen. Juist. Die ging straks meteen mee naar de Zonneheuvel. Kon ze HEMA spelen. Wat maakte het uit als er iets werd gejat, het waren toch maar prullen. Hieraan had zij al haar geld uitgegeven: waardeloze snuisterijen en andere onzin. Als ze niet zo'n gat in haar hand had gehad, zou er misschien genoeg zijn overgebleven voor een verblijf in een particulier verpleegtehuis, waar niet in zorgminuten werd gedacht, waar de bewoners iedere middag beschaafd een glaasje port in hun demente hoofd gegoten kregen en waar voldoende personeel was om te voorkomen dat de mensen met hun eigen stront gingen spelen. Zelfs het winnen van de honderdduizend was in feite, net zoals al mijn moeders andere projecten, op niets uitgelopen.

Ineens was ik zo kwaad dat ik naar adem snakte. Ik was opgescheept met god weet hoeveel kubieke meter rotzooi (Aantal asbakken alleen al: dertien. Aantal opwellingen om ze stuk voor stuk te verpulveren: idem), en over ieder voorwerp moest ik een beslissing nemen, over de spiegel met de vergulde lijst, de zes zogenaamd ivoren olifantjes op de vensterbank, de nepkristallen kandelaars, de koektrommel met een wee lachende cherubijn erop. Hiervoor had ik mijn leven lang geprobeerd een min of meer fatsoenlijk mens te zijn: om hier, vandaag, tot aan mijn heupen in de prullaria te staan. Dit was waarvoor je het blijkbaar allemaal deed: om andermans porseleinen herderinnen en huilende zigeunerkinderen in te pakken.

Bevend liep ik naar de keuken, pakte een glas uit de kast en hield het onder de kraan. Dick.

Een schildpad vernoemen naar je overleden man: alleen zij kon zoiets verzinnen. Het wierp een nieuw en nog beschuldigender licht op het kadaver dat thuis in de vuilcontainer lag. Misschien moest ik het opdelven en netjes in de tuin begraven. We hadden het namelijk wel over mijn vader. Nee, stik, het was woensdag, de container was vanochtend geleegd.

Met een paar grote slokken dronk ik het water op. Mijn tanden klapperden tegen de rand van het glas.

Wat moest ze de afgelopen jaren eenzaam zijn geweest. Wat moest ze splijtend eenzaam zijn geweest. De leegte dempend met spullen en nog meer spullen. Alleen in de fluit, met gelukkig op het laatst ook nog Dick de vierteenlandschildpad en zijn geweekte hondenbrokken. Als ik bijtijds de moeite had genomen om zelf even op internet te kijken, dan was Dick er nog geweest, traag stappend langs de plinten.

Als kind ging ik soms met mijn vader mee op zijn wan-delingetje na de afwas. We woonden in een naoorlogse nieuwbouwwijk met doorzonwoningen, zó eenvormig dat mijn vader, die verstrooid kon zijn, weleens in de verkeerde straat op nummer 18 aan de deur had staan te morrelen. Langs de keurig onderhouden voortuintjes liepen we samen de buurt uit. We praatten niet veel, maar telkens als we moesten oversteken, pakte hij mijn hand even stevig vast. Grote dingen bracht je volgens hem het best onder woorden door erover te zwijgen. Dat kwam door zijn werk in de bibliotheek, kwebbelde mijn moeder altijd met een wijs gezicht, boeken gaven geen kik, maar niettemin spraken ze klare taal.

We staken het plein over waar iedere vrijdag markt werd gehouden. Erachter lag een lange winkelstraat. Mijn hart begon sneller te slaan, ik danste bijna langs de gesloten winkels. Mijn vader trok zijn beurs al uit zijn achterzak. Nog even en hij zou de kwartjes in mijn handpalm uittellen, hij had er altijd precies genoeg. Ik mocht de muntjes in de gleuf duwen, bij de automatiek aan het einde van de straat. We trokken ieder een kroket, goudbruin en knapperig. In het portiek aten we hem op. Daarna poetste hij met zijn zakdoek mijn vette handen en mond schoon. Hij gaf me een knipoog.

De herinnering aan dat onschuldige, gezamenlijke ge-heim had om een of andere reden een kalmerend effect op me. Ik droogde het glas af en zette het terug in de kast. Aan de keuken hoefde ik verder geen aandacht te schenken: alles kon ongezien weg. Anders kwam ik maar tranen veroorzakende dingen tegen, zoals haar stofdoekenmandje, tot aan de rand gevuld met zorgvuldig in stukken gescheurde oude T-shirts. Thuis had ik precies zo'n mandje, want het was ontegenzeglijk waar dat je met die lappen vrijwel je hele huishouden kon doen.

Ik ging een verhuisdoos halen, vouwde hem in elkaar en vulde hem resoluut met de voorwerpen die op het dressoir stonden uitgestald. Dat zouden ma's favoriete ornamenten wel zijn. Of zij straks tegen het ene drijfkaarsschaaltje of het andere zat aan te gluren, maakte weinig uit. Het ging om de essentie, en dat was dat ze moest worden omringd door een zekere hoeveelheid vertrouwde hebbedingen.

De boekenkast was ook snel bekeken. Na enige aarzeling legde ik toch maar een orchideeëngids in de doos.

Op de onderste plank lagen ma's fotoalbums opgestapeld. Iets van haarzelf, niet kant-en-klaar in een winkel gekocht. Ik pakte het bovenste van de stapel en sloeg het open. Het was alsof ik een klap in mijn gezicht kreeg. Wat zag mijn moeder er hier nog goed uit. Die foto moest afgelopen zomer zijn gemaakt: ik herinnerde me dat ze toen dat turquoise pakje had gekocht. Ze zat in iemands tuin onder een bloeiende kamperfoelie een glas sherry te drinken. Er lag een serene trek op haar gezicht. Ze zag er ontspannen en gelukkig uit.

Misschien was ze helemaal niet eenzaam geweest. Mensen hadden haar gezelschap op prijs gesteld en haar uitgenodigd voor tuinfeestjes en andere gezellige dingen. Wat wist ik van haar leven? We hadden elkaar altijd zorgvuldig op afstand gehouden.

Ik liep weer naar de keuken om nog een glas water te drinken. Het leek me beter om niet in de andere albums te kijken. Voordat ik het wist zou ik dan ineens met mijn neus boven op foto's van mezelf zitten, van lang geleden, toen ik nog haar lieveling was geweest. En trouwens, ik had nog een hoop te doen. Ik zou de papieren nog moeten uitzoeken, voor zover ik die niet al eerder mee naar huis had genomen. En de badkamer moest ook nog, en de bijkeuken, en de box. Ik kon toch niet met één doos prulletjes en wat kleren volstaan? Behalve die fotoalbums zou er ergens in dit huis toch nog wel iets liggen wat er op een waardige manier van getuigde dat mijn moeder meer dan tachtig jaar had geleefd?

Lizzy's verjaardag viel gelukkig op een tuinbeursloze zondag. Ik had de wekker op halfacht gezet en begon, nog slaapdronken, meteen hapjes te maken, want ik had zowat het halve dorp uitgenodigd.

Terwijl ik gevulde eieren op een schaal schikte, kwam Peter te voorschijn, en met hem ons verschil van mening. Hij vond het geen goede zet dat ik al onze kennissen had opgetrommeld. Zo ontsloegen we Lizzy van de taak zelf mensen voor haar feestje te vragen. Maar ik had nu eenmaal het idee gehad dat het dan een saaie, stille dag zou worden die niets positiefs voor haar zelfvertrouwen zou betekenen. Jij denkt te veel voor haar, zei Peter terwijl hij een boterham in het rooster duwde. Dat is jouw probleem, Heleen, jij vertrouwt niet op haar eigen initiatief.

Aan het ontbijt gaven we Lizzy de webcam. Storm had een knalgroen T-shirt met een kangoeroe erop gestuurd, en een kaart die 'Happy Birthday' zong als je hem opensloeg. Carli had hem ook ondertekend. (Er stond geen hartje op de i. Moest niet zo vlug met mijn oordeel klaarstaan. Moest van alles aan mezelf verbeteren. Zo vermoeiend.)

Na het eten ging ik verder met de canapés van rogge-brood. De jarige liep non-stop de keuken in en uit, als iemand die op was van de zenuwen. Je maakt veel te veel eten, zei ze telkens.

Dat doe ik omdat er ontzettend veel mensen zijn die het leuk vinden om jou te komen feliciteren, zei ik. (O, die opgeschroefde toon. En waar had ik de taartschep nu toch gelaten?)

Het was een mooie, heldere dag met kleine schapen-wolkjes aan de hemel. Peter zette buiten lange schragen- tafels neer. Aan de rand ervan prikte hij met punaises versiersels van crêpepapier op. Lizzy zei: Het zijn net klavertjes-vier. Hij antwoordde: Dat zijn het ook, grote dochter.

Om klokke drie arriveerden Corinne en Joop, als eersten. Ik had gehoopt dat ze hun Ben zouden meenemen. Zo'n leuk, laconiek joch, met zijn stekeltjeshaar en altijd van die veel te wijde baseballshirts om zijn magere bast. Hij was onder grote en kleine mensen heel populair. Zijn aanwezigheid zou Lizzy's aanzien beslist goed doen. Maar ja, wat moest een coole zeventienjarige op de verjaardag van het kleine zusje van Storm?

Algauw was het erf gevuld met pratende en lachende mensen. Lizzy stond er verlegen tussen, in het groene shirt. Ik dacht: Kind, wat ben je mooi. Zo mooi en nog helemaal gaaf. Iedereen hier zal het meteen en van harte beamen. Je bent omringd door mensen die op je gesteld zijn.

Heleen, jij ook gefeliciteerd! riep Willem. Met grote stappen kwam hij op me af. Hij droeg een grijze broek met een messcherpe vouw erin, en een lichtblauw overhemd.

Nee maar, we zijn chic vandaag, zei ik.

Lachend stak hij zijn voet omhoog terwijl hij zijn broekspijp wat optrok: En dan heb je het mooiste nog niet gezien.

O, sokken met tulpen! Die wil ik ook! Zeg, heeft Adri jou al iets verteld over zijn plannen?

Het was een schot in het duister, maar het was raak, dat zag ik aan zijn gezicht. Ontwijkend vroeg hij: Welke plannen? Waar is Lizzy trouwens, die heb ik nog niet eens gefeliciteerd.

Arme Willem. Hij was geen jongen voor complotten tegen de baas. Ik wees, maar opeens zag ik Lizzy niet meer. Een verontschuldiging mompelend maakte ik me uit de voeten. Omdat vrijwel iedereen die ik passeerde, me aanklampte voor een praatje, duurde het minstens tien minuten voordat ik de keuken bereikte, waar onze dochter stilletjes tussen de schalen met hapjes zat.

Lizzy?

Ze keek strak voor zich uit.

Misschien kon ik maar het best doen alsof het de ge-woonste zaak van de wereld was dat zij hier in haar eentje zat, op haar eigen feestje. Op neutrale toon stelde ik voor: Wat denk je, zullen we de taart aansnijden? Iedereen is er wel zo'n beetje.

Nee, mama!

Maar die taarten staan in de zon te verflensen, Liz.

Ze perste haar vuisten tegen haar ogen en mompelde miserabel: Hij had beloofd dat hij zou komen. Hij had het echt beloofd.

Ik was zo verbaasd dat ik even sterretjes zag. Ze had zelf iemand uitgenodigd. En blijkbaar niet zomaar iemand. Lieve help. Dat ik niet eerder iets aan haar had gezien of gemerkt. Was ik soms ziende blind? Maar opeens ging me een licht op. Aha: die mysterieuze roos op Valentijnsdag. Nu zou eindelijk de aap uit de mouw komen.

Ongelukkig zat ze op haar nagels te bijten. O, dat intense van kalverliefde. Dat die knul haar nu doodleuk liet zitten! Dat deed je toch niet? Jawel, als je een onhandige puber was, deed je dat waarschijnlijk juist. Maar dat verdiende Lizzy niet. Dat moesten ze niet doen, met mijn kind. Dat konden ze haar niet aandoen. Ik zei: Kun je hem dan niet nog een keer bellen? Misschien durft hij niet goed. Of weet je wat, waarschijnlijk is hij er allang, terwijl jij hier zit te kniezen. Kom op. We gaan kijken.

Met een dun maar hoopvol lachje kwam ze overeind.

Ik hield een arm om haar middel geslagen terwijl we naar buiten liepen. Verderop stond Peter met Helma en Frans Bax te praten. Hij gooide zijn hoofd achterover en lachte om iets wat Helma zei. Hij en ik waren geen kalveren meer geweest toen we elkaar hadden gevonden. Bezwerend dacht ik: Het komt heus wel weer goed.

Voorwaarts, zei ik tegen Lizzy, het leven roept.

Mama, nou klink je net als oma!

Meen je dat?

Ja, want oma zegt toch ook altijd... De adem stokte hoorbaar in haar keel. Even stond ze als verlamd, toen maakte ze zich met een opgetogen gil los uit mijn greep: Arend!

O nee.

Hij stond er wat schutterig bij, in een sjofel zwart pak, het haar achterovergekamd. Hoi, zei hij tegen Lizzy. Zonder veel plichtplegingen overhandigde hij haar een klein, plat pakje. Eerbiedig maakte ze het open, met een gezicht alsof ze nog nooit eerder in haar leven een cd had gezien. Het was duidelijk dat ze niet wist wat ze moest zeggen om haar immense dank onder woorden te brengen. Ze begon iets te stamelen.

Mijn hart kromp ineen. Het kon niet waar zijn. Die man was een bullebak, en hij was trouwens ook veel te oud voor haar. Jezus, reken maar dat hij thuis een vrouw en wellicht zelfs een paar kinderen had zitten. Hoe waagde hij het Lizzy's hoofd op hol te brengen? Deed hij dat soms met alle vrijwilligers, om ze aan zich te binden? En zij, met haar gevoelige hartje... Maar misschien was het nog veel erger als hij wél serieuze bedoelingen had.

Heleen, riep Peter, wordt het niet eens tijd voor taart?

Met een waas voor mijn ogen liep ik naar de tafel waarop de taarten stonden en begon ze mechanisch aan te snijden. Willem zette met luide stem 'Lang zal ze leven' in. Je eerste liefde was zo belangrijk, daar borduurde je je hele leven op voort.

Hoera, riep iedereen, hoera, hoera. Er werd geapplaudisseerd.

Geen kaarsjes? vroeg Corinne, die bij me kwam staan om de bordjes uit te delen.

Nee, dat vond ze veel te kinderachtig.

O jee, zijn we in die fase beland?

Op een rustig moment moest ik haar maar eens om raad vragen. En ik kon tante Francien ook nog mobiliseren om haar nichtje aan de tand te voelen over wat er gaande was. Maar dan zou Nell op de achtergrond zeggen: Love is never a mistake.

Mijn middag was bedorven.

En Peter maar grapjes maken met Helma Bax. Hij zag nooit wat. En als hij al wat zag, dan zag hij er het probleem niet van in. Behalve bij mij dan. Geagiteerd liep ik met de lege schalen naar binnen. De taart zou zo op zijn, en dan waren we toe aan een glaasje en iets hartigs.

Dat Lizzy 's nachts over die schreeuwlelijk droomde. Het kon alleen maar in tranen eindigen. Maar hoe werd je geacht een veertienjarige tegen zoiets te beschermen? Alles wat je deed of zei, zou vast alleen maar averechts uitpakken. Grote genade, ik dacht dat ik mijn portie ondertussen wel gehad had, maar de obstakels en de opdrachten bleven zich maar aandienen. Alsof er sprake was van een kosmische test: kijken wanneer Heleen breekt. Mooi dat dat niet ging gebeuren.

Zouden de tapenades zonbestendig zijn? Misschien eerst maar de selderijstengels met kaasdip mee naar buiten nemen. Hoefde ik tenminste nog geen stokbrood te snijden.

Met een zwaar dienblad liep ik de tuin weer in. Het zonlicht was zo scherp dat ik even met mijn ogen knipperde, maar het knalgroene shirt zag ik dadelijk. Lizzy stond nog steeds op dezelfde plek. Ze keek naar Arends achterhoofd, hij was met iemand anders in gesprek, en liet haar armen machteloos heen en weer zwaaien.

Ik zette het blad op een van de tafels, pakte de schaal met de dipsaus - zo raar, het ging vanzelf - en keilde die met al mijn kracht in Arends richting.

Op maandagochtend zat ik bij de huisarts op het spreekuur. Peter was meegegaan, alsof ik ineens honderd procent onbekwaam was. Hij deed het woord. Onderwijl keek ik naar de kleurige kindertekeningen die in de spreekkamer op een prikbord hingen. Ik voelde me lusteloos en een beetje onwerkelijk. Je kon overal wel een drama van maken.

Kortom, zei Peter, het begint Heleen allemaal wat te veel te worden.

De arts vroeg of ik het daarmee eens was.

Plotseling verontrust zei ik: Normaal gesproken ben ik vrij schokbestendig.

Maar niemand is van beton, zei hij. Hij stelde een paar vragen over mijn eetlust en nachtrust, terwijl hij een recept begon neer te krabbelen. Ik moest eerst maar eens helemaal toegeven aan mijn vermoeidheid. Goed uitrusten, de boel de boel laten, uitsluitend dingen doen waar ik zin in had, veel de frisse lucht in, niet piekeren, en daarmee net zo lang doorgaan totdat mijn draagkracht zich had hersteld.

Het klonk alsof ik een auto met een kapotte vering was.

Op de terugweg gingen we bij de apotheek langs om de voorgeschreven slaaptabletten te halen. Ik slaap anders als een os, zei ik tegen Peter.

Maar misschien verandert dat als je ophoudt met zo rond te hollen, antwoordde hij.

Ik had het bij de dokter beter over mijn dr.v. kunnen hebben. Maar dat hield ik voor me. Alles wat je deed en zei, kon een verdachte indruk maken, wanneer je eenmaal bekendstond als iemand die haar gasten met dipsaus bekogelt. Het was te deprimerend om stil te staan bij wat iedereen van me moest denken. Peter kon wel net doen alsof het de gewoonste zaak van de wereld was dat ik blijkbaar overbelast was geraakt, maar hij was een slechte acteur. Ik kon aan hem voelen dat hij bang en bezorgd was.

Eenmaal thuis glipte ik meteen naar binnen. Ik kon Willem nog niet onder ogen komen. Hij had de halve lading over zijn nette kleren gekregen, doordat hij net door mijn schootsveld liep. En Adri had het natuurlijk ook allang gehoord: Heleen is gek geworden.

Ik had geen idee wat ik moest beginnen, nu ik werd geacht niets te doen. Uit arren moede ging ik naar de badkamer, liet het bad vollopen met veel schuim erin en zakte languit in het warme water. Een tijdje lukte het me gedachteloos voor me uit te suffen terwijl ik naar mijn tenen op de badrand staarde, alsof dat mijn gebruikelijke bezigheid voor de maandagochtend was. Maar algauw doemde Lizzy's ontzette gezicht weer voor me op. O god. Wat had ik haar te schande gemaakt, en ten overstaan van het halve dorp nog wel. Geen idee, werkelijk geen flauw idee hoe ik dit ooit moest goedmaken.

Het was gedaan met mijn rust. Ik klom uit bad en droogde me af. In de grote spiegel boven de wastafel zag ik iemand die ik helemaal niet wilde kennen. Ik was geworden wat ik nooit van m'n levensdagen had willen zijn: een moeder voor wier onvoorspelbare stunts je als kind je hart vasthield, een moeder bij wie je nooit wist wat je boven het hoofd hing.

Met de natte handdoek veegde ik de spiegel schoon, ik legde mijn hand op mijn borst en keek naar mezelf. Zelfs als ik mijn vingers spreidde, kon ik het litteken niet omspannen.

Het was op een zomerse vrijdagavond gebeurd. Macaroni-avond. Mijn moeder had de tafel al vroeg gedekt, want om zeven uur zou er op de markt een concert van de harmonie plaatsvinden. Er zou ook een drumband met majorettes bij zijn. We wilden beslist bijtijds een goed plekje zien te bemachtigen.

Francien, die haar macaroni dapper opschrokte, zei dat ze later ook bij de majorettes ging. Voor iemand die nog zes moest worden, had ze verdomd goed voor ogen wat ze wilde.

Geen sprake van, zei mijn moeder. Dat zijn altijd van die sneue kinderen, met van die veel te dikke benen en geen taille en... Wat lach je nou, Dick, heb jij soms ooit een majorette met een normaal postuur gezien? Het zijn altijd huiskamerolifantjes.

Huiskamerolifantjes: ik vond het zo'n onweerstaanbaar grappig woord dat ik vooroversloeg van het lachen. De lepel viel uit mijn hand en grote klodders tomatensaus spatten op.

Potverdrie, Heleen, zei mijn moeder, je jurk!

Mijn vader suste: Er hangt vast nog wel iets in de kast.

Maar dit is het leukste wat ze heeft!

Zelfs ik begreep dat ze teleurgesteld was. Het was een prachtige jurk met een gesmokt bovenlijfje en een wijde rok, waarin ze stijfsel had gedaan. Ze was er dol op om met me te pronken. Niets deed haar meer plezier dan wanneer wildvreemde mensen op straat bewonderend tegen haar zeiden: Nee maar, is zij uw dochter?

Stilletjes at ik mijn bord leeg.

Terwijl mijn vader de vaat naar de keuken bracht, gingen wij tweeën naar boven. Mama trok de jurk over mijn hoofd en zette hem in de badkamer in een teiltje te weken. Ze mopperde nog steeds. Ik wilde zo snel mogelijk iets anders aan. Op een of andere manier voelde ik me onbeschermd, zo in mijn blootje, maar mijn moeder talmde bij de kleerkast. Geen enkel kledingstuk dat ze te voorschijn haalde, kon in haar ogen genade vinden. Nu stond ze peinzend met mijn blauwe plooirokje in haar handen. Ik had er een hekel aan. Het zat veel te strak om mijn middel.

Zeg, riep ze uit, ik krijg opeens een idee. Dat ik daar nou toch nooit eerder aan heb gedacht. We gaan als tweeling. Kijk. Zó.

Lachend hield ze het nare rokje voor haar buik. Ze had zelf ook een donkerblauwe rok aan, met daarop een lichtblauw topje en een zachtgroen vest.

Hoopvol zei ik: Ik heb geen groen vest.

Nee, maar wel een geel. En een geel vest heb ik toevallig ook. Waar is dat leuke blauwe bloesje van je? O, dat ligt natuurlijk nog bij het strijkgoed. Kom mee, Heleen.

Met slappe benen liep ik achter haar aan naar de grote slaapkamer, waar de strijkplank stond, met een lading wasgoed erop. Ze zette de strijkbout rechtop op het treef- je en duwde de stekker in het stopcontact. Nooit te snel denken dat je al verslagen bent, mompelde ze, iedere situatie biedt nieuwe uitdagingen.

Ik ging op de rand van het bed zitten. Ik sloeg mijn armen om me heen. Als zij zo druk deed, liep het vaak niet goed af. Je zou zien dat het effect van die kleren straks tegenviel. En ik wilde die rok helemaal niet aan. Ik zou er buikpijn in krijgen, of erin stikken.

Zorgvuldig legde ze mijn blouse op de strijkplank. Ze spuugde op de bout. Hij siste. Ze begon het eerste voorpand te strijken.

Mama, zei ik onzeker.

Wat? Ze zette het strijkijzer weer rechtop en trok hardhandig aan de blouse om de achterkant op de plank te krijgen.

Ik stond op: Mam, die rok zit niet lekker. Die wil ik niet...

Maar het is zo'n goed idee! En we hebben nu geen tijd meer om iets anders te verzinnen.

Ofschoon ik de scherpe klank in haar stem best hoorde, ging ik aan haar arm hangen: Ma-ham! Ik wil...

Ik wil ook weleens wat, Heleen! Dat jij er vanavond leuk uitziet, bijvoorbeeld. Ik sta me hier voor je uit te sloven, en jij... Met haar elleboog gaf ze me een zetje.

Ik tolde even en greep om houvast om me heen. Bijna klampte ik mijn hand rond de kokend hete bout, en door mijn schielijke beweging tuimelde die van de strijkplank. Ik zag hem vallen, vallen, draaiend om zijn as.

Mijn moeder gaf een gil. Ze greep het snoer en rukte het naar zich toe. En daardoor sloeg het strijkijzer uit, als de staart van een pendule, en belandde het met een bons tegen mijn blote bast.

Van uitrusten kwam die dag verder niet veel, want net toen ik me met een stapel nog niet gelezen weekbladen op de bank had geïnstalleerd, ging de telefoon.

Hai, zei Bill, met Bill. We willen graag even met u overleggen wat we moeten doen aan de loopdwang van uw moeder. Haar benen kunnen het niet langer aan. Ziet u kans om vanmiddag langs te komen, om de mogelijkheden te bespreken?

Peter was erop tegen dat ik ging, hij vond dat we maar een afspraak moesten maken voor later in de week, als hij tijd had om mee te gaan. Maar ik deed het toch. In de Zonneheuvel had geen mens weet van mijn recente vreemde gedrag. Ze zagen me daar nog altijd voor vol aan, en dat was voor het moreel beter dan hier de hele dag gloeiend van schaamte ondergedoken te moeten zitten. Een bezoek aan de Zonneheuvel was onder deze omstandigheden beslist een uitje, en dus goed voor me.

Op de afdeling stond Bill me op te wachten. Hij zei dat ze het sedert gisteren met vastbinden probeerden, met als enig resultaat dat mijn moeder haar uiterste best deed er met stoel en al vandoor te gaan. Ik stotterde: Mijn dochter was jarig, ik kon echt niet... Samen liepen we naar het kantoor van Staalman.

De arts wond er weinig doekjes om. Mijn moeders spataderen waren door haar dwangmatige geloop schrikbarend aan het verergeren. Hij vreesde voor ontstekingen of zelfs een embolie. Hij stelde een medicamenteuze behandeling met Haldol of Dipiperon voor, waardoor haar agitatie zou afnemen, en 's nachts een lichte dosis Dormicum. Zodra ze was bedaard, zou er een operatieve poging worden ondernomen om de spataderen te verwijderen.

Goeie help, zei ik, een operatie, in haar toestand...

Staalman begreep me verkeerd: Nee, we zullen haar eerst van die onrust afhelpen, omdat ook wij denken dat het te belastend voor haar is om in deze staat het bed te moeten houden.

Ik verduidelijkte: Maar waarom überhaupt een operatie om haar weer op te lappen? Dat is gezien haar perspectief toch niet zo zinvol?

Weet u, het kan heel onaangenaam voor haar worden als we niets doen. Haar leven kan zelfs in gevaar komen. Dus ik stel voor dat we met de Haldol beginnen en eerst eens afwachten hoe ze daarop reageert.

Om hulp zoekend keek ik naar Bill, maar die zat net geconcentreerd aan zijn oorlel te trekken. Moeizaam zei ik: Ze denkt dat ze naar huis mag als ze het lopen goed oefent, daarom weet ze van geen ophouden. Ik heb haar nog niet durven vertellen dat ik onlangs de huur van haar flat heb opgezegd. Maar misschien als ik de koe vanmiddag bij de hoorns vat...

Vriendelijk merkte Staalman op: Verwacht u daar niet te veel van. Dat extreem onrustige is nu eenmaal onderdeel van het ziektebeeld van uw moeder.

Nou en of, zei Bill, we hebben hier wel mensen gehad die hun voeten finaal stukliepen. Het komt van binnenuit, hè?

Staalman schreef iets op de status van mijn moeder. Afrondend zei hij: Het is altijd even zoeken naar de juiste dosering, dus het kan nog wel een tijdje gaan duren. Hij ging staan, gaf de status aan Bill en stak zijn hand naar me uit.

Dank u wel voor uw tijd, zei ik automatisch.

En sjokte toen dizzy door de gang.

Mijn moeder zat geheel alleen in de recreatieruimte, vastgebonden op een stoel. Ze trappelde machteloos met haar voeten. Haar gezicht was betraand, maar zodra ze me zag, stroomden haar ogen vol hoop. Misschien kwam ik haar wel losmaken.

Mama. Heb je er verdriet van dat je niet meer mag lopen?

Zo de kriebels, stootte ze uit, allemaal mieren in mijn spaders. Zo eng. Zo eng.

Vóór haar gebroken heup was ze ook al onrustig geweest, maar in loopdwang was dat nooit ontaard. Dat maniakale was pas ontstaan doordat ze wekenlang in een rolstoel vastgeketend had gezeten, omdat ze geen longontsteking had mogen krijgen. En nu mocht ze weer geen embolie krijgen. Terwijl die zwakke bloedvaten van haar juist onze kans waren. Het was zo helder als glas.

Ik voelde me verslagen. Ik zag Anita op de gang voor-bijstevenen en ging haar vragen of ik mijn moeder even mee naar buiten mocht nemen voor een sigaret. Goed roken dan maar.

Alleen in een rolstoel, zei Anita. Wacht, ze hielp me wel even ma daarin te zetten.

Mijn moeders ogen schoten heen en weer terwijl wij onze voorbereidselen troffen. Er kwam een sluwe uitdrukking op haar gezicht. Zodra ze was losgemaakt, dook ze in elkaar en sloeg toen wild haar armen en benen uit, alsof ze zichzelf, met de redeloze kracht van de wanhoop, wilde afschieten. Anita wist haar nog net om haar middel te grijpen en haar achterover in de rolstoel te kwakken. Geroutineerd gespte ze de banden vast. Wat fijn dat u me van een klusje ontslaat, zei ze, veel plezier samen.

Ma zat te schokken van woede. Ze sloeg onverstaanbare kreten uit terwijl ik haar naar buiten duwde, bevend. Ik was me een ongeluk geschrokken van die fysieke explosie. Ze moest zo sterk als een beer zijn, wanneer het erop aankwam.

Op het terras stonden grote bakken met gele primula's. Ik parkeerde mijn moeders stoel zodanig dat ze ernaar kon kijken. Hopelijk ging er een kalmerende werking van uit.

In zichzelf prevelend zat ze te roken. Ze keurde me geen blik waardig. En we hadden nog wel een slecht- nieuwsgesprek voor de boeg. Ma, ik heb de huur van je flat opgezegd en achter je rug om ook vrijwel al je spullen verpatst. Je hebt je dressoir niet meer nodig, want je gaat naar een kamertje op de gesloten afdeling van een permanent verpleeghuis. Je staat momenteel bij vier van zulke tehuizen op de wachtlijst, en het eerste dat plaats voor je heeft, is je bestemming. Nee, Bill en Anita, dokter Staalman en mevrouw Van Dam gaan niet met je mee. Die blijven hier, net zoals de lange gangen waarin je eindelijk net een beetje je weg begon te vinden, en de ronde tafel onder de tl-lamp, waaraan je water dronk uit een bakje met sinaasappelschillen erin. Niets zal je meer vertrouwd voorkomen. Als je soms denkt dat je het nu al zwaar hebt, mama, dan zul je straks nog raar opkijken. En trouwens, Dick is helaas niet meer. Stoflongen.

Ik kreeg het niet over mijn lippen. Liep naar een bloembak en plukte een paar primula's. Met het tuiltje in mijn hand ging ik bij de rolstoel op mijn hurken zitten: Kijk eens, wat lief.

Ze sloeg geen acht op me.

Kijk dan, hield ik vol. Ach, was dit niet het verhaal van mijn hele leven? Kijk naar mij, mama! Ze had haar blik altijd afgewend. Aan een dochter die door haar toedoen was verminkt, hoe weinig schuld ze daaraan in wezen ook had, had ze niet het hoofd kunnen bieden, het was haar eenvoudig niet gelukt.

Ik breng je weer naar binnen, ma.

Ze schrok op. Gepassioneerd riep ze uit: Maar mijn geving dan? Ik moet nog begeven, ik begeef niet genoeg, ik verzult helemaal, zo kan ik nooit naar de fluit.

Met opeengeklemde tanden zei ik: Dan loop ik nog wel even een rondje met je.

Het was lastig om de rolstoel van het terras af te krijgen, naar het tuinpad, want Anita had de beensteunen omhooggeklapt en ma's benen er gestrekt op vastgebonden. Ik moest secuur manoeuvreren.

Harder lopen, Heleen, beval mijn moeder welbespraakt over haar schouder, anders heb ik er niets aan.

Thuis had Lizzy zich na school waarschijnlijk weer in haar kamer opgesloten, boos en ontdaan. Ik kon net zo goed nog een extra rondje achter de rolstoel draven, inwendig vloekend.

Toen we uiteindelijk weer op het terras terugkwamen, zaten er twee vrouwen bij de plantenbakken in de zon. Ik kende beiden van gezicht en knikte hen toe. De ene was de oudste bewoonster van de Zonneheuvel, een feit waar ze erg trots op was. Ze had het me al minstens tweehonderd keer verteld. De andere was haar dochter, allicht, een plompe vrouw met een pokdalig gezicht. Vandaag droeg ze een onflatteus mantelpak, dat me deed denken aan foto's van koningin Wilhelmina op werkbezoek. Ze was minstens tien jaar ouder dan ik, en haar aanblik voerde telkens dermate onherroepelijk tot het

besef dat ook ik over tien jaar nog steeds met ma zou kunnen rondtobben, dat iedere lust eens een praatje met haar te maken bij voorbaat verdween.

Mijn moeder zei dat ze nog een sigaret wilde. Ik reed haar stoel zo ver mogelijk bij het duo vandaan.

Terwijl ma rookte, hoorde ik de dochter zeggen dat ze iets te drinken ging halen. Iets te drinken, moeder. Drinken. Je moet goed drinken.

De mijne zei luid: Ja, anders ga je dood.

De dochter lachte even: En dat is de bedoeling niet, hè mevrouw.

God bewaar me, dacht ik.

Mijn moeder was zichtbaar content dat haar opmerking in zulke goede aarde was gevallen. Zet me eens bij die flopse mensen, verordonneerde ze.

Ik draaide de rolstoel bij. In elk geval was ze nu een moment kalm en tevreden, in plaats van met haar tuig te vechten. Tel je zegeningen, Heleen.

De dochter was al naar binnen gelopen. Ma begon een geanimeerd zwamverhaal af te steken tegen de oude vrouw. Ze spuugde er vreselijk bij.

Sabine! riep het mens angstig. Ik wil Sabine! Waar is Sabine?

Het was alsof ik een schop kreeg.

Was dat uitgewoonde schepsel Sabine?

Mijn Sabine?

Maar dat wilde ik helemaal niet! Ik wilde niet dat het

haar hobbezakkerige mantelpak was geweest waarvan de stomerij de rok had teruggevonden. Het kon niet waar zijn, echt niet, want die ene gast dan, die man die haar zo zwoel had opgebeld vanuit de kroeg? En haar cruise? O nee, die vakantie had ik er zelf bij bedacht. En die man... tja, alles kon, hij kon haar zoon wel zijn geweest, een zoon die schijnheilig beloofde gauw weer eens langs te komen. En Johan, van de saté, was vast gewoon haar buurman van driehoog achter, met roos op zijn schouders en een oude teckel.

Godallemachtig. Je dacht dat je nog ergens hoop aan kon ontlenen. Je dacht dat er tenminste óók nog levens bestonden die op orde waren, zorgeloos en gewoon hart-stikke happy. Je troostte je met de gedachte dat zo'n leven ook voor jou ooit weer zou zijn weggelegd. Louter op die gedachte bleef je het volhouden.

Je droomde.

Je droomde maar wat.