Epiloog

In de taxus en de hulst vechten kwetterende lijsters om de eerste bessen. De krentenboompjes langs het tuinpad zijn vlammend rood van blad en op elke beschutte, vochtige plek piepen er paddestoelen uit de grond. Je krijgt vanzelf zin om hout te hakken en pompoensoep te maken.

Iedereen is het erover eens dat het een onvergetelijk mooi najaar is. Half oktober, en je kunt vaak nog buiten zitten.

Al drie keer is de makelaar langs geweest met aspirantkopers: iemand van een reclamebureau, een ander van een advocatenkantoor, een derde die een pand zoekt om een kinderdagverblijf te beginnen. Mij is het om het even. Ik bemoei me niet met de bezichtigingen, de beraadslagingen, het bieden en tegenbieden. Ik ben bijna te zwaar om nog trappen te kunnen lopen en mijn gedachten zijn voortdurend bij de naderende bevalling.

Als ik een telefoontje krijg dat de zaak beklonken is en Bureau Van Bemmel een nieuwe bestemming krijgt als reclamebureau, heb ik alleen even spijt om de tuin, die ik binnenkort zal moeten missen. ‘Kunt u over drie maanden opleveren?’ vraagt de makelaar.

Dan halen we hier de kerst nog net en hebben we ook alle tijd om zelf een nieuw huis te vinden. Het kon niet mooier. Ik ben zo opgetogen dat ik Bas op zijn werk opbel en vraag of hij komt eten. Zuurkool met worst, stel ik voor. Bas is een man van simpele geneugten, maar hun voltage is zeer hoog.

Die avond dekt hij de tafel, terwijl ik in de jeneverbessen prik. Mijn buik raakt het fornuis en meteen porren elleboogjes me in protest, knietjes wrikken, voetjes schoppen. Het is daar een leven van jewelste. Die heeft er zin in. Ze kan haast niet meer wachten.

‘Wat denk je?’ vraagt Bas. Hij pakt de vork uit mijn hand en kijkt me onderzoekend aan. Hij is geen heilige: als ik hem genoeg tart, zal ik hem kwijtraken. We zijn gewoon twee mensen die er samen voorzichtig het beste van proberen te maken, net als iedereen.

‘Ik heb nog steeds geen besluit kunnen nemen,’ antwoord ik. ‘Ik heb een lijst zo lang als mijn arm, maar ik kan niet kiezen.’

‘Pak die lijst erbij,’ zegt hij, het gas onder de aardappelen lager draaiend. Hij kan nog altijd maar één ding tegelijk. Dat vertedert me.

Ik overhandig hem het vel papier. ‘Zeg jij het maar,’ zeg ik. ‘Zeg jij maar hoe we haar zullen noemen.’