Leesdossier

Vijftien vrijpostige vragen aan Renate Dorrestein

Hoe kwam u op het idee voor dit boek?

‘Het ging stapsgewijs. Het was in de Boekenweek 2009, ik had ’s avonds in Woerden een lezing gegeven en kwam op de terugweg door wegwerkzaamheden ’s nachts langdurig vast te zitten in een file. Dan moet je iets verzinnen om jezelf gelukkig te houden. Nou had ik net J. Kessels: The Novel van P.F. Thomése gelezen, een volstrekt ongegeneerd en politiek incorrect boek over een mannenvriendschap. Tieten, schieten en veel bier, kut hier, kut daar, dat werk. Die twee mannen ondernemen samen een krankzinnige reis in een Toyota Kamikaze, ze belanden bij de hoeren en tussen voetbalsupporters, overal druipt het frituurvet van af en als niets meer baat, hebben ze altijd nog hun countrymuziek. Allemaal van die ronkende mannen-onder-elkaar-dingen. Ik had er erg om moeten lachen. En in die file…’

Maar u bent toch feministe?

‘“Lachen mag van God,” zei Annie M.G. Schmidt. Dus in die file vroeg ik me af, louter voor mijn eigen amusement, hoe een vrouwelijke pendant van J. Kessels eruit zou zien. Zou zo’n boek mogelijk zijn? Wat zijn, om te beginnen, nou archetypische vrouwen-onder-elkaardingen? Je hebt natuurlijk dat wezenloze gewinkel van Sophie Kinsella, en in vroeger tijden zaten Amerikaanse huisvrouwen op de prairie gezamenlijk te quilten, maar nu? Wat doen mijn vriendinnen en ik samen? Praten. Dat is het wel zo’n beetje. We kletsen ons helemaal scheef. Het fascineerde me dat ik niet iets substantiëlers kon bedenken. Maar na een tijdje dwaalden mijn gedachten af naar mijn lezing van die avond en naar die van de volgende dag, in Hattem. Je reist wat af in zo’n Boekenweek. En overal zit er onveranderlijk een zaal vol vrouwen op je te wachten. Het is echt waar wat de Engelse auteur Ian McEwan een keer zei: “The moment women stop reading, the novel will be dead.” En toen wist ik het opeens. Al die leesclubs! Al die vrouwen die gezamenlijk boeken zitten te bespreken! Er zijn duizenden van die genootschappen in Nederland. Ik kom ze al ruim een kwarteeuw tegen in zalen overal in het land.’

Even terzijde, heeft dat laatste niet vooral te maken met het feit dat u typisch een schrijfster van vrouwenboeken bent?

‘De lezers van literatuur bestaan nu eenmaal voor 85 procent uit vrouwen, dat wordt al jaren consistent aangetoond door onderzoek uit buiten en binnenland. Bij mijn mannelijke collega’s zitten ook hoofdzakelijk vrouwen in de zaal, aangezien het vrouwen zijn die de literatuur overeind houden. Specifieker nog, het zijn vrouwen van boven de vijftig die dat doen. Ik herinner me nog goed dat dit een jaar of tien, vijftien geleden voor het eerst aan het licht kwam. Tot mijn verbazing brak daar in het literaire veld een geweldige commotie over uit. Er werd met grote verontwaardiging op dit nieuws gereageerd. Er werd gedaan alsof het einde van de literatuur nu zo ongeveer nabij was. Die vrouwen, van boven de vijftig nog wel, hoever kon je het laten komen, werden ronduit en openlijk beschouwd als een minderwaardig soort lezers. Wat een blatante, stuitende vorm van seksisme, zeg.

Tot op de dag van vandaag wordt er dikwijls neerbuigend gedaan over “de grijze duiven van de leesclubs”. Overigens vaak door het soort dikke oude mannen dat bij mij thuis “de hangbuikzwijnen” heet. Iedereen die met de letteren te maken heeft, zou juist moeten denken: Heb dank, o dames van de leesclubs. Zij zijn zowat de enigen die regelmatig met hun neus in een boek zitten. Zonder hen zou het hele literaire bedrijf op z’n gat liggen. Ere wie ere toekomt. Aan mannen hebben we in dit opzicht bar weinig. Al heb ik er wel hoop op dat de e-reader in de nabije toekomst mannelijke lezers gaat aantrekken. Er zitten immers knopjes aan.’

Dus De leesclub is ook een soort eerbetoon?

‘Dat is het zeker. Ik vind het ergerlijk dat vrouwen boven een bepaalde leeftijd hun maatschappelijke zichtbaarheid verliezen. Het is angstaanjagend hoe onze marktwaarde nog altijd samenhangt met onze vruchtbaarheid. Na de fok terug in je hok. Daarmee wordt ook onzichtbaar gemaakt wat vrouwen bijdragen op het culturele vlak, zoals hun fundamentele en onmisbare steun aan de literatuur. En De leesclub is tevens een ode aan de literatuur zelf, aan het lezen, aan de betekenis van verhalen in ons leven.’

Zeg nou eens eerlijk. Dacht u niet: Als ik weer een boek over middelbare mutsen schrijf, dan wordt dat vast net zo’n commercieel succes als Mijn zoon heeft een seksleven en ik lees mijn moeder Roodkapje voor? Honderdvijftigduizend exemplaren van verkocht, is het niet?

‘Natuurlijk dacht ik dat ook. Er lopen ontzettend veel middelbare mutsen rond. Als een van hen kan ik dat gerust zo stellen. Wij zitten overal, maar we komen zelden of nooit voor in een roman. Dus daar heb je gewoon te maken met een gat in de markt. Mijn zoon… was de eerste Nederlandse roman met een vrouw van vijftig als hoofdpersoon en haar specifieke levensfase als onderwerp. Gek genoeg deed de literaire kritiek haar wederwaardigheden af als “gezeur”. Vervolgens braken daarover op allerlei internetfora boze discussies los. Vrouwen bleken helemaal allergisch te zijn voor het woord “gezeur”, uitgesproken door mannen. Als je op conversatietoon vaststelde dat je een opvlieger had, dan was je al een zeur en moest je niet zo zaniken. Dat soort verhalen. Ze werden er dol van om altijd op die manier terzijde te worden geschoven. Dat gegeven heeft een prominente plaats in De leesclub gekregen. Wat ik in dit verband ook interessant vond: ik kreeg een mailtje van een jonge vrouw die Nederlands studeert. Ze schreef mij: “Mijn hoogleraar spreekt over uw werk als ‘menopauzeproza’.” Voelt u de weerzin? Ik dacht: Als één rijpere vrouw al zo veel verzet opwekt, dan moet ik er maar eens zeven tegelijk in een boek bij elkaar zetten. Dan zijn we misschien in één klap door de zure appel heen.’

Dus al die elementen hebben bijgedragen aan het ontstaan van De leesclub. En het idee voor die cruise, waar kwam dat vandaan?

‘Ik zat muurvast in die file en dacht: Een boek over een leesclub! En op hetzelfde moment wist ik dat “mijn” leesclub op reis zou gaan. Vermoedelijk kwam dat doordat ik op dat moment zelf snakte naar beweging en voortgang, of het had te maken met al dat gereis in die Boekenweek, ik weet het niet zeker, en je moet trouwens niet alles willen duiden. Wat voor soort reis, was de volgende vraag. Je hoort in je carrière alles een keer te proberen en ik had nog nooit een schip laten vergaan, dus kwam ik vanzelf uit op een cruise.’

Hoe geloofwaardig is die schipbreuk eigenlijk?

‘Geloofwaardigheid op dat niveau was bij het schrijven van dit boek mijn zorg niet. Wat ik voor me zag was een verhaal dat buiten alle herkenbare genres zou vallen, ik wilde beslist geen gangbare roman schrijven. Eerder iets in de trant van een schuimtaart. Iets slapstickachtigs. Iets wat zo min mogelijk te maken zou hebben met de realiteit die we doorgaans in romans nastreven. Om een of andere reden raakte ik bij dat idee helemaal opgetogen. Het resoneerde met iets in mezelf, ik had het onverklaarbare maar onontkoombare gevoel dat ik dit boek eigenlijk al dertig jaar wilde schrijven. Maar ik had er al die tijd de techniek nog niet voor.’

Wat bescheiden. Al in 2000 publiceerde u Het geheim van de schrijver. Hierin maakte u uw gehele trukendoos openbaar. Wat ontbrak u dan nog aan techniek?

‘Misschien is techniek niet het juiste woord. Misschien is het materiaalkennis of materiaalbehandeling wat ik nu bedoel. Bij welk materiaal kun je je welke vrijheden veroorloven en welke beperkingen worden je erdoor opgelegd? Welke emotionele lading vraagt welk onderwerp en wat valt daaraan op te rekken? Waar willen we bijvoorbeeld nog om lachen, waar willen we dat niet meer? Wat werkt en waardoor precies werkt het dan? En waarom is de opmerking “Dat boek leest als een trein” zo vaak bedoeld als het tegendeel van een compliment? Moeten de drempels hoger of juist nog een stuk lager? Dat is dan wel weer een kwestie van techniek, want ik kan het allemaal natuurlijk net zo saai en onleesbaar maken als ik maar wil, alleen, waarom zou ik dat willen? Waarom zet ik niet zes tandjes bij om ervoor te zorgen dat “het leest als een trein”? “Easy reading is hard writing,” zoals Hemingway zei. Het is altijd mijn ambitie om the hard writing geheel te laten verdwijnen achter the easy reading. In een boek van mij kom je gezellig binnen, je wordt er verwelkomd, en als je je voeten op tafel hebt gelegd, gaat die trein helemaal los. In dit geval, nu met De leesclub, werkt dat hopelijk ook zo, alleen heb ik gebruik gemaakt van technische middelen die volkomen haaks staan op wat gebruikelijk is. Zoiets is mijn idee van een grap en geknipt voor slapstick, maar ja, misschien sta ik hier alleen in. Ik heb allerlei literaire conventies omgedraaid. Al in de eerste zin verklap ik de clou van het verhaal. Voortdurend schenk ik aandacht aan bijzaken, in plaats van aan hoofdzaken. Er is geen hoofdpersoon aan boord, er is geen centraal conflict. Er is geen sprake van personages van vlees en bloed, maar van een soort generiek idee over personages. In het hele boek komt geen enkele echte dialoog voor. Meestal worden de dingen “verteld” in plaats van “getoond”. Er zit geen meter ontwikkeling in. Het regent de hele tijd. En zo kan ik nog wel even doorgaan. Ik wilde alle wetten van de literatuur overtreden.’

Waarom?

‘Nou ja, daarom. Ik moet ook aan mijn eigen arbeidsvreugde denken. Mag het voor mezelf een beetje uitdagend blijven? Hierna schrijf ik wel weer een roman die zich aan de regels houdt. Een keer ongegeneerd voor de lol gaan, dat was een verademing en een bevrijding. Maar het gekke was dat ik er wel iets voor moest overwinnen. In de eerste versie zat nog een verhaallijn die voor wat ernst en tegenwicht zorgde, maar mijn uitgeefster zei: “Gooi die er maar uit.” Wat haar betrof kon het niet genoeg over the top gaan. Ik dacht meteen: En je hebt nog helemaal gelijk ook.’

Met dit tussendoortje voor uw eigen plezier hebt u uw drieëntwintigste boek in zevenentwintig jaar geschreven. Raffelt u de boel niet een beetje af? Wat zegt uw productiviteit over de kwaliteit van uw werk? Is dit een schrijverschap dat we nog wel serieus kunnen nemen?

‘Tussendoortje is uw woord. Ik zie ieder afzonderlijk boek in mijn oeuvre als een opstap naar het volgende. Ik moest De leesclub om een of andere reden schrijven, en later zal wel blijken waarom. Het zou kunnen dat u dan al dood bent.

Maar wat productiviteit betreft, Fay Weldon zei eens tegen me: “When they call your work prolific, they mean it as a serious disqualification.” Het lijkt soms wel alsof het de bedoeling is dat je als auteur zo min mogelijk publiceert. Tegelijkertijd werd er bij de dood van John Updike droevig vastgesteld dat er nu een einde was gekomen aan de heerlijke zekerheid van elk jaar een nieuwe Updike. Dus eenduidig zijn de opvattingen hierover niet. Productiviteit is blijkbaar óók iets wat je serieus kunt nemen. Toch dachten mijn uitgeefster en ik op een gegeven moment: Misschien moeten we terug naar één nieuwe titel per vijf jaar. Dan creëer je een aura van pijn en moeite, lijden en afzien, grote doorwrochtheid en verantwoorde research. Maar bij het idee alleen al kwam ik in een existentiële crisis. Wat zou ik de rest van die vijf jaar met mezelf moeten beginnen? Ik krijg mezelf nu eenmaal moeilijk uit de schrijfstand. Dus zei ik: “Laten we er maar een unique selling point van maken dat ik elk jaar een titel aflever, hoofd omhoog en lachen in de camera.” Het is toch een beetje zot dat je je ervoor zou moeten schamen dat je je werk met zoveel plezier doet dat er vanzelf een hoop uit je handen komt?’

En wat was nu eigenlijk precies de noodzaak van al die wetenswaardigheden over Schotland, tot en met telefoonnummers van veerdiensten aan toe? Het lijkt wel een reisgids.

‘Wat leuk dat u dat meteen zag. Om te beginnen gáát het verhaal over een reis. Bovendien zegt op een van de eerste pagina’s iemand van de leesclub dat lezen een ontdekkingsreis zou moeten zijn. Dat heb ik maar letterlijk opgevat: de lezer krijgt bij mij de kans om Schotland te ontdekken. Ik kom er al dertig jaar, ik ben namelijk ooit zowat met een Schot getrouwd. Het heeft weinig gescheeld of ik was in de Highlands achter een spinnewiel beland. Ik had voor authentieke details gemakkelijk uit mijn geheugen kunnen putten, maar ik ben voor De leesclub toch weer op reis gegaan. Het leek me verstandig een mij nog onbekend gebied te bezoeken om het landschap zogezegd met nieuwe ogen te kunnen zien. Dat werd een bepaald stuk van de kust van Sutherland. Toen ik mijn Schotse ex over mijn plan inlichtte, zei hij: “Geweldig, dan ga je eindelijk naar het allermooiste gedeelte van het land.” Ik was verontwaardigd: had hij me dat niet eerder kunnen vertellen? Nee, zei hij, dat verklappen we pas als mensen hier al decennialang komen.

Maar wat is er nu leuker dan zulke geheimen juist met elkaar te delen? In de loop der jaren heb ik veel kennis over Schotland en de Schotse cultuur vergaard, en dit was een mooie gelegenheid om al die faits divers met royale hand uit te delen. Ik ben zelf bovendien een verwoed reisgidsenlezeres. Ik ben dol op de droge toon waarop informatie wordt verschaft. Inlichtingen bij de pier. Vervolg de weg twee kilometer. Trek vier uur voor de wandeling uit. Parkeer achter het hotel. Waar elders in de wereld vinden we nog zoveel houvast als in een reisgids? Het is het complete tegendeel van fictie. Ik vond het leuk om me in dit boek tussen die twee polen te bewegen.’

Wat ziet u trouwens in dat zompige, gure land?

‘Alles in Schotland is extreem. Het klimaat, het landschap, de geschiedenis, het voedsel, de taal, zelfs de folklore. Om redenen die ikzelf niet kan doorgronden, laaft mijn ziel zich daaraan. Je wordt in Schotland niet nat, je raakt er doorweekt. Er zijn geen twee soorten jenever, er zijn meer dan driehonderd verschillende single maltwhisky’s. Een autoritje van vijf kilometer kan vijf kwartier duren. De helft van de plaatsnamen is niet uit te spreken. Het stikt er van de uitvinders, zieners, kunstenaars, doorzetters. En dat allemaal in die uithoek van het Verenigd Koninkrijk.

Ik heb er ook een omvangrijke bibliotheek over. Er is geen onderwerp waar ik liever over lees. Ik heb voor De leesclub dan ook dankbaar gebruikgemaakt van een aantal boeken. In het bijzonder van A Scottish Miscellany van Michael Bruce, Scotland The Best van Peter Irvine, Scotland for Beginners van Rupert Besley, The Rough Guide to Scottish Highlands & Islands, Horrible Histories of Scotland van Terry Deary, The History of the Bagpipe van Hugh Cheape en MacLean’s Miscellany of Whisky van Charles MacLean. Daarnaast was de Ullapool News een geweldige bron van curieuze informatie. Net zoals Gideon de Wit heb ik er weinig problemen mee om tekst van anderen te lenen. Dat kan gewoon heel vruchtbaar zijn. Voor de rest, voor het verhaal van De leesclub, heb ik geput uit alle vragen en opmerkingen die ik in de loop der jaren tijdens honderden lezingen in binnen- en buitenland heb gehoord.’

Waarbij iedereen toch altijd hetzelfde vraagt? Gaapgaap.

‘Maar iedereen die in zo’n zaaltje zit, stelt die vraag voor de eerste keer. In elk geval voor de eerste keer aan mij. Mijn psychiater wees me daar ooit op. Ik ga er volgens mij nu beter mee om.’

Tot slot: Kunt u eigenlijk nog wel naar het boekenbal, na zo de draak te hebben gestoken met veel van uw collega’s?

‘Nou, de enige persoon die serieus reden heeft om zich beschimpt te voelen, ben ikzelf. Gideon de Wit bestempelt mijn opvattingen over het schrijverschap nota bene als metafysisch gewauwel, alchemistisch geneuzel en homeopathische lariekoek in de categorie van ingestraald water, klopgeesten en tantrische seks.’

Maar u hebt Gideon de Wit toch zelf verzonnen?

‘Een man verzinnen die groter is dan zijn eigen schaduw, een schrijver van zijn statuur bovendien? Ik zou het niet eens kunnen.’