Hoofdstuk 25
Edwin had zin om nog even wat te lezen en zit op het balkon van hun appartement. Zelf heeft Marleen urenlang een boek in haar handen gehad. Moe maakt lui, maar andersom geldt hetzelfde. Hoe langer ze op zo’n strandstoel zit, loom voor zich uit kijkend, af en toe een bladzijde lezend en weer herlezend omdat ze niets in zich heeft opgenomen, of soms zelfs wegduttend, des te meer energie lijkt er uit haar lichaam weg te vloeien. Ze maakt nu in haar eentje een kleine wandeling door een paar winkelstraatjes in Agios Sostis.
Als ze achter zich kijkt, ziet ze een man, die haar lijkt aan te staren met felle, donkerbruine ogen. Hij loopt op slippers en draagt een beige broek en een blauw overhemd. Wanneer ze na enkele minuten opnieuw kijkt, blijkt de man nog altijd achter haar te lopen, op zo’n tien meter afstand. Als ze treuzelend voor een etalage blijft staan, houdt hij ook in. Ze schiet een winkeltje in, waar ze zogenaamd geïnteresseerd de T-shirts bekijkt. Ze probeert zich in te prenten dat er niets aan de hand is, dat er niets aan de hand kán zijn. Tegenover Edwin heeft ze het niet durven bekennen, maar ze is de angst nog niet voor honderd procent kwijt. Toch zijn er al maanden voorbij sinds Nancy werd aangevallen en er is niets gebeurd waar ze bang van zou kunnen worden. Het kan ook zijn dat Roelofsen ondertussen al heeft bekend.
Een verkoopster komt op haar af. ‘You want buy T-shirt?’
‘Perhaps.’
‘Very cheap. Beautiful T-shirt, special for woman get baby.’
Marleen glimlacht. Ze kijkt de straat op, maar de man is nergens meer te zien. Het T-shirt, met een print van een Griekse vissersboot, hangt ze terug in het rek.
‘We have other T-shirts. They also…’
Als Marleen weer buiten staat, kijkt ze om zich heen, maar de man is verdwenen. Als ze iets later, onderweg naar het appartement, omkijkt, is hij er weer. Een fractie van een seconde vangt ze de blik in zijn ogen; hij glimlacht, maar die glimlach lijkt eerder een valse grijns. Hij wil iets van haar, hij moet iets van haar. Ze begint te rennen. Na een paar honderd meter komt ze ten val, met als gevolg een schaafplek op haar rechterknie. Opnieuw kijkt ze om zich heen, net als alle mensen die vallen in het openbaar en zich schamen voor hun onhandigheid. Nee, geen achtervolger te zien. Buiten adem bereikt ze het appartement. Beneden voor de trap blijft ze staan tot haar adem weer rustig is. Tegen Edwin durft ze niets te vertellen. ‘Ik ben gestruikeld over een losliggende steen. Misschien dat ik wat ongelukkig begin te lopen met die dikke buik.’
‘Ja, een beetje waggelend als een eendje. Maar wel een lief eendje.’
Paniekerig ademhalend schrikt Marleen wakker uit een droom waarin ze Sandra voor haar huis tegenkwam. Sandra zei dat het een misverstand was en dat ze nooit naar Amerika was vertrokken. Marleen liep met haar mee haar huis in. Otto zat slechts gekleed in een zwembroek op de bank, zijn hele lichaam be-dekt met identieke tatoeages: Fenne. Toen hij overeind kwam, zag Marleen Fenne op de bank liggen als een pasgeboren, bloot baby’tje, de navelstreng nog uit haar buik.
Marleen rekt zich uit op de strandstoel. Die staat onder een parasol omdat ze anders door de zon zou worden geroosterd. Ergens heeft ze gelezen dat veel zon niet goed is in haar toestand. Dan maar geen gebruinde vakantiehuid. De stoel naast haar is leeg. Edwin is waarschijnlijk gaan zwemmen terwijl zij lag te slapen. Ze tuurt naar de zee, maar ziet hem nergens. Ze maakt zich niet ongerust; hij is een uitstekende zwemmer.
Ruim tien dagen zijn ze hier nu. Hun appartement ligt op een gunstige plek aan de rand van Agios Sostis. Vanaf hun piepkleine balkonnetje, waarop ze ’s morgens net aan kunnen ontbijten (Edwin haalt vers brood terwijl zij sinaasappels uitperst, thee zet en eitjes kookt), hebben ze een prachtig uitzicht over de baai. De meeste tijd brengen ze op het strand door met luieren en lezen. Vorige week hebben ze een scooter gehuurd om naar de ruïne van het kasteel Sarakino te rijden en gisteren zijn ze met een vissersboot naar het eilandje Kefalonia gevaren. Het had iets geks: van een eiland naar een eiland. Het varen was wel leuk. Thuis heeft ze Otto beloofd een keer mee te gaan het meer op. Otto… Hoewel ze weet dat het onzin is, voelt Marleen zich toch schuldig. Nu zij weg zijn, heeft hij nog minder aanspraak. Vlak voordat ze naar Griekenland vertrokken, keek ze uit hun keukenraam en zag ze hem bewegingloos in zijn tuintje staan. Toen ze een halfuur later opnieuw keek, stond hij er nog altijd, nu met een brandende sigaret, als een rokend standbeeld. Het standbeeld voor de Onbekende Roker, net zoiets als het standbeeld voor de Onbekende Soldaat. Of het monument voor de Verlaten Echtgenoot? Om een of andere reden maakte het haar ongerust. Misschien heeft Otto veel contact met Mark. Gezellig, twee eenzame mannen die elkaar kunnen steunen en helpen. Hoe zou dat eruitzien? De lamme helpt de blinde?
Met haar hand strijkt Marleen nu over haar buik, die al aardig rond begint te worden. Ze heeft zich afgevraagd of ze haar bikini nog wel aan kan, maar volgens Edwin hoeft ze zich daar geen zorgen over te maken. ‘Je ziet er fantastisch uit. Wees trots, laat de mensen maar zien dat je zwanger bent.’ Ze is blij met de nieuwe mode van strakke positiekleding, zodat ze niet in zo’n grote tent hoeft te lopen waarin zwangere vrouwen vroeger altijd waren gehuld.
Ze pakt het flesje van onder haar stoel en neemt een paar slokken, maar het water is lauw. Jammer dat ze geen alcohol meer mag drinken. Die avonden op het terras van een taverna met een fles retsina op het tafeltje voor hen, zoals destijds op Patmos, die mist ze wel. De eerste slokken van die wijn smaakten nooit lekker door de harde harssmaak, maar bij elk glas werd het beter, zodat ze uiteindelijk licht aangeschoten naar hun appartement liepen. Of wankelden.
Haar mobiel gaat. Een sms’je. Nancy meldt dat bij haar alles voorspoedig gaat, ondanks het slechte weer. Thijs heeft een mooie nieuwe opdracht. Zij heeft zelf ook veel werk. ‘Mark is oké, maar Otto???’ Ten slotte: ‘Met jullie ook alles goed?’
Marleen stuurt meteen een sms’je terug. ‘Lieve Nance, wil je niet jaloers maken maar weer is heerlijk. Verder echt Griekenland. Zon zee en strand. Veel moussaka, souvlaki en retsina voor Edwin. Kus ook voor Thijs, Marleen.’ Nu ze toch bezig is, stuurt ze een berichtje naar Otto. ‘Tropisch warm hier. Elke dag zon zee en strand wordt eentonig, net als menu. Moussaka of souvlaki. Groeten en knuffel M en E.’
Net als ze naar de taverna wil lopen om een flesje water te halen, ziet ze Edwin uit de zee komen. Hij ziet er fantastisch uit, prachtig gebruind, het water glinstert op zijn huid. Mijn man, denkt ze, mijn geliefde, de vader van mijn kind. Ze zou op hem af willen rennen en hem omhelzen, maar blijft genietend naar hem kijken, een genot dat ze tot diep in haar lichaam voelt. Als hij bij haar is, buigt hij zich en zoent haar op haar mond. Ze slaat een arm om hem heen, trekt hem naar zich toe, opent haar lippen en laat haar tong speels zijn mond binnen gaan.
Edwin lacht. ‘Pas op, Marrie, ik val bijna.’
~
Als ze loom en lui in bed liggen, Marleen in Edwins armen, bedenkt ze dat ze haar mobieltje op het tafeltje aan het strand heeft laten liggen. Ze zegt het tegen Edwin, die meteen uit bed stapt. ‘Ik ga kijken of het er nog ligt.’
Ze houdt hem vast. ‘Dat is natuurlijk allang weg.’
Half speels maakt hij zich los. ‘Ik ga toch even kijken. Je kunt nooit weten.’
Na een minuut of tien is hij terug, en hij steekt triomfantelijk het mobieltje in de lucht. ‘Ze hadden het bewaard, daar bij de strandstoelenverhuur.’
‘Dat is een goed teken.’
Edwin geeft haar een zoen. ‘Waarvoor?’
‘Ik weet niet. Voor alles misschien.’
Als hij weer naast haar ligt, begint ze over een naam. Eerder zei Edwin steeds dat het te vroeg was, dat ze nog alle tijd hadden, maar deze keer houdt hij het niet af. ‘Ik wil niet zo’n moderne kindernaam,’ zegt ze. ‘Niet zo’n bijzondere, je weet wel, Lente of Venus voor een meisje, Splinter of Bruin voor een jongen.’
‘Lente Visser,’ zegt Edwin. ‘Nee… klinkt niet.’
‘Venus Zoetelief. Nog erger.’
Hij drukt een reeks zachte zoenen op haar schouder, terwijl zijn hand haar buik streelt. ‘Denk je dat het een meisje wordt of een jongen?’
‘Splinter Zoetelief. Dat zou helemaal niet kunnen.’
Ze zijn vanaf Schiphol met de trein gegaan. Op het station nemen ze een taxi naar huis. Als ze door hun straat rijden, zien ze het bord op Otto’s huis: TE KOOP.