Hoofdstuk 22
‘Rond acht uur was u op het Kraaienpad.’
‘Ik?’
‘Ja, u bent daar gezien door een buurtbewoner die er met zijn hond liep. Iemand anders heeft het bevestigd.’
‘En wat zou dat?’ vraagt Roelofsen.
‘Het Kraaienpad loopt achter de Arendstraat,’ zegt Ron.
‘Ik woon al meer dan tien jaar in deze buurt, dus jullie hoeven me niet uit te leggen waar precies het Kraaienpad is.’
‘Dan weet u dus ook dat het cateringbedrijf van mevrouw Draaibaar gevestigd is aan de Arendstraat en dat er een achteringang is aan het Kraaienpad, bij de parkeerplaats waar haar bestelauto meestal staat.’
Roelofsen zwijgt.
‘Zou het kunnen dat u onderweg was naar dat cateringbedrijf?’
‘Daar had ik niks te zoeken. Ik begrijp niet dat jullie me voor dit soort onzin op een zaterdagochtend naar het bureau laten komen.’
‘Misschien ging u daarnaartoe om nog zo’n heerlijke quiche te kopen,’ suggereert Harry.
‘Zo lekker vond ik die eerste niet.’
‘Dan hebt u een andere smaak dan de meeste klanten van mevrouw Draaibaar. Wat moest u daar eigenlijk op dat pad?’
‘Ik loop weleens vaker in de buurt. Een beetje lichaamsbeweging is altijd goed. Sinds wanneer is dat verboden?’
‘Nog een verdachte persoon gezien?’ vraagt Ron.
‘Ik zou het niet weten.’
‘U weet, geloof ik, überhaupt niet zoveel.’
Het is alsof Rons woorden volledig langs Roelofsen heen gaan.
Ron geeft Harry een teken. Ze staan op om de kamer te verlaten, maar zwijgen tegenover Roelofsen. Op de drempel draait Ron zich om, maar Roelofsen blijft strak voor zich uit kijken. Als ze hem een paar uur met rust laten, zal hij ongetwijfeld nog altijd zo zitten. Boodschap: wat jullie zeggen raakt me niet.
In de gang overleggen ze. Ze hebben alleen een magere aanwijzing. Roelofsen heeft zich verdacht gedragen toen hij twee keer binnen was bij Nancy Draaibaar en hij is vlak bij het cateringbedrijf gezien op de avond van de aanval, die gerust een poging tot moord mag heten. De dader droeg een spijkerbroek, sportschoenen en een trainingsjack. Nu heeft Roelofsen ook een spijkerbroek en sportschoenen aan. Thuis hangt mogelijk een trainingsjack. Maar wat zegt dat als half mannelijk Nederland dergelijke kleding heeft?
‘Toch moeten we ons op hem blijven concentreren,’ zegt Ron.
‘Dat is dan alleen bij gebrek aan beter.’
‘Jij gelooft dus ook niet in Middelkoop.’
‘Nee, dat heb ik eigenlijk ook nooit gedaan.’
Ze spreken af om via de officier van justitie een huiszoekingsbevel te vragen, hoewel ze geen benul hebben wat ze denken te kunnen vinden. Een groot keukenmes? Maar als Roelofsen dat daadwerkelijk heeft gebruikt, zal hij dat uiteraard allang hebben laten verdwijnen. Kleding met bloedspatten erop? Idem dito. Voorlopig zal het enige zijn dat Roelofsen zich in de hoek gedreven voelt, hoewel hij zich als een koele kikker gedraagt.
~
Ron is op deze zonnige zaterdagmiddag met Alisha en Lukas op het strand. Ze hebben scheppen en een bal meegenomen. Het kasteel met de slotgracht eromheen komt er wel, maar Ron merkt dat hij er met zijn hoofd niet bij is.
‘Wat sta je te dromen, pap,’ zegt Lukas op een gegeven moment. ‘Moet je soms aan mama denken? Dat ze niet meer bij ons is?’
Lukas’ woorden klinken heel rustig en weloverwogen. Af en toe denkt Ron dat zijn zoon het verlies van zijn moeder allang heeft verwerkt, maar wie weet wat er plotseling nog naar boven kan komen.
‘Nee, dat is het niet.’
‘Wat dan wel?’
‘De gracht moet nog dieper,’ zegt Ron, terwijl zijn gedachten gaan naar Middelkoop en Roelofsen. ‘Dan maken we met dat zand de wal ook hoger. Als het straks vloed wordt, duurt het veel langer voordat alles wordt overstroomd.’
Lukas begint weer te scheppen alsof zijn leven ervan afhangt. Ron kijkt naar zijn tanige lijf en zijn smalle schoudertjes; hij heeft moeite zijn tranen te bedwingen. Alisha is bezig met nat zand poppetjes op de kasteelmuur te maken. Ondertussen zingt ze aan één stuk door: ‘Poppetjes, poppetjes, poppetjes… mooie, mooie poppetjes.’
Middelkoop en Roelofsen. Ron wil graag geloven in een van de twee als dader. Misschien wil hij het té graag geloven.