Hoofdstuk 20
‘Ja,’ zegt Ron, ‘we hebben een paar serieuze aanwijzingen, die we verder zullen onderzoeken. Jullie waren die avond dus niet thuis?’
‘Nee.’ Dan stelt Marleen de vraag die ze moet stellen. ‘Heeft het te maken met Leonie?’
‘Dat weten we niet. Misschien.’
‘Ga je niet even zitten?’
Ron kondigt aan dat hij zo weer weg moet, maar neemt toch plaats op de bank. Zo te zien niet erg ontspannen. Hij kijkt op zijn horloge. ‘Kwart voor zes. Ik wilde niet op je werk langskomen.’
Marleen verzwijgt dat ze vandaag niet naar kantoor is geweest, alsof ze een zonde heeft begaan. Tegelijk vraagt ze zich af waarom hij haar liever hier thuis spreekt.
‘Ik moet je helaas weer lastigvallen met de inmiddels bekende vragen.’ Ron haalt een notitieboekje uit zijn binnenzak.
Marleen brengt Ron naar de deur. Ze staan wat onwennig dicht bij elkaar in het kleine halletje, waarin straks amper plaats is voor een buggy.
‘Jammer dat ik je niet verder kan helpen,’ zegt Marleen. ‘Iedereen is gek op Nancy. Ik kan me domweg niet voorstellen dat iemand haar iets zou willen aandoen. Onbegrijpelijk.’
‘Toch was er iemand die daar juist op uit was, en hij had verdomd slechte bedoelingen.’
‘Wat denk je, was het dezelfde dader als bij Leonie?’
‘Zou kunnen, maar dan heeft hij het de tweede keer heel anders aangepakt en dat is niet het normale patroon. Moordenaars…’ Het klinkt alsof hij dat woord het liefste niet zou gebruiken. ‘Moordenaars of potentiële moordenaars hebben meestal één methode waar ze zich aan houden, dat is de methode waarop ze vertrouwen. Dat weet jij waarschijnlijk wel van je werk. Bij Nancy Draaibaar was het een mes, bij Leonie een klap met een zwaar voorwerp, misschien een knuppel.’
‘Wat gaan jullie nu doen?’
‘Verder met mensen praten. Een extra buurtonderzoek. Hopen dat er toch iemand met relevante informatie komt. Of dat de dader op een of andere manier zijn mond voorbijpraat.’
Zonder erover te hebben nagedacht, zegt ze het plotseling. ‘Ik ben zwanger.’
Ron kijkt haar eerst verbaasd aan. Dan glimlacht hij. ‘Wat leuk! Wat een mooi bericht! Gefeliciteerd.’
Ze voelt zijn ogen over haar lichaam gaan. ‘Nee, er is niks van te zien. Het is net een paar weken.’ En dan, bijna zonder onderbreking: ‘Ik ben bang, ik ben zo verschrikkelijk bang dat ik de volgende ben.’
‘Waarom zou…?’
Ze begint te huilen. Tussen haar snikken door zegt ze: ‘Eerst Leonie, toen Nancy en straks ik. Het kan niet anders.’
Ron slaat zijn armen om haar heen en drukt haar tegen zich aan. Ze begint alleen maar harder te huilen.
‘Huil maar,’ zegt Ron. ‘Huil maar, het is niet erg.’
Ze jankt met gierende uithalen.
Ze is twee dagen niet naar haar werk geweest omdat ze niet de straat op durft. Elke man die ze tegenkomt, iedereen die achter haar fietst, kan het op haar hebben voorzien. In haar eentje thuisblijven is ook moeilijk. Edwin heeft al gezegd dat hij niet zomaar zijn werk kan verzaken. Als ze de voor- en de achterdeur dichthoudt, kan er niets gebeuren, blijft ze zichzelf inprenten. Leonie vermoord, Nancy aangevallen met een mes en zijzelf…? Misschien verandert hij opnieuw van strategie en rijdt hij met een auto vanuit een zijstraat plotseling de weg op. Ze heeft voorrang, maar daar trekt hij zich niets van aan. Haar lichaam vliegt door de lucht alsof ze gelanceerd wordt. Wat zijn de andere mogelijkheden? Een mes, een pistool, een dodelijke dreun op haar hoofd, wurging.
Niets is uitgesloten. Zij moet de derde zijn in de reeks. Drie is te veel, driemaal is scheepsrecht. Drie, drie, drie… Er valt niet aan te ontkomen. Iedere man, behalve dan natuurlijk Thijs, Edwin, Otto en Mark, kan de dader zijn. En Roelofsen? Voor zover ze weet, loopt die engerd nog altijd vrij rond, maar hij zou zeker opgepakt zijn als er een redelijke verdenking was.
Aan het kantoor heeft ze laten weten dat ze zich grieperig voelt en een paar dagen in bed blijft. ‘Ziek maar lekker uit,’ zei Lara.
Ze zit nu achter de computer en stuurt een mailtje naar Sandra. Over haar zwangerschap, haar angsten – ‘Nu er een kind in me groeit, ben ik nog banger, lijkt het wel’ – over hoe het met Nancy gaat, dat ze zo onwaarschijnlijk dapper blijft. Nee, Nancy kruipt niet weg. Ook over Otto, die binnenkort weer naar Boston zal reizen: ‘Soms ben ik bang dat hij gekke dingen zal doen. Hij kan Fenne niet loslaten. Volgens mij wil hij haar nog altijd naar Nederland zien te halen.’
Op haar gitaar zoekt ze een nieuwe melodie. Door haar hoofd dwarrelen al wat beginwoorden voor een nieuwe tekst. Iets met panic and fear in the street en an unknown man I don’t want to meet. Ze slaat de woorden op in een bestandje met de voorlopige titel Afraid to Die.
Dan gaat ze naar YouTube om te zien hoe de stand is van ‘Going Nowhere to Find You’. Het is nu 1689 keer bekeken en beluisterd.
Vanochtend was ze voor het eerst een beetje misselijk, maar zonder te moeten overgeven. Ze staart naar het papiertje waarop ze heeft genoteerd hoe vaak haar song is bekeken. De cijfers maken zich los van het papier, beginnen te dansen. Cijfers liegen niet. Het ís niets en het zal nooit iets worden. Ze weet het, alsof iemand het haar in één keer hardhandig duidelijk heeft gemaakt. Met de neus op de feiten. Ze ziet zichzelf zitten en krijgt bijna medelijden met het trieste beeld dat zich onbarmhartig opdringt. Het is pathetisch, zielig, aanstellerig. Gelukkig weet niemand dat ze in haar fantasie al verschillende keren naar Memphis is afgereisd om daar een cd op te laten nemen. Maar het slaat nergens op. Stompzinnige dagdromerij van een middelbareschoolmeisje. En dan die naam, te belachelijk voor woorden: Marjory Sweetlove. Alsof het al niet erg genoeg is dat ze Zoetelief heet. Marjory Sweetlove moet weg; ze moet voorgoed verdwijnen.
Met een woest gebaar veegt ze allerlei papieren met aantekeningen van de werktafel. Voorbij, al die puberale wensdromen. Straks wordt ze moeder. Als alles goed gaat, tenminste, als niet een of andere gestoorde figuur een eind aan haar leven maakt en tegelijk aan een ander, misschien wel kostbaarder leven. Ze pakt haar gitaar bij de hals en moet zich tot het uiterste inspannen om hem niet kapot te rammen op een stoel of op de tafel.
‘Dubbel glas, zegt u?’ De man kijkt haar aan over de leesbril, die naar het puntje van zijn neus is gezakt en er zo van af zou kunnen glijden.
‘Ja,’ zegt Marleen, terwijl ze naar de bril blijft kijken. Ze voelt aan haar eigen neus. ‘Dat is toch veiliger?’
‘U bedoelt misschien gelaagd glas of gehard glas.’
‘Gehard glas?’
De man schuift de bril een stukje omhoog. ‘Gehard glas geeft een grotere weerstand tegen mechanische en thermische schokken. U kent misschien die glazen vloeren in een winkel, een museum of waar dan ook… dat is altijd gehard glas.’
‘Is dat duur?’
‘Er moeten ook nieuwe sponningen in de ramen. En dat kost bij elkaar wel een paar centen.’ Hij haalt een zakrekenmachientje tevoorschijn.
Maar dan heb je ook wat, vult Marleen voor zichzelf aan.
‘Als ik vragen mag, is het voor de ramen hierbeneden, voor en achter?’
Marleen knikt.
‘Ongebruikelijk. We plaatsen normaal gesproken zelden of nooit gehard glas in gewone woonhuizen in een buurt als deze.’
‘Maar het is wel veiliger?’ vraagt Marleen.
‘Het hangt ervan af wat het tegen moet houden, zal ik maar zeggen.’ De man kijkt haar onderzoekend aan.
‘Dat weet ik niet. Ik wil dat het veilig is, dat er niet iemand zomaar een baksteen door het raam kan gooien.’
‘Een baksteen,’ herhaalt de man. ‘Wordt er in deze buurt dan met bakstenen gegooid?’
‘Nee, niet dat ik weet.’ Marleen wil dat de man simpelweg een offerte maakt voor het plaatsen van ruiten van gehard glas, terwijl hij haar nu lijkt te verhoren alsof ze een verdachte is van een ernstig misdrijf. ‘Hoeveel gaat het kosten?’
‘Dat kan ik niet zo een-twee-drie zeggen. Even opmeten.’ De man pakt een duimstok. Als hij klaar is in de woonkamer, gaat hij naar de keuken. ‘Ik heb het nu even grof opgemeten. Binnen twee dagen hebt u een offerte.’
Een uur later staat de slotenmaker op de stoep. Ze wil zowel voor als achter nieuwe, betere sloten op de deur. De man mompelt iets wat Marleen niet kan verstaan.
‘En graag een lamp boven de voordeur, die gaat branden als er iemand op de stoep staat. Ook achter, bij de keukendeur.’
‘Een anti-inbraaklamp? Kunnen we ook voor zorgen.’
‘En een veiligheidskettinkje, zodat de deur maar een klein stukje open kan. Ook zo’n dingetje in de deur, zo’n klein gaatje met een lens erin of zoiets, dat je kunt zien wie er op de stoep staat.’
‘Een judasoog,’ mompelt de man.
‘Ja… zo heet dat dus, een judasoog?’
Edwin vraagt wanneer ze weer naar haar werk gaat.
‘Morgen.’
‘Gisteren zei je hetzelfde, Mar.’
‘Vanochtend lukte het echt nog niet. Ik moest steeds aan Nancy denken en aan Leonie. Ik zie de hele tijd voor me wat er met ze gebeurd is, net een film.’ In die film is de dader altijd vaag, bijna zoals op de televisie wanneer een hoofd onherkenbaar is gemaakt.
‘Zo kan het niet doorgaan, schat. Je kunt jezelf niet opsluiten. Morgen heb ik absoluut geen tijd om boodschappen te doen. Nancy gaat toch ook…’
‘Ja, ik weet het, Nancy is dapper,’ onderbreekt ze hem. ‘Die laat zich niet op haar kop zitten, die laat haar leven niet verpesten door zo’n incident en ik ben een domme doos die meteen zit te bibberen van angst terwijl er nog niks met me is gebeurd en volgens jou zeker ook niks zal gebeuren.’
Zwijgend zitten ze een tijdje bij elkaar. Dan vertelt ze Edwin over het geharde glas, de nieuwe sloten en het anti-inbraaklicht.
‘Maar daar hebben we het helemaal niet over gehad! Waarom zouden we…?’
‘We hebben het over wel meer dingen niet gehad.’
‘Hoeveel gaat dat bij elkaar kosten?’ Edwin klinkt een beetje paniekerig.
‘Dat weet ik niet. Nou ja, die sloten, die twee lampen en twee keer een judasoog samen ruim vijfhonderdvijftig euro, exclusief montagekosten, en voor dat glas krijgen we een offerte. Dat zal heel wat meer worden.’
Zonder iets te zeggen, gaat Edwin de kamer uit. Ze hoort hem boven rondlopen. Het is alsof hij zijn voeten extra stevig neerzet om te benadrukken dat hij het er volstrekt niet mee eens is.
Als het na een minuut of vijf boven stil geworden is, gaat ze de trap op, sluipend bijna. Edwin ligt op bed.
Ze gaat op de rand van het bed zitten. ‘Waarom loop je steeds weg?’
‘Ik ben moe. Ik moet wat rusten. Straks de nieuwe aanbiedingen doornemen en mijn rapport over de afgelopen maand. Morgen een functioneringsgesprek op het hoofdkantoor, met Huib, mijn sectormanager.’
‘O, met hem wil je dus wel praten.’
Edwin gaat op zijn rug liggen. ‘Dat gesprek met Huib ligt vast in de procedures, in het functioneringsprotocol. Dat is geen kwestie van willen of niet willen. En met jou wil ik ook best praten, graag zelfs.’
‘Dan slaag je er verdomd goed in om dat voor mij verborgen te houden. Weet je dat je de laatste drie weken geen enkele keer hebt gevraagd hoe het met me gaat, nu ik zwanger ben?’ Ze wordt weer kwaad als ze aan zijn ontwijkend gedrag denkt. ‘Alsof het je helemaal niet kan schelen dat we…’
‘Het kan me wel schelen,’ onderbreekt hij haar. ‘Natuurlijk ben ik daarmee bezig. Misschien laat ik dat niet altijd merken, maar het is wel zo.’
‘Alsof het je niet kan schelen dat we een kind krijgen,’ gaat ze desondanks door. ‘Of vind je nog steeds dat ik het maar moet laten weghalen?’
‘Ik heb alleen gezegd dat we erover na moesten denken, Mar, dat we alles moesten overwegen voor we een besluit zouden nemen. Daar is toch niks mis mee?’
‘Ach, ga toch weg. Doe niet zo hypocriet.’ Ze staat op en kijkt op hem neer. Als ze iets in haar handen had gehad, zou ze het naar zijn hoofd hebben gegooid. De schemerlamp? Nee, dan zou ze eerst de elektriciteitsdraad los moeten rukken. ‘Jij kiest voor abortus, geef het maar toe.’
Edwin reageert niet.
‘Waarom zeg je niks?’
Hij komt overeind. ‘Omdat het toch niks uitmaakt wat ik zeg. Jij hebt voor jezelf besloten dat je het kind wilt houden. Als het erop aankomt, dan wil jíj niet praten, omdat jíj de beslissing al hebt genomen.’
‘Ik wil graag praten.’ Als om dat te benadrukken, doet Marleen een stapje in zijn richting.
‘Schei toch uit.’ Edwin maakt een wegwerpgebaar. ‘Jij bepaalt alles zelf, jij regelt alles zelf en als ik er wat tegen in wil brengen, begin je me af te zeiken. Waarom zou ik met je praten? Het is toch zinloos. Ik kan net zo goed tegen dit nachtkastje een verhaal afsteken. Net zo bevredigend, heeft net zoveel effect.’
Ze zet twee stapjes naar achteren, zodat ze met haar rug tegen de deur staat. ‘Ik ben dus niet meer dan een meubelstuk in dit huis.’
‘Dat zeg ik niet. Je moet mijn woorden niet uit hun context halen.’
‘Nee, niet uit hun context halen,’ zegt ze smalend, elk woord benadrukkend vanwege hun zogenaamde gewicht. ‘Dat zal ik nooit meer doen, Edwin, dat beloof ik je.’ Ze weet dat ze nu gretig toegeeft aan de behoefte om ruzie te maken.
‘Zie je wel dat er zo niet met jou te praten valt. Net als over al die dingen waar je zelf maar over beslist, over dat nieuwe glas, die nieuwe sloten, die buitenlampen, al dat hysterische gedoe.’
‘Hysterische gedoe! Nou wordt-ie verdomme helemaal mooi. Een vriendin vermoord, een poging tot moord op een tweede vriendin, en als ik daar doodsbang van word, doe ik hysterisch? Dat je de gore moed hebt om dat te zeggen. Ongelooflijk!’
‘Ik bedoel alleen maar dat…’
Marleen snijdt hem de pas af. ‘Klootzak… stomme, egoïstische klootzak. Ik ben bang, gewoon doodsbang, begrijp je dat niet?’
‘Natuurlijk begrijp ik dat, Mar. Ik wil je…’
‘En jij noemt me hysterisch! Alsof ik zomaar een dom, aanstellerig vrouwtje ben en dat ik…’ Ze wil veel meer zeggen, maar haar keel zit dicht. Krampachtig probeert ze iets weg te slikken, maar dat lukt niet.
Edwin loopt op haar af. ‘Laten we nou…’
Ze heeft haar spraak weer terug. ‘Blijf van me af!’
Edwin heft zijn handen in onschuld. In één keer rukt Marleen het dekbed van het matras. Half struikelend gaat ze de gang op, naar beneden, het dekbed tegen zich aan gedrukt alsof dat haar kan beschermen. Ze hoort hem iets roepen, maar wíl het niet eens verstaan. Op de bank trekt ze het dekbed over zich heen.
Na een paar minuten gaat de deur naar de gang open. ‘Marleen,’ fluistert Edwin, maar ze reageert niet. Pas tegen een uur of drie valt ze in slaap.
Ze wordt wakker van gerommel in de keuken. Eerst is er de angst, dan het besef dat het Edwin moet zijn. Pas als ze hoort dat hij het huis verlaat, komt ze overeind. Ze heeft in zo’n krampachtige houding gelegen dat haar rechterheup en -schouder pijn doen. Beelden uit een droom van de afgelopen nacht doemen op. Ze loopt over een landweggetje. Er ligt een schaap in het water, dat ze op het droge wil trekken. Het resultaat is dat ze zelf in het water terechtkomt. Droom afgelopen? Ze weet het niet meer.
Op het aanrecht ligt een briefje. ‘Vanavond later thuis. Bespreking in Utrecht. Liefs, Edwin.’
Liefs, Edwin.
Liefs, Marleen.
Liefs, baby.
Alles zal weer goed komen, daar vertrouwt ze op. Stom dat ze zich gisteravond zo heeft laten gaan, maar op een of andere manier had ze dat nodig. Het is geen onbekend patroon. Herinneringen aan de ruzies over hun bruiloft doemen weer op. Edwin wilde het sober, klein en intiem houden, terwijl zij koos voor een groot, wervelend, swingend feest met een band en veel gasten. De hele wereld moest weten dat ze hun geluk en hun liefde wilden bezegelen voor de burgerlijke stand. Edwin vond dat onzin. ‘Het gaat toch om ons tweeën. Wat het voor ons betekent.’ Ze hadden er ruzie over gekregen, hun eerste grote ruzie, maar zij had gewonnen, hoewel dat woord ‘winnen’ eigenlijk niet gepast was. Ze had hem overtuigd, dat was het. Maar pas na veel onderlinge verwijten en kwade gezichten, die na een week weer verdwenen waren. Als er al eens een dip in hun relatie kwam, hebben ze zich daaruit altijd weer snel omhooggewerkt.
Ze drinkt haar glas thee leeg. Vandaag weer naar kantoor.
De weg naar kantoor valt haar mee. Natuurlijk voelt ze een nerveuze spanning, maar ze weet dat die zal wegebben. Haar besluit om de muziek de muziek te laten, heeft voor opluchting gezorgd. Weg met die wereldvreemde ambitie, weg met dat onmogelijke vergezicht van een glanzende carrière in de popmuziek. Waar is mama vanavond nu weer naartoe? O, ze heeft een optreden in de Heineken Music Hall. Het is belangrijk om Edwin te vertellen dat Marjory Sweetlove voorgoed achter de horizon is verdwenen. Dood en begraven. Nee, zo mag ze niet denken.
Bij een stoplicht komt een man naast haar staan die haar opmerkelijk lang aanstaart. Hij heeft een cap op met de letters NY. Ze kijkt voor zich, dan weer opzij. Ja, nog altijd dezelfde borende blik onder de klep van de pet. Als het licht op groen springt, blijft ze enkele seconden dralen. De man rijdt door. Later ziet ze hem niet meer. Waarschijnlijk vond hij haar alleen maar leuk. Hoewel, toen ze vanochtend in de spiegel keek, was ze zelf verre van tevreden over haar uiterlijk. De wallen onder haar ogen, haar huid die te weinig zon heeft gezien. Worden haar lippen nu al smaller, beginnen haar mondhoeken naar beneden te trekken?
Op kantoor is het de gewone routine, of de gebruikelijke usance, zoals Lara graag Kees van Kooten mag citeren. Afspraken maken, pleidooien typen, nota’s opstellen. Met Lara heeft ze het over de aanval op Nancy. Marleen weet dat ze erover moet praten en het niet weg mag stoppen. Lara begrijpt tenminste dat ze bang is het volgende slachtoffer te worden. ‘Ik zou het zelf ook supereng vinden.’
Onderweg naar huis koopt ze in de supermarkt een pizza, een liter melk en een pak grapefruitsap. Alle mannen die met een winkelwagentje rijden, zijn verdacht. Een man met een modieus sikje vlak onder zijn lip staart haar aan. Snel schiet ze tussen de schappen door, waarbij ze met haar wagentje tegen een vrouw botst, die haar alleen maar giftig aankijkt.
Marleen verontschuldigt zich. ‘Sorry, ik heb een beetje haast.’
De pizza eet ze voor de helft op bij het zesuurjournaal. Obama, relletjes met Marokkaanse jongeren in Helmond, verkiezingscampagnes, protesten in Tibet, Erwin Kroll die enthousiast wordt van een enorme depressie met indrukwekkende onweersbuien. Ze drinkt twee glazen water, maar de zoute smaak van de pizza verdwijnt niet uit haar mond.
Ze leest wat in de esta, maar kan haar ogen nauwelijks openhouden. De televisie dan maar weer. Zappend werkt ze zich door de avond. Als ze terechtgekomen is bij een retroserie over het mooiste meisje van de klas, gaat de bel. Luider dan anders, lijkt het wel. Marleen zit gespannen op de bank, met wild kloppend hart. Het trillen van haar handen kan ze alleen tegengaan door haar vuisten zo stevig te ballen dat de nagels in haar handpalm lijken te snijden. Ze blijft zitten, niet in staat om zich te bewegen. Het judasoog zit nog niet in de deur, anders zou ze kunnen kijken wie er staat. Wanneer de bel opnieuw klinkt, slaakt ze een korte kreet. Ze pakt haar mobiel, zodat ze elk moment 112 kan bellen. Er gebeurt verder niets.
Marleen zet de televisie uit. Dan hoort ze hoe er op de achterdeur wordt gebonsd. Vervelend dat iedereen achterom kan komen, over het pad langs de schuurtjes. Haar adem gaat gejaagd door haar keel. Ze probeert 112 in te toetsen, maar haar vingers lijken niet te willen meewerken. Opnieuw het gebonk op de keukendeur. Dan is het stil. Eindelijk lukt het haar om 112 te bereiken. Ze krijgt een vrouw aan de lijn die haar verhaal aanhoort, maar er niet bijzonder van onder de indruk lijkt. Ze adviseert Marleen om niets te doen, in huis te blijven en niet te gaan kijken. Als het weer gebeurt, kan ze opnieuw bellen. Dan wordt er een surveillanceauto langs gestuurd, maar het kan wel een tijdje duren voordat die er is.
Na een minuut of vijf gaat haar mobiel, wat opnieuw de zenuwen door haar lichaam jaagt. Eerst kijkt ze naar het toestel alsof dat in haar hand zou kunnen ontploffen. Dan pakt ze het op.
‘Hallo.’ Nee, haar naam zal ze niet noemen.
‘Ben jij dat, Marleen?’
Ze reageert niet.
‘Ik ben het, Otto.’
‘Otto.’ Dat is nu het enige wat ze kan zeggen. Het woord komt eruit alsof het haar laatste adem is.
‘Ja. Ik heb net bij je aangebeld, want ik zag licht branden, maar er werd niet opengedaan. Jullie hebben volgens mij nooit het licht aan als er niemand thuis is.’
‘Was jij dat?’
‘Ja,’ zegt hij. ‘Ik heb twee keer aangebeld. Ben ook achterom gegaan… heb op de keukendeur geklopt, maar er gebeurde niks. Ik was een beetje ongerust. Erg ongerust, als ik eerlijk ben. Je begrijpt het wel, door wat er met Leonie en Nancy is gebeurd.’
‘Daarom durfde ik niet naar de deur te gaan,’ zegt Marleen.
‘Kan ik me voorstellen. Maar waarvoor ik langskwam en nu dus bel, is dat ik morgen naar Boston ga, een last minute. Ik heb er pas net bericht van gekregen, zeker een stoel die plotseling vrijkwam. Ik wou nog even goeiedag zeggen. Edwin is er niet?’
‘Nee.’ Ze kijkt op haar horloge. Kwart voor tien. ‘Hij kan elk moment thuiskomen. Hoe ga je morgen trouwens naar Schiphol, nu je geen auto meer hebt?’
‘Met de trein, heel simpel.’
‘Misschien kunnen wij je brengen,’ stelt ze voor.
‘Is dat niet te veel moeite?’
‘Natuurlijk niet. Als we je kunnen helpen, doen we dat graag.’