31
______________
Toen ik iets over halftwaalf terugkwam, waren de Koninginnedag-activiteiten al afgelopen. In de Spoorstraat lag een groot stuk oranje crêpepapier dwars over het trottoir. Misschien werd er nog ergens gedanst. Ik dacht aan de bevrijdingsfeesten en de orkestjes die daar speelden. Hoe heette dat ene orkestje ook alweer dat we toen bij de haven hadden gezien? Iets met Varia of Variaties. De Doelenzaal bestond nu nog, maar ik wist niet of er nog weleens werd gedanst. Zou ik nog met Ineke kunnen dansen? De oude passen herhalen, die Barendregt en zijn vrouw ons hadden geleerd?
Een stel opgeschoten, ogenschijnlijk dronken jongens kwam me tegemoet. Ze droegen leren jasjes, zwarte kleren. Enkele hadden hun hoofd kaalgeschoren. Ze schreeuwden een paar rauwe kreten die ik niet thuis kon brengen. Ik liep, bijna onzichtbaar geworden, langs de rand van het trottoir, maar één jongen slaagde er toch in tegen me aan te botsen met een harde, knokige schouder.
‘Hé ouwe, fuck off, kejje niet uitkijke!’
Verbijsterd staarde ik hem aan. Zijn haar was gemillimeterd; op zijn rechterwang was een tatoeage aangebracht. Hij droeg een zwart t-shirt waarop een grote tekening stond van een jonge vrouw die op de grond lag, een verwilderde blik in haar ogen, haar rok omhoog en haar slipje naar beneden geschoven. ‘Guns n’ roses was here stond eronder. Wat betekende dat in godsnaam?
‘Sorry,’ zei ik.
De jongen duwde opnieuw een harde schouder tegen me aan.
‘Laat die ouwe lul toch,’ zei een andere jongen, die helemaal kaal was op een lange staart op zijn achterhoofd na.
Ik glipte langs de huizen en maakte me zo snel mogelijk uit de voeten.
Hoe vreemd dat ik nu al het idee had dat ik ‘thuiskwam’. Misschien werd dat versterkt door het feit dat de woning in Amsterdam bijna leeggehaald was. Waarom had Astrid dat gedaan? Waar had ze alles naar toe laten transporteren? Ik moest het adres van Madelon zien te achterhalen.
Van Ineke had ik een sleutel gekregen. ‘Dan ben je niet van mij afhankelijk.’ Het was stil in huis. Er brandde wel licht. Ineke zat in de serre, met haar ogen dicht, doodstil in een stoel. Het boek dat ze las, was van haar schoot gegleden. Even was ik weer bang, toen deed ze haar ogen open. Opvallend kwiek kwam ze uit de stoel.
‘Weet je dat Hermans een paar dagen geleden is overleden?’ vroeg ze.
‘Hermans? Zat die bij ons op school?’
‘Nee, de schrijver, W.F.’ Ze pakte het boek weer op van de grond. ‘Heeft ook veel over de oorlog geschreven, en de tijd daarna.’
We dronken een bescheiden glaasje wijn.
Ineke zei dat ze bang was geworden voor drank. ‘Drank maakt meer kapot dan je lief is. Zo’n soort slagzin is meteen een cliché, maar het is wel waar.’
‘Geniet, maar drink met mate.’ Ook ik zag soms reclames.
‘Ja… zoiets.’ Ze zag er niet uit alsof ze erg genoot.
‘Denk je dat het zonder drank niet was gebeurd?’ vroeg ik.
‘Ik weet niet… dan was er misschien iets anders geweest.’ Ze keek peinzend voor zich uit.
Ik ging naast haar op de bank zitten en begon haar te strelen.
‘Nee, nu niet,’ zei ze.
‘Denk je aan Trudy?’ Ik schoof een stukje bij haar vandaan.
‘Ja, aan Trudy en Sytze,’ zei ze vlak, en plotseling, hevig en vol emotie: ‘Het is onze schuld, weet je. We waren erbij… we hebben het laten gebeuren.’
‘Maar hoe dan?’ Ik probeerde zelf de gaten in het verhaal in te vullen, maar dat lukte niet. Ik had Inekes hulp nodig.
Op gelijkmatige, neutrale toon begon ze te praten, strak voor zich uitkijkend. Soms moest ze even naar woorden zoeken, maar meestal leek ze een verhaal te vertellen dat al klaar lag in haar hoofd. Over wat er allemaal voor gevallen was, over hoe uitzichtloos alles leek, over Trudy’s zwangerschap…
‘Daar wist ik niks van.’
Ze vertelde door over Johan, Sytze, haarzelf, onze ouders, onze verschrikkelijke ouders met hun eisen en verplichtingen, de zolder, Wassink, de school, het examen, Stading. ‘Weet je nog dat we toen voor niks naar Santpoort zijn geweest?’
‘Ja, natuurlijk… Misschien had Stading ons kunnen redden.’
‘We waren reddeloos,’ zei ze en voor het eerst zat er een fatalistische ondertoon in haar stem. ‘Omdat we zelf bedacht hadden dat we dat waren. Het was of we leefden onder een stolp waar de lucht uit werd gezogen. Soms zat ik boven op m’n kamertje, dan hoorde ik al die geluiden van beneden, en dan was het net of ik geen adem meer kon krijgen.’
‘Maagdenburger halve bollen die vacuüm werden getrokken,’ zei ik, ‘zoals bij Lakeman… dat was geloof ik nog in de oorlog, dat-ie die proef deed.’
Ik schonk een glas wijn in voor mezelf. Ineke legde een hand op haar glas. Ze wist niet welke streek Astrid me had geleverd. Het leek te futiel om het te vertellen. Plotseling bedacht ik dat ik het fotoboek in Amsterdam had laten liggen.
‘Wij hoorden er nu ook niet meer te zijn. Dat was de afspraak. We hebben ons niet aan de afspraak gehouden… we hadden een contract, met z’n zessen, en dat hebben we verbroken.’
‘Johan is erover begonnen,’ zei ik. ‘Die had ook het pistool.’
Ze zuchtte diep. ‘Het was niet alleen Johan, we waren het allemaal.’
Ik kon het niet geloven. We hadden ons mee laten slepen. Per slot van rekening was er een schuldige. Die moest er zijn. Iemand die het in gang had gezet, die in feite de dader was, hoewel hij de trekker niet had overgehaald. Johan, het moest Johan zijn. Alles wees in zijn richting.
‘Henk probeerde het te stoppen,’ zei Ineke. ‘Dat kan ik me nog herinneren.’
Henk, ja, dat was heel goed mogelijk, die was het nuchterste van ons zessen, afgezien van de drank natuurlijk, die ons allemaal had beneveld. Wat was het ook alweer geweest? Bessenjenever of citroenjenever of zoiets. Zoetig in ieder geval.
Ineke keek me aan met ogen die ik niet kon ontwijken. ‘Maar jij ging daartegen in.’
Even dacht ik dat ik haar verkeerd had verstaan. ‘Wie? Ik?’
‘Ja, jij… jij vond dat we door moesten zetten, dat er geen weg terug meer was… dat soort dingen.’
‘Maar heb ik dan…?’
‘Nee, het was jouw schuld niet. Ik zeg alleen maar hoe het ging.’
‘Heb ik dat echt gezegd?’
Ineke knikte. Bollie sprong op mijn schoot, maar ik werkte hem er weer af.
‘Vertel nog ’s precies wat er volgens jou toen gebeurde,’ zei ik, ‘toen in de bunker.’