6
______________
‘Morgen ga je met vader mee. Hij moet behangen bij Ten Thije.’
Sytze zei niets. Eindelijk waren ze vrij, niet meer naar school, en dan was hij de hele dag zijn vader aan het helpen: eerst het oude behang zoveel mogelijk wegscheuren, daarna oude kranten plakken, en na een dag het behang eroverheen. Scheuren en plakken, de hele dag. De eerste zomer in bevrijd Nederland moest er veel worden behangen.
‘Morgen,’ herhaalde zijn moeder, ‘bij Ten Thije.’
‘Ik heb u wel gehoord.’
‘Niet zo brutaal, hè, als ik je gewoon iets zeg.’
‘Ik geef gewoon antwoord.’
Op het hoofd van zijn vader zat een wondkorst. De glimmende schedel was nooit zonder beschadiging. Sytze had de indruk dat zijn vader zich expres verwondde; het leek of hij een teken aanbracht. Maar een teken waarvan? Zijn broertje Jelle rende met een zelf gevouwen papieren vliegtuigje door de kamer. Die kwam over een paar jaar aan de beurt voor het behang plakken. Het werk vond Sytze niet eens zo verschrikkelijk. Met de platte handkar en daarop de schragen, de plaktafel en de andere attributen door de stad lopen, dat was het ergste. Altijd kwam hij andere leerlingen tegen, die hem meewarig leken aan te kijken. Het was vernederend. Een bakfiets zou al veel beter zijn. Zou zijn vader die ooit kunnen kopen? Hij hoorde nooit over iets anders dan geldgebrek. Laatst was hij weer eens om vijf uur ’s middags naar de visafslag gestuurd om te kijken of er wat overgeschoten vis was.
‘Zeven uur wil vader beginnen. Misschien zijn jullie dan ’s middags klaar.’
‘Ik hoop het.’ Sytze bladerde in de krant. ‘Wilt u den oorlog heusch vergeten,’ las hij in een advertentie, ‘Kom dan ijs bij Torenzicht eten. Beleefd aanbevelend Lunchroom Torenzicht, Prinsenstraat 14.’ Hij had zelf geen geld voor ijs bij Torenzicht. Vorige week, voordat hij wegging, had Johan getrakteerd. ‘Zuivering Nu!’ stond er in een andere advertentie. ‘De juiste manier van zuivering van Uw tapijten geschiedt door ons. Machinaal stofvrij maken en chemisch reinigen volgens onze speciale methode. N.V. Motex, Kanalenstraat 27.’
Sytze zette de radio aan. Op Hilversum één was een hoorspel dat in delen werd uitgezonden. Hij keek in de krant. Dit was De reiziger die de trein miste. Hij had zelf al te veel afleveringen gemist om het verhaal nog te kunnen volgen en zocht naar Hilversum twee. Er kwamen vreemde krakende en gierende geluiden uit de radio.
‘Hou daar toch ’s mee op,’ zei zijn moeder.
Sytze liep naar de deur.
‘Je gaat toch niet meer weg?’
‘Waarom niet?’
‘Het is al negen uur en je moet morgen vroeg op. Je vader wil ook niet dat je…’
‘Ik ben over een uurtje terug,’ onderbrak hij zijn moeder.
‘Waar ga je naar toe?’
Hij was al de deur uit.
Sytze ging in looppas naar de bunker. Buiten adem kwam hij aan. Henk, Ineke en Trudy waren er al. Ze zaten op de kussens die Trudy een paar dagen geleden had meegenomen. Johan was bij een oom en tante in Enschede en waar Peter was, wist niemand. In ieder geval niet met vakantie. Zeven weken moesten ze hier blijven. Hun enige hoop was mooi weer, zodat ze konden zwemmen. Het IJsselmeer was hun redding.
Henk vertelde dat zijn moeder had gevraagd of hij naar zijn oom en tante wilde. Die woonden zo’n tien kilometer verderop, op een boerderij. ‘Ja, ik weet al wat ik dan moet doen. Elke dag werken, ’s ochtends om vijf uur uit m’n nest om de koeien te melken. Mij niet gezien op zo’n stinkboerderij. Na een dag ruiken al je kleren naar stront.’
‘’t Leek me wel wat voor jou,’ zei Trudy, ‘koeien melken. Als ik m’n ogen dichtdoe, zie ik je zo zitten.’ Ze maakte de gebaren van koeien melken. Het zag er een beetje onzedelijk uit, vond Sytze.
‘Heeft er nog iemand sigaretten?’ vroeg Ineke.
Niemand reageerde.
‘Waarom heeft er nooit ’s iemand sigaretten?’
‘Mijn vader heeft nog bonnen,’ zei Trudy. ‘Maar hij wil ze ruilen voor andere bonnen.’
Niemand ging hier verder op in. Sytze zag de bonnen voor zich. Ze lagen in een kast, misschien wel in een geldkistje zoals bij hem thuis. Het geldkistje waarin ook verzekeringspapieren en spaarbankboekjes lagen. Als het onweerde, riep zijn moeder Jelle en hem uit bed en zaten ze met zijn drieën om de tafel, daarop het metalen kistje. Vreemd genoeg bleef zijn vader in bed liggen. Hoefde die niet meteen de deur uit te rennen als de bliksem insloeg?
Tot zijn enkels stond hij tussen de afgescheurde stukken behang. Zijn vaders stem kwam uit de keuken. Af en toe hoorde hij ook mevrouw Ten Thije, een forse vrouw met een zware boezem. De stem van zijn vader had die speciale, charmerende toon die hij af en toe reserveerde voor vrouwen. Sytze ergerde zich aan het aanstellerige geluid. Met een scherpe ruk aan een stuk behang trok hij het doormidden. Daar klonk de kirrende stem van mevrouw Ten Thije weer. Het was of zijn vader hier kwam om grapjes te maken, terwijl hij, Sytze, al het werk moest doen. Het was nu al halftien. Zo kwam er niets meer van het zwemmen vanmiddag. Dan waren de anderen al lang weg als hij bij de buitendijk arriveerde.
Eindelijk verscheen zijn vader met mevrouw Ten Thije in zijn kielzog.
‘Zo, dit is dus je grote zoon,’ en ze streek hem even over zijn wang. ‘Wat ziet het er hier verschrikkelijk uit.’ Ze legde een mollige hand op haar mond alsof ze zichzelf verbood er verder iets over te zeggen. Er zaten kuiltjes in de handen. De nagels waren geverfd. Hoe kwam mevrouw Ten Thije aan nagellak? Bewaard van voor de oorlog?
‘We ruimen alles weer op, mevrouw, tot de laatste snipper.’ Zijn vader zette de emmer met plaksel op de plaktafel. ‘Zo, Sytze, ik denk dat het meeste er nu wel af is.’
Ze propten het papier in een aantal jute zakken. Daarna begon Sytze de stukken krant in te smeren en zijn vader plakte ze tegen de wand.
Om twaalf uur gingen ze naar huis om te eten. Sytze probeerde zijn ongenoegen te verbergen toen zijn vader na de maaltijd op de bank ging liggen voor een middagslaapje. Om halftwee waren ze weer bij mevrouw Ten Thije. Het was warm. Sytzes kleren kleefden aan zijn lichaam alsof ze ook met plaksel waren ingesmeerd. Zijn huid jeukte, maar als hij zich krabde, verplaatste de jeuk zich alleen maar. Af en toe las hij een flard van een bericht in de krant. Deze waren nog uit de oorlog, De Telegraaf. Hier, zelfs een artikel over de heldhaftige manier waarop de Duitse soldaten in Berlijn stand hielden tegen het Russische leger. Zouden ze bij Ten Thije De Telegraaf hebben gelezen? Die krant deugde toch niet? Ze waren nu halverwege de kamer.
‘Even een sigaretje roken,’ zei Sytzes vader en hij ging naar het binnenplaatsje achter het huis. ‘Mag ik ook?’
‘Ben je gek! Daar ben je veel te jong voor.’
Mevrouw Ten Thije kwam de kamer binnen. ‘Zo, dat schiet al lekker op.’ Sytze knikte. Hij zag haar reusachtige boezem rijzen en dalen op de maat van haar ademhaling. ‘Een gemoed’ noemde zijn moeder dat.
‘Jij hebt zeker vakantie?’
‘Ja… grote vakantie.’
Mevrouw Ten Thije kwam iets dichter bij hem staan. Hij rook de zeepachtige geur die om haar heen hing. Zijn geslacht werd stijf in een rare, gekromde positie zodat het pijn deed. Hij durfde hem niet recht te leggen.
‘Ga je nog uit logeren?’
‘Nee, we hebben wel familie in Friesland, maar die zien we nooit.’
Mevrouw Ten Thije vouwde haar armen over haar boezem alsof die een tafeltje was. ‘Heel goed van je om je vader zo te helpen.’
Sytze sloot even zijn ogen en zag de vrouw staan met ontbloot bovenlijf. Ze drukte haar lichaam tegen hem aan, zodat hij het weke, zachte vlees voelde. Hij deed een stap achteruit, maar ze liet hem niet los. Even schudde hij zijn hoofd om het beeld kwijt te raken.
‘Is er iets?’
Nee, niks… ’t is nogal warm. Misschien ga ik straks zwemmen, als we vroeg genoeg klaar zijn.’ Mevrouw Ten Thije keek hem alleen maar aan. Daarna liep ze naar de keuken. Een paar seconden later hoorde hij de stem van zijn vader die weer een gesprek met haar begon. Hij maakte een grapje waar ze hartelijk om lachte. Sytze gooide de kwast in de emmer met plaksel, ging de voordeur uit en rende naar huis.
‘Nou al klaar?’ vroeg zijn moeder.
Sytze zei niets, liep meteen door naar boven en pakte zijn zwembroek en een handdoek.
Henk, Peter, Ineke en Trudy lagen op de buitendijk. Peter had zijn bloes aan omdat zijn huid aan het verbranden was, zoals hij zei. Sytze maakte van zijn handdoek een rokje en trok zijn zwembroek aan, die veel te klein was. Er waren geen nieuwe zwembroeken te koop, dus deze zomer zou hij het er nog mee moeten doen, misschien zelfs volgend jaar. Hij zag er belachelijk uit, maar niemand leek het op te merken.
‘Wie gaat er mee?’
Ze waren alle vier net in het water geweest.
Sytze spoelde de dag van zich af: het scheuren, het plakken, het praten met mevrouw Ten Thije, het beeld van de ontblote boezem dat nu weer dreigde op te komen. Hij bleef net zo lang onder water tot hij het benauwd kreeg en alleen maar kon denken aan ademhalen, lucht naar binnen krijgen, zijn longen laten werken. Toen hij weer boven water was, had hij een vreemd licht gevoel in zijn hoofd.
Ze lagen zwijgend op hun handdoeken. Af en toe kriebelde er een gras spriet of er liep een klein insect over hun huid. Sytze probeerde niet te denken aan wat zijn vader straks zou zeggen of wat zijn straf zou zijn. Hij keek opzij naar Ineke. Het leek of ze sliep. Gelukkig bleven ze bij elkaar, alle zes waren ze overgegaan naar de eindexamenklas. Van Vliet had nog een toespraakje gehouden over de taken die hun het volgend jaar wachtten. Verantwoordelijkheidsgevoel… karakter… enthousiasme… vlijt… ijver… daar ging het allemaal om volgens Van Vliet, een taak voor de toekomst… bouwen aan een nieuw Nederland, daar was hij ook weer mee aan komen zetten. Van dat eeuwige gezwijmel over een nieuw Nederland hadden ze meer dan genoeg. Wat was het heerlijk om je nu verschrikkelijk lui te voelen, nergens verantwoordelijkheid voor te nemen, behalve voor je eigen plezier.
Zo’n vijftig meter verderop trokken een paar jongens een gillend en tegenspartelend meisje in het water. Zo kinderachtig zouden zij nooit zijn, Ineke en Trudy waren gelijken, maar ook weer anders. Sytze voelde soms de niet onaangename spanning die dat opleverde. Hij keek naar het tevreden gezicht van Trudy. Zou ze Johan missen? Zou ze nu aan hem denken of van hem dromen? Het leek of ze sliep. Haar borst ademde regelmatig in en uit. Het leek onmogelijk dat ze ooit zo’n boezem zou krijgen als mevrouw Ten Thije. Ineke trouwens ook niet.
‘Zullen we gaan zwemmen?’ vroeg Henk.
Ze gingen alle vijf in het water.
‘Je verbrandt helemaal niet,’ zei Sytze tegen Peter. ‘Er is helemaal niks te zien.’
‘Omdat ik m’n bloes aanhoud.’
‘Je bent veel te bang.’
Er was bijna niemand meer op de dijk. Henk vertelde een verhaal over zijn oom. Het was voor de oorlog gebeurd. Hij was vlak na het eten gaan zwemmen met een stel andere mensen. Toen hij zo’n honderd meter van de kant af was, kreeg hij kramp. Hij begon te schreeuwen. Af en toe ging hij onder en dan kwam hij weer boven. Zijn vrienden, die nog op de dijk zaten, dachten dat het een grap was, dat hij hen in de maling wilde nemen. Hij ging voor langere tijd kopje onder. Schreeuwend en proestend kwam hij aan de oppervlakte. Uiteindelijk begreep iemand dat het serieus was en die had hem gered. ‘Het scheelde niet veel,’ zei Henk. ‘Kramp, ontzettende kramp.’
‘Weet je nog dat verleden jaar dat jongetje van Edelenbos is verdronken?’ vroeg Ineke. Ze lag op haar buik en steunde op haar ellebogen. ‘Dat was hier ongeveer. Z’n moeder was in slaap gevallen en hij liep zo het water in. Toen ze wakker werd, was-ie verdwenen.’
Ze knikten allemaal.
Ineke richtte zich verder op. ‘Hoe moet je dan verder leven? Als moeder, bedoel ik.’
‘Waarom zou je dan verder willen leven?’ vroeg Trudy. Er zat een vreemde klank in haar stem, bijna alsof het haar zelf was overkomen.
‘Heeft ze eigenlijk nog andere kinderen?’ vroeg Henk.
‘Twee.’
‘Misschien durft ze nooit meer met die kinderen te gaan zwemmen,’ zei Henk.
Sytze dacht aan wat zijn moeder onlangs verteld had. ‘Ik heb laatst iets gehoord, dat is ook verschrikkelijk. ’t Is gebeurd in dat dorp waar m’n vader vandaan komt, in Friesland. Mensen hebben net een kind gekregen, een meisje. Ze is ongeveer drie maanden en het is mooi weer. Dus zetten ze haar naast het huis op het pad in de kinderwagen. Lekker buiten, lekker gezond. En hoe ’t gebeurd is, weten ze niet precies, maar die kinderwagen begint te rijden, misschien door een windvlaag, of de kat heeft kopjes tegen het wiel gegeven, zoiets. En achter het huis is een sloot en die kinderwagen rijdt zo de sloot in. Niemand ziet ’t. Als die moeder gaat kijken, is de kinderwagen verdwenen. Ze hebben eerst overal gezocht omdat ze dachten dat iemand hem meegenomen had, met baby en al, maar ten slotte zagen ze er nog een stukje van boven het water uitkomen. Die baby was natuurlijk allang verdronken.’
‘Waarom bleef-ie niet drijven, die kinderwagen?’ vroeg Henk.
‘Hij was van riet of rotan of zoiets, het water liep zo naar binnen.’
Iedereen zweeg. Ineke liet zich weer voorover vallen op het gras. Ze zuchtte diep.