24
______________
‘Nou niet meer huilen, mama. Het helpt toch niks.’ Trudy boog zich over haar moeder die met schokkende schouders op de sprei lag. ‘Thijs komt heus wel weer heelhuids terug. Er kan niks gebeuren.’
‘Alles kan ge…’ Trudy’s moeder barstte opnieuw uit in wild gesnik. Ze kronkelde en schudde op het bed alsof er iets in haar zat dat ze op deze manier naar buiten zou kunnen werken. Trudy bleef in een krampachtig verstilde houding naast haar zitten, bang om het gekwelde lichaam aan te raken. Zo had ze haar moeder nog nooit meegemaakt.
Vanochtend was de brief gekomen. Over tien dagen zou Thijs, die nu in Steenwijk gelegerd was, per schip naar Oost-Indië vertrekken om daar met andere soldaten de orde te gaan herstellen. Trudy had vaag weleens iets gehoord over de Indische vrijheidsstrijders, die eigenlijk terroristen waren. Hadden ze niet geheuld met de Jappen, die net zo erg waren als de nazi’s? Daar waren toch ook kampen geweest, net zoals in Duitsland? En de Nederlanders hadden immers in die kampen gezeten? Dat moest betekenen dat ze aan de goede kant stonden. Ze maakte een som. Joden staat tot Duitsers is als Nederlanders staat tot Jappen. Zo moest het ongeveer zijn. Maar wat was dan de positie van de Indiërs? Het leek zo één vergelijking met twee onbekenden.
Trudy’s moeder kwam plotseling overeind als een marionet. De poppenspeler had aan de touwtjes getrokken. De benen lagen nog slap en willoos op het bed. Haar ogen waren rood en gezwollen. ‘Wat moet hij daar doen, in die rimboe? Hij heeft er toch niets te zoeken?’ Ze haalde een zakdoek uit de mouw van haar vest en snoot haar neus.
‘Ik weet niet,’ zei Trudy.
‘Die jongen hoort hier, in Nederland. Als de moffen weer zouden komen, ja, ik begrijp wel dat hij dan moest vechten, hier, voor ons eigen vaderland. Maar in Indië, tegen zo’n stelletje…’ Ze begon weer te huilen.
Haar vader legde de krant neer en begon aan Trudy te vertellen over Lieftinck en wat hij voorhad met de geldzuivering. Waarom het een goed idee was en hoe het werkte. Ze begreep het niet, maar luisterde ook nauwelijks.
Haar moeder kwam de kamer binnen met koffie. Ze schonk met trillende handen de kopjes vol. Haar vader praatte door over het geld van de zwarthandelaren dat zo waardeloos zou worden.
Plotseling begon haar moeder weer te snikken. ‘Ik wil niet dat Thijs naar Indië gaat.’
‘Dat zal toch moeten, moeder. We hebben daar een opdracht, vergeet dat niet. We hebben een taak te vervullen, een mooie taak. Alles wat Nederland daar heeft opgebouwd, kunnen we niet kapot laten maken door zo’n klein groepje revolutionairen, van die onruststokers die alleen uit zijn op de macht, die maar één tegenstander kennen, de Hollanders.’ Trudy’s vader keek ernstig en bij elke zin werd zijn toon nog meer die van de leerkracht die een dom, onwetend kind iets probeert bij te brengen. ‘Ze vertegenwoordigen het volk niet. Het is maar een klein groepje raddraaiers. Ze zaaien slechts haat tegen ons, de mensen die het land zo veel goeds hebben gebracht… welvaart, onderwijs, gezondheidszorg. In hun blinde woede zien ze dat niet… willen ze dat ook niet zien. Ze zijn misleid door mensen als die Soekarno.’
‘Daar heb ik allemaal niets mee te maken. Ik wil gewoon niet dat Thijs daarnaar toe gaat om zich dood te laten schieten of een verschrikkelijke ziekte te krijgen. Malaria of zoiets. Ik wil zo m’n jongen niet kwijtraken. Jij wel soms?’
‘Natuurlijk niet, maar daar gaat het niet om, het gaat om…’
‘Daar gaat het wel om, voor mij wel.’ Trudy’s moeder stond op.
Trudy staarde in ontzetting naar haar moeder. Ze had nog nooit meegemaakt dat die haar vader met zo veel stemverheffing tegensprak.
Haar vader zuchtte diep. ‘Je bent onredelijk, moeder. Je moet…’
‘Ik moet helemaal niets en jij bent onredelijk. Ik zeg wat ik voel en wat ik denk en als dat niet goed is, dan… dan…’ Ze stormde huilend de kamer uit.
Trudy wilde haar achternagaan, maar haar vader zei gebiedend: ‘Niet doen, hier blijven!’
Ze zaten samen aan tafel. Trudy kon zich niet herinneren dat dat ooit eerder gebeurd was. Haar vader schepte aardappelen, andijvie en een stukje vlees op. Het was een speklapje. Trudy gruwde van de laagjes vet tussen het vlees. Ze keek toe hoe hij zijn aardappelen fijnprakte voor hij er wat jus over deed. Hij begon te eten.
‘Moet jij niets eten?’
Ze schudde haar hoofd.
‘Je bent nog in de groei. Het is goed eten.’
‘Ik heb geen honger.’
‘Nog maar anderhalf jaar geleden was er bijna niets. Weet je dat niet meer? Ben je zo kort van memorie? Het is kostbaar voedsel. We moeten Onze Lieve Heer op onze blote knieën danken dat we weer kunnen eten. Er zijn honderdduizenden mensen die het veel slechter hebben dan wij. Denk er maar eens aan hoe het in de kampen was.’
Trudy herinnerde zich de gruwelijke verhalen die Stading verteld had. Ze schepte met tegenzin op. ‘Zien we Thijs nog voor hij vertrekt?’
‘Natuurlijk zien we hem. We gaan naar Amsterdam om hem uit te wuiven, misschien naar IJmuiden, en zondag komt hij waarschijnlijk thuis.’
Trudy nam een hap van de andijvie, die nog bitterder smaakte dan anders. ‘Ik ga even bij mama kijken.’
‘Nee, je blijft zitten. Dat komt straks wel. Dan praat ik wel met haar.’
Ze keek naar haar vader en begreep plotseling niet meer dat hij haar vader was. Die scheiding in het haar herkende ze niet, de barse trek om de mond nog minder. Er groeiden haartjes uit zijn neus en zijn oren die ze nooit eerder had gezien. Wat deed die vreemdeling hier in huis? Was hij hier geplaatst om de orde te handhaven? Kon hij wel met mama praten? Of zou hij haar alleen maar opleggen wat ze moest doen, als een politieagent? Dit zijn de regels, hier heb je je aan te houden. Waarschijnlijk was hun leven voor hem ook een kwestie van boekhouden. Kolommen met inkomsten en uitgaven die je op kon tellen, en als je alles goed deed, hield je een batig saldo over. Die naam zouden ze hun huis moeten geven: Huize Batig Saldo. Ze zag het al voor zich: met donkere letters op een blank gelakte plank, een stukje boven de deur op de muur vastgeschroefd.
‘Je vergeet je vlees.’
Ze sneed een stukje vlees af en begon erop te kauwen. De zware, vette smaak vulde haar mond. Die smaak moest ze dus waarderen omdat ze die in de oorlog zo lang hadden gemist. Ze zag haar vader toekijken. Met alle macht deed ze pogingen om iets door te slikken, maar het lukte niet. Haar maag kwam in opstand. Ze was toch al zo snel misselijk tegenwoordig, soms zelfs ’s morgens, meteen als ze uit bed kwam. Rustig en regelmatig probeerde ze door haar neus in en uit te ademen om het gevaar te bezweren, haar lippen samengeperst. Ze staarde naar het familieportret boven het dressoir. Zelf was ze toen zeven jaar, en Thijs negen. Na een paar keer moeizaam slikken rende ze kokhalzend naar de wc.
‘Ik ga even naar Ineke.’
Haar vader keek verstoord op van zijn krant. ‘Maar je hebt nauwelijks gegeten. Je bent veel te zwak om de deur uit te gaan.’
‘We zouden samen huiswerk maken.’ Ze tikte even tegen haar tas. Dit was het enige geldige argument, zeker nu het de tweede kans was.
‘Blijf je niet te lang weg? Tien uur thuis, uiterlijk. En wel werken, hè? Je moet dit jaar goed blokken, want anders…’
‘Natuurlijk. Ik hoop dat we om tien uur klaar zijn. We hebben veel huiswerk voor wiskunde… algebra… moeilijke sommen.’
‘Die heb je toch allemaal al ’s gedaan.’
‘Maar het zijn nieuwe sommen.’
‘Goed, tien uur dan, maar ook geen minuut later.’
Johan stond al bij de kruising met de Steenstraat te wachten. ‘Waarom heb je je tas bij je?’
‘Anders kon ik niet weg. Ik ga nu huiswerk maken, samen met Ineke.’
Johan lachte even. Hij pakte haar hand en ze voelde hoe ze anders werd. Lichter, stralender. De enkele mensen die op straat liepen, moesten het kunnen zien. Trudy probeerde hen aan te kijken, maar iedereen vervolgde zijn gang alsof er niets aan de hand was. Ze kwamen langs Tivoli. Op zaterdag en zondag draaide Een Teken aan de Wand. Ze keken naar de foto’s van veel somber ogende mannen en vrouwen. Johan zette ook zo’n triest gezicht op, maar ze kon er niet om lachen.
‘Laten we doorlopen,’ zei Trudy.
Terwijl ze in de richting van de haven wandelden, vertelde ze over Thijs en over de reacties van haar vader en moeder.
‘Ik zou nooit gaan,’ zei Johan. ‘Ik zou dienst weigeren of deserteren. Als op een afgesproken teken bleven ze staan. ‘Nederland wil daar de baas blijven, de inlanders onderdrukken, desnoods met wapens.’
‘Maar Soekarno werkte toch samen met de Jappen? Dat was toch net zoiets als werken voor de Duitsers hier? Dat heeft m’n vader verteld.’
‘Soekarno moest wel. Voor de inlanders, ik bedoel de Indonesiërs, waren de Japanners de bevrijders en wíj waren de bezetters. Als je gaat vergelijken, dan waren wij daar de Duitsers, al tientallen jaren, en de regering wil dat we dat blijven.’ Johan praatte door alsof hij een les uit een boekje opzegde. ‘Het is pure, koloniale onderdrukking van de revolutie. De mensen daar willen gewoon vrij zijn, zoals Nederland vrij wilde zijn. Als ze doorgaan in Indië, dan is er eigenlijk niets veranderd, dan is alles voor niks geweest, alles, alle mensen die…’
Ze keek naar Johan en herkende nauwelijks dat verongelijkte, boze gezicht. Voorzichtig kneep ze in zijn hand, maar er kwam geen reactie.
Ze zaten op een bankje en keken uit over het water. Hij had zijn arm om haar heen geslagen. Al langer dan een uur waren ze hier, maar de tijd deed er niet toe, alleen elkaars aanwezigheid. Zo’n driehonderd meter verderop lag het station. Ze zouden op een trein moeten kunnen stappen, zomaar, welke deed er niet toe. En dan reizen, reizen, reizen, hier ver vandaan, weg van alles wat hen gevangen hield.
Trudy had het gevoel dat ze Johan iets moest vertellen, iets wat belangrijk voor hen beiden was, maar ze wist niet wat. Was ze het vergeten of was het iets wat haar ook nog niet duidelijk was, een inzicht, een verwachting voor de toekomst? De toekomst… ze was bang voor al die jaren die moesten komen, al die keren dat ze met haar ouders aan tafel zou moeten zitten, al die dagen naar school. Dit moment zou zich tot in de oneindigheid moeten uitstrekken. Voor altijd zou ze willen voortleven in een foto van dit ogenblik, van deze situatie.
Johans lippen beroerden haar wang. Ze draaide haar gezicht in zijn richting en hun lippen raakten elkaar, eerst nog voorzichtig.
‘Ik heb sleutels bij me,’ zei Johan. Hij wees in de richting van de vuurtoren.
Om vijf over tien was ze thuis. Ze stond te hijgen in de huiskamer.
‘Vijf minuten te laat,’ zei haar vader.
Haar moeder keek toe vanuit een leunstoel, het breiwerk op haar schoot. Gisteren had ze met trots verteld hoe ze aan de wol was gekomen. Er was verder niets meer aan haar te zien.
‘Vijf minuten te laat,’ herhaalde haar vader.
‘We waren de tijd vergeten. Die sommen waren ook zo moeilijk.’
‘Mag ik ze ’s zien?’
‘Ik ga naar bed… ik ben moe. Morgen ook nog een proefwerk voor Engels.’
Haar lippen die tien minuten geleden die van Johan nog hadden gevoeld, veegden in een daad van verraad langs de wang van haar moeder, daarna langs die van haar vader.
Ze had het gordijn opengelaten. Als ze haar hoofd op de rand van het kussen legde, kon ze net de maan zien. Hij was bijna vol. Het was vreemd om te weten dat Johan voor eeuwig bij haar hoorde, maar dat ze hem nooit zou bezitten. Ze zouden nooit zo samenleven als haar ouders. Laat staan kinderen krijgen. Dat was onmogelijk. Het lag niet aan het feit dat Johans vader een arbeider was geweest. Ook de politiek, dat zijn ouders communisten waren, deed er niet toe. Het was iets anders, iets ongrijpbaars. Zonder er met Johan over te hebben gepraat, was ze ervan overtuigd dat hij het ook wist. Dat kon ze zien aan zijn ogen, aan de manier waarop hij naar haar keek. Daar zat het verlies al in.
De kerkklok had net elf uur geslagen toen ze de murmelende stemmen van haar ouders de trap op hoorde komen.
‘Nee, Ans,’ zei haar vader dwingend, ‘zo is het niet. Laten we nou maar rustig gaan slapen.’
De reactie van haar moeder kon ze niet goed verstaan.
‘Nee, echt niet, geloof me nou maar.’
‘Goed,’ zei haar moeder. ‘Ik zal me…’ Ze verdwenen in de slaapkamer.
Wat deden ze nu? Kleedden ze zich uit? Was het licht aan? Hielden ze hun ondergoed aan? Haar moeder droeg een corset. Dat ging zeker uit. Kon ze zelf de sluitingen aan de achterkant loskrijgen of moest haar vader hel pen? Vreemd dat er zo’n intimiteit moest zijn tussen mensen bij wie ze van af haar geboorte woonde, al ruim zeventien jaar, en dat ze daar niets van wist. Dat die volstrekt onzichtbaar was. Het waren vreemden voor haar in die slaapkamer drie meter verder. Gaven ze elkaar een nachtzoen? Of misschien wel meer? Ze kon het zich niet voorstellen. Haar moeder had haar bij haar eerste menstruatie zo kort mogelijk en duidelijk hevig gegeneerd iets verteld over de voortplanting en hoe die tot stand kwam, op een toon alsof mensen zich daarbij overgaven aan schandelijk gedrag. Trudy had er natuurlijk zelf veel met Ineke over gepraat. Die had nog minder voorlichting gehad. Wat zou haar moeder zeggen als ze wist van de stoffige ruimte waar Johan en zij vanavond gelegen hadden, waar om de paar seconden een lichtflits over waaide, en hoe op dat ritme Johan in haar bewogen had? Daarna waren ze naar boven gelopen over de stalen trap waarop hun voetstappen vreemd metalig klonken. Bovenin was het licht verblindend. Tastend kwamen ze bij een deur, die niet eens op slot bleek te zijn. Johan deed een stap naar voren. Trudy sloot haar ogen; ze voelde hoe de wind aan haar trok, hoe de diepte haar wilde meezuigen.