2
Maandag 8 september 1969
Toen Chadwick zich ervan had vergewist dat alles soepel verliep, liet hij Rick Hayes bij zich komen en stelde voor in het bestelbusje even met elkaar te praten. Het was zo ingericht dat één uiteinde een afsluitbaar hokje vormde, net groot genoeg om iemand erin te ondervragen, maar waarin Chadwick, met zijn 1 meter 85, meer dan een beetje last kreeg van claustrofobie. Ach, daar kon hij wel tegen, en een onbehaaglijk gevoel kon geen kwaad wanneer iemand iets te verbergen had.
Van dichtbij zag Hayes er ouder uit dan Chadwick had verwacht. Misschien kwam het door de stress van het voorbije weekend. Hij had rimpels rond zijn ogen en zijn kaak stond strakgespannen. Chadwick schatte dat hij achter in de dertig was, maar met dat kapsel en die kleding kon hij waarschijnlijk voor tien jaar jonger doorgaan. Hij had een stoppelbaardje van een dag of drie, vier, zijn vingernagels waren tot op het vlees afgebeten en de wijs- en middelvinger van zijn linkerhand zagen geel van de nicotine.
‘Meneer Hayes,’ stak Chadwick van wal. ‘Misschien kunt u me helpen. Ik heb wat achtergrondinformatie nodig. Hoeveel mensen hebben het festival bezocht?’
‘Ongeveer vijfentwintigduizend.’
‘Dat is nogal wat.’
‘Valt wel mee. Vorig weekend waren er op het Isle of Wight honderdvijftigduizend. Tja, daar traden dan ook Dylan en The Who op. Bovendien hadden we concurrentie. Crosby, Stills and Nash en Jefferson Airplane speelden zaterdag in Hyde Park.’
‘Wie had u dan hier?’
‘De grootste publiekstrekkers? Pink Floyd. Led Zeppelin.’
Chadwick, die nog nooit van een van beiden had gehoord, noteerde plichtsgetrouw de namen nadat hij de spelling bij Hayes had nagevraagd. ‘Wie nog meer?’
‘Een paar bands uit de buurt. Jan Dukes de Grey. De Mad Hatters. Met name de Hatters zijn in de afgelopen maanden enorm populair geworden. Hun eerste elpee staat al in de hitparade.’
‘Wat bedoelt u met “uit de buurt”?’ vroeg Chadwick, terwijl hij namen opschreef.
‘Leeds. Uit de omgeving ervan, in elk geval.’
‘Hoeveel bands waren er in totaal?’
‘Dertig. Ik kan u de complete lijst geven, als u wilt.’
‘Heel graag.’ Chadwick wist niet goed wat die informatie hem zou opleveren, maar alle kleine beetjes hielpen. ‘Een dergelijk evenement vereist vast en zeker enorm veel organisatie.’
‘Daar zegt u zo wat. Je moet niet alleen de bands ruim van tevoren vastleggen en zorgen voor kramen met eten en drinken, parkeerruimte, kampeerplekken en toiletten, maar ook generatoren, vervoer en een enorme hoeveelheid ge-luidsapparatuur regelen. Verder heb je de beveiliging nog.’
‘Wie hebt u daarvoor gebruikt?’
‘Mijn eigen mensen.’
‘Had u iets dergelijks al eens eerder gedaan?’
‘Op kleinere schaal. Het is mijn werk. Ik ben festivalorganisator.’
Chadwick krabbelde iets in zijn opschrijfboekje, maar hield zijn hand eromheen gekromd zodat Hayes het niet kon lezen. Het was niets belangrijks, maar hij wilde dat Hayes dacht dat het dat wel was. Hayes stak een sigaret op. Chadwick zette een raam open. ‘Klopt het dat het festival drie dagen duurde?’
‘Ja. We zijn vrijdag aan het eind van de middag begonnen en hebben de boel vanochtend in de kleine uurtjes afgesloten.’
‘Hoe laat?’
‘Led Zeppelin speelde als laatste. Ze gingen vannacht net na één uur het podium op en zullen rond een uur of drie klaar zijn geweest. Het was de bedoeling dat het eerder afgelopen zou zijn, maar we kampten met onvermijdelijke vertragingen: apparatuur die niet werkte, dat soort dingen.’
‘Wat gebeurde er om drie uur?’
‘Het publiek ging langzaam maar zeker op huis aan.’
‘Midden in de nacht?’
‘Ze hadden geen reden om langer te blijven. Degenen die een tent hadden opgezet, zijn waarschijnlijk naar de camping teruggegaan om nog een paar uurtjes slaap te pakken, maar de rest is gewoon vertrokken. Toen de schoonmaakploeg tegen zonsopgang begon, was het terrein vrijwel verlaten. De re-gen heeft daar zeker aan bijgedragen.’
‘Hoe laat begon het te regenen?’
‘Dat zal tegen halfdrie in de ochtend zijn geweest. Het was maar een kort buitje.’
‘Tijdens het optreden van Led Zeppelin was het dus grotendeels droog?’
‘Grotendeels wel, ja.’
Yvonne was om halfzeven thuisgekomen, bedacht Chadwick, wat haar meer dan voldoende tijd gaf om vanuit Brimleigh naar huis te reizen, als ze daar tenminste was geweest. Wat had ze dan tussen drie en halfzeven gedaan? Chadwick kwam tot de conclusie dat hij die vraag beter kon laten rusten totdat hij had vastgesteld of ze daar inderdaad was geweest.
Als het tijdstip van overlijden tussen halftwee en halfzes lag, kon het slachtoffer tijdens het optreden van de band zijn vermoord of daarna, toen iedereen naar huis ging. Hoogstwaarschijnlijk het eerste, bedacht hij, omdat de kans op getuigen toen minder groot was. En vermoedelijk ook vóór de regenbui, aangezien er geen sleepsporen waren gevonden. ‘Zijn er nog meer ingangen?’ vroeg hij. ‘Afgezien van die ene waar ik ben binnengekomen?’
‘Nee. Er is alleen een ingang aan de noordzijde. Er zijn wel verschillende uitgangen.’
‘Ik neem aan dat het veld helemaal is omheind?’
‘Ja. Het was geen gratis concert, hoor.’
‘Dus niemand had een goede reden om door het bos te gaan?’
‘Nee. Er zijn aan die kant geen uitgangen. Je kunt nergens naartoe. Het parkeerterrein, de camping en de ingangen bevinden zich allemaal aan de noordkant, en daar is ook de dichtstbijzijnde weg.’
‘Ik heb begrepen dat u wat problemen hebt gehad met skinheads?’
‘Dat stelde niets voor. Een groepje probeerde door het hek te breken, maar we hebben hen verjaagd.’
‘Aan de noord- of de zuidkant?’
‘In het oosten, eigenlijk.’
‘Wanneer was dit?’
‘Zaterdagnacht.’
‘Zijn ze daarna nog teruggekomen?’
‘Bij mijn weten niet. Als dat al is gebeurd, dan is het heel stil gegaan.’
‘Zijn er tijdens het weekend ook mensen op het terrein zelf blijven slapen?’
‘Een enkeling. Zoals ik al zei, hadden we aan de andere kant van die heuvel daar een paar velden waar kon worden geparkeerd en gekampeerd. Veel mensen hebben daar hun tent opgezet en liepen daartussen heen en weer. Anderen hadden alleen een slaapzak bij zich. Hoor eens, waarom is dat belangrijk? Het is toch overduidelijk wat er is gebeurd?’
Chadwick trok zijn wenkbrauwen op. ‘O? Dan heb ik zeker iets gemist. Vertelt u eens.’
‘Nou, ze heeft natuurlijk ruzie gekregen met haar vriendje of zoiets, en hij heeft haar vermoord. Ze lag een stukje bij het publiek vandaan, daar bij de bosrand, en als iedereen naar Led Zeppelin stond te luisteren, hadden ze niet eens gemerkt als de wereld was vergaan.’
‘Die Led Zeppelin is dus nogal luidruchtig?’
‘Dat kun je wel zeggen. U moet er eens naar luisteren.’
‘Misschien doe ik dat wel. Dat is trouwens een goede opmerking van u. Ik ben ervan overtuigd dat de muziek de moordenaar wellicht in de kaart heeft gespeeld. Waarom denkt u eigenlijk dat het haar vriendje was? Steken vriendjes vaker hun vriendin neer?’
‘Geen idee. Het is alleen... ik bedoel... wie anders?’
‘Zou het misschien een moordlustige maniak kunnen zijn geweest?’
‘Daar weet u meer van dan ik.’
‘Of een zwerver?’
‘Nu neemt u me in de maling.’
‘Ik verzeker u, meneer Hayes, dat ik dit heel serieus neem. Om erachter te kunnen komen wie dit heeft gedaan, of het nu haar vriendje was of iemand anders, zullen we eerst moeten weten wie ze is.’ Hij maakte een aantekening en keek Hayes toen recht aan. ‘Misschien kunt u me in dat opzicht helpen?’
‘Ik heb haar nog nooit van mijn leven gezien.’
‘Och, kom nou toch, man.’ Chadwick staarde hem aan.
‘Ik weet niet wie ze is.’
‘Aha, maar u hebt haar dus wél ergens gezien?’
Hayes staarde naar zijn ineengeslagen handen. ‘Het zou kunnen.’
‘Waar hebt u haar dan misschien gezien?’
‘Het kan zijn dat ze op een gegeven moment backstage was.’
‘Nu maken we eindelijk vorderingen. Hoe komt iemand backstage?’
‘Nou, meestal heb je daar een pas voor nodig.’
‘Wie deelt die passen uit?’
‘De mensen van de beveiliging.’
‘Hoor ik daar een aarzeling in uw stem?’
Hayes schoof ongemakkelijk heen en weer op zijn stoel. ‘Ach, u weet wel... zo’n knap meisje. Wat zal ik ervan zeggen?’
‘Hoeveel mensen waren er backstage?’
‘Enkele tientallen. Het was een enorme chaos. We hadden een deel met touw afgezet voor de vips, met een biertap en zitplaatsen, en verder stonden er de caravans, de kleedkamers en toiletten van de optredende artiesten. Vóór het podium was een gedeelte afgezet voor de pers. Sommige artiesten hebben daar naar optredens van anderen gekeken, maar ze hebben ook backstage zitten jammen en... nou ja, u weet wel...’
‘Welke bands traden zondag als laatste op?’
‘Het avondprogramma begon kort na het invallen van de schemering met de Mad Hatters, gevolgd door Fleetwood Mac, Pink Floyd en Led Zeppelin.’
‘Bevonden die zich die avond allemaal backstage?’
‘Als ze niet op het podium stonden, zullen ze allemaal vroeg of laat wel backstage zijn geweest, ja.’
‘Met hun gasten?’
‘Er liepen daar heel veel mensen rond.’
‘Hoeveel?’
‘Dat weet ik niet... een man of vijftig. Meer misschien. Dat is dan inclusief roadies, managers, pr-mensen, diskjockeys, mensen van platenmaatschappijen, impresario’s, vrienden van bandleden, trouwe volgelingen en noem maar op.’
‘Houden jullie gastenlijsten bij?’
‘Dat meent u toch niet serieus, hè?’
‘Lijsten van degenen die een pas hadden dan?’
‘Nee.’
‘Was er iemand die het komen en gaan van mensen bijhield?’
‘Bij de ingang tot het gebied backstage stond iemand om de passen te controleren. Dat was alles.’
‘Iemand die mooie meisjes ook zonder pas toeliet?’
‘Alleen als ze samen met iemand waren die wel een pas had.’
‘Juist, ja. Het slachtoffer had dus mogelijk zelf geen pas. Waren er behalve bier nog andere genotmiddelen die bijdroegen tot de algemene sfeer van welbehagen backstage?’
‘Daar weet ik niets van af. Ik had het veel te druk. De meeste tijd rende ik als een gek in het rond om ervoor te zorgen dat alles gladjes verliep en iedereen tevreden was.’
‘Is dat ook gelukt?’
‘Voor het merendeel wel. Er zit altijd wel een zeikerd bij die vindt dat zijn caravan te klein is, maar over het geheel genomen ging het redelijk goed.’
Chadwick schreef iets op. Hij merkte dat Hayes zijn nek uitrekte om het te lezen, dus toen hij klaar was met schrijven legde hij zijn hand op de tekst. ‘Als we de marges rond het tijdstip van overlijden nou eens verkleinen, denkt u dat u dan wellicht in staat bent ons een beter beeld te geven van wie er backstage kunnen zijn geweest?’
‘Misschien. Geen flauw idee. Zoals ik net al zei, was het daar hartstikke druk.’
‘Dat kan ik me indenken. Hebt u haar in het gezelschap van iemand in het bijzonder gezien?’
‘Nee. Misschien was ze het, misschien ook niet. Ik ving alleen een glimp op. Er waren zoveel mensen. Zoveel mooie meiden.’ Zijn gezicht klaarde op. ‘Waarschijnlijk was ze het niet eens.’
‘Laten we alstublieft optimistisch blijven en ervan uitgaan dat ze het wel was, goed? Had het meisje dat u zag een bloem op haar rechterwang geschilderd?’
‘Geen idee. Zoals ik al zei: ik weet niet eens zeker of ze het wel was. Heel veel meisjes hadden een bloem op hun gezicht geschilderd.’
‘Misschien kan uw beveiligingsploeg ons helpen?’
‘Zou kunnen. Als zij het zich nog herinneren, tenminste.’
‘Waren er ook mensen van de pers aanwezig?’
‘Af en toe.’
‘Wat bedoelt u daarmee?’
‘Het is een kwestie van geven en nemen, hè? Publiciteit is natuurlijk handig en je wilt de pers niet voor het hoofd stoten, maar tegelijkertijd wil je ook niet dat iemand alles wat je doet filmt of elk toiletbezoek beschrijft. We hebben geprobeerd een mooie balans te vinden.’
‘Hoe ging dat in zijn werk?’
‘Een grootschalige persconferentie voorafgaand aan het festival, afspraken voor interviews met bepaalde artiesten op een bepaald tijdstip.’
‘Waar?’
‘In het persvak.’
‘Dus de pers werd niet backstage toegelaten?’
‘U maakt zeker een grapje.’
‘Fotografen dan?’
‘Alleen in het persvak.’
‘Kunt u me hun namen geven?’
‘Ik kan me ze niet allemaal meer herinneren. Vraagt u het maar aan Mick Lawton. Hij trad tijdens het festival op als contactpersoon voor de pers. Ik zal u zijn nummer geven.’
‘Waren er ook mensen van de televisie?’
‘Op zaterdag en zondag.’
‘Laat me eens raden... in het persvak?’
‘Ze hebben vooral opnamen gemaakt van het publiek en van de bands die optraden, maar waren gebonden aan strenge copyrightregels en moesten dus toestemming hebben en zo.’
‘Ik wil graag de namen hebben van de televisiezenders die aanwezig waren.’
‘Natuurlijk. Het waren de gebruikelijke ploegen.’ Hayes gaf hem de namen. Zoveel keus was er overigens niet, en als hij had moeten gokken, had Chadwick zelf ook als eerste Yorkshire Television en bbc North genoemd. Hij stond met gebogen hoofd op om zich niet tegen het plafond te stoten. ‘Dan zullen we met hen gaan praten om te zien of we hun opnamen kunnen bekijken. We zullen ook met uw beveiligingsmensen praten. Dankuwel voor uw medewerking.’
Hayes kwam met een verbaasd gezicht overeind. ‘Was dat het?’
Chadwick glimlachte. ‘Voorlopig wel.’
Het was net een tafereel uit Dickens, geschilderd met Rembrandts gevoel voor licht en schaduw. De bar had een laag balkenplafond en er waren twee duidelijke groepen te onderscheiden: de ene groep was aan het kaarten en de andere was in een geanimeerd gesprek verwikkeld; knokige, verweerde ge-zichten met gegroefde wangen en aardappelneuzen die werden verlicht door kaarsen en het houtvuurtje dat in de open haard knisperde. De twee medewerkers achter de bar waren jonger. Een van hen was een meisje uit de buurt, van wie Banks zeker wist dat hij haar al eens eerder had gezien, een bleke, slanke blondine van een jaar of negentien, twintig. De ander was een jonge vent, een jaar of tien ouder dan zij, met krullend haar en een miezerig sikje.
Toen Banks en Annie binnenkwamen, hield iedereen op met zijn bezigheden om naar de deur te kijken, maar daarna speelden de kaarters verder en kletste de andere groep zachtjes door.
‘Akelig avondje,’ zei de man achter de bar. ‘Wat kan ik voor u inschenken?’
‘Voor mij graag een pint Black Sheep,’ zei Banks, terwijl hij zijn politiepas liet zien, ‘en inspecteur Cabbot wil wel een Slimline-bitter lemon, zonder ijs.’
Annie keek Banks met een opgetrokken wenkbrauw aan, maar nam het drankje aan en haalde haar opschrijfboekje uit haar zak.
‘Ik dacht al dat het niet lang zou duren voordat jullie hier zouden komen rondsnuffelen met al die drukte daarginds,’ zei de jongeman. Zijn biceps bolden op toen hij Banks’ pint tapte.
‘En jij bent?’
‘Cameron Clarke. De eigenaar van de pub. Iedereen noemt me CC.’
Ondanks protest van CC rekende Banks de drankjes af. Toen nam hij een slok bier. ‘Zo, Cameron,’ zei hij. ‘Ik moet zeggen dat je een lekker biertje tapt.’
‘Bedankt.’
Banks keek naar het meisje. ‘En jij bent?’
‘Kelly,’ zei ze. Ze schuifelde van haar ene voet op haar andere en plukte aan haar haren. ‘Kelly Soames. Ik werk hier alleen maar.’
Net als CC droeg ook Kelly een wit T-shirt met het logo van de Cross Keys Inn op de voorkant. Achter de bar was net genoeg kaarslicht om te kunnen zien dat de dunne stof ongeveer acht centimeter boven haar heupspijkerbroek en brede, beslagen riem ophield, en een platte strook bleekwitte huid en een navel met daaraan een korte zilveren ketting vrijliet. Die blote-buikmode maakte van iedere man boven de veertig een oude viezerik, bedacht Banks.
Hij keek om zich heen. Op de bank voor het erkerraam zat een stel van middelbare leeftijd dat hem niet was opgevallen toen hij binnenkwam; aan de windjacks en de dure cameratas op de stoel naast hen te zien, waren het toeristen. Diverse mensen rookten, en Banks moest de behoefte aan een sigaret, die opeens in hem opwelde, onderdrukken. Hij richtte het woord tot de hele pub. ‘Weet iemand wat er verderop aan de weg is gebeurd?’
Ze schudden allemaal hun hoofd en mompelden nee.
‘Zijn hier in de afgelopen paar uur mensen weggegaan?’
‘Een of twee,’ antwoordde CC.
‘Hun namen graag.’
CC vertelde het hem.
‘Wanneer is de stroom uitgevallen?’
‘Een uur of twee geleden. Op Eastvale Road is een kabel geknapt. Het zou minimaal twee uur gaan duren, zeiden ze.’
Het was inmiddels halftien, zag Banks, dus
de stroomstoring moest rond
halfacht zijn begonnen. Het precieze tijdstip kon gemakkelijk
worden opgevraagd bij Yorkshire Electricity, maar voorlopig wist
hij genoeg. Als Nick, het slachtoffer, tussen zes en acht uur was
vermoord, dan had de moordenaar van de extra duisternis
gebruikgemaakt. Of had hij eerder toegeslagen, tussen zes en
halfacht? Waarschijnlijk deed het er niet echt toe, behalve dan dat
het uitvallen van de stroom ervoor had gezorgd dat mevrouw Tanner
bij de huurder was langsgegaan en zijn lichaam daardoor veel eerder
was ontdekt dan de moordenaar waarschijnlijk had
gehoopt.
‘Is er na de stroomstoring nog iemand binnengekomen?’
‘Wij waren rond kwart voor acht hier,’ merkte de man op de bank in de erker op. ‘Zo is het toch, lieverd?’
De vrouw naast hem knikte.
‘We waren onderweg naar ons hotel in Eastvale,’ ging hij verder, ‘en dit was de eerste gelegenheid die we tegenkwamen die open was. Ik rij niet graag in het donker.’
‘Dat kan ik u niet kwalijk nemen,’ zei Banks. ‘Hebt u nog anderen op de weg gezien?’
‘Nee. Het zou kunnen dat we eerder op de avond een of twee auto’s zijn tegengekomen, maar nadat de elektriciteit was uitgevallen, hebben we niemand meer gezien.’
‘Waar kwam u vandaan?’
‘Swainshead.’
‘Hebt u iemand gezien toen u daar was?’
‘Nee, volgens mij niet. Het waaide zo hard en de takken...’
‘Misschien hebt u dus toch iemand gezien?’
‘Ik dacht dat ik de achterlichten van een auto zag,’ zei de vrouw van de man.
‘Waar?’
‘Hij reed de heuvel op. Rechtdoor. Ik heb geen idee waar de weg naartoe gaat. Ik weet het alleen niet zeker. Zoals mijn man net al zei, het leek wel of er buiten een orkaan woedde. Het kan ook iets anders zijn geweest dat in het donker oplichtte, een lantaarn of een zaklamp, of zoiets.’
‘Verder hebt u niets gezien of gehoord?’
Ze schudden allebei hun hoofd.
Iemand had dus misschien een auto op de weg tussen de open heidevelden door naar boven zien rijden; daar moesten ze het mee doen. Uiteraard zouden ze navraag doen bij de jeugdherberg, maar het was niet erg waarschijnlijk dat de moordenaar daar verbleef om het hun gemakkelijk te maken. Het was echter wél mogelijk dat iemand daar iets had gezien.
Banks keek weer naar CC. ‘We hebben een verklaring nodig van iedereen die hier zit. Naam en adres, tijdstip waarop ze hier zijn aangekomen, dat soort gegevens. Ik zal iemand deze kant opsturen. Wat ik nu nog graag wil weten is of er tussen zes en acht uur iemand is weggegaan en weer is teruggekomen?’
‘Ik,’ zei een van de kaartspelers.
‘Hoe laat was dat?’
‘Een uur of zeven.’
‘Hoe lang bent u weggeweest?’
‘Ongeveer een kwartier. De tijd die het kost om naar Lyndgarth te rijden en weer terug.’
‘Waarom bent u naar Lyndgarth gereden en weer terug?’
‘Ik woon daar,’ zei hij. ‘Ik was bang dat ik was vergeten het gas uit te draaien na het thee zetten, dus ben ik teruggegaan om dat te controleren.’
‘Was het ook zo?’
‘Wat?’
‘Was u vergeten het gas uit te draaien?’
‘Nee.’
‘Een overbodig ritje dus.’
‘Niet als ik wél was vergeten het gas uit te draaien.’
Zijn vrienden gniffelden. Banks had geen zin om in hun Yorkshirese logica te verzanden.
‘U hebt ons nog steeds niet verteld wat er aan de hand is,’ merkte een van de andere kaartspelers op. ‘Waarom wilt u dat allemaal weten?’ Een van de kaarsen op de tafel sputterde en ging uit, waardoor het knokige gezicht van de spreker in schaduwen werd gehuld.
‘Dit is nog maar het begin,’ zei Banks, die bedacht dat hij het hun net zo goed kon vertellen. Ze zouden er toch snel genoeg achterkomen. ‘Het ziet ernaar uit dat er een moord is gepleegd.’
De aanwezigen hapten gezamenlijk naar adem, waarna er nog meer onderdrukt gemompel opklonk. ‘Wie was het, als ik vragen mag?’ vroeg CC.
‘Wist ik dat maar,’ zei Banks. ‘Misschien kun jij me dat vertellen. Ik weet alleen dat hij Nick heette en in Moorview Cottage logeerde.’
‘Die jonge knul van mevrouw Tanner?’ zei CC. ‘Ze was zo-even nog hier om hem te zoeken.’
‘Dat weet ik,’ zei Banks. ‘Zij heeft hem gevonden.’
‘Arm mens. Zegt u haar maar dat ze een drankje van de zaak kan komen halen, wat ze maar wil.’
‘Heb je haar man vanavond ook gezien?’ vroeg Banks, die zich herinnerde dat mevrouw Tanner hem had verteld dat haar man naar een dartswedstrijd was.
‘Jack Tanner? Nee. Die komt er hier niet meer in.’
‘Waarom niet?’
‘Ik vind het vervelend om het te moeten zeggen, maar hij is een herrieschopper. Dat kan iedereen u vertellen. Zodra hij drie of vier pints op heeft, neemt hij iemand te grazen.’
‘Op die manier,’ zei Banks. ‘Dat is goed om te weten.’
‘Wacht eens even,’ wierp CC tegen. ‘Ik bedoel niet dat hij tot zoiets in staat is.’
‘Tot wat?’
‘U weet wel. Wat u net zei, een moord.’
‘Kun je ons iets over die jonge man vertellen?’ vroeg Annie. CC was zo afgeleid door het feit dat ze haar stilzwijgen verbrak dat hij ophield met tegensputteren. ‘Hij is hier een paar keer geweest,’ zei hij.
‘Heeft hij met iemand gesproken?’
‘Alleen om een drankje te bestellen of iets te eten. Hij heeft hier ook een keertje wat borrelhapjes gegeten, hè, Kelly?’
Kelly kon elk moment in tranen uitbarsten, ontdekte Banks. ‘Heb jij daar nog iets aan toe te voegen?’ vroeg hij haar.
Zelfs in het kaarslicht zag Banks dat ze bloosde. ‘Nee,’ zei ze. ‘Waarom zou ik?’
‘Het was maar een vraag.’
‘Moet u eens horen, hij was een doodnormale vent,’ zei CC. ‘U weet wel: hij groette iedereen, glimlachte vriendelijk en zette zijn glas netjes op de bar wanneer hij wegging. In tegenstelling tot een heleboel anderen, kan ik u zeggen.’
‘Rookte hij?’
De vraag bracht CC zo te zien in verwarring, maar toen zei hij: ‘Ja. Ja, hij rookte inderdaad.’
‘Bleef hij weleens bij de bar staan om een praatje te maken?’ vroeg Annie.
‘Hij was niet zo’n prater,’ zei CC. ‘Hij ging altijd daar zitten met zijn glas en zijn krant.’ Hij wees naar de haard.
‘Welke krant?’ vroeg Banks.
CC fronste zijn wenkbrauwen. ‘ The Independent ,’ zei hij. ‘Volgens mij maakte hij graag de kruiswoordpuzzel. Veel te moeilijk voor mij. Ik red de Daily Mirror maar net. Hoezo? Is dat belangrijk?’
Banks glimlachte even. ‘Misschien niet,’ zei hij. ‘Toch wil ik dit soort dingen graag weten. Het zegt me in elk geval dat hij intelligent was.’
‘Als u kruiswoordpuzzels maken intelligent noemt, dan klopt het inderdaad. Zelf vind ik het verspilling van tijd.’
‘Ja, maar jij bent er dan ook niet goed in, hè?’
‘Heeft iemand van jullie enig idee wat voor werk hij deed?’ vroeg Annie. Ze keek van CC naar Kelly en terug.
‘Ik zei het net toch al,’ zei CC. ‘Hij zei nooit veel, en ik ben niet nieuwsgierig. Als iemand hier rustig wat wil drinken, dan mag hij dat van mij.’
‘Het is dus nooit ter sprake gekomen?’ vroeg Annie.
‘Nee. Misschien was hij wel schrijver of recensent of iets in die geest.’
‘Waarom denk je dat?’
‘Nou ja, als hij geen krant bij zich had, dan was het wel een boek.’ Hij wierp een blik op Banks. ‘Vraag maar niet wat voor boek, want ik heb de titel niet gezien.’
‘Enig idee wat hij in deze tijd van het jaar hier deed?’
‘Totaal niet. We krijgen hier wel vaker vakantiegangers uit Moorview Cot-tage voor een pint of een maaltijd, en over hen weten we net zo weinig als over hem. Je leert mensen niet zo snel kennen, zeker niet als ze bijna niets zeggen.’
‘Dat snap ik,’ zei Banks. Hij wist heel goed hoe lang het duurde voordat de plaatselijke bevolking in een gehucht als Fordham nieuwkomers accepteerde, en logees in een vakantiehuisje bleven daar gewoon niet lang genoeg voor in de buurt. ‘Dat was het dan voor nu wel zo’n beetje.’ Hij keek naar Annie. ‘Kun jij nog iets bedenken?’
‘Nee,’ zei Annie, en ze stopte haar opschrijfboekje weg.
Banks dronk zijn pintglas leeg. ‘Goed, dan gaan we maar eens. Er komt zo iemand om jullie verklaringen af te nemen.’
Banks liep achter Annie aan de pub uit, en toen hij over zijn schouder keek, zag hij dat Kelly Soames op haar volle, roze onderlip beet.
Maandag 8 september 1969
De nieuwsjagers van de pers hadden rond hetzelfde tijdstip waarop de mobiele politiepost arriveerde lucht gekregen van de gebeurtenissen. Als eerste was de verslaggever van de Yorkshire Evening Post ter plekke, al snel gevolgd door een lokale radio- en televisiezender, ongetwijfeld dezelfde mensen die ook verslag hadden gedaan van het festival. Chadwick was zich ervan bewust dat hij in zijn relatie met hen een precair evenwicht moest zien te bewaren. Zij waren uit op een sensatieverhaal waardoor mensen hun krant zouden kopen of op hun zender zouden afstemmen, en voor Chadwick was het belangrijk dat ze aan zijn kant stonden. Ze konden bijvoorbeeld van onschatbare waarde zijn bij het vaststellen van de identiteit van het slachtoffer en bij het opstellen van een reconstructie. In dit geval kon hij hun echter weinig vertellen. Hij gaf geen details prijs over de verwondingen en maakte al evenmin melding van de bloem die op de wang van het slachtoffer was geschilderd, hoewel hij wist dat dat het soort sensationele informatie was waarvan ze smulden. Hoe meer hij kon achterhouden voor het publiek, des te beter het was als het tot een rechtszaak kwam. Hij kreeg hen echter wel zover dat ze de politie toestemming gaven de in het weekend gemaakte opnamen te bekijken. Vermoedelijk pure tijdverspilling, maar het moest gebeuren.
Tegen de tijd dat Chadwick klaar was op het veld was het al middag, en hij merkte dat hij trek had. Hij liet zich door agent Bradley naar het dichtstbijzijnde dorp rijden, Denleigh, dat op ruim een kilometer afstand in noordoostelijke richting lag. Het was een prachtige dag geworden en er hing alleen een dunne sluierbewolking in de lucht die de hitte van de zon enigszins tegenhield. Er heerste een wat verblufte sfeer in het dorp en Chadwick zag dat het er opvallend rommelig was: de straten lagen vol gebruikt papier en lege sigarettenpakjes.
In het begin leek het alsof er niemand was, maar toen zagen ze een man langs het parkje in het centrum lopen en ze hielden naast hem stil. Hij zag eruit als een landheer met zijn stugge, borstelige snor en pijp. Chadwick vond hem net een gepensioneerde legerofficier, en hij deed hem denken aan een kolonel onder wie hij tijdens de oorlog in Birma had gediend.
‘Kunnen we hier ergens iets te eten krijgen?’ vroeg Chadwick, terwijl hij het raampje opendraaide.
‘Er zit een fish-and-chipszaak om de hoek,’ zei de man. ‘Die moet nog open zijn.’ Toen tuurde hij aandachtig naar Chadwick. ‘Ken ik u?’
‘Dat denk ik niet,’ zei Chadwick. ‘Ik ben van de politie.’
‘Hmm. We konden dit weekend wel wat meer van jullie mensen gebruiken,’ ging de man verder. ‘Mijn naam is trouwens Forbes. Archie Forbes.’
Ze schudden elkaar door het open raampje de hand. ‘We kunnen helaas niet overal tegelijk zijn, meneer Forbes,’ zei Chadwick. ‘Was er veel schade?’
‘Een van hen heeft het raam van de kiosk gebroken, omdat Ted tegen hem zei dat hij door de vloeitjes heen was. Een paar van die lui hebben zelfs in de achtertuin van mevrouw Wright geslapen. Ze kreeg er bijna een hartverzakking van. Ik neem aan dat u hier bent vanwege dat meisje dat dood in een slaapzak is gevonden?’
‘Het nieuws doet snel de ronde.’
‘Zeker hier in de omgeving. Communisten. Let op mijn woorden. Die zitten erachter. Communisten.’
‘Het zou kunnen,’ zei Chadwick, en hij maakte aanstalten om het raampje weer dicht te draaien.
Forbes ging echter verder: ‘Ik ken nog steeds een of twee mensen bij de geheime dienst, als u begrijpt wat ik bedoel,’ zei hij, en hij legde een gekromde vinger tegen zijn neus. ‘Voor mij, en met mij heel veel andere weldenkende mensen, kan ik u wel zeggen, leidt het geen enkele twijfel dat er veel meer aan de hand is dan jeugdige baldadigheid. U zult vast en zeker ontdekken dat die Franse en Duitse anarchistische studentengroeperingen erachter zitten, en daarachter zit weer het communisme. Moet ik nog specifieker zijn, meneer? De Russen.’ Hij nam een trek van zijn pijp. ‘Ik weet zeker dat enkele zeer immorele mensen, vooral immorele búítenlanders, vanachter de schermen allerlei gebeurtenissen aansturen en dat het hun doel is democratische regeringen overal ter wereld ten val te brengen. Drugs vormen slechts een onderdeel van hun grootse plannen. We leven in barre tijden.’
‘Wat u zegt,’ zei Chadwick. ‘Tja, hartelijk bedankt, meneer Forbes. Dan gaan we nu op zoek naar die fish-and-chips.’ Hij draaide het raampje dicht en gebaarde naar Bradley dat hij kon wegrijden; Forbes bleef alleen achter en staarde hen na. Ze lachten even hartelijk om Forbes, hoewel Chadwick eigenlijk geloofde dat er iets van waarheid school in zijn opmerkingen over buitenlandse studenten die tweedracht zaaiden. Al snel hadden ze de fish-and-chipszaak gevonden en ze aten hun maal in de auto op.
Toen Chadwick klaar was, verfrommelde hij de krant waarin het eten had gezeten tot een prop en verontschuldigde zich. Hij stapte uit de auto en wierp de prop in een vuilnisbak, daarna liep hij naar de telefooncel naast de fish-and-chipszaak om naar huis te bellen. Nadat de telefoon drie keer was overgegaan, nam Janet op. ‘Hallo, lieverd,’ zei ze. ‘Is er iets?’
‘Nee, er is niets,’ zei Chadwick. ‘Ik vroeg me alleen af hoe het met Yvonne was. Hoe gaat het vandaag met haar?’
‘Weer vrij normaal, geloof ik.’
‘Heeft ze nog iets over gisteravond gezegd?’
‘Nee. We hebben elkaar niet gesproken. Ze is op het gewone tijdstip naar school gegaan en heeft me een zoen op mijn wang gegeven voordat ze vertrok. Hoor eens, kunnen we het daar voorlopig niet bij laten, lieverd?’
‘Als ze met iemand naar bed gaat, wil ik weten wie hij is.’
‘Wat heb je daar nu aan? Wat zou je doen als je het wist? Naar hem toegaan en hem in elkaar slaan? Hem arresteren? Wees nou verstandig, Stan. Ze vertelt het ons heus wel wanneer ze eraan toe is.’
‘Of wanneer het te laat is.’
‘Wat wil je daarmee zeggen?’
‘Och, laat ook maar,’ zei Chadwick. ‘Luister, ik moet ophangen. Je hoeft het eten vanavond niet warm te houden. Ik ben waarschijnlijk pas laat thuis.’
‘Hoe laat?’
‘Dat weet ik niet. Blijf maar niet op.’
‘Wat is er aan de hand?’
‘Een moord. Een bijzonder akelige. Je hoort er straks alles over op het avondjournaal.’
‘Wees voorzichtig, Stan.’
‘Maak je geen zorgen, met mij gaat het prima.’
Chadwick hing op en liep terug naar de auto.
‘Alles in orde, inspecteur?’ vroeg Bradley door het gedeeltelijk opengedraaide raampje met een halfopgerookte sigaret in de hand ten teken dat hij klaar was met eten. In de auto rook het naar frituurvet, azijn en warm krantenpapier.
‘Ja,’ zei Chadwick. ‘Ik denk dat we maar eens moesten terugrijden naar Brimleigh Glen om te zien hoe het er daar voor staat.’
Maandag 8 september 1969
Op ongeveer tweehonderd meter afstand van de plek waar het stoffelijke overschot was gevonden had het onderzoeksteam afzettape bevestigd aan vier bomen die de kleine open plek in Brimleigh Woods omringden. Het bos was hier zo dichtbegroeid dat je vanaf die plek het veld niet meer kon zien en elk geluid was er beslist overstemd door de muziek.
De politiehond had de plaats vrij gemakkelijk gevonden door de geur van het bloed van het slachtoffer te volgen. Politieagenten hadden ook de route afgezet die de hond had gevolgd en kleine kruisjes op de bomen gekrabbeld. Elke centimeter van het pad moest worden onderzocht. Op dat moment stonden Chadwick, Enderby en Bradley echter van achter de tape naar de met bloed bevlekte grond te staren.
‘Is het hier gebeurd?’ vroeg Chadwick.
‘Volgens de experts wel,’ zei Enderby, en hij wees naar de bloedvlekken op de bladeren en in het kreupelhout. ‘Daar is ook bloed gevonden. Het komt overeen met het type verwondingen van het slachtoffer.’
‘Zou de moordenaar dan niet onder het bloed hebben gezeten?’ vroeg Bradley.
‘Niet per se,’ antwoordde Enderby. ‘Dat is het gekke van steekwonden. Bij een wond in de hals- of slagader of bij een hoofdwond zijn er inderdaad heel veel bloedspetters, maar bij het hart sluiten de randen van de wond zich vreemd genoeg heel snel en is de bloeding vooral inwendig; het spuit er niet uit, zoals een heleboel mensen denken. Het lekt natuurlijk wel weg, dat is wat je hier en daar in de slaapzak ook ziet, en ik denk niet dat hij er met schone handen van af is gekomen. Zo te zien heeft hij haar namelijk vijf of zes keer gestoken en het lemmet in haar lichaam omgedraaid.’ Hij gebaarde naar de rand van het kluitje bomen. ‘Als je daar kijkt, bij dat beekje, dan zie je een hoopje bladeren liggen. Dat bevat ook bloedsporen. Ik denk dat hij eerst heeft geprobeerd het bloed af te vegen met die bladeren en daarna zijn handen in het stromende water heeft schoongespoeld.’
‘Laat alles verzamelen en naar het lab sturen,’ zei Chadwick, en hij wendde zich af. Hij was normaal gesproken niet sentimenteel jegens slachtoffers, maar hij kon het beeld van het onschuldig ogende meisje in de met bloed bevlekte witte jurk niet uit zijn gedachten verdrijven en moest steeds aan zijn eigen dochter denken. ‘Heeft de dokter gezegd wanneer de lijkschouwing plaatsvindt?’
‘Hij zei dat hij zou proberen aan het eind van de middag aan de slag te gaan, inspecteur,’ zei Enderby.
‘Mooi.’
‘We hebben de meeste mensen van de beveiliging gesproken,’ ging Enderby verder.
‘En?’
‘Niets, vrees ik. Ze zeggen allemaal dat het een komen en gaan van mensen was, echt waanzinnig druk, waardoor niemand weet waar iedereen op een bepaald moment uithing. Ik heb sterk het vermoeden dat de meesten van hen dezelfde genotmiddelen tot zich hebben genomen als de muzikanten en gasten, wat hun geheugen er niet beter op maakt. Veel mensen wandelden blijkbaar in een roes rond.’
‘Hmm,’ zei Chadwick. ‘Ik had ook niet het idee dat we veel van hen konden verwachten. En het meisje?’
‘Niemand geeft toe haar ergens te hebben gezien, maar we hebben een paar voorzichtige misschiens.’
‘Zet ze iets meer onder druk.’
‘Doen we.’
Chadwick slaakte een diepe zucht. ‘Ik neem aan dat we maatregelen moeten treffen om met de bands te gaan praten die op dat tijdstip backstage waren en hen verklaringen af te nemen, ook al zijn die wellicht niets waard.’
‘Ehm, inspecteur?’ zei Enderby.
‘Ja?’
‘Dat zal misschien wat moeilijk gaan. Ik bedoel... ze zijn allemaal allang vertrokken, en dit soort mensen... nou ja, ze zijn niet echt toegankelijk.’
‘Ze zijn toch niet anders dan jij en ik, Enderby? Niet van koninklijken bloede of iets dergelijks?’
‘Nee, inspecteur, eerder filmsterren, maar...’
‘Wat is dan het probleem? Ik neem de twee lokale bands wel voor mijn rekening; jij zorgt ervoor dat de rest wordt gehoord. Laat iemand je helpen.’
‘Goed, inspecteur,’ zei Enderby bruusk en hij draaide zich om.
‘Nog één ding, Enderby.’
‘Ja?’
‘Ik weet niet welke normen hier in North Yorkshire worden gehanteerd, maar zolang je voor mij werkt vind ik het prettig als je je haar laat knippen.’
Enderby liep rood aan. ‘Ja, inspecteur.’
‘U hebt hem wel een beetje hard aangepakt, hè?’ merkte Bradley op nadat Enderby was vertrokken.
‘Hij is een sloddervos.’
‘Nee, ik heb het over het verhoren van die bands. Hij heeft gelijk, weet u. Sommige van die popsterren gedragen zich aardig arrogant.’
‘Wat wil je dan dat ik doe, Simon? Een vijftigtal mensen dat het slachtoffer mogelijk samen met de moordenaar heeft gezien links laten liggen omdat het een soort goden zijn?’
‘Nee.’
‘Vooruit. Laten we maar teruggaan naar het bureau. Met een beetje geluk ben ik nog op tijd voor dokter O’Neills lijkschouwing, en ik wil dat jij naar Yorkshire Television en de bbc gaat om de opnamen te bekijken die ze van het festival hebben gemaakt.’
‘Waar moet ik precies op letten, inspecteur?’
‘Op dit moment op alles. Het meisje, iedereen met wie ze mogelijk samen is geweest, vreemd of ongebruikelijk gedrag.’ Chadwick zweeg even. ‘Vergeet dat laatste bij nader inzien maar. Ongetwijfeld lijkt alles vreemd en ongebruikelijk, gezien het soort mensen waarmee we te maken hebben.’
Bradley lachte. ‘Precies.’
‘Ga op je instinct af, knul. Jij hoeft tenminste niet te zien hoe die dokter dat arme kind opensnijdt.’
Voordat ze wegliepen, keek Chadwick nog één keer naar de met bloed doorweekte plek.
‘Wat is er?’ vroeg Bradley.
‘Iets wat me de hele ochtend al dwarszit, de slaapzak.’
‘De slaapzak?’
‘Aye. Van wie was die?’
‘Van haar, denk ik,’ zei Bradley.
‘Dat zou kunnen,’ zei Chadwick, ‘maar waarom heeft ze hem dan meegenomen naar het bos? Het is raar, dat is alles.’