HOOFDSTUK 8

 

Hoewel het feest en de maskerades nog uren voortduurden, gingen wij al vroeg naar bed. 's Ochtends voegden wij ons bij onze metgezellen in de tuin en nuttigden wij een licht ontbijt van aangelengde wijn en vers gebakken brood. De gesprekken gingen voornamelijk over het feestmaal van de vorige avond. Throgmorton en Peckle hadden te veel gedronken, Clinton beschreef een verveelde Dacourt zijn dispuut met de Franse arts en meester Millet maakte met zijn witte gezicht en rode ogen een bezorgde indruk. Lady Francesca kwam bij ons zitten, koel en prachtig als een lenteochtend. Benjamin complimenteerde haar met het parfum dat ze op had, waarop Throgmorton in lachen uitbarstte.

'Maar alle parfums ruiken toch hetzelfde?' schimpte hij. 'Voor mijn part was het kwik en zwavel.'

Lady Francesca wierp hem een messcherpe blik toe en stond op het punt hem van repliek te dienen toen een heraut van de koning in de tuin verscheen. Hij ontbood ons op het grote binnenplein om de koning te zien rechtspreken. Sir Robert wendde zich tot zijn vrouw.

'Jij hoeft hier niet bij te zijn, liefste.' Hij zette een ernstig gezicht. 'Dat wil ik in geen geval. Ga maar terug naar onze kamer en zorg ervoor dat alles daar op orde is.'

Ik was verbaasd. Nog nooit had ik Sir Robert zo streng zien kijken en evenmin had ik Lady Francesca ooit zo gedwee zien weglopen. Sir Robert fluisterde Venner iets in het oor en keek toen onze kring rond.

'Wat wij nu te zien gaan krijgen,' kondigde hij aan, 'zal geen aangenaam tafereel zijn, maar we zijn hier nu eenmaal in Frankrijk.' Hij trok een gezicht. 'We moeten ons aan de regels houden. Als het koninklijke recht zijn loop moet hebben, dienen alle mannen boven de achttien die bij de koning in dienst zijn aanwezig te zijn.'

Ik had geen idee waar hij het over had en was nog verdwaasd door het plotselinge vertrek van Lady Francesca; de anderen wekten echter een gespannen, nerveuze indruk en ik zag Benjamin angstig iets wegslikken. We liepen terug het paleis in, enkele met plekken zonlicht bespikkelde gangen door en kwamen uit boven een groot binnenplein, op een balkon boven een zuilengang. Beneden ons zagen wij een grote, zwart-wit betegelde vloer. De koning zat op een troon, geflankeerd door vooraanstaande notabelen, alsof hij een Romeinse keizer was die op het punt stond een gladiatorengevecht te gaan zien. De overige hovelingen stonden nerveus tegen elkaar te fluisteren, lieten zo nu en dan een schril gelach horen en gedroegen zich geforceerd opgewekt. Het was duidelijk dat ze bang waren voor wat te gebeuren stond. En het was een nachtmerrie, dat kan ik jullie wel vertellen. Een heraut gaf een scherpe, schril klinkende stoot op een trompet, een deur van het binnenplein zwaaide open en een rij mensen kwam tevoorschijn, aan het hoofd de opperbeul, van top tot teen in het zwart gehuld. Achter hem liepen een koninklijke zaalwachter en nog enkele andere assistenten. Na nog een korte, scherpe trompetstoot werd een rij geboeide veroordeelden voorgeleid. Zij zagen eruit zoals gevangenen er overal ter wereld uitzien; vuil, onverzorgd, gekweld, blootsvoets en met zware ketenen rond hun polsen en enkels.

De zaalwachter las een lijst misdaden op. Ik kon niet alles volgen wat hij zei, maar ving herhaaldelijk het woord 'trahaison', verraad, op. Vervolgens werd er recht gesproken. Onze Grote Moordenaar in Engeland deed niets liever dan zijn vrouwen en vrienden naar het hakblok sturen - de arme John Fisher, de bisschop van Rochester, moest zelfs toekijken terwijl zijn eigen schavot werd opgericht - maar zelf bleef Henry altijd weg van de plaats waar de vonnissen voltrokken werden. Hij was aan het dansen toen Boleyn stierf en aan het jagen toen Catherine Howard op Tower Green de dood werd ingejaagd. Maar François wilde persoonlijk zien dat er gerechtigheid geschiedde. Zo ging dat aan zijn hof, waar zowel briljante geleerden vertoefden als de naargeestige, bittere gruweldaden van de duistere Middeleeuwen werden begaan. (Hij verviel trouwens van kwaad tot erger, die François. Mannen werden in koeienhuiden genaaid en voor hongerige honden geworpen, die hen verscheurden. De Franse paleizen verwerden tot de speelplaats van de vleesgeworden Moord. Een van de zonen van François kwam om nadat hem een exotisch, in water opgelost vergif was toegediend. De moordenaar werd door paarden uit elkaar getrokken. Een andere zoon werd vermoord terwijl hij sneeuwballen aan het gooien was. Iemand liet een linnenkast uit een raam boven hem naar beneden vallen en verpletterde zijn schedel. Catharina de Medici, de schoondochter van François, liet haar tegenstanders graag vers van het schavot bij zich brengen, zodat zij hen kon inspecteren. Haar specialiteit was het opsluiten van haar gevangenen in houten kooien die aan zolderbalken opgehangen waren. Ik kan het weten, want ik heb zelf een week in zo'n rotkooi doorgebracht, maar dat is een ander verhaal.)

Toen, op die zonnige ochtend op Fontainebleau, heb ik de donkere kant van het hof van François leren kennen, dat is wel zeker. Twee mannen werden snel omgebracht aan de wurgpaal. Hun laatste ademteugen weerklonken op het binnenplein als donderslagen. Van twee anderen werden de neus en oren afgesneden en bij een vijfde, arme ziel, werden de lippen en oogleden aan elkaar genaaid. Daarop zou hij in een grote zak met twee uitgehongerde straathonden worden gestopt en in de dichtstbijzijnde rivier geworpen. De vonnissen werden voltrokken in een doodse stilte, alleen onderbroken door het gillen en kermen van de gevangenen, het grommen van de beul en het onderdrukte snikken van sommige hovelingen. Benjamin keerde het tafereel zijn rug toe, maar ik stond als aan de grond genageld, gefascineerd door de gruweldaden die zich onder mijn ogen afspeelden.

Nu zag ik waarom Sir Robert Clinton Lady Francesca had weggestuurd, tenminste, dat dacht ik. Na enige tijd kwam er een eind aan het macabere schouwspel: de trompet schalde, de beulsknecht ruimde het binnenplein op en intussen begonnen anderen de vloer te reinigen van het verse en geronnen bloed, tot het leek alsof de wurgingen en verminkingen deel hadden uitgemaakt van een bange droom. Een heraut schreeuwde dat wij aanstonds naar het binnenplein terug moesten keren, om een andere voorstelling bij te wonen. De Franse koning stond op en klapte in zijn handen. De hovelingen, van wie de meesten evenals ik wit weggetrokken waren en eruitzagen alsof hun maag van streek was, gingen weer aan het werk. Slechts enkelen hadden trek in eten of drinken. Benjamin trok mij mee aan mijn mouw, weg van Dacourt en de anderen. Ze bleven staan mompelen over de gestrengheid van de Fransen vergeleken met de mildheid van de Engelse koning. Om je dood te lachen, vond ik!

Benjamin leidde mij opnieuw de tuin in. 'Wat denk je van zoeven, Roger?' vroeg hij.

'Barbaars,' antwoordde ik.

Benjamin staarde omhoog naar de blauwe lucht. 'Geen enkel mens verdient een behandeling als die arme gevangenen.' Hij kneep zijn ogen halfdicht. 'De Franse koning moet de werken van Machiavelli gelezen hebben. Die terechtstellingen waren bedoeld als waarschuwing: hoe mooi het paleis verder ook is, hoe vrijgevig de vorst, hoe prachtig de tuinen, de koning zal niets ongestraft laten.'

'Denkt u dat die waarschuwing aan ons gericht was, meester?'

'Misschien. Misschien weet hij dat wij het op zijn ring voorzien hebben. Natuurlijk kan het ook gewoon als dreigement bedoeld zijn. Maar wie van ons zou toch de spion zijn?' mompelde hij, op een ander onderwerp overstappend.

'Millet is gisteravond ergens heen geweest.'

'Ja, en ik heb ook gezien dat hij daarnet wegsloop, tijdens de terechtstellingen. Hij fluisterde tegen Dacourt dat hij zich niet goed voelde, maar onze vriend Vauban was er ook niet. Dat vond ik vreemd. Vauban lijkt mij een man die er plezier in heeft anderen te zien sterven.'

'We weten één ding, meester.'

'En dat is?'

'De spion en de moordenaar zijn één en dezelfde persoon.'

'Ja, dat denk ik ook. Het moet iemand geweest zijn die de nacht dat Falconer stierf op het chateau was en iemand die een fles vergiftigde wijn mee kon nemen naar abbé Gerard.' Benjamin kauwde op zijn onderlip. 'Het lijkt er ook op dat onze vriend Vauban en zijn Luciferi pas blijk geven op de hoogte te zijn van de Engelse geheimen nadat de brieven in Frankrijk aangekomen zijn.'

'Dus het kunnen niet Robert Clinton, zijn vrouw en zijn bediende zijn?'

'Waarom denk je dat?'

'Nou, omdat zij in Engeland waren toen Gerard en Falconer om het leven werden gebracht.'

'Ja, dat is waar,' mompelde Benjamin. 'Maar ik vraag me nog steeds een paar dingen af over Lady Francesca. Bijvoorbeeld waarom de boodschappers van onze koning geschenken naar dat klooster brengen?'

'En waarom heet de spion Raphaël?' vroeg ik. 'Ik weet ook wel dat het de naam van een aartsengel is, meester, maar Falconer leek door dat woord gefascineerd. Daarom vraag ik mij af of er in die naam aanknopingspunten te vinden zijn voor dit raadsel.' We bleven nog een tijdje zitten praten op een rustige, beschaduwde plek in de tuin, ontleedden namen en trachtten te achterhalen wie de verrader was, tot Venner op ons toe kwam lopen.

'Sir Robert Clinton wil dat jullie erbij zijn!' riep hij ons opgewekt toe, zodra hij ons in het oog kreeg. 'De Franse koning heeft alweer een ander maskerspel. Maar maak jullie geen zorgen,' grijnsde hij, 'ik denk niet dat het een herhaling wordt van de gruweldaden van vanochtend.' We liepen terug met Venner en hij kletste er vrolijk op los over een woest wild zwijn dat hij elders op het paleisterrein in een kooi had gezien.

'Een schitterend exemplaar,' zei hij op zachte toon. 'De Franse koning heeft het zelf gevangen. Hij is even bezeten van de jacht als van de dames. Wisten jullie dat hij een paar handschoenen heeft laten maken van het vel van zijn favoriete hazewind, toen die was doodgegaan? Die heeft hij toen maandenlang gedragen, als herinnering aan het dier.'

'Ik hoop niet dat hij ons laat villen,' antwoordde ik geërgerd.

'Wat is hij van plan, gaat hij ons tegen dat zwijn laten vechten?' (Hier kan ik alleen maar zeggen dat menig woord dat bewaarheid wordt schertsend bedoeld was!) De overige hovelingen hadden zich opnieuw verzameld op het balkon boven het binnenplein. Millet had zich weer bij onze groep gevoegd. Hij was nog steeds wit weggetrokken en de voorzijde van zijn wambuis was besmeurd met resten braaksel. De anderen kletsten er echter vrolijk op los, dronken en aten van de verschillende schotels die door jonge, in gouddoek gehulde dienstmaagden werden rondgedragen. Lady Francesca was er ook. Ze plaagde Dacourt met zijn snor, terwijl Sir Robert op luide toon Throgmorton trachtte te overtuigen van de waarachtigheid van de alchemie. Hij draaide zich om, wenkte dat we bij hem moesten komen en betrok Benjamin in de discussie. Ik bleef erbij staan en keek om me heen.

De Franse koning hing onderuitgezakt op zijn troon, de dikke koningin aan zijn zijde. Aan zijn andere zijde stond Vauban iets in het oor van zijn meester te fluisteren. Toen keek hij op en kreeg hij mij in het oog. Hij wuifde naar mij alsof we oude vrienden waren. Ik wendde mijn blik af. Het binnenplein beneden ons was schoongemaakt en nu waren er levensgrote ledenpoppen neergezet. Welaan, ik zal zo precies mogelijk proberen te beschrijven wat er vervolgens gebeurde. Ik stond te kijken naar het binnenplein, een meter of vier lager, vanachter een balustrade van dikke, eikenhouten planken van ongeveer een meter hoog. Achter mij hoorde ik de leden van onze groep praten en kletsen, terwijl de bedienden af en aan liepen. Een trompet schalde, de deur beneden zwaaide opnieuw open en het reusachtigste wilde zwijn dat ik ooit gezien had, stapte het binnenplein op. De beer zag eruit alsof hij ontsnapt was uit de hel; zijn massieve schouders waren één bonk spieren, over de hele lengte van zijn ruggengraat groeide een strook recht overeind staand, borstelig haar, en het dier had een krachtig, zwart achterlijf en een kop nog lelijker dan die van mijn kapelaan. Het opvallendst waren de enorme natte snuit en de witte, vervaarlijke slagtanden, die zich als kromzwaarden omhoog krulden. Zelfs van de plaats waar ik stond, kon ik de woede in de ogen van het dier zien smeulen en zag ik hoe die woede iedere spiervezel van dat brute lichaam van energie voorzag. Het beest klauwde met zijn voorpoten over de tegels en ademde uit in korte stoten. Ik ving een vleug op van de penetrante stank die het afgaf. Er viel een dodelijke stilte en iedereen verdrong zich reikhalzend aan de balustrade, alle blikken gericht op het ondier. Enkele tellen bleef het dier staan en zwaaide licht heen en weer met zijn kop. Toen ving hij een glimp op van de vrolijk uitgedoste ledenpoppen en zette hij woest de aanval in. De logge, zware massa bewoog met de snelheid en gratie van een hazewind, stootte de poppen omver, draaide zich om en begon ze met de vervaarlijke slagtanden aan stukken te rijten. Uit de menigte stegen 'ooh's' en 'aah's' op, gevolgd door een klaterend applaus. Het beest hield in, hief zijn kop en gluurde woedend omhoog naar zijn kwellers.

Ik was gefascineerd. Net als de anderen stond ik over de balustrade geleund, maar toen gaf iemand mij een heftige zet in mijn onderrug en viel ik met mijn hoofd vooruit over de balustrade. O, het was natuurlijk de bedoeling dat ik beneden op het binnenplein terecht zou komen, maar zoals altijd scherpte de angst de zinnen van ouwe Shallot. In mijn val greep ik een stenen richel beet die net onder de rand van de balustrade was aangebracht. Ik hoorde geschreeuw en gegil. Benjamin riep mijn naam. Ik graaide om beter greep te krijgen, hoorde het zwijn opnieuw aanstormen en vlak onder mij stilhouden. Het beest keek reikhalzend naar mij op, zag ik, en zwaaide zijn kop heen en weer. De venijnige slagtanden misten op een haar na de hakken van mijn laarzen.

'Roger, pak mijn hand!' Benjamin had zich over de balustrade gebogen en strekte zijn arm naar mij uit.

Toegetakeld en geschrokken als ik was, liet ik mijn greep verslappen. Ik wilde zijn hand grijpen - en gleed weg. Het was een val van slechts enkele meters, maar het leken mijlen. Het zwijn schrok en stoof weg. Toen draaide hij zich om en staarde mij aan. De kop ging omlaag, de hoeven klauwden en plotseling ging het beest woedend tot de aanval over. Ik kon geen kant op. Verlamd van angst zag ik de enorme zwarte massa op mij af komen stormen. Toen hoorde ik plots een kruisboogpijl zoeven en bleef het zwijn als verdoofd staan. Ik zag de snuit omlaag gaan voor de volgende aanval, maar toen viel hij op zijn zij. Pas toen zag ik de pijl, die zich iets boven de oogjes diep in de kop van het ondier had geboord. Ik hoorde applaus, kreten van 'Goed schot!' en keek omhoog. Benjamin stond met een kruisboog in de hand, die hij waarschijnlijk een van de wachters uit handen had gegrist. Naast hem stond Vauban grijnzend op mij neer te kijken.

'Monsieur Shallot!' riep hij uit. 'U had naar de voorstelling moeten kijken, niet eraan meedoen!'

Zijn opmerking werd in het Frans vertaald en oogstte bulderend gelach. Ik zat er in elkaar gedoken bij. Ik durfde niet meer op te staan. Ik verkeerde in een staat van doodsangst, was bang dat ik het van angst in mijn broek zou doen of als een trillend hoopje in elkaar zou zakken.

'Monsieur,' riep ik, 'bedankt voor uw medeleven.' Vauban haalde zijn schouders op. 'Iedereen, monsieur Shallot,' kaatste hij terug, 'heeft een beschermengel. Misschien is meester Daunbey de uwe!'

De deur naar het binnenplein zwaaide open en Benjamin kwam op mij af gelopen. Hij trok mij aan mijn armen omhoog, alsof ik een kind was, en leidde mij met zachte hand weg van mijn bewonderaars, de groep van Dacourt en de anderen. We gingen een kamertje aan een gang binnen. Hij liet me plaatsnemen, verdween en kwam enkele minuten later terug met een diepe, tot de rand gevulde wijnbeker.

'Opdrinken!' beval hij. 'Maar niet te vlug!'

'Die Vauban en zijn vervloekte engelen,' kreunde ik. 'Iemand heeft mij een zet gegeven! Ik ben opzettelijk van het balkon geduwd! Om godswil, meester, wie heeft dat gedaan?'

'Geen idee. We stonden allemaal aan de rand van het balkon over de balustrade geleund. Er liepen bedienden af en aan. Ik stond verder links van jou. Het leek alsof je gewoon over de balustrade gleed. Ik dacht datje verloren was.'

'Een of andere rotzak heeft mij een zet gegeven,' herhaalde ik.

'Maar waarom?'

Benjamin keek uit het raam en schudde zijn hoofd. 'Blijkbaar weet je iets, Roger. Maar de vraag is wat?'

Ons gesprek werd onderbroken door een klop op de deur. Clinton en Dacourt kwamen binnen.

'Gaat het weer een beetje, Shallot?' vroeg Clinton.

'O ja hoor, ik ben weer al zo fris als een lentebloempje' snauwde ik. 'En ik zal me nog stukken beter voelen als mijn maag tot rust gekomen is en ik weer een beetje kracht in mijn benen heb.' Sir Robert grijnsde. 'Iemand heeft je een duw gegeven,' zei hij op zachte toon.

'Onzin!' riep Dacourt.

'Nee, nee, hij heeft echt een duw gehad,' herhaalde Clinton.

'Van wie en waarom weet ik niet, maar het wordt tijd dat we hier wegkomen. Ik heb Zijne Hoogst Christelijke Majesteit mijn complimenten al overgebracht!' Hij spuugde de woorden uit. 'En nu moesten we maar eens gaan, dunkt mij.' Clinton bleef bij de deur staan en keek terug. 'Weet je wie je geduwd heeft, Roger?'

'Nee, maar als ik dat wel wist, lag die schoft nu naast dat verrekte zwijn!' Clinton trok een gezicht. Dacourt wierp mij een blik toe en volgde hem toen de kamer uit.

'Kom mee, Roger,' mompelde Benjamin. 'Ik heb zo'n voorgevoel dat ons nog meer gruwelen te wachten staan.' We verlieten Fontainebleau precies op het moment dat het grote, rijkversierde uurwerk het eerste half uur na de noen sloeg. De opwinding over mijn ongeluk was geluwd. Venner was erg begaan met mij. Terwijl Benjamin in zichzelf gekeerd voort reed, kwam de knecht van Clinton naast mij rijden en gaf me royaal te drinken uit een wijnzak die hij uit de paleiskeuken had verdonkeremaand. Dacourt en Clinton reden voorop en enkele paardenknechten van Vauban, roodgebaarde schurken in wapenrusting, vormden onze voor-en achterhoede. We reden de slingerende, stoffige landweggetjes af. De zon stond te branden aan de hemel en zelfs de vogels, die verkoeling hadden gezocht in het groene duister van de omliggende bossen, hielden zich stil. Na twee uur rijden stopten we. Clinton zei dat zijn paard problemen had met lopen en vroeg Throgmorton het te onderzoeken. Venner spreidde lakens uit onder een paar bomen en stalde pasteien en vers gebakken, in linnen gewikkelde broden uit, die zijn meester klaar had laten maken in de koninklijk keukens. Kleine, hoornglazen wijnroemers werden uitgedeeld en Clinton haalde een verzegelde stopkan wijn tevoorschijn.

'Een geschenk van monsieur Vauban,' zei hij op halfluide toon.

'De beste bordeaux van het eerste regeringsjaar van zijne majesteit.'

Hij verbrak het zegel en schonk zijn roemer halfvol. In het zonlicht glinsterden de vele ringen aan zijn vingers de een na de ander. Wij zaten in een halve kring. Lady Francesca droeg een breedgerande hoed met een kanten sluier om haar gezicht te beschermen tegen de hitte en het stof.

'Voorzichtig, Sir Robert!' riep Benjamin plotseling uit. Clinton verroerde geen vin meer, de wijnbeker half tot zijn lippen geheven. Iedereen staarde mijn meester aan.

'Wat Roger vanochtend is overkomen,' vervolgde Benjamin,

'was geen ongeluk. Falconer is overleden nadat hij wijn had gedronken, en abbé Gerard ook. Hoe weten we dat dit geschenk van Zijne Hoogst Christelijke Majesteit niet vergiftigd is?' Ik staarde terug. De ruiters van Vauban hadden ook stilgehouden. De meesten van hen waren afgestegen en lagen in de schaduw van de bomen met elkaar te praten in hun vreemde, zangerige accent. Angstrillingen liepen over mijn rug. Ondanks de teugen wijn die ik op Fontainebleau had gedronken, voelde ik mij nog steeds bedreigd, alsof ik achtervolgd werd door een stille, wraakbeluste furie. Clinton kneep zijn ogen halfdicht en rook aan de wijn.

'Het zegel was nog heel,' merkte hij op. 'Ik denk niet dat Zijne Hoogst Christelijke Majesteit zijn broeder van Engeland graag zou uitleggen waarom zijn gezanten zijn gestorven na het drinken van wijn die speciaal door de Franse koning aan hen cadeau gegeven was.' Sir Robert glimlachte, nipte van de wijn en smakte met zijn lippen. Als die wijn vergiftigd is,' verkondigde hij, 'drink ik iedere dag vergiftigde wijn.'

De spanning week en de wijn werd geserveerd. Clinton schonk hem in en Venner deelde hem rond. Het eten werd opgediend en eerst goed voorgeproefd. Clintons opmerking had onze achterdocht gewekt en wij praatten na over wat wij aan het Franse hof hadden gezien. Lady Francesca zat er echter stilletjes bij. Ze nipte van haar wijn maar weigerde voedsel aan te raken. Toen zetten we onze reis voort. We zullen ongeveer een uur gereden hebben toen Throgmorton zijn paard inhield. Hij drukte zijn handen tegen zijn maag en sperde happend naar adem zijn mond open. Zijn gezicht zag doodsbleek en zijn haar zat verward en droop van het zweet.

'Ik verga van de pijn,' kreunde hij. 'O, God!' Wij kwamen rond hem staan. Plotseling gaf Throgmorton over en zijn gezicht liep blauw aan.

'Ik ben vergiftigd,' fluisterde hij. 'Dit is vergif!' Hij stak een hand naar Benjamin uit en voordat wij nog iets voor hem konden doen gleed hij uit het zadel op de grond. Zijn paard deinsde angstig terug. We stegen af en kwamen om hem heen staan. Enkele tellen lag Throgmorton nog te spartelen als een vis op het droge. Hij kreeg stuiptrekkingen, kokhalsde en gaf over, hapte naar lucht. Hij kroop op handen en voeten rond, als een hond, en zakte toen in elkaar, zijn ogen en mond wijd opengesperd. Lady Francesca wendde zich af, terwijl ze met haar gehandschoende hand een deel van haar kanten sluier tegen haar mond drukte, alsof ook zij moest overgeven. Peckle, Millet en Venner stonden er als geschrokken kinderen bij. Dacourt vloekte luidkeels, terwijl Clinton mijn meester hielp voelen of het hart van de nu languit op de grond uitgestrekte geneesheer nog klopte.

'Hij is dood,' zei Benjamin. 'Sir John, wilt u de ruiters van Vauban alstublieft op afstand houden? Zeg hun maar dat onze waarde doctor een hartaanval gehad heeft.'

'Is dat ook echt zo?' vroeg Clinton.

Benjamin draaide het lichaam om en rook aan de opengesperde mond van de dode. 'Nee, geen hartaanval, Sir Robert. Kijk maar naar de blauw verkleurde huid en de blauwe lippen. Throgmorton is vergiftigd, waarschijnlijk met witte of rode arsenicum. Als hij eerder had overgegeven zou hij nu misschien nog leven.'

'Werkt arsenicum dan zo vlug?' wilde Clinton weten. Ik herinnerde mij hoe sterk hij geïnteresseerd was in dergelijke zaken.

'Dat kan toch niet, meester Daunbey, dan zou het wel een erg sterke dosis geweest moeten zijn. Volgens mij moet het vermengd geweest zijn met iets anders, iets wat Throgmortons hart getroffen heeft.' Mijn meester beet op zijn onderlip en raakte voorzichtig de wang van de dode aan. 'Misschien heeft u gelijk, Sir Robert.'

'Ik weet wel zeker dat ik gelijk heb; arsenicum vermengd met digitalis misschien, of wolfskers. Maar wanneer is hij vergiftigd?

We hebben allemaal dezelfde wijn gedronken en wie had van tevoren kunnen weten welk voedsel Throgmorton zou kiezen?' Clinton liet de manden met voedsel en wijn uitpakken. Wat ervan overgebleven was werd nauwlettend gecontroleerd, inclusief de wijnfles en de bekers, hoewel die waren gewassen in de beek bij onze rustplaats: er was geen spoor van vergif te vinden. Clinton staarde naar de hemel, die door het licht van de ondergaande zon bloedrood gekleurd werd.

'We rijden verder,' beval hij. 'We moeten zorgen dat we van de weg af zijn voordat het donker wordt. Het is nog maar een uur naar Maubisson.'

Het lichaam van de arme Throgmorton werd over de rug van zijn paard gelegd en we vervolgden onze sombere tocht als in een griezeldroom. We reden over de landweg, die zich door donkere bossen en langs welige groene velden slingerde en passeerden enkele gehuchten die alleen aan de dunne rookpluimpjes erboven herkenbaar waren. De kleurrijke ruiters van Vauban zwermden om ons heen. Lady Clinton reed met de sluier voor haar gezicht, Sir Robert Clinton en mijn meester waren diep in gesprek en de anderen reden zwijgend voort. Achteraan leidde de arme Venner het paard met het lijk van Throgmorton. Het was op het rijdier vastgesnoerd alsof de dood zelf ons volgde naar Maubisson. Toen we aankwamen stond het kasteel loom te doezelen onder de warme avondzon. De mannen van Vauban reden naar hun kamp voor de muren. Wij reden met klepperende hoeven de ophaalbrug over en Dacourt brulde om bedienden. Zij wikkelden het lichaam van Throgmorton in lakens en droegen het naar de kleine kapel, waar zij het naast het lijk van Waldegrave legden. Dacourt vaardigde strikte orders uit dat beide lichamen naar het kerkhof in het dorp moesten worden gebracht en zo vlug mogelijk begraven moesten worden.

Vervolgens riep de ambassadeur ons allen in de grote zaal bijeen. Daar werd de inhoud van de picknickmanden uitgespreid op de tafel. Clinton droeg ons op te gaan zitten op dezelfde plek als waar we tijdens de laatste, fatale maaltijd van Throgmorton hadden gezeten. Hij liet een wijnkan aanrukken en in een sinistere imitatie van onze picknick werden opnieuw onze bekers volgeschonken. Maar we slaagden er niet in ook maar iets op te helderen.

'Of zat het in het eten?' vroeg Benjamin zich af. 'Maar als het vergif in het eten had gezeten, hoe had de moordenaar dan geweten welk voedsel Throgmorton zou kiezen? We hebben allemaal van de wijn gedronken en niemand wist van tevoren uit welke beker hij zou drinken.'

We discussieerden verder. Was het vergif misschien aangebracht op een van Throgmortons kledingstukken? Peckle en Venner werden eropuit gestuurd om het te controleren, maar keerden onverrichter zake terug.

'Het kan ook dat de Fransen het gedaan hebben,' merkte Clinton op. 'Voordat Throgmorton van Fontainebleau vertrok.'

'Nee,' wierp Benjamin tegen. 'Throgmorton begon pas te zweten nadat hij met ons had gegeten en gedronken. Een van ons heeft hem vergiftigd.'

De woorden van mijn meester maakten een eind aan alle gekrakeel en discussies. Lady Francesca boog zich voorover, haar mooie gezicht gegroefd en bleek.

'Maar waarom?' vroeg ze. 'Waarom Throgmorton, de arme ziel? En hoe weten we,' vervolgde ze, 'of hij wel het beoogde slachtoffer was? Wie weet was zijn dood een vergissing en was het vergif voor iemand anders bedoeld?'

Lady Francesca's schrandere opmerking bleef niet zonder uitwerking en nu begonnen wij elkaar te verdenken. Er werden excuses gemompeld en de vergadering werd ontbonden.

Benjamin en ik keerden terug naar onze kamer. Mijn meester ging op zijn bed liggen en staarde naar het plafond.

'Lady Francesca zou gelijk kunnen hebben,' begon hij.

'Misschien was de dood van Throgmorton een blunder.' Hij bleef naar de daksparren staren. 'Tot nu toe,' zei hij, 'leiden Vauban en zijn Luciferi dit spel. Wij bewegen als marionetten als zij aan onze touwtjes trekken. Misschien wordt het zo langzamerhand eens tijd dat wij het initiatief nemen.'

'Maar hoe dan?' vroeg ik. 'Door het Louvre te bestormen, Vauban te arresteren en hem te martelen totdat hij bekent? Die sadist kennende,' voegde ik eraan toe, 'zou hij daar waarschijnlijk nog lol in hebben ook!' Benjamin glimlachte loom. 'Een goed voorstel, Roger. Maar we moeten ons niet blindstaren op Vauban, hij ontvangt de inlichtingen alleen. Wij maken jacht op de man of vrouw die hem die inlichtingen doorspeelt en kunnen ons beter concentreren op onze verdachten.'

'Zoals?'

'Meester Millet, om te beginnen. Hij sluipt hier stiekem weg in het holst van de nacht. Hij verdwijnt tijdens het overdadige banket van de Franse koning.' Benjamin zwaaide zijn lange benen van het bed en keek naar mij op. 'Trouwens, dat banket heeft mij op een idee gebracht. In ieder geval is Millet onze prooi. Ik betwijfel of hij Maubisson vannacht zal verlaten, maar morgen, Roger, moet jij langs de mannen van Vauban zien te glippen en hem volgen naar Parijs.'

'O, dank u wel, hoor,' antwoordde ik. 'Dat is nou net waar Shallot behoefte aan heeft! Rondzwerven door de stinkende straten van Parijs, gevolgd door Vauban en zijn vervloekte Luciferi!'

'Ja, maar jij kent Parijs.'

'Ja, ik ken Parijs, verdomme!' riep ik verongelijkt uit. 'Omdat ik daar maanden rondgezworven heb, stervend van de honger en halfbevroren. En dan ben ik er ook nog bijna op Montfaucon aan de galg geëindigd!'

'Hoor eens,' zei Benjamin en legde een hand op mijn schouder.

'Ik wil dat jij naar Parijs gaat. We moeten zien waar Millet heen gaat en met wie hij omgaat. Jij kent de oude schuilplaatsen van de Maillotins. Jij hebt Broussac gekend, een van hun leiders. Probeer er om te beginnen achter te komen of hij of zijn kameraden betrokken zijn geweest bij de aanval op het kasteel hier. Ten tweede,' zei hij, met een glimlach op zijn lange gezicht, 'wil ik dat je de duurste courtisane van Parijs inhuurt, eentje die nog niet lang in het vak zit en nog onbekend is, een vrouw die de aandacht van de koning zal trekken.'

Ik stond perplex.

'Wat gaan we dan doen, meester? Haar naar de slaapkamer van koning François sturen en om de ring laten vragen, soms?'

'Nee, nee! Over een week vieren wij het feest van de Heilige Johannes de Doper, de beschermheilige van Engeland. Ik ga Dacourt en Clinton overhalen de schatkist aan te spreken om een weelderig banket aan te richten, waarop koning François de eregast zal zijn. En onze dame zal er ook zijn.' Hij haalde zijn schouders op. 'De rest laten we aan het toeval over.'

'En als het niet werkt?'

'Als het niet werkt, mijn beste Roger, proberen we iets anders. Maar François zal zeker komen, en Vauban ook. Dat geeft ons de gelegenheid om de Fransen te observeren en dan kunnen we zien of er iets gebeurt. Voor de rest...' Hij kreeg plotseling haast, opende een kleine koffer, haalde er een verse rol perkament, een inkthoorn en een ganzenveer uit en ging met de pen gereed aan het tafeltje zitten. 'Laten we nog eens op een rij zetten,' zei hij, 'wat we al weten. Anderhalfjaar nu al speelt een spion aan het Engelse hof staatsgeheimen door aan de Fransen. Hij of zij noemt zich Raphaël. Twee maanden geleden, even voor het begin van de vastentijd, komen Sir Robert en Lady Francesca hier op het kasteel aan. Samen met Falconer proberen zij te achterhalen wie Raphaël is. Falconer verliest een van zijn beste spionnen in Parijs, maar niet voordat deze de naam Raphaël aan hen heeft doorgegeven. Daarop vertrekken Clinton en zijn vrouw naar Engeland.'

'De koeriers die naar het Engelse hof heen en weer reizen stoppen regelmatig bij het klooster waar Lady Francesca is opgevoed. Dat is verder niet verdacht. Lady Francesca draagt de nonnen blijkbaar een warm hart toe; zij sturen haar geschenken en zij stuurt geschenken terug.' Benjamin zweeg even en schreef met krassende pen zijn conclusies op het perkament. 'Welnu,' hij keek naar me op, 'deze koeriers zijn ook voor ons interessant. Twee van hen worden afgeslacht buiten het klooster op de weg naar Parijs, maar de diplomatieke postzakken die zij vervoeren blijven onaangeroerd en worden intact afgeleverd op de Engelse ambassade. Vervolgens gebeurt er niet veel meer, tot Falconer, vlak na Pasen, een beker wijn drinkt met Dacourt. Daarna wordt hij gezien terwijl hij opgewekt de trap naar het dak van de toren op loopt, maar later wordt hij dood gevonden onder aan die toren. De wijn was niet vergiftigd, Falconer was niet dronken en hij was alleen boven op die toren. Dus hoe is hij om het leven gekomen?' Benjamin staarde mij aan, maar ik schudde slechts mijn hoofd.

'Ongeveer tegelijkertijd,' vervolgde mijn meester, 'wordt een gerespecteerde dorpspastoor, abbé Gerard, verdronken aangetroffen in zijn eigen karpervijver. Abbé Gerard was ooit de biechtvader van onze koning Henry, die hem een exemplaar van Over de kuisheid, een werk van Augustinus, ten geschenke heeft gegeven. Dat boek is nu zoek. Vauban en zijn Luciferi zouden het dolgraag terugvinden.

'En ten slotte is er nog de zaak van de ring. Henry heeft onze taak nog moeilijker gemaakt door van ons te verlangen dat wij hem de ring terugbezorgen, maar tot dusver hebben we daar weinig succes mee gehad, en met de andere zaken ook niet. Raphaël verraadt nog steeds onze geheimen aan zijn meesters. Jij bent bijna vermoord op Fontainebleau, terwijl zowel Waldegrave als Throgmorton onder raadselachtige omstandigheden zijn overleden.' Benjamin zweeg en haalde diep adem. 'Wat weten we nog meer? Dat Millet zich verdacht gedraagt. Verder nog iets?'

'We weten wel,' zei ik, 'dat de moordenaar iemand van de ambassade moet zijn. De geheimen schijnen alleen bekend te raken nadat de zendingen hier op Maubisson, of op het ambassadegebouw in Parijs, zijn aangekomen. Maar u heeft gelijk, meester, het enige aanknopingspunt dat wij hebben, is het verdachte gedrag van Millet.'