HOOFDSTUK 3
Mijn meester en ik bleven niet lang in Londen. In de taveerne aan Great Mary Axe Street bij Bishopsgate waar mijn meester logeerde nam ik een bad en trok ik andere kleren aan. (O, trouwens, ik had Waller niet vergeten en speciaal voor hem een fles wijn gekocht. Ik goot er de helft uit, vulde de overgebleven helft aan met paardenpis en verzegelde de fles weer. Toen stuurde ik de fles naar hem op. Ik hoop dat hij genoten heeft van elke druppel, die klootzak!) Twee dagen later kwamen we aan in Kingston. We lieten onze paarden achter bij een taveerne, de Robin Hood, en lieten ons met een boot overzetten naar Hampton Court.
De dichter Cavendish had het nieuwe paleis beschreven als een aards paradijs, en dat was het ook werkelijk, dacht ik, toen ik voor het eerst een glimp opving van de goudkleurige koepels die boven de boomtoppen uitrezen. Wolsey had het slot van Hampton gekocht van de ridders van de johannieterorde en het gebouw tot op de grond laten afbreken. Vervolgens had hij ambachtslieden uit alle delen van Europa gehaald en een paleis van adembenemende rijkdom en schoonheid laten bouwen. We werden ondergebracht in het poortgebouw en zo'n beetje gevangen gehouden terwijl de koning en zijn hofhouding, alsook de grote kardinaal, hun intrek namen in het paleis. Het wemelde van de bedienden, die óf de gouden initialen 'T.C.' van Thomas Cardinalis, óf de scharlaken initialen van Henricus Rex droegen. Op de binnenplaatsen werden karrenvrachten kostbare bezittingen uitgeladen; stalknechten, lakeien en hoefsmeden kletsten en brulden door elkaar. Kamerheren met witte staven in hun handen blaften bevelen. Totdat de koning en zijne eminentie de kardinaal hun intrek hadden genomen in hun respectieve vertrekken, waren de gangen en galerijen verboden terrein voor ons gewone stervelingen.
Wolsey had nooit veel op gehad met gewone stervelingen. De graaf van Shrewsbury vertelde mij eens dat Wolsey, als hij een wandeling maakte in het park, al kregelig werd wanneer iemand hem op minder dan een boogscheut naderde. Voor Benjamin, zijn favoriete neef, maakte hij echter een uitzondering, en de avond na onze aankomst ontbood Wolsey ons in zijn privé-vertrekken. Een bediende ging ons voor door zwart-wit betegelde gangen en een reeks audiëntievertrekken, alle reusachtig groot en behangen met muurkleden die Wolsey had meegebracht uit het buitenland. Dat waren niet zomaar een paar vierkante lapjes stof, maar doeken van wel vijf, zes meter hoog en een meter of acht breed, met afbeeldingen van bijbelse taferelen en thema's uit de hoofse poëzie van Petrarca.
We werden binnengeleid in een klein maar opvallend gemeubileerd vertrek. Geamuseerd zag ik dat de afbeeldingen op de wandkleden hier de zeven doodzonden voorstelden. Ik werd natuurlijk gefascineerd door de afbeelding van de Wellust, een jonge vrouwengestalte met lang, goudkleurig haar, borsten als rijpe meloenen en lange, blanke, slanke benen. (Ik wil wedden dat Wolsey daar ook vaak naar keek, geïnteresseerd in de zonden van het vlees als hij was. Hij had een maitresse, wisten jullie dat? Kort en dik was ze, maar Wolsey droeg haar en de onwettige kinderen die hij bij haar had op handen.) Hij zat op ons te wachten met een schedelkapje achter op zijn zwarte, olieachtige haardos. Met zijn donkere, getaande gezicht als van een Italiaan, zijn dikke, zinnelijke lippen, haakneus en glinsterende donkere ogen, zag hij eruit als een machtig vorst. Hij was gekleed in paarse, met goud gebiesde stoffen van zijde en satijn. Aan zijn voeten droeg hij een paar paarse wollen pantoffels. Naast hem, op een tafel, lag zijn platte, met kwasten versierde kardinaalsmuts.
Natuurlijk maakte mijn meester een buiging en ik volgde zijn voorbeeld, terwijl ik me heimelijk glimlachend te binnen bracht dat Wolsey slechts een burger van eenvoudige komaf was en geen duim hoger geboren dan ik. De vloer was van gepolijst cederhout en ik liet begerige blikken vallen op de krukken met rood satijnen zittingen en zilveren kwasten. Overal waren de letters 'T.C.', Wolsey's persoonlijke initialen, op aangebracht, soms in vergulde letters van wel een voet hoog. In het vertrek hing een lichte wierookgeur en natuurlijk de eigenaardige lucht van verwelkte bloemen, die uitging van de in het zwart geklede figuur aan Wolsey's zijde: doctor Agrippa, de onovertroffen beoefenaar van de zwarte kunsten, die er echter uitzag als een toneelversie van broeder Tuck in een maskerspel over Robin Hood.
Agrippa had een rond, engelachtig gezicht. Zijn gelaatstrekken waren fijn en innemend, als die van een kind, op de geloken ogen en de blik van sarcastisch genoegen na waarmee hij alles om hem heen bekeek. Een vreemde man, dacht ik bij mezelf. Sommigen zeiden dat Wolsey hem in dienst had om zich te verweren tegen andere magiërs en tovenaars. Niemand wist ook waar hij vandaan kwam. Ik benaderde hem voorzichtig, hoewel hij zich aan mij altijd van zijn vriendelijke kant liet zien. Ooit zei hij tegen mij dat ik nog niet bang hoefde te zijn voor de dood, omdat mijn overlijden nog vele jaren op zich zou laten wachten en zou komen op een manier die ik in het geheel niet verwachtte.
(Ik zie mijn kapelaan gniffelen en zal gelijk maar zeggen waar ik het bangst voor ben. Geheim agenten en geheime genootschappen zijn nog steeds op zoek naar mij. Maar ik heb mijn beulen strikte orders gegeven dat zij, mocht ik onder verdachte omstandigheden sterven, onmiddellijk mijn kapelaan op moeten hangen. Aha, mooi zo, nu zie ik opeens geen glimlach meer op de welgedane tronie van die flikker!) Maar goed, terug naar Wolsey. Hij at suikerbonbons van een zilveren schaal en terwijl Benjamin en ik een knieval voor hem maakten bleef hij zoetigheid in zijn mond stoppen en keek hij onbewogen op ons neer. Ik gluurde van onder mijn wenkbrauwen en ving Agrippa's blik op. Hij grijnsde, knipoogde naar mij en begon toen de ring aan zijn rechterhand te bestuderen, waar een edelsteen van onbestemde kleur in was gevat. Agrippa beweerde dat hij die ring gebruikte om na te gaan of zijn wijn niet was vergiftigd, ofschoon ik niet de indruk had dat hij sterfelijk was. Volgens mij was hij de wandelende jood, gedoemd om voor altijd op aarde rond te zwerven.
Wolsey had het suikerwerk inmiddels op en verzocht ons plaats te nemen. Vreemd genoeg wendde hij zich het eerst tot mij.
'Wel, wel, Shallot, dus je hebt kennisgemaakt met de Luciferi?
Geen prettig gezelschap, wel?'
'U had mij bescherming kunnen bieden!' antwoordde ik verbitterd.
'O ho, dat hebben wij ook gedaan. Herinner je je dat incident dan niet meer in die steeg?'
'En die rechtszaak tegen mij dan?'
'Je zou niet opgehangen zijn. Je zou respijt gekregen hebben. Die meid uit de taveerne is door je fortuin op je pad geleid - maar toen ben je verdwenen en hebben wij je uit het oog verloren!'
'Dus die hele geschiedenis was door U gearrangeerd?' vroeg ik op beschuldigende toon. 'U gaf Ralemberg vergunning om handel te drijven. En liet dat biljet op mijn kamer leggen. De Luciferi hielden andere geldschieters op een afstand en U deed dat ook tot ik met hem kennismaakte.' Wolsey glimlachte, haalde een goud gebiesde zakdoek tevoorschijn en snoot zijn neus. Hij was in een goede luim, anders had hij geen woord met mij gewisseld.
'U had de Ralembergs kunnen redden,' voegde ik eraan toe. Nu verscheen er een harde trek op zijn gezicht. 'Dat hebben we ook geprobeerd. Ralemberg was een man van grote waarde voor ons. Maar hij liep in de val van de Luciferi.'
'En het schip van de Macon?' vroeg ik.
Wolsey haalde zijn schouders op. 'Zulke dingen gebeuren in tijden van oorlog, meester Shallot. Als Ralemberg wat mededeelzamer was geweest, hadden die noodlottige gebeurtenissen zich niet voorgedaan.' Hij zag dat ik Benjamin een boze blik toewierp.
'Mijn neef had niets met deze zaak te maken, dat kan ik je verzekeren.'
'Maar nu is de weg afgesloten,' mengde Agrippa zich in het gesprek.
'Welke weg?' wilde ik weten.
'Kom, kom, Roger. De weg naar de Luciferi, Vauban, de vijf aartsengelen, Raphaël!'
Hij moet aan mijn gezicht gezien hebben dat ik wist waar hij het over had. Wolsey speelde met de gouden hanger om zijn hals en keek Agrippa zelfgenoegzaam glimlachend aan, alsof deze zijn oogappel was. Een zwarte kat die een met edelstenen ingelegde halsband droeg, kroop onder een gordijn vandaan, trippelde naar Agrippa toe en sprong lenig als een balletdanser bij hem op schoot. Agrippa aaide het dier omzichtig. (Hij droeg altijd zwarte leren handschoenen, wisten jullie dat. Ik heb een keer zijn linkerhand gezien zonder handschoen. In de palm stond een afbeelding van het omgekeerde kruis en het oog van Osiris en op de rug een bloedrood pentagram. Degenen onder jullie die op de hoogte zijn met de zwarte magie weten natuurlijk wel wat dat betekent - Agrippa was een van de Opperheren van de Duisternis.) Maar genoeg daarover. Op die zonnige avond op Hampton Court kletste Agrippa er genoeglijk op los, alsof hij ons oompjelief was.
'Laten we terzake komen,' zei hij kordaat.
'Goed,' zei Benjamin instemmend. Hij had er zwijgend bijgezeten. 'Oom, als u een opdracht voor ons hebt, kunnen we daar nu aan beginnen. Meester Shallot en ik hebben gezworen dat wij u bij zouden staan, in tijden van vrede en van oorlog.' De laatste zinsnede citeerde Benjamin uit de overeenkomst die hij met Wolsey had getekend. 'U zou ons meer in vertrouwen moeten nemen, oom!'
Wolsey keek Benjamin recht aan en de harde blik in zijn ogen werd zachter. Enkele tellen verscheen er een vriendelijke trek op het ijzige gezicht van de politicus. Afgezien van zijn maitresse, besefte ik, was Benjamin een van de weinige mensen voor wie Wolsey echt genegenheid koesterde. De kardinaal draaide zich om en aaide Agrippa's kat.
'Mijn neef heeft gelijk,' zei hij op zachte toon. 'Welnu, laat ons de opdracht beschrijven.'
Agrippa stond op en zette de kat voorzichtig op de vloer. Hij ging naast de zetel van de kardinaal staan en legde een hand op de vergulde rugleuning.
'Onze majesteit de koning,' stak hij van wal, 'wenst de macht van Frankrijk in te perken. Dat kan hij doen door allianties te sluiten met keizer Karel de Vijfde en de Habsburgers, die de Lage Landen en Spanje besturen. Wij zijn van plan om Frankrijk te omringen en in te sluiten zoals een leger een kasteel omsingelt. Helaas echter, blijken de Fransen van tevoren van al onze zetten op de hoogte. Wij hebben spionnen in Parijs en de Luciferi van de Fransen zijn actief in Londen. Het verschil is alleen dat de Luciferi iemand dicht bij het hart van onze macht hebben, die al onze plannen verraadt. Intussen heeft deze zaak een kritiek punt bereikt. De Engelse ambassade was in Parijs gevestigd, in een herenhuis in de Rue de Medeans, maar is begin dit voorjaar verplaatst naar een klein kasteel buiten Parijs, het Chateau de Maubisson.
'Op dit chateau is een aantal gezanten gestationeerd: Sir John Dacourt, onze ambassadeur; zijn hoofdklerk, Walter Peckle; doctor Thomas Throgmorton, geneesheer; Michael Millet, persoonlijk assistent en klerk van Sir John Dacourt; en Giles Falconer, de man die verantwoordelijk is voor onze agenten... of beter gezegd, was. We wisten al dat er in Engeland of Frankrijk een spion actief moest zijn die onze staatsgeheimen doorspeelt aan de Fransen. Falconer was degene die de codenaam van die spion ontdekt heeft: Raphaël.'
'Hoe?' vroeg Benjamin op kalme toon.
'Een van Falconers agenten is dood gevonden in de Rue des Billets. Hij had verschillende steekwonden, maar voordat hij overleed, heeft hij met zijn eigen bloed nog de naam Raphaël op een stuk perkament kunnen krassen. Op Tweede Paasdag van dit jaar [een week of zes geleden dus, dacht ik] had Falconer zich teruggetrokken op zijn kamer. Laat die avond hebben zowel Millet als Throgmorton hem de trap op horen lopen naar een van de torens van het chateau. Millet had even gegluurd vanuit zijn kamer en gezien dat Falconer een wijnbeker in zijn hand had. Hij glimlachte maar was niet dronken. Throgmorton hoorde hem zingen. Dinsdagochtend werd Falconer onder aan de toren gevonden met een gebroken nek en een verpletterde schedel.'
'Hij kan uitgegleden zijn,' zei Benjamin.
'Onmogelijk. De torenmuur is voorzien van kantelen, maar voor de uitsparingen zijn ijzeren spijlen aangebracht, zodat je er niet af kunt vallen. Bovendien is het dak van de toren met fijn zand bestrooid, zodat je ook niet uit kunt glijden. Throgmorton heeft de omgeving afgezocht nadat het lichaam van Falconer was gevonden en heeft geen enkel glijdspoor aangetroffen, en ook geen sporen van iemand die samen met Falconer boven op de toren geweest zou kunnen zijn.'
'Was het geen zelfmoord?' vroeg ik.
'Dat betwijfel ik. De overige leden van de ambassade hadden Falconer die maandag nog gezien aan het avondeten. Hij was even opgewekt als altijd. Falconer was vrijgezel, maar hield hartstochtelijk van het leven. Hij had plezier in zijn werk en was een van onze beste agenten.' Er kwam een harde blik in Agrippa's ogen. 'En hij was ook een persoonlijke vriend van mij.' Ook een beoefenaar van de zwarte kunsten, soms? vroeg ik mij af.
'Nee,' zei hij kortaf, 'Falconer is vermoord.'
'De wijn,' vroeg ik. 'Was de wijn misschien vergiftigd?' Agrippa glimlachte beminnelijk. 'Daar hebben we wel aan gedacht, maar Sir John Dacourt, een achtenswaardig militair van de oude stempel, was samen met Falconer op zijn kamer toen zij de fles ontkurkten. Dacourt had een beker van dezelfde wijn gedronken maar ondervond geen nadelige gevolgen.'
'Wie zou de moordenaar kunnen zijn?' vroeg ik.
'Een van de vier personen die ik zojuist genoemd heb. O ja,' voegde hij eraan toe, 'één persoon had ik nog niet genoemd: Richard Waldegrave, de kapelaan.'
'En nu willen jullie dat wij naar Parijs gaan?' viel Benjamin hem in de rede.
'Ja, dus wellicht is het tijd om kennis te maken met jullie reisgezellen.' Wolsey pakte een zilveren belletje, maar Agrippa stak zijn hand op.
'Eminentie, ik geloof dat uw neef nog een en ander wilde vragen?' Benjamin staarde eerst de kardinaal aan en toen diens vertrouweling.
'Doctor Agrippa,' vroeg hij, 'wanneer men een besluit neemt ten aanzien van Frankrijk, hoe trekt men dan conclusies en op welke wijze worden de berichten naar het buitenland verstuurd?'
'De Geheime Raad,' antwoordde Agrippa, 'is verdeeld in kanselarijen. Er is een kanselarij voor Italië, een kanselarij voor het pausdom, een voor de Duitse landen, een voor Spanje en een voor Frankrijk. Zijne eminentie de kardinaal is voorzitter van al deze kanselarijen, maar wordt in die taak bijgestaan door een secretaris en een aantal klerken. Deze personen komen tijdens geheime zittingen bijeen met zijne majesteit. Bij deze gelegenheden worden zaken besproken en conclusies getrokken, zoals u dat noemt.'
'En wat gebeurt er dan?'
'Vervolgens worden gecodeerde brieven verzonden naar de ambassade, tot voor kort gevestigd in de Rue des Medeans en nu in het chateau de Maubisson. Deze brieven worden verzegeld met de persoonlijke zegelring van de kardinaal. Dit zegel kan niet worden vervalst.'
'Waarom niet?'
'Omdat, mijn waarde neef,' mengde Wolsey zich op zijdezachte toon in het gesprek, 'alleen ik weet hoe dat zegel er in werkelijkheid uitziet. Niemand is erbij wanneer die brieven worden verzegeld, zelfs Doctor Agrippa niet.' Ik staarde de kardinaal aan. Weten jullie wel dat ik een spoor van angst zag in die sluwe ogen? Toen besefte ik waarom zijne satanische eminentie ons zo hard nodig had. Hij was aartsbisschop en eerste minister van de koning, maar tevens kardinaal van de Rooms-katholieke Kerk. Als die geheime missiven alleen door hem werden verzegeld, zou het niet lang duren voordat Wolsey's vijanden aan het hof met de beschuldigende vinger naar hem zouden wijzen.
'En wat gebeurt er dan?' vroeg mijn meester.
'De geheime berichten worden in een postzak gedaan, die verzegeld wordt met het zegel van de kanselarij. Twee boodschappers brengen de zak naar Parijs en leveren hem persoonlijk af bij de ambassadeur.'
'Is er ooit iets met die zak of met de berichten gebeurd?'
'Nog nooit. De postzak wordt vastgeketend aan de pols van een van de boodschappers.'
'Is die boodschappers ooit iets overkomen?' Agrippa kneep zijn lippen op elkaar. 'Slechts één keer, niet ver buiten Parijs. U weet toch dat er in Frankrijk geheime genootschappen bestaan van boeren die er ideeën op nahouden over maatschappelijke gelijkheid? Zij noemen zichzelf 'Maillotins' of
'Knuppelzwaaiers'.'
(O ja, die lieden kende ik wel. Toen ik de vorige keer in Parijs was en rondzwierf door de ijskoude straten, hadden ze mij gered van de hordes hongerige wolven.)
'Op een keer hebben deze Maillotins de boodschappers aangevallen en gedood, maar een afdeling van de koninklijke garde, die toevallig in de buurt was, zette de achtervolging in. De postzakken werden overeenkomstig de diplomatieke protocollen afgeleverd. Het bleek toen dat ze niet waren geopend en dat de inhoud onaangeroerd was.'
'Zou die spion niet in Engeland zitten?'
'Wij denken dat hij in Frankrijk zit, in onze ambassade.'
'Waarom?'
'De Fransen laten niet merken dat zij iets hebben vernomen, tot de berichten zijn aangekomen op onze ambassade.'
'Wat gebeurt er dan?'
'Walter Peckle, de hoofdklerk van de codeerafdeling, ontcijfert ze en overhandigt ze aan de ambassadeur.'
Benjamin tikte met de punt van zijn laars op het zachte tapijt.
'En die boodschappers?' vroeg hij verder.
'Dat zijn beroepskoeriers. We hebben er twee in Engeland en twee in Frankrijk. Ze komen elkaar vaak tegen tijdens hun reizen.'
'En van hen zijn er dus twee om het leven gebracht?'
'Ja, maar we hebben twee anderen aangenomen,' antwoordde Agrippa.
'Zijn het betrouwbare mannen?'
'Ze hebben nog nooit één fout gemaakt. U kunt hen hier in Engeland ondervragen voordat u vertrekt. En nu,' zei Agrippa en pakte het belletje, 'is het tijd om kennis te maken met jullie reisgenoten.' Hij klingelde. Een bediende in de livrei van de kardinaal gleed als een schaduw de kamer binnen.
'Ach, ja.' Wolsey stond op. 'Sir Robert Clinton?'
'Hij is in de audiëntiekamer, monseigneur.'
'Laat hem binnen!'
Clinton trad de kamer binnen. Hij was een kleine man met zilvergrijs, achterovergekamd haar en een keurig geknipte baard en snor. Hij zag eruit als degene die hij was, een oudere, ervaren militair met een zongebruind gezicht en heldere ogen, gekleed in een donker wambuis en hozen. Zijn enige concessie aan de mode bestond uit de sierlijke, zware zilveren ringen die hij aan de vingers van zijn beide handen droeg en het gouden kruis om zijn hals. Naast hem stond zijn klerk, Ambrose Venner, een jongeman met dunnend haar en het dikke, opgewekte gezicht van een geleerde die te veel eet. Agrippa stelde hen voor, bood hun een zetel aan en gaf de bediende met een vingerknip te kennen dat hij hun wijn en suikerbonbons moest presenteren.
'Sir Robert,' begon Agrippa, 'is hoofdsecretaris van de Franse kanselarij van de Geheime Raad. Sir Robert, mag ik u voorstellen aan Benjamin Daunbey en zijn bediende, Roger Shallot.' Clinton glimlachte en maakte voor ons allebei een buiging. Hij leek mij een hoffelijk heerschap met de aangeboren goede manieren van een diplomaat. Venner glimlachte een gat in een van zijn tandenrijen bloot.
'Sir Robert,' vervolgde Agrippa, 'meester Benjamin en zijn bediende zullen zich aansluiten bij uw gevolg. Zij zullen u naar Maubisson vergezellen om de ware oorzaak van Falconers dood te achterhalen en u behulpzaam te zijn bij uw jacht op Raphaël.'
'Eminentie, doctor Agrippa.' Clinton trok nu een ernstig gezicht. 'U weet reeds wat mijn mening is aangaande deze zaak. Raphaël kan evengoed in Engeland verblijven. Verder doe ik een goed woord voor al onze ambassademedewerkers in Parijs. Zij zijn trouw aan zijne majesteit.'
'Ja, ja,' viel Wolsey hem kribbig in de rede. 'Maar wij hebben vastgesteld dat de Fransen pas van onze geheimen op de hoogte lijken te zijn nadat de brieven en memoranda van de koning zijn afgeleverd bij onze ambassade in Parijs.'
'Ja, dat weet ik, eminentie,' snauwde Clinton terug, de spanning onthullend die tussen beide mannen heerste. 'En u weet ook hoe ik over deze zaak denk. Zijne majesteit kan die brieven beter niet meer sturen.'
'Sir Robert,' viel Agrippa hem beleefd in de rede, 'we hebben dit al vaker besproken. Als onze ambassade in Frankrijk geen instructies kan ontvangen, kan zijne majesteit in dat land geen zaken meer doen.'
'Hoe lang bestaat deze situatie al?' vroeg ik. Clinton keek mij verwonderd aan en Wolsey wierp mij een blik toe alsof hij zich ergerde aan mijn onderbreking.
'Zo'n achttien a twintig maanden!' snauwde Agrippa terug. Benjamin stootte mij zacht aan ten teken dat ik mijn mond moest houden. Ik wendde mijn blik af en rilde toen van angst. De kat van Agrippa zat als een panter in elkaar gedoken onder een van de zware, met gouddraad doorweven wandkleden en nam mij met zijn amberkleurige ogen nauwlettend op, alsof ik een muis was. Hij knipperde niet één maal met zijn ogen en veranderde niet één maal van gelaatsuitdrukking. Ik richtte mijn blik weer op Agrippa. Zijn ogen waren van dezelfde kleur en ik rook een vleugje van die eigenaardige, zoete maar weeïge geur die hij soms uitwasemde. Hij beantwoordde mijn blik en ik huiverde. Welk dodelijk spel, vroeg ik mij af, stond hier op het punt te beginnen?
'Eminentie,' sprak Clinton, 'uw neef en zijn metgezel zijn van harte welkom in ons gezelschap, maar ik kan u niet garanderen dat hun missie zal slagen.'
'Zoals uw vorige missie!' beet Wolsey hem toe. Clinton verstrakte. Wolsey stak een hand uit en klopte hem zacht op de schouder.
'Sir Robert,' zei hij zacht,'mijn woorden waren bars gesproken. Ik neem terug wat ik gezegd heb. Het is aan uw inspanningen te danken dat wij de naam Raphaël te weten zijn gekomen.'
'Hoe dat?' vroeg Benjamin.
Clinton glimlachte en het viel mij op hoe wit en gelijkmatig zijn tanden waren. Een bedachtzaam, nauwgezet man, dacht ik, iemand die aandacht besteedt aan zijn gezondheid.
'Meer dan twee maanden geleden,' legde Clinton uit, 'bezochten mijn vrouw, Lady Francesca, en ik Maubisson. De vastentijd stond voor de deur en we wilden nagaan hoe we konden helpen bij het opsporen van de spion.' Hij schudde zijn hoofd. 'Als ik me goed herinner was het de week voor Aswoensdag. Falconer - ik noem hem Giles, want hij en ik waren vrienden - had een plan opgesteld dat inhield dat een agent van ons een van de duurste courtisanes van Parijs zou inschakelen om een belangrijk lid van de Luciferi in de val te lokken. Zij speelde de naam Raphaël door aan onze agent, maar de man moest dit met zijn leven bekopen. Hij werd overvallen en om het leven gebracht toen hij Parijs uit probeerde te komen.' Clinton haalde zijn schouders op. 'Ik keerde terug naar Engeland nadat de Stille Week was begonnen. Zes weken later werd Falconer dood gevonden onder aan de toren.' Hij keek naar Wolsey. 'Heeft uwe eminentie uw neef al over de andere zaak verteld?'
Wolsey wreef over zijn kin, alsof hij wilde voelen hoe hard de baardstoppels waren die daar begonnen te groeien. 'O ja, de zaak van de koning. Doctor Agrippa?'
De magiër draaide zich om, keek met starende blik naar de kat en zei iets in een vreemde taal. De kat stond onmiddellijk op, trippelde als een schaduw over de vloer en sprong bij zijn meester op schoot. Deze speelde even met de met edelstenen ingelegde halsband van het dier en richtte toen zijn blik op mij. Ik huiverde, want hij keek me aan met ogen zonder ziel en een blik zo koud als ijs.
'De zaak van de koning,' kondigde Agrippa aan. Ik herinnerde mij een eerder gesprek met hem, dat wij hadden gevoerd op de woeste heidevelden bij Leicester. Bij die gelegenheid had hij Henry omschreven als de Grote Vorst der Duisternis, de Mol. Nu wendde hij zijn geestelijke kracht aan om mij aan dat gesprek te herinneren, alsof de zaak die ter sprake zou komen belangrijker was dan welke spion dan ook. Ongetwijfeld zou onze reis naar Frankrijk ook verband houden met de toenemende duisternis in de verwrongen geest van onze koning.
'In zijn jeugd,' vervolgde Agrippa, 'was zijne majesteit eens naar Parijs gereisd, waar hij onder meer het Chateau de Maubisson bezocht. Hij raakte bevriend met de zeergeleerde oude pastoor van het dorp, abbé Gerard. Deze abbé nam hem zelfs de biecht af. Henry heeft hem toen een boek geschonken en dat wil hij nu terug. Maar intussen is abbé Gerard overleden. Waarschijnlijk is ook hij vermoord. Op de woensdag na de dood van Falconer is de brave pastoor dood aangetroffen in zijn eigen karpervijver. Op zijn lichaam zijn echter geen sporen van geweld gevonden. Zijn huis was doorzocht en het boek was nergens te vinden.'
'Wat is het voor een boek?'
Agrippa grijnsde. 'Een exemplaar van een werk van Augustinus, Over de kuisheid.'
'Denkt u,' vroeg Benjamin, 'dat de Luciferi dat boek hebben?
En waarom is het zo belangrijk?
'Nee,' wij denken niet dat de Luciferi het gevonden hebben. Waarschijnlijk heeft de brave abbé het ergens verstopt.' Agrippa trok een gezicht. 'En waarom het zo belangrijk is? Dat wensen wij niet nader te verklaren.'
'Wat gebeurt er tijdens onze afwezigheid?' vroeg mijn meester.
'Ik bedoel, wat moet er worden van het landgoed en mijn school in Ipswich?'
'O, daar wordt voor gezorgd. Het landgoed zal beheerd worden door een rentmeester en het heeft zijne eminentie de kardinaal behaagd een schoolmeester aan te stellen, zodat uw nobele instelling kan blijven bestaan. Welnu,' Agrippa kwam overeind, 'meester Shallot, Sir Robert, neemt u ons niet kwalijk. Zijne eminentie de kardinaal wenst een persoonlijk onderhoud met zijn neef.' Clinton glimlachte, stond op en glipte samen met Venner zwijgend de kamer uit. Ik wilde hen volgen, maar Benjamin greep mij bij mijn pols.
'Meester Shallot,' herhaalde Agrippa. 'Ik heb u gevraagd dit vertrek te verlaten!'
'Roger is mijn vriend,' antwoordde Benjamin. 'Ik sta met mijn leven voor hem in.'
''Meester Shallot is mijn vriend!'' bauwde Wolsey hem op hatelijke toon na. 'Mijn waarde neef, als u meester Shallot wilt beschermen, bedenk dan dat het des te beter voor hem is als hij zo min mogelijk weet.' Hij keek om zich heen.
'Dit is mijn paleis, maar de koning is hier nu ook. God mag weten wie er met ons meeluistert!'
Benjamin keek mij aan met een zorgelijke blik in zijn donkere ogen. Voorzichtig bevrijdde ik mijn pols uit zijn greep.
'Meester,' zei ik zacht, 'misschien is het beter dat ik ga.' (Diplomatiek, denken jullie? O nee, ouwe Shallot begon bang te worden. Als hier kennis zou worden overgedragen die bedreigend voor mij zou kunnen zijn, was het tijd om er als een haas vandoor te gaan en, wie weet, mij weer eens te buiten te gaan aan een paar geile uitspattingen.)
Mijn meester maakte geen bezwaar meer en ik glipte stil de kamer uit. Ik probeerde nog wel mijn oor te luisteren te leggen, maar de deur was te dik. En dus slenterde ik maar wat rond door de gangen van Hampton Court. In die dagen was het paleis nog niet zo luisterrijk als nu. De grote zaal, de tennisbaan en het toernooiveld moesten er nog worden bijgebouwd. Wie er nu heen gaat, kan natuurlijk ook de grote klok bewonderen, die gebouwd is door die twee toverkollen, Kratzer en Oursian. Weten jullie, toen Wolsey zijn macht verloren had en in de abdij van Leicester op zijn sterfbed lag, nam hij mijn hand in de zijne en fluisterde hij: 'Als ik mijn God even goed gediend had als mijn koning, zou hij me nooit op deze manier hebben laten sterven.' Agrippa had zijn loyaliteit overgedragen op Henry en liet toen die twee toverkollen halen om een heel bijzondere klok te bouwen. Het is een astronomisch instrument dat berust op een vierentwintiguurssysteem en het uur van de dag, de stand van de maan en de constellatie van de dierenriem aangeeft. Echt een bezienswaardigheid. Ga er maar eens heen. Het is een kunstwerk!
Maar niettemin was Hampton Court ook in de dagen toen ik nog zo groen was als sla (meester Shakespeare heeft me gevraagd of hij die uitdrukking van mij mocht overnemen) al een juweel van een residentie. De muren waren allemaal betimmerd. ledere week hingen bedienden en kamerheren nieuwe wandkleden op. Het beddengoed bestond uit zijden stoffen. Enorme kasten vol gouden en zilveren schalen bedekten hele muren. Vers water kwam binnen door een stelsel van loden buizen dat was aangelegd door Italiaanse vaklieden. Er waren zelfs geheime kamers en een ondergronds riviertje spoelde de riolen schoon. Ik slenterde naar de keukens, waar Wolsey's koks ware kunstwerkjes aan het bereiden waren, exotische creaties van snoepgoed: torens en kastelen van suikerwerk lagen klaar om de aanval op dappere tanden in te zetten. De Franse chef-kok, met zijn lange, bevlekte schort voor, stond te hakken, te snijden, te roeren en te mengen dat het een aard had. Het zweet stond op zijn voorhoofd en hij vloekte de koksmaats uit voor van alles en nog wat. Met de grote, laaiende vuren had de keuken echt iets weg van de hel, waar de chef-kok, Satan, geholpen door een leger demonen die braadspitten ronddraaiden, werkte boven glinsterende presenteerbladen en de van vet druipende geroosterde lammeren en speenvarkens rijkelijk besproeide met zijn zweetdruppels.
Ik dwaalde verder. Ik wist al dat de koning aanwezig was, omdat zijn vergulde banieren met afbeeldingen van luipaarden overal bij de ingang van het paleis waren neergezet. Toen merkte ik dat ik per ongeluk de koninklijke vertrekken was binnengelopen, die aan een lange, gepolijste zuilengang lagen, waarvan het pas in de was gezette houtwerk blonk in het zonlicht en de muren schitterden van de verfijnde wandkleden. Ik dacht dat de koning op jacht was met zijn hazewindhonden of Vlaamse valkeniers. Ik zag geen wachters en dus liep ik op mijn tenen de gang in. Toen drongen de zoete geluiden van het liefdesspel mijn oren binnen: heerlijke 'ooh's' en 'aah's', afgewisseld door het gegrom en diepe gekreun van een stem die ik herkende als de stem van de koning. Nu ben ik, zoals jullie weten, erg nieuwsgierig aangelegd. Ik drukte me plat tegen de muur en wierp vlug een blik door een halfgeopende deur. De kleine kamer daarachter bood met zijn rijke kleurschakeringen een schitterende aanblik. Ik zag witte wollen karpetten op de glimmende vloer en ving ook een glimp op van kledingstukken van de kostbaarste tafzijde, kant en batist, maar toen werd mijn blik getrokken naar het grote, met zijde bespannen hemelbed. Daar zag ik een paar witte benen om een grote, zwoegende romp geslagen, terwijl de koninklijke billen als een blaasbalg op en neer gingen en Henry's wellustige gegrom als refrein de 'ooh's en 'aah's' afwisselde. Ik vroeg mij af wie de jonge deerne was die Henry's bok tot hinde diende, maar wachtte niet af tot ik dat kon zien en maakte dat ik wegkwam. Niettemin was ik opgewonden geraakt en toen Benjamin de kamer van de kardinaal uitkwam wierp hij achterdochtige blikken op mijn rood aangelopen gezicht.
'Wat heb jij uitgespookt, Roger?'
'Niets, meester, ik heb alleen wat rondgekeken. Wat heeft uw waarde oom u nog meer verteld?'
Benjamin grijnsde en haakte zijn arm door de mijne.
'Staatszaken, Roger, staatszaken.' Hij zweeg even en keek mij met een lang en ernstig gezicht aan. 'Er gaat een dans beginnen,' mompelde hij, alsof hij in zichzelf sprak. 'De muzikanten in de galerij zetten de fluit aan hun lippen en hun vingers beroeren de luitsnaren.' Hij ademde zuchtend uit. 'Een sinistere dans, Roger.'
Ik huiverde en vroeg mij nogmaals af of ouwe Shallot niet beter de plaat kon poetsen of een of andere ziekte kon krijgen, maar toen dacht ik aan mijn belofte. Ik was Benjamins knecht en was hem trouw verschuldigd, wat er ook gebeurde. Klinkt dapper, niet? Maar als ik toen had geweten wat mij te wachten stond, was ik er als de wind vandoor gegaan. (Mijn kapelaan zit heen en weer te schuiven met zijn kont. Mijn beschrijving van de koninklijke vrijpartij beviel hem wel, maar dat was niets vergeleken met wat ons nog te wachten stond: moord, sluipmoordenaars, bloeddorstige rebellen, een wild zwijn met blikkerende slagtanden en dan die dodelijke achtervolging in het doolhof van de Tour de Nesle. En dan stelden die verschrikkingen nog niet veel voor vergeleken met het zuivere kwaad van de Luciferi en de verraderlijkheid van de meesters die wij dienden.)
De volgende dag brachten we door met rondhangen op
Hampton Court. Wolsey's klerken stelden de benodigde aanbevelingsbrieven, volmachten en schatkistbiljetten op. Stal-en paardenknechten voorzagen ons van paarden voor de reis. Die avond zaten we bij een koninklijk banket aan in Wolsey's schitterende zaal. Er brandden zoveel waskaarsen dat het wel dag leek en al die de vlammetjes weerkaatsten oogverbindend in de gouden en zilveren schalen die hoog opgestapeld stonden in de met elegant houtsnijwerk opgesierde kasten. Er lagen zijden kleden op de vloer, de wandtapijten kwamen vers van de weverijen in Vlaanderen en in de lucht hing de zware geur van rode rozen die overal in het vertrek in kostbare vazen stonden. De tafel op het podium, waar koning Henry plaats zou nemen, was overhangen met een schitterend staatsbaldakijn.
Wij zaten aan een van de tafels direct onder het podium. Benjamin, herinner ik mij, zat aan mijn rechterzijde, en aan mijn linkerhand zat een mooie deerne. Ik had haar graag nader leren kennen, maar helaas had ik te veel gedronken. Al het serviesgoed was van massief goud en de tafels waren gedekt met lakens van geparfumeerde zijde, die zwaar waren van het goudbrokaat. Het eten was verrukkelijk, de wijnen de beste uit alle landen van Europa. Achttien gangen werden opgediend, waarvan de vreemdste bestond uit het suikerwerk. Om deze culinaire hoogstandjes te vervaardigen waren zelfs enkele kunstenaars ingehuurd. Ze hadden het suikergoed gebakken in de levensechte vormen van vogels, wilde dieren en vee, ridders die in volle wapenrusting aan een toernooi deelnamen, soldaten die slag leverden met kruisbogen, ridders die met dames dansten. Deze vergulde suikerpoppen waren meer dan een meter hoog en waren neergezet op de haast doorbuigende tafels. Alle genodigden kregen ook een schaakbord voorgezet met schaakstukken van suikerwerk. Deze gang was een toegift, maar ik liet mijn portie op de grond vallen en de schooiende honden waren er als de kippen bij. Benjamin gaf, welwillend als altijd, zijn schaakspel aan de livreiknecht die ons bediende. Zoetgevooisde kinderen van het koninklijke koor zongen madrigalen en halverwege de maaltijd werden wij onder toortslicht weggeleid om een komedie van Plautus in het Latijn te bekijken. Eén ding moet ik jullie nog vertellen. Tijdens het feestmaal zag ik een grote spin over het tafellaken kruipen. Ik wilde hem doodslaan met een kippenpoot die ik aan het afkluiven was, maar Benjamin hield mij tegen.
'Je mag die insecten niet doodslaan,' fluisterde hij me toe. 'Het zijn de spinnen van de kardinaal.'
Vervolgens legde hij op gedempte toon uit dat deze vermaledijde insecten door het hele paleis rondkropen. God mag weten waarom, maar de kardinaal was van die spinnen gaan houden en had verordonneerd dat niemand hen een haar mocht krenken. Zij stonden bekend (en staan nog steeds bekend) als de spinnen van de kardinaal. Ik heb me altijd afgevraagd of ze zijn demonen of vertrouwelingen waren, die over de muren konden kruipen om beramers van hoogverraad af te luisteren en samenzweerders te ontmaskeren. (Een vreemd oord, Hampton Court! Wisten jullie dat het er spookt? Ten eerste waart de verpleegster van de jonge Edward de Zevende er rond. Naar verluidt is zij ingemetseld in haar kamer, waar ze tot in alle eeuwigheid achter haar spinnewiel zit. Ze was een verraderlijk kreng en heeft ooit geprobeerd de koning, toen hij nog jong was, te vermoorden, maar dat is een ander verhaal. Het andere spook is de geest van Catherine Howard. Nadat zij gearresteerd was omdat zij het beest met de twee ruggen had gespeeld met Culpepper - en met mij, hoewel ik niet werd betrapt met haar, maar dat is weer een ander verhaal werd ze tijdens haar verblijf aan Hampton Court weggevoerd door de koninklijke garde. Catherine had gehoord dat Henry in gebed was in de koninklijke kapel en rende daarom gillend de gang op. Maar dat mocht haar niet meer baten. Ze hield zich dapper toen ze naar het hakblok werd geleid en verkondigde de wereld dat zij liever stierf als de vrouw van Culpepper dan als koningin van Engeland. Henry was furieus toen hij dat hoorde!
Grote God, hij werd helemaal gek van woede!
'Roger,' fluisterde hij, terwijl de tranen over zijn bleke, vette gezicht stroomden, 'hoe kon ze toch? Hoe kon ze dat nou zeggen?' Nou ja, dacht ik. Ze was een prachtvrouw met karakter, maar dat zei ik die vieze vetzak niet hardop. En, zoals ik al gezegd heb, dat is een ander verhaal, dat ik later nog wel eens vertel. Maar de geest van Catherine heb ik gezien. Een witte gedaante die gillend rondwaarde door de maanverlichte zuilengangen.)
Welaan, terug nu naar dat banket in Hampton Court, waar ik toen koninklijk dronken ben geraakt. Henry was er ook. Hij begon toen al uit te dijen, maar zag er nog steeds magnifiek uit in zijn met edelstenen bestikte, met gouddraad geborduurde ambtsgewaad, dat doordrenkt was met het parfum van zijn eigen makelij, om de stank van zijn etterende been te verdoezelen. Goed, ik zal jullie vertellen wat er gebeurde. Ik was gefascineerd door de vrouw die tegenover me zat: Francesca Clinton, de vronw van Sir Robert. Zij was een schoonheid, tenminste, dat vond ik destijds. Haar dikke, lange zwarte haar droeg ze los. Het viel tot onder haar middel. Haar huid paste bij haar kapsel; ze had een olijfkleurig gezicht dat blonk als gepolijst goud. Haar rode lippen stonden halfopen, alsof zij erop wachtten om gekust te worden, en ertussen blonken haar ivoorwitte tanden. Eén tand stond een beetje scheef, viel mij op. Maar evenals bij Agnes waren het vooral haar ogen die me fascineerden - haar grote, donkere, amandelvormige ogen. Telkens wanneer ze zich omdraaide en iets zei straalden die ogen een opwinding uit waarvan ik de weerklank voelde in mijn jonge lendenen. Ze merkte mij bijna niet op, maar ik was geheel in haar ban. Ik luisterde naar haar tamelijk diepe maar zinnelijk klinkende stem en wendde mij toen tot Benjamin.
'Is zij een Franchise?'
'Wie?'
'Lady Francesca,' fluisterde ik.
Benjamin staarde over de tafel naar de plek waar Sir Robert zat, geheel in beslag genomen door zijn vrouw.
'Natuurlijk,' fluisterde hij terug. 'Zij is de tweede vrouw van Sir Robert. Ze zijn twee jaar geleden getrouwd.'
Plotseling herinnerde ik mij het paar elegante benen dat ik rond de koninklijke romp geslagen had gezien.
'Wat vindt de koning van haar?' vroeg ik.
'Hij mag haar niet,' fluisterde Benjamin terug. 'Hij heeft het niet op Fransen.'
Ik knikte en staarde aanbiddend over de tafel naar die donkere, hartstochtelijke ogen. Natuurlijk, dacht ik, zij heeft een olijfkleurige huid. De benen die ik had gezien waren wit. Opeens leek Francesca mij op te merken. Zij schonk mij een oogverblindende glimlach.
'Meester Shallot,' riep ze mij met haar prachtige Franse stem toe, 'mijn man zegt dat u ons zult vergezellen naar Frankrijk.' Ik kon alleen maar terugstaren. Ik zou met haar naar Tartarije zijn gereisd als het moest! O God, die eerste kennismaking met haar was heel intens. Ik had haar nog de hele avond aan kunnen gapen, maar Benjamin kreeg mijn oogopslag en mijn wellustige stemming in de gaten, pakte mij op het juiste moment bij mijn arm en sleurde mij de zaal uit. Ik liet me wegvoeren zonder me te verzetten. Ik was zo dronken als een tor en stond erop elke rotspin die ik op de terugweg naar onze kamer tegenkwam dood te trappen.