15.  De mensenhater

Miguel De Los Santos zat aan zijn gehavende bureau in het souterrain van het gebouw van de Securities and Exchange Commission aan Trinity Place. Zoals iedere morgen las hij de Wall Street Journal door, niet om het grootste gokje van die dag te vinden, maar om de grootste gokker boven te halen. Omdat die vaak de grootste oplichters bleken te zijn.

En er waren er genoeg, dacht hij. Er lagen uitdraaien op de rammelende radiator, uitdraaien waar alle ‘onregelmatigheden’ in stonden - duizenden transacties die patronen doorbraken, verbonden waren met andere transacties, abnormaal veel winst of verlies opleverden - lagen te wachten om bekeken te worden. Op zijn bureau, boven op de oude groene archiefkasten en op de grond lagen stapels mappen met verdachten. Achter sommigen zaten ze al zo lang aan, dat hij ze ‘Ouwe Getrouwen’ noemde. Zo veel oplichters, zo weinig tijd. Eigenlijk, zuchtte Miguel, was er tijd genoeg. Hij was er al jaren mee bezig. Hij had er een aantal gepakt, had gezorgd dat de aanklacht overeind bleef en zelfs gezorgd dat ze een paar maanden gevangenisstraf kregen. Maar er waren zo weinig harde bewijzen. En ze hadden zoveel macht om dingen te verdoezelen. En er ging zo weinig motivatie uit van zijn bureaucratie. Dat was het probleem.

Het bezoek van mevrouw Paradise had hem opgewonden. Hij wist niet zeker of het het vooruitzicht was Gil Griffin in zijn net te vangen of dat mevrouw Paradise een gevoelige snaar bij hem had geraakt, maar hij zou haar hoe dan ook weerzien.

Miguel Carlos De Los Santos leunde achterover in zijn oude draaistoel tot zijn hoofd bijna de muur van zijn kantoor raakte. Hij legde zijn voeten op zijn bureau en staarde naar de muur tegenover hem, net twee meter van hem vandaan. Gisteren was hij naar de oogarts gegaan vanwege de hoofdpijn die hij de laatste tijd had. Hij was geschokt geweest toen de dokter een leesbril had voorgeschreven. Dat kreeg je als je alsmaar over die dossiers gebogen zat, besefte Miguel, maar hij vond het vervelend. Hij had geen rekening gehouden met ouder worden. Het was een teken des tijds, een herinnering. Hij werd ouder, maar vorderde weinig. Nu leek het alsof hij de verzameling knipsels en foto’s bestudeerde die hij de afgelopen twaalf jaar had verzameld, maar in werkelijkheid waren zijn vermoeide ogen op de oneindigheid gericht en waren zijn gedachten kilometers en jaren ver weg.

Toen de telefoon ging, schrok hij op en pakte toen de hoorn van de haak.

‘Mike?’ Het was zijn vrouw. Of zijn ex-vrouw moest hij eigenlijk zeggen. Milagros kwam van Cuba, niet uit Puerto Rico en in tegenstelling tot Miguel wilde zij graag in de smeltkroes worden opgenomen. Maar alleen als dat betekende dat ze, net als room, boven zou komen drijven.

‘Mike?’ vroeg ze nogmaals. Christus, hij wilde dat ze Miguel tegen hem zei en ophield met dat Engelse gedoe, maar daar was het te laat voor. Ongeveer tien jaar te laat, bracht hij zichzelf in herinnering.

‘Ja?’ antwoordde hij ten slotte.

‘Luister, kun jij vanavond op de jongens komen passen? We sluiten laat en ik moet er zijn.’

‘En Carmen?’ Dat was de au pair.

‘Die heeft deze week al twee avonden opgepast.’

‘Vind je niet dat twee avonden uit genoeg is? Krijgen de jongens de moeder die de voogdij over ze heeft eigenlijk wel te zien?’ Het deed hem pijn dat de rechtbank haar automatisch de voogdij had gegeven. Maar, bracht hij zichzelf in herinnering, ze is niet aan de drank en ze mishandelt ze niet. Ze werkt alleen maar bij een bank.

‘Mike, ik moet werken, oké?’

‘Is Hackensack Federal belangrijker dan mijn jongens?’

‘Het zijn ónze jongens. En schei nou eens uit. Pas je op of niet? Bespaar me je preek. Ik heb nog meer te doen.’

‘Ja, ik kom wel. Maar ik kan er pas om half zeven zijn.’

‘Prima.’ Ze legde neer.

Stom om ‘dank je wel’ te verwachten, zei hij tegen zichzelf. Stom om ‘hoe gaat het?’ te verwachten. Ze waren bijna twaalf jaar getrouwd geweest en ze waren als vreemden voor elkaar. Milly wilde dingen, geen mensen: het huis in Teaneck, de Chinese tapijten, de Mazda. Ze wilde de ‘Amerikaanse droom’, zonder de echtgenoot, degene met de laagbetaalde regeringsbaan en het vervelende idealisme.

Maar Miguel was nooit in staat geweest zijn idealisme los te laten. Noch zijn trots. Het had hem financieel succes gekost, erkenning en kortgeleden een vrouw en twee kinderen. Op zijn achtendertigste zag hij zichzelf niet meer als een nino, maar er waren dagen dat hij dacht dat hij misschien loco was. Vandaag was zo’n dag.

Want Miguel had precies gedaan wat hij zei dat hij zou doen: hij was een eerlijke advocaat geworden, die tegen oneerlijkheid en corruptie vocht. Met zijn Spaanse achtergrond was hij in het begin aandoenlijk dankbaar geweest dat hij door de gevestigde orde werd opgenomen, dat hij een plaatsje aan hun tafel kreeg. Hij bewonderde de gringo’s en hun geordende wereld. Na verloop van tijd was hij echter gaan inzien dat er mensen van rijke, deftige afkomst waren, die oneerlijk gebruik maakten van hun privileges, die het hadden over wetten en gerechtigheid, maar die die wetten schonden en aan gerechtigheid ontsnapten. Mensen die de anderen die zich aan de regels moesten houden, voor gek zetten. In Puerto Rico groeide een boom met donkergroene bladeren. Als het waaide en de wind de bladeren omdraaide, was de onderkant wit. Yagrumo heette die boom. Puertoricanen in New York noemden huichelaars nog steeds yagrumo 's. En Miguel haatte huichelaars en dieven nog steeds.

In dit armzalige kantoor had hij het moeizame werk gedaan van het zorgvuldig onderzoek naar de jongens die op Wall Street de lakens uitdeelden. Hij was tijdens de regering-Carter in dienst genomen en had een aantal overwinningen behaald: Maple Oil, de Thomas Harding-zaak. Maar dat hield op. En de afgelopen tien jaar had hij talloze aanwijzingen gevolgd en honderden onregelmatigheden onderzocht, nieuwe broeihaarden van corruptie en bedrog opgespoord en gemerkt dat hij geen poot aan de grond kreeg. Iedere keer weer was het de schurken met al hun geld en relaties gelukt om de juiste mensen om te kopen, hun sporen uit te wissen en zich zo onschuldig voor te doen als een lam wanneer ze daadwerkelijk in staat van beschuldiging werden gesteld. De afgelopen acht jaar onder Reagan was het geen goede tijd geweest om in de stront te roeren of dit soort schurken voor het gerecht te krijgen. De kleine jongens kreeg je nog wel eens te pakken, maar de insiders, de grote bazen, gingen vrijuit.

Vandaag had hij bericht gekregen van een volgende mislukking, weer een ‘misplaatste beschuldiging’. Miguel had er genoeg van. Hij keek naar de foto van zijn vrouw en zijn twee kinderen. Ze woonden nu in New Jersey, ver van El Barrio. Miguel zag ze maar om de twee weken. Hij hield van zijn kinderen en miste ze.

Ze waren nu bijna vijf maanden uit elkaar. Miguel had een goedkope studio in onderhuur gevonden vlak bij Columbia, waar hij rechten had gestudeerd, at weer uit blik en sliep weer op een matras op de grond. Hij vond het vreselijk op deze manier te leven, maar hij wilde geen concessies doen, wilde niet als een hond doen wat zijn vrouw hem opdroeg. Ze had gezegd dat hij gek was en verbitterd. Misschien was dat wel zo, maar hij had ook gelijk. Het was een gek idee dat als hij had verkozen een doorsnee advocaat te worden die schadeclaims behandelde, hij misschien nog een thuis en een gezin zou hebben en een vrouw die niet dacht dat hij loco en la cabeza was.

Miguel dacht weer aan mevrouw Paradise. Ze zag er heel anders uit dan de vrouwen die hij kende. Maar haar aantrekkelijkheid zat niet alleen in haar uiterlijk. Ze had er zo kwetsbaar uitgezien en toch zo vastberaden. Miguel pakte de telefoon en sloeg tegelijk zijn boekje met telefoonnummers open.

‘Mevrouw Paradise?’ zei hij, toen ze opnam. ‘Met Miguel De Los Santos van de Economische Controledienst. Ik wil nog wat met u praten over Gil Griffin. Kunnen we samen lunchen?’

Toen de afspraak was gemaakt, merkte hij dat hij nerveus was geweest terwijl hij haar uitnodigde en ze ja zei. Hij kon haar geen waterdichte zaak beloven, maar hij kon haar - en zichzelf - wel wat actie beloven.

Zijn blik werd weer scherp en richtte zich op de foto van de Senaat die hij aan de muur had gehangen. Daaronder had hij zijn eigen bijschrift gezet: ‘Blanke, mannelijke miljonairs die voor je werken.’ Hij was inderdaad verbitterd, daar was geen twijfel aan. Jullie zullen het niet winnen, dacht hij.

Nog vier maanden. Dat was het. Over vier maanden spijker ik een van die kerels aan de paal. Terwijl hij zijn voeten van het bureau haalde en van een peinzend in een actief mens veranderde, liep hij naar het jaaroverzicht aan zijn muur. Hij pakte een dikke, rode pen en omcirkelde een datum.

Hij liep terug naar zijn bureau en pakte met een zucht een van de ‘Ouwe Getrouwen’. Hij pakte het dossier op en legde het op het gehavende blad van zijn bureau. Misschien deze keer, dacht hij. Misschien kan ik deze keer een van die corrupte bazen onderuithalen. Hij zette zijn nieuwe leesbril op en opende het dossier met het opschrift ‘Gilbert Griffin - Federated Funds Douglas Witter’.